Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de begeleiding van studenten met een migratieachtergrond aan de Universiteit Antwerpen door een studentenvereniging
Verslag
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Minister, op 5 oktober berichtte het hoofdartikel van De Morgen over Mahara, dat aan de Universiteit Antwerpen zelf het initiatief neemt tot het verlenen van studieadvies. Mahara is een islamitisch geïnspireerde studentenvereniging die vorig jaar aan deze universiteit werd opgericht. De vereniging omschrijft zichzelf als divers, respectvol, tolerant en actief pluralistisch en wil via informatie bijdragen aan verheldering en bewustwording onder de studenten. Bij dat ‘pluralistisch’ heb ik overigens wel mijn grootste bedenkingen.
Dat wordt gedaan door het aanbieden van religieuze, ethische en rituele verdieping. Vervolgens wil Mahara de studenten helpen om het wetenschappelijke en academische kader waarbinnen zij studeren, te rijmen met of tegen het licht te houden van de islamitische denkkaders. Dat moet later uitmonden in een veelzijdige expertise waarmee zij de maatschappij van dienst kunnen zijn.
Mahara speelt in op de resultaten van een onderzoek, gevoerd aan de Universiteit Antwerpen, waaruit blijkt dat studenten met een migratieachtergrond slechter scoren in hoger onderwijs dan hun studiegenoten. Met ingang van dit academiejaar organiseert de studentenvereniging daarom eigen studiebegeleiding met infosessies.
De problematiek die door het onderzoek van de Universiteit Antwerpen wordt aangehaald, is niet uniek voor deze instelling. Zo blijkt dat ook aan andere universiteiten en hogescholen studenten met een niet-Belgische achtergrond – wat uiteraard breder is dan uitsluitend te focussen op een moslimachtergrond – minder snel zelf de eerste stap naar studiebegeleiding zullen zetten. Dat mag bovendien niet worden veralgemeend.
Iedere instelling van hoger onderwijs hanteert een eigen beleid betreffende het begeleiden van studenten met een migratieachtergrond of afkomstig uit kansengroepen. Het studiebegeleidingscentrum van de Vrije Universiteit Brussel bijvoorbeeld nodigt automatisch alle studenten, ongeacht hun sociaal-culturele achtergrond, uit voor een gesprek indien ze minder dan 50 procent studierendement hebben bereikt of indien ze vanuit de studievoortgangsbewaking bindende voorwaarden opgelegd kregen. Die initiatieven staan los van de opdracht van de studietrajectbegeleiders, die individuele situaties nauwgezet opvolgen.
Minister, was u op de hoogte van het initiatief van Mahara? Wat wordt er precies onder studiebegeleiding begrepen? Gebeurt dit in samenwerking met de Universiteit Antwerpen? Bent u van mening dat studentenverenigingen een rol moeten spelen in de studiebegeleiding? Welke concrete initiatieven nemen andere universiteiten en hogescholen om kansengroepen en studenten met een migratieachtergrond zo efficiënt mogelijk te begeleiden? Staat het initiatief van Mahara, dat zich richt tot studenten met een islamitische achtergrond, niet haaks op het principe van de inclusieve aanpak van de verschillende studiebegeleidingsdiensten aan de hogeronderwijsinstellingen? Hoe ziet u die inclusieve aanpak?
Mevrouw Soens heeft het woord.
Minister, De Morgen berichtte begin oktober inderdaad over het feit dat de Antwerpse studentenvereniging Mahara gestart is met het geven van een soort studiebegeleiding aan studenten met een migratieachtergrond. Er bestaan daar goede afspraken over met de diensten van de Universiteit Antwerpen. Ondertussen heb ik ook samengezeten met de studenten van de studentenvereniging. Studiebegeleiding is een van de taken die ze op zich nemen, maar niet de hoofdactiviteit van de studentenvereniging.
Vandaag blijkt uit cijfers dat er op het gebied van de instroom, de doorstroom en de uitstroom van studenten met een migratieachtergrond grote uitdagingen zijn in het hoger onderwijs. Mahara probeert die uitdagingen het hoofd te bieden door onder andere het organiseren van debatten en infoavonden met concrete tips voor studenten.
