Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Verslag
De heer Gryffroy heeft het woord.
Minister, de Federatie van de Belgische Elektriciteits- en Gasbedrijven (FEBEG) en de Vlaamse Windenergie Associatie (VWEA) reageerden in juli 2016 op de plannen van de Vlaamse Regering inzake windenergie en het steunsysteem voor windenergie. Ze gaan ermee akkoord dat de Vlaamse Regering maximaal wil inzetten op windenergie. Men formuleert wel een aantal knelpunten en bedenkingen over het concept van tendering dat eventueel zou worden toegepast in het kader van de Fast Lane voor windenergie.
Ze hebben een seminarie georganiseerd en gekeken naar buitenlandse toepassingen en hebben een aantal knelpunten geformuleerd. Ik haal enkele belangrijke conclusies aan. Er bestaan vandaag nog steeds tal van drempels die de ontwikkeling van windenergieprojecten belemmeren. De aandacht moet daarom gaan naar de te lange procedures, de administratieve rompslomp, de onnodige luchtvaarthinder enzovoort. Het invoeren van de Omgevingsvergunning betekent alvast een belangrijke doorbraak. Ze vragen dus eigenlijk om niet te werken op de ondersteuning, maar op de procedure. Het invoeren van een nieuw ondersteuningsmechanisme vergt volgens hen te veel tijd en zal verhinderen dat de huidige doelstellingen worden gehaald. De doorlooptijd van een project zal worden verlengd, en de ervaring leert dat het niet vanzelfsprekend is dat projecten ook effectief worden gerealiseerd. Door de tendering zullen volgens hen ook de risico’s toenemen voor de ontwikkelaars waardoor de projectkosten en de risicopremies zullen stijgen. In het huidige ondersteuningsniveau zijn voldoende elementen ingebouwd zodat de steun afgestemd is op de gemiddelde steunnoden. Het systeem van de tendering zal niet zorgen voor een drastische daling van de steunhoogte, zeggen ze. Een onaangepast tendersysteem kan ongewenste effecten hebben als het onvoldoende is toegespitst op de specifieke marktcontext.
Ik wil daar nog iets aan toevoegen. In Nederland doet men een tendering, inclusief de elektriciteitsprijs, van 78 euro per megawattuur. Voor de Belgische kust werkt men offshore aan een ondersteuningsmechanisme van meer dan 130 euro per megawattuur, exclusief de elektriciteitsprijs. Dat is moeilijk uit te leggen aan de burger. Ik heb ondertussen studies van 3E gezien die het verschil proberen aan te duiden tussen wat gebeurt in België en Nederland, maar ze geven wel toe dat er nog altijd een verschil op zit van 25 procent. Dat betekent dat de ondersteuning bij ons 35 euro lager zou kunnen zijn, mocht de tendering gebeuren zoals in Nederland. Dat is niet niets.
Ik heb dan ook wat vragen bij de opmerkingen van de VWEA. Op 8 november is daarover trouwens een debat bij KBC waar ik duidelijk mijn visie zal geven.
Minister, wat is uw standpunt over de analyse en de bekommernissen van FEBEG en VWEA? Hoe zal het systeem van tendering voor windmolenprojecten in Vlaanderen worden uitgerold? Komt het systeem van tendering in de plaats van het huidige steunmechanisme? Op welke manier zal rekening worden gehouden met de vaststellingen en de analyse in het buitenland? Wat is de vooropgestelde timing? Om oversubsidiëring van windturbineprojecten te vermijden, zou men niet enkel mogen werken met een ondersteuningsduur, maar ook met een maximaal ondersteuningsvolume. Wanneer wordt dit zinnetje uit het regeerakkoord toegepast?
Minister Tommelein heeft het woord.
Mijnheer Gryffroy, mijn administratie, mijn kabinet en ikzelf hebben met interesse de door u vermelde studiedag over tendering gevolgd. Ook bij de voorstelling van het Energieplan heb ik dit niet uitgesloten, ik heb wel gezegd dat we dit moeten bekijken. Op die studiedag zijn een aantal terechte bezorgdheden geuit.
