Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
We hebben allemaal het advies van de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) gekregen over de eerste conceptnota over de eerste graad secundair onderwijs en de maatregelen die al vroeger ingang vinden, en nog niet over de tweede en derde graad. De Vlor vierde pas nog zijn 25-jarig bestaan. Zijn adviezen zijn steeds waardevol en we kunnen deze niet zomaar naast ons neerleggen, vinden wij toch, anderen denken daar anders over.
De Vlor stelt de zaken scherp. Eén zinnetje vond ik zeer duidelijk en confronterend. “(…) de Vlaamse Regering de kans laat liggen om meer gelijke onderwijskansen te garanderen en neemt haar verantwoordelijkheid niet op maar legt die bij de onderwijsverstrekkers”.
De Vlor zegt letterlijk: “De kans bestaat dat de verschillen tussen scholen nog groter worden, afhankelijk van de leerlingenpopulatie die ze wil aantrekken.” Dat hebben we al eerder gezegd, maar uit de mond van de Vlor is dat toch wel zwaarwichtig. Minister, hoe reageert u op deze stellingen van de Vlor? Hoe wilt u gelijke onderwijskansen garanderen? Uiteindelijk was dat volgens het regeerakkoord toch ook het uitgangspunt voor de hervorming van het secundair onderwijs. Als daaraan dan al niet voldaan wordt volgens de belangrijkste onderwijsadviesraad van Vlaanderen, is dat problematisch.
De Vlor bevestigt ook de eerdere kritiek van Groen: de eerste graad is niet oriënterend en laat scholen toe om leerlingen al vanaf 12 jaar ‘vast’ te zetten in een richting die is afgestemd op de opties in de tweede en derde graad. De conceptnota laat de scholen de vrijheid om hun leerlingen al dan niet van in de eerste graad keuzes te laten maken die bepalend kunnen zijn voor de rest van hun schoolloopbaan. Zo wordt de schoolkeuze in de eerste graad in de feiten vaak een studiekeuze vanaf de eerste graad. Net als de Vlor willen wij niet dat leerlingen al zo vroeg in hun onderwijsloopbaan determinerende keuzes moeten maken. Ook dat was een uitgangspunt van de onderwijshervorming: leerlingen beter en juister oriënteren.
Verder schrijft de Vlor letterlijk: “Na de eerste graad moet elke leerling nog kunnen kiezen voor om het even welk domein in de tweede graad. De conceptnota biedt op dit punt geen garanties.” Hoe zult u een brede vorming in de eerste graad garanderen? Hoe zult u garanderen dat de eerste graad oriënterend blijft en niet allesbepalend voor de rest van de studieloopbaan?
De Vlaamse Regering voorziet, terecht, niet meer in de mogelijkheid om na het eerste leerjaar een B-attest uit te reiken. De klassenraad kan de keuze voor een basisoptie in de A-stroom echter beperken bij de overgang van het eerste naar het tweede leerjaar. Deze visie staat haaks op de visie van de Vlor op de basisopties: de basisopties hebben een oriënterende functie en er kan geen hiërarchie bestaan tussen de basisopties. De klassenraad krijgt ook de mogelijkheid om na de eerste graad een A-attest uit te reiken met verplichte remediëring. De Vlor noemt deze maatregel onwerkbaar. Zult u deze maatregel handhaven?
De Vlor klaagt aan dat er onvoldoende schakelmogelijkheden zijn voor jongeren die vanaf de eerste graad buso willen overstappen naar het gewoon onderwijs. Hoe zult u hier werk van maken?
De Vlor klaagt aan dat het jongeren ontbreekt aan ruimte om te twijfelen, hun weg te zoeken en nieuwe en betere keuzes te maken, aan ruimte om te vallen en terug op te staan. De Vlor stelt heel duidelijk dat vooral de meest kwetsbare groep jongeren hiervan de dupe dreigt te worden. Welke maatregelen wilt u nemen om te garanderen dat deze kwetsbare jongeren hun potentieel ten volle kunnen benutten, ook al hebben ze daar iets meer tijd voor nodig?