Het is niet de eerste keer dat de moeilijke positie van studenten met een migratieachtergrond in ons onderwijs naar voren komt. In 2008 was er bijvoorbeeld de oprichting van het Platform Allochtone Studenten in de schoot van de Vlaamse Vereniging van Studenten (VVS). De initiatieven tonen aan dat studenten met een migratieachtergrond het helaas nog steeds moeilijk hebben in ons hoger onderwijs. Het ontbreekt ons momenteel ook aan echt degelijke cijfers. Momenteel zijn er gesprekken over een uniforme registratie van kansengroepen aan de gang binnen de Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad (VLUHR) . Een dergelijke registratie lijkt me nuttig om een beleid op maat te kunnen voeren.
Minister, hebt u zicht op de instroom, doorstroom en uitstroom van studenten met een migratieachtergrond in het hoger onderwijs, eventueel via de gesprekken rond de uniforme registratie van kansengroepen? Zo ja, welke conclusies kunt u daar voorlopig uit trekken? Hoe staat u tegenover het engagement van de studentenvereniging Mahara? Zult u aandringen op een uniforme registratie van kansengroepen, waaronder dus ook studenten met een migratieachtergrond, zodat een onderbouwd beleid op maat mogelijk kan worden?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, volgens de informatie die ik gekregen heb, is de studentenvereniging Mahara vorig jaar opgericht door enkele studenten aan de Universiteit Antwerpen. Ondertussen is ze al actief op alle instellingen van de Antwerpse associatie. Er is ook samenwerking met de universiteit. De studentenvereniging zit niet mee in de koepels van studentenverenigingen die van de universiteit een jaarlijks budget krijgen voor hun werking. Wel krijgen ze ondersteuning voor specifieke projecten. Mahara kan continu gebruikmaken van een vast lokaal op de campus. Op het vlak van studiebegeleiding is er regelmatig overleg met de dienst Studieadvies en Studentenbegeleiding van de universiteit.
Voor projecten op het vlak van sociaal-academische integratie kunnen alle studentenverenigingen ‘diversiteit’, dus ook Mahara, een beroep doen op een budget dat de universiteit vrijmaakt binnen de stuvo-middelen (studentenvoorzieningen). Het is dus niet omdat je niet in de koepel zit, dat je geen beroep kunt doen op de budgetten.
Zij kunnen via de studentencoach projectvoorstellen indienen. De andere studentenverenigingen ‘diversiteit’ fungeren voor de universiteit ook als klankbord bij het ontwikkelen van acties en initiatieven in verband met studenten met een migratieachtergrond.
Het zijn in de eerste plaats de universiteiten en hogescholen zelf die aan studiebegeleiding moeten doen. Dat is mijn oprechte mening. Maar daarnaast verdient het uiteraard alle lof dat studentenverenigingen daar ook hun schouders onder zetten. Dat is zeker het geval als dat in nauwe samenwerking gebeurt met de instelling, zodat er ook garanties zijn voor de kwaliteit van wat ze doen.
Wanneer ook studentenverenigingen begeleiding aanbieden of studenten toeleiden naar een bestaand aanbod, dan kan de drempel voor bepaalde doelgroepen wellicht lager worden. Studenten voelen zich soms comfortabeler wanneer ze advies kunnen vragen aan en van gedachten kunnen wisselen met leeftijds- en studiegenoten.
Instellingen nemen specifieke initiatieven voor de begeleiding van kansengroepen en studenten met een migratieachtergrond. Ik beschik niet over een exhaustief overzicht, maar kan bij wijze van voorbeeld wel meedelen hoe de KU Leuven het aanpakt. De KU Leuven heeft een contactpunt voor studenten met een migratieachtergrond waar zowel studenten die al aan de KU Leuven studeren als toekomstige studenten terechtkunnen voor informatie en hulp. Er is ook het Avicennafonds met drie concrete doelstellingen: het vergroten van de slaagkansen van studenten met een migratieachtergrond, het versterken van de persoonlijke identiteit om zo voor een betere aansluiting bij het universiteitsleven te zorgen, en het aanbieden van een stimulerende leer- en leefomgeving aan studenten met verschillende levensbeschouwelijke achtergrond.