Intussen hebben wij, rekening houdend met de voorbeelden uit de buurlanden, deze bezorgdheden onderzocht en de mogelijke oplossingen bekeken. De conclusie is dat bij de uitwerking van een tenderingsysteem waar ik niet tegen ben, rekening moet worden gehouden met lokale marktomstandigheden en met lokale regelgeving. Het betreft dan zowel de steunmechanismen als de regelgeving inzake vergunningen. Voorbeelden uit het buitenland kunnen dan ook niet zomaar worden doorgetrokken naar de Vlaamse hedendaagse context. Aangezien er op korte termijn realisaties moeten zijn, is het niet eenvoudig om nu plots het steunmechanisme te wijzigen.
Er is bijvoorbeeld een reëel risico dat de termijnen voor het bekomen van vergunningen, de bouwtermijn opgenomen in de vergunning, de termijn voor deelname aan tendering en de aanvraagprocedure voor de steun met elkaar zullen interfereren en op die manier kunnen leiden tot het vastlopen van procedures of tot een onaanvaardbare vertraging bij het realiseren van de doelstellingen tijdens de volgende maanden. Als wij resultaten willen neerzetten tegen 2020 wat betreft windmolens, dan moeten we nu heel duidelijk vooruitgaan. Vandaar dat ik over een aantal weken het Windplan zal voorstellen in de commissie.
Door tendering zullen volgens de FEBEG en de VWEA de risico’s toenemen voor de ontwikkelaars waardoor de projectkosten en de risicopremies zullen stijgen.
De vraag of tendering tot meer concurrentie, lagere projectkosten en een lagere steun zou leiden dan het huidige systeem, is niet eenvoudig te beantwoorden, ook gegeven de beperkte Vlaamse markt en het beperkt aantal spelers van voldoende grootte om optimaal in een tenderingsysteem te kunnen meedingen voor steun.
Ik wil de verdere bespreking daarover meer in detail opstarten, maar ik moet de studie nog verder bestuderen. Met de lessen die we daaruit trekken kan dan rekening worden gehouden voor andere projecttypes binnen de specifieke Vlaamse context.
U vermeldt daarnaast ook de toekenning van steun voor een vast steunvolume voor een bepaald project. De toekenning voor een vast steunvolume leidt inderdaad tot een betere voorspelbaarheid van het steunbudget per project. Op zich is de totale steun echter ook nauwkeurig te ramen voor een groter aantal projecten omdat het gemiddeld aantal vollasturen niet zo sterk schommelt. De voorspelbaarheid van de steun wordt veel sterker beïnvloed door het feit dat de steunbehoefte afhangt van toekomstige evoluties van de elektriciteitsprijzen.
Het is wel zo dat een vast steunvolume minder stimulans geeft om gedurende de voorziene steunperiode maximaal te draaien. Dat is enerzijds goed omdat we op sommige momenten van overproductie niet willen dat er maximaal wordt geproduceerd, maar anderzijds willen we dat de installaties die we subsidiëren, maximaal worden ingezet om zo kostenefficiënt mogelijk te voldoen aan de doelstellingen. Daarbij is het effect op een windturbine niet hetzelfde als op een biomassa-installatie. Een biomassa-installatie zal na het bereiken van haar steunvolume wellicht stilgelegd worden. Het komt er dus op aan om daar een goed evenwicht in te zoeken.
Wat het vermijden van negatieve prijzen betreft, levert navraag bij de VREG op dat er tot nu toe één dag is geweest, namelijk 16 juni 2013, met meer dan zes uur negatieve Belpex-prijs. Ik kan wel garanderen dat wij conform de Europese staatssteunrichtsnoeren bij elk nieuw ontwerp van steunregeling maatregelen zullen uitwerken om te garanderen dat producenten geen prikkel krijgen om elektriciteit te produceren tegen negatieve prijzen.
Tot slot wil ik nog verduidelijken dat de Europese staatssteunrichtsnoeren die steunbeperking bij negatieve prijzen en tendering vermelden, niet van toepassing zijn op lopende mechanismen van exploitatiesteun. Daarnaast wordt volgens de richtsnoeren een certificatenmechanisme ook aanvaard als valabel ondersteuningssysteem naast het tenderingsmechanisme.
In elk geval vereist een drastische wijziging van het certificatensysteem een wijziging van het Energiedecreet en een aanmeldingsprocedure bij de Europese Commissie. Gezien de hoogdringendheid van het plaatsen van extra molens in Vlaanderen zal dit niet op korte termijn kunnen worden geregeld.