De Vlor vindt het onaanvaardbaar dat een conceptnota over het secundair onderwijs zoveel maatregelen bevat die ingrijpen op de geïntegreerde werking van het basisonderwijs. Het basisonderwijs werkt geïntegreerd en ontwikkelingsgericht. Dat is net hun sterkte, en daar zijn we allemaal van overtuigd. De versnipperde maatregelen die de Vlaamse Regering voorstelt in de conceptnota, dreigen die werking voor een stuk teniet te doen. Net als de Vlor roepen wij de minister op een volwaardig toekomstplan uit te tekenen voor het basisonderwijs, om over het basisonderwijs grondig na te denken, en geen maatregelen te nemen die daar toch wel op ingrijpen, ook weer op een zijdelingse manier, in functie van een hervorming van het secundair onderwijs en van een compromis. Is de minister van plan om tijdens deze legislatuur nog een toekomstvisie uit te werken rond het basisonderwijs? Hoe wil de minister de geïntegreerde werking van het basisonderwijs garanderen? Dat punt is voor mij ook heel belangrijk.
De discussie over de kleuterparticipatie is terecht. We willen allemaal dat de kleuterparticipatie verhoogt. De vraag is of de maatregelen die op dat vlak worden genomen wel de efficiëntste zijn en geen negatieve effecten zullen hebben. Kleuters de laatste kleuterklas laten overzitten omdat ze onvoldoende aanwezig waren, staat volgens de Vlor gewoon haaks op het streven om zittenblijven te beperken. We zien dat in andere landen. Dat heeft heel vaak weinig effect, zeker bij kinderen op zo’n jonge leeftijd. Integendeel, op dat moment kan dat vaak meer kwaad dan goed. Waarom speelt dit thema zo’n prominente rol in de discussie over de modernisering van het secundair onderwijs? De bezorgdheid is terecht, maar waarom dat hier gebeurt, is voor mij ook nog een raadsel. Wil de minister wachten met het invoeren van deze maatregel tot de resultaten van de lopende maatregelen over kleuterparticipatie gekend en geëvalueerd zijn?
Nog heel wat andere plannen voor het basisonderwijs vallen bij de Vlor op een koude steen. Zo vindt de raad het bijvoorbeeld geen goed idee om naast Frans ook al Engels en Duits mogelijk te maken vanaf het eerste jaar. Opnieuw, ook wij vinden talen belangrijk en we vinden het belangrijk dat er in het basisonderwijs nog meer aan taal wordt gewerkt, maar de grote vraag is hoe dat gebeurt. De vraag is of deze maatregel wel de beste is. Opnieuw dreigen verschillen tussen de scholen. Volgens de Vlor zullen deze verschillen gecombineerd met de capaciteitsproblemen in de grote steden de vrije schoolkeuze van ouders ondermijnen. Verder beperkt de Vlaamse Regering de mogelijkheid om Frans, Engels of Duits te volgen, tot leerlingen die al een goede basis van het Standaardnederlands verworven hebben. De Vlaamse Regering legde dit verband ook al in de beleidsnota: eerst Nederlands leren en dan pas andere moderne vreemde talen. Dat is volgens de Vlor een achterhaalde visie op meertaligheid in het onderwijs. Het klopt niet dat andere moderne vreemde talen leren, kinderen zou belemmeren om goed Nederlands te leren. Wil de minister de maatregel handhaven om naast Frans ook Engels en Duits vanaf het eerste jaar aan te bieden? Hoe wil de minister zorgen dat er geen grote verschillen groeien tussen scholen als ze die maatregel behoudt? Hoe reageert de minister op de kritiek van de Vlor op de maatregel om Franse, Engelse of Duitse lessen te beperken tot leerlingen die al een goede basis van het Standaardnederlands verworven hebben? Hoe zal de minister gevolg geven aan die opmerkingen?
De Vlor is ook ontevreden over de voortijdige communicatie van de minister: er werden al brochures gemaakt en opgestuurd naar de scholen zonder dat de noodzakelijke juridische en andere adviezen waren opgevraagd en zonder dat de teksten zijn goedgekeurd door het parlement. De Vlor zegt letterlijk: “Door nu al te communiceren alsof zij meteen haar plannen kan realiseren, schaadt de Vlaamse Regering de geloofwaardigheid van het Vlaamse Parlement en van het overleg- en adviesproces.” Wat is de reactie van de minister hierop?
