Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
De heer Moyaers heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, met de nodige aandacht keek ik naar de promotiecampagne voor de sensibilisering rond postnatale depressie. En dat is nodig: een op de zes vrouwen kampt hier immers mee na een bevalling. Bovendien is de kans op hervallen na een volgende zwangerschap 65 procent.
Sensibilisering om erover te praten is goed, maar we moeten er ook voor zorgen dat moeders te allen tijde kunnen rekenen op een goede opvang en begeleiding.
In uw antwoord op een schriftelijke vraag van collega Schryvers stelt u dat er in Vlaanderen maar twee psychiatrische ziekenhuizen zijn die moeder en kind opvang bieden en dat die in 2015 al een bezettingsgraad van respectievelijk 104 procent en 113 procent kenden.
Het ging concreet om 52 en 68 opnames en 60 ambulante begeleidingen. De ambulante behandeling in het psychiatrisch ziekenhuis van Zoersel werd zelfs afgebouwd omdat de vraag voor opnames zo hoog was.
Minister, aangezien de sensibiliseringscampagne méér vrouwen ertoe zal aanzetten om met hun probleem naar buiten te komen, wat op zich zeer goed is, heb ik volgende vragen.
Hoe zit het vandaag met de bezetting van de plaatsen waar moeders én kinderen terechtkunnen? Hoeveel vrouwen staan er op de wachtlijst?
Wat gebeurt er als de plaatsen volzet zijn en er een acute nood is? Op welke manier worden moeders en kinderen dan opgevangen? Worden moeder en kind dan van elkaar gescheiden? Valt dit te rijmen met de opbouw van de zo noodzakelijke band tussen moeder en kind en de hechting in de eerste maanden? Hoeveel vrouwen met postnatale depressie werden zonder hun kind opgenomen in 2015?
Welk groeipad plant u voor moeder en kindplaatsen in de psychiatrische zorg?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
We hebben vanuit de Vlaamse overheid geen zicht op de actuele bezetting van de plaatsen bij de moeder-kindeenheden, noch op hoeveel vrouwen er op dit moment op de wachtlijst staan. Dergelijke informatie houdt de Vlaamse overheid niet bij.
Vanuit een visie op sociaal ondernemerschap responsabiliseren we organisaties om hun intakebeleid vorm te geven en een gepast beleid te voeren aangaande instroom, doorstroom en uitstroom van patiënten/cliënten. Bovendien schommelen bezetting en wachtlijsten/wachttijden in de tijd, aangezien dit onderhevig is aan een complex samenspel van beïnvloedende factoren.
Voor de Vlaamse overheid is de bezettingsgraad tijdens een volledig jaar wel relevante beleidsinformatie. Dat geeft een meer getrouw en stabiel zicht op het gebruik van het beschikbare aanbod. In de vraag wordt aangegeven dat de bezettingsgraad in 2015 in beide moeder-kindeenheden respectievelijk 104 procent en 113 procent bedroeg. Dergelijke cijfers zullen we ook de komende jaren opvolgen, om zo een goed zicht te krijgen op het gebruik van het aanbod en de behoefte, en een onderbouwd beleid ter zake te kunnen voeren.
Het is niet de bedoeling dat alle moeders met een post-partumdepressie opgenomen en behandeld worden in de gespecialiseerde moeder-kindcentra. Er wordt ingezet op een gedeelde zorg, waarin alle betrokkenen een rol spelen, van huisarts tot partner. Vrouwen met een post-partumdepressie kunnen ook ambulant behandeld worden in de centra voor geestelijke gezondheid (cgg). Zo kunnen moeder en kind in hun vertrouwde omgeving blijven, terwijl ze de geschikte hulp hebben. Ook een behandeling door de mobiele crisisteams is een mogelijkheid.
Uit de cijfers die Vlaanderen ter beschikking heeft, kan niet worden afgeleid hoeveel vrouwen wegens een post-partumdepressie werden opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis of in een cgg. De diagnose ‘postnatale depressie’ wordt niet als dusdanig geregistreerd.
Momenteel loopt de campagne postnatale depressie. Met deze Vlaamse campagne willen we tot meer begrip komen binnen de samenleving voor gezinnen die geconfronteerd worden met postnatale depressie. De campagne richt zich zowel tot de jonge mama en haar omgeving – partner, vrienden, familie – als tot de zorgverstrekkers – huisarts, vroedvrouw, verpleegkundige – zodat ook zij de signalen van een post-partumdepressie sneller oppikken en een adequate behandeling opstarten of doorverwijzen naar gepaste hulpverlening.