Via Coaching X-tra biedt de KU Leuven ook intensieve coaching waar studenten aan kunnen deelnemen op basis van een aantal factoren zoals de socio-economische situatie, de thuistaal, de vooropleiding en de culturele achtergrond. Veel instellingen werken ook met een systeem van buddy’s en mentoren.
De overheid investeert ook in tutoringprojecten die jongeren met een migratieachtergrond over de streep moeten trekken om effectief hoger onderwijs te volgen. Ik ben bijzonder gecharmeerd door die initiatieven, die zijn echt prioritair. Wanneer er extra middelen zijn, dan gebruik ik die ook om daar extra in te investeren.
Mevrouw Soens, een inclusief beleid hoeft niet haaks te staan op een beleid dat specifiek inzet op bepaalde groepen. Zeker op het vlak van studentenbegeleiding is er behalve een pakket dat gelijk toegankelijk is voor iedereen ook best ruimte om in te spelen op specifieke noden en achtergrondkenmerken. Het is immers vooral op het vlak van begeleiding dat je kunt differentiëren en net de inclusieve aanpak binnen het onderwijs zelf kunt helpen waarmaken. Begeleidingsinitiatieven die zich richten tot een bepaalde groep studenten, in dit geval studenten met een islamitische achtergrond, hoeven dus niet haaks te staan op het voeren van een inclusief beleid. Zolang die niet gepaard gaan met exclusiviteit kunnen ze perfect aanvullend zijn. Zolang het initiatief van Mahara dus niet leidt tot uitsluiting of segregatie vind ik het positief. Het is zeker niet iets dat inclusief onderwijs beperkt, integendeel, het kan stimuleren om beter en gemakkelijker te integreren, maar er zijn een aantal randbedenkingen.
Op dit ogenblik werken de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) en de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) op mijn vraag samen aan de uniforme registratie van kansengroepen in het hoger onderwijs, op basis van de categorieën die de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) heeft gedefinieerd.
Ik vind het zeer belangrijk dat die registratie er komt omdat we dan inderdaad een analyse over heel Vlaanderen kunnen maken. Voorlopig hebben we enkel de gegevens die de instellingen zelf opvragen, de studies die zij daarover doen of die gebeuren in het kader van beleidsgericht onderzoek, bijvoorbeeld onderwijskundig beleids- en praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek (OBPWO), en het beleid dat zij nu al voeren. Het zal uiteraard nog een hele tijd duren voor we via die registratie zicht hebben op instroom, doorstroom en uitstroom omdat men meerdere jaren moet kunnen volgen. Maar ik wil op zijn minst een start maken met uniforme registratie.
Ik weet wel dat er wat reticenties zijn omdat men vreest dat de financiering zal worden gekoppeld aan de registratie. Ik heb echter duidelijk gemaakt aan de hogescholen en universiteiten dat dit niet mijn intentie is. Ik wil alleen een zicht krijgen op de registratie, de instroom en de uitstroom om na te gaan of we generieke maatregelen kunnen nemen.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ben gerustgesteld dat u benadrukt dat studiebegeleiding een taak is van de instellingen zelf. Als anderen onder welke vlag dan ook willen helpen en medestudenten willen steunen, is dat een goede zaak.
Ik was een beetje gealarmeerd omdat het voor ons een duidelijk signaal is wanneer we zien dat studenten uit kansengroepen het moeilijker hebben. Dat wijst op een hiaat, niet alleen in de studiebegeleiding maar vooral in het studietraject dat voorafgaat aan het hoger onderwijs. Blijkbaar komt een bepaalde groep jongeren niet sterk genoeg uit het secundair onderwijs.
Ik vroeg u of u geen tegenstrijdigheid ziet in een islamitische aanpak van studiebegeleiding of dat we specifiek vanuit islamitische hoek aan studiebegeleiding moeten doen omdat ik denk dat het al dan niet moslim zijn, tenzij men islamitische theologie gaat studeren, weinig te maken heeft met het studierendement en de studiemethode. Ik zie niet in waarom studiebegeleiding religieus geïnspireerd zou moeten zijn.