Begin juni maakte de Vlaamse Regering twee conceptnota’s bekend: de nota over de maatregelen voor het basisonderwijs en de eerste graad van het secundair onderwijs, en de tweede nota over de tweede en de derde graad van het secundair onderwijs, met de ons allen welbekende matrix. De Vlor vindt het eigenaardig dat de Vlaamse Regering over de ene conceptnota wel een advies vraagt aan de Vlor en over de andere niet. Dit is essentieel opdat de Vlor een goed gefundeerde beoordeling kan geven over de maatregelen in de eerste graad. Is de minister van plan om nog een advies te vragen over de conceptnota over de tweede en derde graad?
Ten slotte vroeg de Vlor naar een realistische inschatting van de kosten. In de conceptnota ontbreekt elke verwijzing naar de budgettaire impact van de modernisering die de Vlaamse Regering hier voorstelt. Op welke termijn is de Vlaamse Regering van plan een uitgewerkt budgettair plan op tafel te leggen?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, op zaterdagochtend 17 september verscheen in de pers een bericht over een uitgelekt advies van de Vlor en kleurde dat advies bovendien sterk negatief in. Het is goed dat de onderwijsraad die al zo lang bestaat, geen applausmachine is. Het is van belang dat de Vlor een advies over een van de belangrijkste dossiers van deze legislatuur, op een kritische wijze kan geven; daar heeft de raad alle recht op.
Ik zal op alle punten van kritiek reageren, maar ik wil er ook enkele waarderende elementen uit halen. De Vlor is bijvoorbeeld positief over: de invoering van gevalideerde toetsen in functie van de kwaliteitszorg; over de intensifiëring van informatie-uitwisseling tussen de basis- en de secundaire school; over het uitbreiden van de mogelijkheid tot differentiëren, heel belangrijk, ook als het gaat over gelijke kansen; over het afstemmen van de vakkenstructuur van de eerste graad secundair op die van de basisschool, dat is ook een goede zaak; over het optrekken van de basisvorming; over het gelijkstromen van beroepenvelden en basisopties; over het verdwijnen van de attestering B na het eerste jaar en over de mogelijkheid om te schakelen tussen de B- en de A-stroom.
Ik wou al deze positieve elementen aanhalen bij het begin van mijn antwoord. Deze conceptnota is het logische gevolg van het masterplan modernisering secundair onderwijs zoals het werd goedgekeurd in de vorige legislatuur. We hebben altijd gezegd dat we voortwerken op een goedgekeurd concept en dat het voor ons cruciaal is dat als er nieuwe stappen worden gezet in de verdere implementatie, die daarop voortbouwen.
Wat me een beetje verrast in het advies van de Vlor – er zijn wel meer zaken die me verrassen – is dat ik door heel het advies bijzonder veel wantrouwen zie in het beleidsvoerend vermogen van scholen en in de vrijheid van onderwijs. Het is voor het eerst dat ik dat zo zie. Ik vind dat bijzonder betreurenswaardig omdat het Vlaams regeerakkoord uitgaat van vertrouwen in de scholen, een vertrouwen dat ik sterker wil maken en zeker niet verzwakken.
Ik geef nog eens de zeer duidelijk afgebakende rolverdeling tussen partners. De Vlaamse overheid neemt haar verantwoordelijkheid door heldere kaders vast te leggen over ‘het wat’. Wat verwachten wij dat jongeren, leerlingen kennen op het einde van een jaar, een graad, een schoolcarrière? De manier waarop de kennis en vaardigheden worden aangebracht – ‘het hoe’ – blijft een zaak en taak van de scholen. Zowel in het masterplan als in het regeerakkoord wordt de vrijheid van onderwijs sterk benadrukt. Het geven van vrijheid aan scholen impliceert een relatie die gebaseerd is op vertrouwen, een vertrouwen dat ik bijzonder graag geef aan de scholen zelf. Ik doe dat ook vanuit een geloof en besef dat het enkel scholen zelf zijn die een adequate vertaling naar de concrete context en noden van de kinderen kunnen maken.
Voor een beleid dat leraren en scholen reduceert tot loutere uitvoerders van in Brussel bedachte oplossingen ver weg van de klasvloer, daarvoor is men bij mij aan het verkeerde adres. Ik geloof niet dat dat beter zou zijn.
Mevrouw Meuleman, ik ga in op uw punten van kritiek waar u ook een uitgesproken mening over hebt. Ik vind dat zeer waardevol voor het debat.