Daarnaast lanceert Kind en Gezin vermoedelijk eind 2016 een nieuw zwangerschapsmagazine. Ook in deze uitgave zal post-partumdepressie aan bod komen.
In het kader van de GGZ-netwerken (geestelijke gezondheidszorg) voor kinderen en jongeren wordt in het programma ‘consult en liaison’ ingespeeld op de noden van kinderen en jongeren. Het doel van dit programma bestaat erin om door de uitwisseling van expertise en praktijkervaring van alle betrokken partners te komen tot een betere, meer continue hulpverlening gebaseerd op de noden van het kind, de jongere en zijn/haar context. Het betreft een geïntegreerd, globaal en intersectoraal programma en is ingebed in het consult- en liaisonaanbod van alle partners, zorgaanbieders, instellingen en diensten die zich richten op kinderen, jongeren en hun context. Binnen dit programma worden ook acties uitgewerkt voor specifieke (sub)doelgroepen zoals infants, peuters en kleuters van 0 tot 6 jaar. Hierbij wordt samengewerkt met en gebeurt er expertise-uitwisseling tussen onder meer vroedvrouwen, diensten neonatologie en pediatrie van algemene ziekenhuizen, consultatiebureaus voor het jonge kind, de Huizen van het Kind enzovoort.
Vanuit de Vlaamse overheid plannen we binnen deze context initiatieven rond het versterken van vroegdetectie en -interventie van psychische problemen bij kinderen, jongeren en jongvolwassenen. We zullen hierbij ook inzetten op deze problematiek, vanuit het perspectief van het jonge kind. Dit programma zal worden ingeschreven in de beleidskaders van de netwerken kinderen en jongeren en volwassenen.
Onlangs werden twee pilootprojecten ‘Perinatale Geestelijke Gezondheidszorg’ opgestart, één in de provincie Oost-Vlaanderen en één in de provincie Antwerpen. Deze hebben als doelstelling het ontwikkelen van een regionaal zorgpad met detectie en behandeling van psychische problemen bij vrouwen vanaf de zwangerschapswens tot één jaar na de bevalling in samenwerking met alle belangrijke perinatale eerste-, tweede- en derdelijnsactoren: huisartsen, Kind en Gezin, vroedvrouwen, gynaecologen, pediaters, neonatologen, sociale dienst, verloskundigen, psychiaters, kinderpsychiaters, infantteams enzovoort.
Hierdoor zal men voor de ontwikkeling van dit regionaal zorgpad alle perinatale actoren betrekken, zowel vanuit de eerste, de tweede als de derde lijn, van zowel de mentale als somatische hulpverleners, van zowel de ambulante, de outreachende als de residentiële sector. Men zal ook een getrapt screenings- en assessmentprotocol ontwikkelen, op maat van zwangere en bevallen vrouwen, en aangepast aan de verschillende hulpverleners voor een efficiënte detectie van psychische problemen en toeleiding naar getrapte zorg.
Het gebruik van de screeningstools en kennis van perinatale geestelijke gezondheidsproblemen en hun aanpak zullen via sensibiliseringsinitiatieven kenbaar worden gemaakt bij de partners van het perinatale netwerk. De Vlaamse overheid maakt hiervoor de nodige middelen vrij om twee halftijdse coördinatoren aan te stellen gedurende een jaar. Het biedt een grote meerwaarde dat alle relevante perinatale actoren betrokken zijn in deze pilootprojecten voor de ontwikkeling van een regionaal zorgpad. Er is dus een gelijktijdige inbreng van de enorme klinische expertise van alle perinatale klinische actoren, met onder andere de moeder-babyeenheden in Sint-Camillus en in Zoersel, de infantteams in het UZ Gent, de Universitaire Kinder- en Jeugdpsychiatrie Antwerpen (UKJA) en van de universitaire kennis aan de UGent, het UZ Gent en de UKJA.
Beide zorgpaden kunnen vervolgens model staan voor verdere implementatie in andere regio’s. Op deze manier realiseren we via ons pilootproject een model van zorgpad rond postnatale depressie, met betrokkenheid van alle relevante partners, over zorglijnen heen. Immers, de moeder-kindeenheden hoeven niet alleen in te staan voor de zorg voor moeders met een postnatale depressie. Ook andere actoren zoals de huisarts, de cgg’s en de Huizen van het Kind kunnen een rol opnemen in een zorgtraject op maat. Daar willen we hen ook verder toe stimuleren via de implementatie van het model van zorgpad.