Ik heb kennisgemaakt met die studentenvereniging. Van het pluralisme en de tolerantie waarover men spreekt, heb ik, zeker na het debat dat ik vorig jaar op de universiteit van Antwerpen heb gevoerd voor Mahara en het Liberaal Vlaams Studentenverbond Antwerpen, weinig gemerkt. En daarover ben ik een beetje bezorgd. Ik geraakte ook heel moeilijk weg uit dat gebouw. Ik heb gemerkt dat er een heel emotionele aanpak is van wie zich kritisch uitlaat over religie. En dus ben ik een beetje bezorgd over een aantal zaken. Ik probeer het diplomatisch te stellen, maar ik heb toch vastgesteld dat er inzake bepaalde gebruiken op de universiteit heel weinig tolerantie is. Ik zal met heel veel belangstelling de ontwikkeling van de activiteiten van die studentenvereniging in Antwerpen verder opvolgen.
Mevrouw Soens heeft het woord.
Minister, ik volg u absoluut wanneer u zegt dat studiebegeleiding in eerste instantie een taak is van de universiteiten en van de hogescholen zelf. Uit het gesprek dat ik met de studenten van Mahara heb gehad, blijkt dat zij datzelfde punt maken. Zij verwijzen zelfs door naar die studiebegeleiding binnen de universiteit. Er bestaan ook zeer goede afspraken met de instelling over wie wat precies doet. Ik denk dat het alleen maar een goede aanvulling kan zijn op de bestaande studiebegeleiding.
Ik vind het ook goed dat u het zeer belangrijk vindt dat die uniforme registratie van kansengroepen er komt. Dat is belangrijk om een beleid op maat te kunnen voeren voor die kansengroepen. Hebt u intussen al meer zicht op een timing om tot die uniforme registratie te komen? De gesprekken binnen de VLUHR zijn aan de gang, maar is er al enige ontwikkeling om binnen de instelling tot een akkoord te komen?
Ik was tot voor kort verbonden aan de Universiteit Antwerpen, dus ik ken de situatie wel een beetje. Wanneer ik de vragen hoor, lijkt het alsof dit het enige zou zijn dat de universiteiten aanbieden. Dat is zeker niet het geval. Er zijn meerdere organisaties die in aanmerking komen om op een dergelijke manier samen te werken. Het gaat dan over een twaalftal studentenverenigingen, waarvan Mahara een van de grootste is. Op een van hun recente bijeenkomsten hadden zij een bereik van ongeveer zeshonderd studenten. Het is dus wel een organisatie met enige impact.
Iemand die uit het secundair onderwijs komt, zou eigenlijk al grotendeels zonder studiebegeleiding moeten kunnen. Het lijkt me belangrijker om in te zetten op die tutoringprojecten waar de minister het over had. Daarover lopen een aantal projecten aan de Universiteit Antwerpen. Studenten worden ingeschakeld om mensen voor te bereiden op en te enthousiasmeren voor het hoger onderwijs.
Wat de organisatie zelf betreft, zou ik principieel zeggen dat er zeker niets mis mee is dat studentenverenigingen worden ingeschakeld voor dergelijke projecten. Dat is zelfs goed. Een instelling heeft uiteraard de autonomie om dergelijke projecten te organiseren. Het heeft zelfs een meerwaarde dat ook studentenorganisaties worden ingeschakeld. Alleen, in verband met de opmerking die wordt gemaakt over de organisatie zelf, heeft de Universiteit Antwerpen als uitgangspunt het actief pluralisme. Als ze structureel met een organisatie gaat samenwerken, moet die organisatie die boodschap ook wel waarmaken. Er zijn een aantal andere organisaties aan de universiteit, ook politieke organisaties, waar de universiteit net geen structurele samenwerking mee wil doen omdat ze een heel specifieke inslag hebben. Ik sluit me aan bij mevrouw Brussel op het punt dat we daar enorm over moeten waken.
Minister Crevits heeft het woord.
Ik ben heel blij met de tussenkomst van de heer Cordy, omdat hij een mooie aanvulling geeft op de andere twee betogen. Laat er geen onduidelijkheid over bestaan: voor mij is studentenbegeleiding een zaak van de instellingen. We hebben daar een budget voor en dat wordt allemaal geregeld.