Het advies van de Vlor was zeer expliciet. Ik heb een zeer uitvoerig antwoord geschreven dat ik aan de Vlor zelf zal bezorgen. Ik vond het wel beleefd om de discussie hier in het parlement met u te kunnen voeren zonder dat het antwoord naar de Vlor gegaan was, waardoor u het gevoel zou hebben dat we hier niet meer kunnen debatteren.
De Vlaamse overheid investeert méér dan 28 miljoen in pedagogische begeleiding, 63 miljoen in gon-ion (geïntegreerd en inclusief onderwijs) en maar liefst 202 miljoen euro in GOK, 77 miljoen euro voor zorg en 156 miljoen euro in de CLB’s. Dan zeggen dat de overheid haar verantwoordelijkheid niet neemt op het vlak van gelijke onderwijskansen, vind ik eigenaardig. Ik ben het oneens met de opmerking van de raad dat de verantwoordelijkheid op het vlak van gelijke kansen niet wordt opgenomen, maar – en dat vind ik nog eigenaardiger – dat die verantwoordelijkheid bij de onderwijsverstrekkers wordt gelegd. Voor mij gaat het hier om een gedeelde verantwoordelijkheid van de overheid en de onderwijsverstrekkers. Ik ben er dan ook van overtuigd – u mag gerust met mij van mening verschillen – dat de conceptnota ook een aantal zeer elementaire en belangrijke bouwstenen om nog beter de GOK te garanderen in zich draagt.
Ik geef een paar voorbeelden. De verplichte differentiatiepakketten staan in de nota. Dat is heel belangrijk om onderwijs op maat van leerlingen te kunnen geven. Er is een groeiend aantal uren basisvorming – in het bijzonder in de B-stroom, onderschat dat niet, dat zijn nu al vier uren – met als doel dat jongeren kunnen schakelen tussen de B- en de A-stroom. Dat biedt net meer mogelijkheden aan schoolbesturen en -teams om adequaat in te spelen op de groeiende diversiteit in de leerlingenpopulatie in het secundair onderwijs en draagt zo bij tot de kernopdracht van het onderwijs: krachtige persoonlijkheden ontwikkelen door alle jongeren een zo optimaal mogelijke schoolloopbaan te laten doorlopen en hun daarbij maximale kansen bieden en ruimte geven om hun eigen talenten te ontdekken. Dit is trouwens een van de strategische doelstellingen van mijn onderwijsbeleid. Niet alleen de modernisering van het secundair onderwijs, maar ook andere beleidsdossiers zoals duaal leren en leerlingenbegeleiding dragen bij tot het realiseren van deze doelstelling.
Het regeerakkoord stelt duidelijk: “We voeren het masterplan hervorming secundair onderwijs uit”. Dat betekent dat we vertrekken van de inhoud en de keuzes die in het masterplan zijn gemaakt. Met betrekking tot de eerste graad willen we jongeren die goed weten wat ze willen, de kans geven ‘om gas te geven’ en zich volop te ontwikkelen in een richting die de hunne is. Jongeren die nog zoekende, nog ontdekkende zijn, moeten de ruimte krijgen om dit ook effectief te doen en hun keuze later te maken. En voor jongeren die wat bijgespijkerd moeten worden of om allerhande redenen tekorten hebben opgelopen, moet de mogelijkheid bestaan om tijdens het jaar bij te benen. Dat is allemaal mogelijk in die eerste graad. Ik ben dan ook wat verrast door de reacties van de Vlor en van de SERV. Zij beschouwen ruimte geven aan scholen als een risico.
Ruimte geven aan scholen zal niet voor vrijblijvendheid zorgen waardoor de opwaardering van het technisch- en beroepsonderwijs in het gedrang zou komen. Ik meen integendeel dat net de manier waarop we alles opgebouwd hebben garanties biedt om elke jongere zich maximaal te laten ontdekken. Het vertrekpunt voor mijn onderwijsbeleid is vertrouwen hebben in de professionaliteit en deskundigheid van schoolbesturen en -teams. Dat houdt logischerwijze in dat we schoolbesturen en -teams ruimte geven om een eigen schoolbeleid te ontwikkelen en daarbij eigen accenten te leggen. Het klopt dat het verlenen van meer vrijheid aan scholen tot een verschillende toepassing kan leiden, net zoals het klopt dat ook in de eerste graad gewerkt wordt aan een geleidelijk toewerken naar een definitieve studiekeuze. Maar daarom hoeven we schoolbesturen en -teams niet minder vrijheid te geven of te evolueren naar een soort van eenheidsworst waar elke leerling hetzelfde voorgeschoteld krijgt. Ik vind het veel belangrijker om voldoende garanties in te bouwen zodat de vooropgestelde doelstelling van een oriënterende eerste graad kan worden gerealiseerd in een context van vertrouwen in de autonomie van schoolbesturen en -teams. En die garanties zijn er.