Ik heb principieel geen probleem met tendering, maar we moeten er wel voor zorgen dat we de zaken niet stilleggen.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Minister, de prijzen van offshore op zee en tendering liggen momenteel lager dan die van onze windmolens onshore. U zegt dat de omstandigheden en de regelgeving niet kunnen worden vergeleken, en dat klopt. Nederland, Denemarken en Frankrijk zijn op dat vlak anders dan Vlaanderen. Tendering zoals gebeurt in Spanje voor bepaalde centrales – het gaat er dan om wie de beste prijs biedt om een bepaalde installatie te bouwen – vind ik wel nog altijd een goed concept omdat de concurrentie daar kan spelen. Wanneer de regelgeving dan eventueel moet worden aangepast, kan het toch nuttig zijn om daarover na te denken en te brainstormen.
In Denemarken moeten de gemeenten een plan opmaken met geschikte sites voor onshore windenergieprojecten. Het aanduiden van die sites gaat gepaard met een uitgebreid openbaar onderzoek en met adviezen van de relevante instanties. Op die manier is zelfs de milieuvergunning verzekerd voor de projectontwikkelaar. Er worden dan wel geen quota opgelegd maar men ziet wel een heel positief resultaat. En door het feit dat die milieuvergunning verzekerd is voor de projectontwikkelaar, is tendering veel gemakkelijker omdat een heel stuk risico is weggenomen. Dat concept heeft men ook toegepast voor Borssele in Nederland. In Frankrijk heeft men een gelijkaardig systeem. De milieuvergunning is daar niet gegarandeerd, maar men krijgt pas feed-intarieven wanneer de windmolens op een bepaalde door de gemeente aangeduide zone worden ingeplant.
Er zijn dus wel degelijk verschillen in de regelgeving tussen de buurlanden en Vlaanderen. We moeten ons dan misschien ook de vraag stellen of onze regelgeving wel goed is en niet eventueel kan worden aangepast.
De heer Tobback heeft het woord.
Aangezien ik op 8 november ook in dat panel zal zitten, zal ik daar ook iets over zeggen. Ik kan me wel vinden in een aantal bedenkingen van de heer Gryffroy wanneer het gaat over de aanpassing van de regelgeving maar dan gaat het niet in eerste instantie over de regelgeving inzake financiering maar wel over de regelgeving inzake ruimtelijke ordening, planning van windmolens en andere hernieuwbare energiecapaciteit. Ik ben zeer vragende partij voor een breed debat daarover, want Vlaanderen kan daarover nog heel wat leren. Ik hoop dat we van de minister de nodige steun krijgen om zijn collega’s van Ruimtelijke Ordening en Milieu daarin mee te krijgen. Ik wil er echter voor waarschuwen om geen verregaande conclusies te trekken aan de hand van het zeer spectaculaire resultaat van één tender. Uw bedrag van 78 euro is eenmaal voorgekomen en is het resultaat van één tender. Er zijn in de recente periode ook in Nederland en elders tenders geweest waar de prijzen een stuk hoger lagen. Ik hoop dat er een evolutie komt van een trend naar een systematisch lager ondersteuningsniveau, en dan zullen we daar in Vlaanderen ongetwijfeld ook onze conclusies uit kunnen trekken. Dit is de kanttekening die ik hierbij wil maken: dit is tot nu toe één keer voorgevallen, laat ons hopen dat het een trend is, maar duidelijk is dat nog niet.
De heer Danen heeft het woord.
Investeringszekerheid heeft minstens evenveel te maken met een aantal wettelijke contouren als met de financiën. Ik volg de heer Tobback daarin.
Wat het geval van Borssele betreft, dat klopt inderdaad. We waren een week geleden met een paar collega’s in Kopenhagen en daar werd dat voorgesteld als een van de belangrijke projecten die aantonen hoe goedkoop windenergie wel kan zijn. Als ik dan echter spreek met andere grote jongens van de sector, dan blijken zij niet goed te begrijpen hoe die prijs kan worden gehaald. Nu weet ik wel dat iedereen allicht met een eigen agenda spreekt, maar we mogen toch niet automatisch uitgaan van één voorbeeld. Misschien waren er immers andere belangen, moest dat zeker worden binnengehaald en had men bepaalde strategieën om die prijs tot op dat niveau te doen zakken. Ik denk dat het Dong was die dat heeft gerealiseerd.