Maar we kunnen nooit verhinderen – en ik vind dat zelfs positief – dat jongeren zich gaan verenigen. Er bestaan ook politieke jongerenpartijen aan de universiteiten, en misschien zitten zij ook samen te studeren, delen ze hetzelfde gedachtegoed en maken ze daar allerhande afspraken over. Ik ben al blij dat studenten zich engageren. U zei dat u zich daar niet op uw gemak voelde. Dat kan ik niet beoordelen, want ik was er niet bij. Ik wil wel graag de deuren zo wijd mogelijk openzetten om toch maar te gaan voor dat diploma hoger onderwijs. Als het samen studeren of samen dingen doen met geestgenoten daartoe een stimulans kan zijn, dan vind ik dat per definitie geen slechte zaak. Integendeel, dan zouden we dat een goede zaak kunnen vinden.
Bij heel veel jongeren ontstaat het politieke bewustzijn aan de universiteit of aan de hogeschool. Ze zien dan waar ze hun engagement kunnen halen. Ik ben dus geneigd om dat als iets positiefs te zien, maar ik heb uiteraard ook het kader geschetst waarbinnen het voor mij moet gebeuren. Dat mag nooit leiden tot het afschuiven van verantwoordelijkheden van de instellingen zelf.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Ik ben het met u eens, minister. Het is positief dat studenten zich verenigen. Dat kan zijn op basis van een politieke overtuiging, van de regio waarvan de studenten afkomstig zijn, er zijn de regionale kringen, de faculteitskringen, en dergelijke meer. De reden waarom mij dat alarmeert, is dat in het interview de indruk werd gewekt dat de universiteiten de studiebegeleiding niet doen, of toch niet voldoende. Dat vind ik een framing die kwalijk is voor de instelling en ondankbaar ten aanzien van alle inspanningen van de Vlaamse overheid. U stelt het heel correct: er gaat een budget naar studiebegeleiding, er zijn de middelen voor studentenvoorzieningen; we hebben al jarenlang een visie in ons onderwijs over ondersteuning, studiebegeleiding en dergelijke meer. We werken in Vlaanderen, zowel in het leerplichtonderwijs als daarna, heel participatief. We betrekken leerlingen en studenten. Is het perfect? Neen, er zijn zaken die beter kunnen, er zijn studenten die meer nodig hebben.
Maar ik heb een bezorgdheid. Ik probeer ze voorzichtig te formuleren en niet stigmatiserend te zijn. Ik ben niet tegen de vereniging op basis van een religie, maar ik heb er wel een probleem mee wanneer men aan framing doet, wat hier wel is gebeurd. Ik heb geen goed gevoel bij een studentenvereniging die, wanneer ze samenwerkt met een andere studentenvereniging, haar regels oplegt. Wanneer een studentenvereniging met een andere studentenvereniging zoals bijvoorbeeld het Liberaal Vlaams StudentenVerbond (LVSV) of een andere samenwerkt, en zegt dat er die avond geen alcohol mag worden geschonken en er na het debat verder wordt gediscussieerd waarbij het er bitsig aan toe gaat, en men merkt dat er toch wel een zeker ongenoegen is ten aanzien van andere meningen, en men moeilijk bepaalde zaken accepteert, dan ben ik een beetje ongerust, zeker wanneer ik zie dat het bereik en het succes van die vereniging stijgt. We moeten dat aandachtig opvolgen.
Ik ben blij dat de heer Cordy de zaak ook kent en dat er vanuit meerdere hoeken aandacht is voor die evolutie.
Mevrouw Soens heeft het woord.
Ik heb nog geen antwoord gekregen op mijn bijkomende vraag of u al zicht hebt op een timing van de uniforme registratie van de kansengroepen. Dat zit momenteel bij de VLUHR, maar misschien hebt u er al een idee over wanneer die gesprekken ongeveer rond zullen zijn.
We zijn het principieel eens. Er is op 13 december een nieuwe vergadering met de VLUHR en het gaat nu enkel over de praktische aanpak. Over het principe is men het eens, als de loskoppeling van de financiering is gemaakt. Dat was op de laatste vergadering duidelijk merkbaar. We hebben afgesproken dat we op de volgende vergadering zouden kijken hoe het praktisch aangepakt wordt.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.