Ik geef een paar voorbeelden. De garantie van een stevige, algemene vorming voor alle leerlingen. U moet dat bekijken rekening houdend met het aantal uren algemene vorming, zowel in het eerste als in het tweede jaar van het secundair onderwijs. Het is de overgrote meerderheid van het aantal uren en we trekken die nog eens stevig op in de B-stroom. De Vlor apprecieert trouwens het optrekken van het aantal uren basisvorming in die B-stroom.
We voorzien dat alle onderwijsverstrekkers gezamenlijk curriculumdossiers uitwerken, waardoor de verschillen qua doelstellingen kleiner worden. Dat is vandaag niet zo. We voorzien een duidelijk onderscheid tussen basisgeletterdheid, eindtermen en uitbreiding. Daardoor weten leraren meteen waar ze de nadruk op moeten leggen en wat ‘extra’ is. We garanderen dat alle scholen voorzien in differentiatiepakketten in beide richtingen, zowel remediërend als extra uitdagend.
We garanderen dat alle scholen voorzien in een aantal verschillende basisopties en differentiatiemogelijkheden, waardoor er voor de leerlingen keuze is. We voorzien dat naast de basisoptie ook in het tweede leerjaar ruimte is voor differentiatiepakketten. Bovendien kan een leerling in het tweede jaar een ander pakket kiezen dan in het eerste. Dat betekent dus dat alle leerlingen een bredere blik zullen krijgen en meer mogelijkheden zullen openhouden voor hun verdere onderwijsloopbaan dan vandaag het geval is.
We werken het onderscheid weg tussen basisopties en beroepenvelden, iets waar trouwens zowel de SERV als de Vlor positief tegenover staat. Bovendien blijven het de klassenraden die op het einde van het tweede leerjaar een attest afleveren en een advies geven, omdat ze de leerlingen kennen, omdat ze met de jongere een traject gelopen hebben, maar ook omdat we vertrouwen hebben in de capaciteiten en de professionaliteit van lerarenteams.
Ik heet de leerlingen welkom die een bezoek brengen aan deze commissie en even onze werkzaamheden meevolgen.
Uw derde vraag gaat over het eerste jaar en over het B-attest. In ons plan staat duidelijk dat de klassenraad van het eerste jaar, die de best geplaatste is om dat te doen, de keuze van een leerling voor een bepaalde basisoptie in het tweede jaar, kan inperken. Ik vind het frappant dat de Vlor ook voor wat de oriëntering en de studiebekrachtiging betreft, niet het volste vertrouwen lijkt te hebben in de professionaliteit en de deskundigheid van klassenraden. De Vlor noemt het A-attest met verplichte remediëring onwerkbaar. Ik neem hiervan akte. Ik stel wel vast dat de Vlor nergens aangeeft waarom dit zo zou zijn.
Zonder aan te geven hoe dit zou moeten gebeuren, stelt de Vlor op een andere plaats in zijn advies dat de remediëringsplicht voor scholen beter gegarandeerd zou moeten worden. Dat staat haaks op elkaar: enerzijds zeggen dat een A-attest met remediëring niet kan en anderzijds zeggen dat we de remediëringsplicht beter moeten garanderen. Als een leerling een A-attest krijgt met verplichte remediëring, dan volgt daar voor die leerling per definitie de verplichting uit om die remediëring te volgen en voor de school om in die remediëring te voorzien. Deze maatregel staat al in het masterplan en is, wat mij betreft, een sterk middel om zittenblijven tegen te gaan. Door de introductie van zo’n A-attest zullen we er bovendien in slagen om het aantal B- en C-attesten op het einde van die eerste graad drastisch te doen dalen. Net zoals dit een expliciete zorg is van de SERV, is het ook mijn ambitie om onder andere hiermee ongekwalificeerde uitstroom in te perken. Het is duidelijk dat ik op dit ogenblik dan ook geen plannen heb om deze maatregel te schrappen.