U zegt over een paar weken met een Windplan te zullen komen. Ik ben vol verwachting, maar ik vraag me dan wel af in hoeverre de wettelijke contouren die nodig zijn om windenergie in Vlaanderen te versnellen, dan zijn gedekt. Zal er veel veranderd zijn of zijn er plannen om dingen te willen veranderen? Zoals ik al zei, investeren heeft zeker evenveel te maken met wettelijke contouren als met financiën. Als ter zake nog heel veel open wordt gelaten, dan zal dat allicht niet bijdragen tot meer investeringszekerheid, integendeel. Het is ook zo dat het laaghangend fruit op het vlak van windenergie voor een groot stuk al is geplukt in Vlaanderen. Men moet dus zeker een aantal motiverende factoren opnemen in dat Windplan, om ervoor te zorgen dat ook op ‘minder geschikte’ plekken windenergie-installaties kunnen worden geplaatst. Daarmee wil ik niet zeggen dat we meer windenergie-installaties ten koste van alles moeten plaatsen, maar we moeten wel zeker luisteren naar wat de sector belangrijk vindt en proberen daar een gepast antwoord op te geven.
Minister Tommelein heeft het woord.
Absoluut. Ik vind dit een zeer interessante discussie. Mijnheer Danen, dat draagvlak moet absoluut uitgebreider worden. Ik denk dat er toch wat meer wil moet zijn bij alle stakeholders, bij bedrijven, maar ook bij lokale overheden, om toch werk te maken van deze doelstellingen. Dikwijls ontbreekt ook de moed om er op een bepaald moment voor te gaan. Uit studies blijkt – uit het blote hoofd, want ik heb de cijfers nu niet bij me – dat 75 procent geen enkel probleem heeft met windmolens. Die behoren nu eenmaal tot ons landschap. Ik heb de minister-president al een paar keer horen vermelden in zijn speeches dat windmolens nu eenmaal een onderdeel zijn van het landschap in Vlaanderen. Wie daar niet mee kan leven, die heeft volgens mij zelf een probleem. Als we doelstellingen moeten halen, dan moeten we daar natuurlijk op een bepaald moment allemaal samen voor gaan. Dat is volgens mij hetgeen waaraan we het eerst moeten werken.
Mijnheer Gryffroy, men kan wel vergelijken met offshore, maar dat ken ik toevallig ook goed, want ik was vroeger staatssecretaris voor de Noordzee. Het grote verschil is natuurlijk dat de modaliteiten anders zijn. Dat zijn veel grotere projecten: het gaat altijd over tientallen windmolens tegelijk. Ook zijn alle concessies al toegewezen in het verleden. De vergunningen zijn ook allemaal verstrekt. Dat zijn dus totaal andere omstandigheden dan onshore. Ik herhaal nogmaals dat ik hier niet tegen ben: er zouden in de toekomst nieuwe systemen kunnen worden opgebouwd waarbij tendering kan leiden tot lagere ondersteuningskosten voor windmolens. Als je echter vergelijkt met andere landen, dan moet je een en ander ook eerlijk toegeven. Men gaat ervan uit dat een lokale overheid zelf een aantal dingen moet doen, moet zoeken, moet bepalen, op voorhand al enige zekerheid moet geven over de vergunningen. Dat is een deel van de kostprijs die vandaag bij de windmolenbouwers zit. Dat gaat dan onder meer over ontwikkelingskosten, aanvraagkosten, het project op zich uitwerken en bestuderen en alles zelf regelen. Dat verschuif je dan naar de overheden, die dat dan allemaal moeten voorbereiden. Ik heb met het Vlaams Energieagentschap (VEA) niet de beschikbare middelen om daar iedereen voor in te zetten om dat allemaal te gaan ontwikkelen. Ik zeg niet dat het niet kan, maar we moeten ook eerlijk zijn: bij modellen uit andere landen zijn er dikwijls een aantal dingen gedaan die niet meer ten laste komen van de projectontwikkelaars.