Gelet op de budgettaire context is een uitbreiding van de omkadering van de moeder-babyeenheden op korte termijn niet mogelijk gebleken. Via de Vlaamse pilootprojecten ‘Perinatale Geestelijke Gezondheidszorg’ wordt er gezorgd dat het bewustzijn bij alle betrokkenen verhoogd wordt inzake postnatale depressie, en twee, dat in de ontwikkeling van het zorgpad de rol van alle mogelijke betrokken organisaties verduidelijkt wordt, over de zorglijnen heen. Op die manier kunnen ook andere partners hun rol spelen zodat uiteindelijk slechts een beperkte groep van moeders met hun baby moet worden opgenomen.
De heer Moyaers heeft het woord.
Ik dank u voor uw uitgebreide antwoord, minister. Het was verhelderend, ik heb een aantal nieuwe dingen geleerd. Dat is positief.
Er is een sterk verband met het voorstel van resolutie dat we hier vandaag besproken en goedgekeurd hebben over de nood aan een uitgebouwd netwerk rond postnatale zorg in Vlaanderen in zijn geheel. Binnen een ziekenhuissetting is er helaas te weinig tijd om in te gaan op de vele vragen die net bevallen moeders hebben, al hun onzekerheden en twijfels. De figuur van de vroedvrouw kan hier een heel belangrijke rol spelen. Alle studies wijzen ook uit dat een pas bevallen mama vooral nood heeft aan steun en houvast, iets wat we in onze jachtige samenleving nogal eens durven te vergeten.
U sprak ook over de prenatale begeleiding. Opnieuw speelt de vroedvrouw een belangrijke rol om al in een vroeg stadium bepaalde, alarmerende signalen op te vangen. U hebt het vermeld: er komt een campagne die er aandacht aan besteedt. Ook de partner heeft ondersteuning nodig, dat werd in het verleden iets te vaak vergeten.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Het verbaast niet, ik was erbij, bij de start van de campagne om het taboe rond postnatale depressie te doorbreken. Ik was daar zeer verheugd over, dat die eerste stap werd gezet. Niet alleen het doorbreken van het taboe in de hele maatschappij is van belang, maar ook bij de zorgverstrekkers. Ook daar is er vaak onvoldoende notie en kennis.
Daar mag het natuurlijk niet bij blijven. Een volgende stap moet de screening zijn: het vroegtijdig opsporen van postnatale depressies zodat dit niet moet leiden tot een opname. Tot op vandaag bestaat zo’n screening niet. In het buitenland bestaat die wel. Wetenschappelijke studies hebben ook al aangetoond dat bij vroegtijdige opsporing sneller kan worden ingegrepen zodat de behandeling in een vroeg stadium kan starten. Tegelijkertijd moet worden gewerkt aan een aanbod: ambulant of indien nodig residentieel. Die screening moet goed gespreid zijn over heel Vlaanderen. Wie niet screent, zal te maken krijgen met meer vrouwen met postnatale depressies. In dat geval moet hulp onmiddellijk beschikbaar zijn. De strijd tegen postnatale depressies is een en-enverhaal. Enerzijds moet er worden gesensibiliseerd, anderzijds moet er worden gescreend en moet er voldoende aanbod op maat zijn. Ik ben ervan overtuigd dat de minister dit inziet en daar werk van zal maken.
Mevrouw Godderis heeft het woord.
Uit een studie van de onderzoeksgroep Klinische Psychologie van de Katholieke Universiteit Leuven blijkt dat vier op de tien moeders die kampen met een postnatale depressie, zich ook op langere termijn neerslachtig blijven voelen. Aangezien een postnatale depressie lang kan duren, moet meer worden ingezet op thuiszorg en ambulante zorg, naast de centra waar moeders en baby’s permanent worden opgevangen.
In Nederland zet men meer in op thuiszorg. Minister, hoe ziet u dat, rekening houdend met het feit dat ook meer wordt ingezet op thuiszorg in de andere zorgdomeinen zoals ouderenzorg en langdurig zieken?