Op dit moment is collega Schauvliege ter zake met Ruimte Vlaanderen een aantal stappen aan het zetten. Dit moet ook in de komende weken en maanden zijn beslag krijgen in de regering en hier in dit parlement, met een witboek.
Wat dat betreft, heb ik sowieso al het punt gemaakt, en ik denk dat iedereen me daarin zal volgen, dat we alle hindernissen en alle problemen voor het plaatsen van windmolens en mogelijke locaties moeten wegwerken, ook op ruimtelijk vlak, maar ook op andere vlakken. Ik heb persoonlijk al een aantal initiatieven genomen. Zoals ik hier al heb vermeld, heb ik al contact opgenomen met minister van Defensie Vandeput om hem te vragen ook inspanningen te leveren om installaties voor hernieuwbare energie te plaatsen op de militaire domeinen. We hebben in ons programmadecreet een artikel dat ervoor zorgt dat dat wordt gefaciliteerd. Anders krijg je een situatie waarin militaire domeinen onroerende voorheffing moeten betalen aan Vlaanderen. Aangezien ik minister van Financiën ben, heb ik daar meteen een mouw aan gepast.
Ik heb ook al een onderhoud gehad met collega Bellot van de NMBS. U weet dat ik op dit moment bezig ben met een project van zonnepanelen op spoorbermen.
Het gaat echter ook over Belgocontrol en het Directoraat-generaal Luchtvaart. We hebben immers regelmatig problemen met het goedkeuren van projecten wegens negatieve adviezen van Luchtvaart. We zijn een kleine regio. Niet alleen is die regio druk bebouwd, we hebben ook ongelooflijk veel luchtverkeer. Dat speelt allemaal mee.
Ik denk dus dat we moeten werken aan het wegwerken van de drempels, van de weerstand, en in het Windplan zal ik proberen daar zo veel mogelijk aan toe te komen. We moeten echter ook een veel ruimer draagvlak voor windenergie creëren, zeker op korte termijn. Ik krijg heel wat brieven met argumentatie waarover ik me soms afvraag hoe het mogelijk is. Iedereen is ervoor, maar als het in de onmiddellijke omgeving van hun woning komt, dan beginnen er opeens bezwaren te rijzen bij een aantal individuen, die dan een hele lokale gemeenschap meetrekken, zodat onze lokale bestuurders dan in een patstelling zitten. Dit moet via de provincies gaan. Ik heb al zeer goede contacten gehad met alle provinciegouverneurs van Vlaanderen. Zij willen mee de kar trekken en inspanningen leveren. We moeten dat inderdaad in een goede samenwerking met Ruimte Vlaanderen doen. Dat is toch een heel belangrijk element daarin.
Mijnheer Gryffroy, heel concreet wat deze vraag betreft, ik ben absoluut heel geïnteresseerd. Ik ben er zelfs à la limite enigszins een voorstander van om naar nieuwe systemen te gaan, maar op korte termijn zullen we dat waarschijnlijk niet kunnen doen, gezien de diverse omstandigheden die in Vlaanderen een rol spelen en in andere regio’s een minder grote rol.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Ik ga akkoord met dat laatste. Op korte termijn is dat inderdaad bijna onmogelijk. Voor deze keer ben ik dus wat geduldiger. We moeten na 2020 uiteraard nog hogere percentages qua hernieuwbare energie halen. We hebben ook ons streefdoel voor 2030. We komen dus niet toe met datgene waarmee we nu bezig zijn. Alles wat we kunnen leren van het buitenland, is dus meegenomen. Dat zal inderdaad repercussies hebben, maar ik denk dat we moeten proberen een aantal positieve elementen in een alomvattende studie te vatten, om te zien of dit niet op een goedkopere en betere manier kan. Ik bedoel goedkoper voor verbruiker en op een betere manier voor de projectontwikkelaar. Die moet er nog altijd iets aan verdienen. Anders doet hij het niet. Dat zijn geen OCMW-instellingen. Ik sta dus open voor verder debat daaromtrent.
Collega Danen, u had het over het ook voor minder interessante gebieden bekijken van windenergieprojecten. Vandaar ook onze vraag om niet meer enkel met een ondersteuningsduur te werken, maar ook met een maximaal ondersteuningsvolume. Het is ook net daarom dat ik daar altijd op aandring.
De vraag om uitleg is afgehandeld.