Tijdens het zomerreces heb ik tijdens een bedrijfsstage van het Vlaams netwerk van ondernemingen (Voka) drie dagen meegelopen in het Jan Yperman Ziekenhuis. Ik heb ook de vroedvrouw van het ziekenhuis vergezeld in het kader van de kraamzorg aan huis, waarbij pas bevallen moeders thuis verder worden begeleid en verzorgd. Ik herinner me nog heel goed het geval van een jonge vrouw van 25 jaar die voor de eerste maal was bevallen. We zijn daar toen 2,5 uur gebleven omdat die vrouw zich neerslachtig voelde en geen contact meer had met haar moeder. Ze had er behoefte aan haar verhaal te vertellen. Er zou veel meer moeten worden ingezet op de thuiszorg en op de nabehandeling.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Mijnheer Moyaers, ik dank u voor de fairness om te verwijzen naar de schriftelijke vraag die ik inderdaad hebt gesteld over de bezettingscijfers binnen de twee moeder-kindafdelingen. Dat is natuurlijk slechts een element.
We hebben een resolutie goedgekeurd in dit parlement. In de aanloop daarvan hebben we overleg gepleegd met verschillende organisaties of afdelingen die betrokken zijn bij deze problematiek. We hebben daaruit geleerd dat we niet alleen het residentieel aanbod moeten bekijken maar ook verder moeten inzetten op mobiele equipes en ambulante behandelingen. Op die manier kunnen meer vrouwen worden geholpen en kan er op maat een meer of minder intensief traject worden uitgewerkt op basis van de noden.
Er is geen nood aan een gespecialiseerd centrum binnen elke provincie of aan meer van die centra. Het is beter de expertise die aanwezig is in Sint-Denijs-Westrem en in Zoersel verder uit te bouwen en te gebruiken om anderen die expertise aan te leren in plaats van verder in te zetten op bijkomende moeder-kindafdelingen. Ik vind het dan ook correct dat is gekozen voor die optie.
Minister, ik apprecieer vanzelfsprekend dat u ondanks die keuze de cijfers strikt zult opvolgen om te bekijken wat binnen die twee centra de noden voor de volgende jaren zijn.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Wij zullen natuurlijk de resolutie van het parlement uitvoeren. Ik ben het eens met een aantal zaken die hier zijn gezegd. Mevrouw Saeys, toen wij die campagne lanceerden, gingen wij uit van een logische opbouw. We zijn begonnen met een sensibilisering en we hebben beslist om trajecten en paden uit te stippelen omdat we ervan overtuigd zijn dat de bekendheid met het fenomeen moet worden vergroot. Het is niet de bedoeling dat men rechtstreeks naar de meest gespecialiseerde voorziening gaat. We zijn het eens over het concept, maar we slagen er toch in om in de berichtgeving over die campagne de kop te halen met het bericht dat er wachtlijsten zijn in die voorzieningen. Ik vind dat zeer jammer, want dit is een uitstekende campagne. Er is nog veel werk aan we winkel om ervoor te zorgen dat het fenomeen bekender is en vroegtijdiger ernstig wordt genomen.
De mensen die die campagne gemaakt hebben, zullen zich waarschijnlijk ook drie keer verslikt hebben in hun koffie toen ze dat gezien hebben. Dat doet niets af aan het feit dat dat wel een reële nood zou kunnen zijn, dat betwist ik niet, maar de bedoeling van die campagne was proberen in te zetten op een veel meer getrapt systeem en het verhogen van de expertise.
De Vlaamse overheid is nog maar enkele jaren bevoegd. Ik heb er gemengde gevoelens bij. Ik zal er zeker moeten leren mee leven dat het telkens zo moet gaan? We kunnen toch niet elk maatschappelijk probleem in Vlaanderen oplossen met als antwoord dat er meer capaciteit moet komen in de meest gespecialiseerde vorm van hulpverlening? Dat is toch geen goede visie, hoe reëel en hoe ernstig de vraag van die mensen ook is. Ik betwist de ernst van die vraag en dat engagement niet, maar de oplossing zit er toch niet per definitie altijd in om dat dan altijd, ongevraagd, maar te doen. Daar moeten we toch een bredere aanpak operationeel voor kunnen maken. Het feit dat we twee halftijdse medewerkers op die trajecten hebben gezet en dat die campagne gestart is, toont ook aan dat we die problematiek ernstig willen nemen. Het is trouwens niet onze verdienste maar die van het parlement om dat op gang te brengen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.