Ik geef meteen antwoord op uw vraag over de overstap van buso-jongeren naar het gewoon onderwijs, maar ik wil hier net als in mijn inleiding, nog eens signaleren dat niet alleen de Vlor, maar ook de SERV de in de conceptnota ingebouwde schakelmogelijkheden toejuichen. De Vlor neemt in haar advies wel de zogenaamde afwezigheid van de mogelijkheid voor leerlingen uit het buso om via een schakeloptie op te starten in het gewoon onderwijs op de korrel. Ze noemen het ‘een manco’. Ik snap dat eigenlijk niet, want wat de Vlor vraagt, is vandaag al mogelijk en zal in de toekomst ook mogelijk blijven.
Ik geef een woordje uitleg. Een leerling die als regelmatige leerling de overstap wil maken van het buitengewoon secundair onderwijs – opleidingsvorm 1, 2 en 3 – naar het voltijds gewoon secundair onderwijs om er een gemeenschappelijk curriculum te volgen, kan dit nu al na een gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad. Dat geldt trouwens voor alle structuuronderdelen, behalve voor het eerste leerjaar A en B en het specialisatiejaar thuis- en bejaardenzorg/zorgkundige in het bso. Voor die structuuronderdelen gelden de reguliere toelatingsvoorwaarden. Ik verwijs hiervoor naar artikel 32 van het besluit van de Vlaamse Regering betreffende de organisatie van het voltijds secundair onderwijs. Dat artikel legt opnieuw het vertrouwen bij de school die als onderwijsverstrekker in alle wijsheid kan beslissen over de wenselijkheid van de overgang.
De toelatingsklassenraad zal hiervoor alle nodige concrete gegevens uit het dossier van de leerling in ogenschouw nemen. Collega’s, het is dus niet mijn intentie hiervoor een bijkomende structuur op te bouwen. Wat men vraagt, is vandaag mogelijk en zal ook mogelijk blijven.
De Vlor pleit ervoor dat jongeren kansen moeten hebben om te twijfelen, te experimenteren en keuzes te maken. Ik vind dat de conceptnota wel degelijk uitgaat van de kracht van jongeren. In de eerste graad zijn er verschillende schakelmogelijkheden om jongeren te versterken. De differentiatiemogelijkheden zorgen ervoor dat er nog beter kan worden ingespeeld op de behoeften van jongeren. Ik volg in dezen de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV), als zij stelt dat differentiatie niet synoniem is met nivellering. Integendeel, door differentiatie slagen we er net in om extra te ondersteunen en/of extra uit te dagen. Want, collega’s, dat woord is hier nog niet zo vaak gevallen, maar voor sommige jongeren is het heel belangrijk dat ze extra worden uitgedaagd. We moeten die jongeren ook alle kansen geven.
Bovendien kan de leerling een ander differentiatiepakket kiezen in het eerste en in het tweede leerjaar waardoor er voor die leerling dus ruimte gecreëerd wordt om te exploreren. Ook de vernieuwing op het vlak van studiebekrachtiging in de vorm van het A-attest met verplichte remediëring biedt jongeren mogelijkheden om succeservaringen te beleven.
Collega’s, op dit ogenblik wordt een onderzoeksproject afgerond waarbij flexibele leerwegen in zowel basis- als secundair onderwijs in kaart worden gebracht. De resultaten van dat onderzoek moeten basis- en secundaire scholen ‘goesting’ doen krijgen om via die flexibilisering beter om te gaan met gediversifieerde leerlingengroepen. Het doel blijft altijd hetzelfde: excellentie voor alle leerlingen.
Mevrouw Meuleman, we komen bij het luik basisonderwijs. In het masterplan dat in de vorige legislatuur werd goedgekeurd, stonden al een aantal maatregelen opgesomd voor het basisonderwijs. We hebben die maatregelen behouden en hebben er ook een paar aan toegevoegd. Het is niet omdat we een aantal maatregelen willen operationaliseren dat ik enige intentie zou hebben om het geïntegreerde karakter van het basisonderwijs te willen aanvallen. Mevrouw Meuleman, u pleit voor het geïntegreerde karakter en het behoud daarvan in het basisonderwijs. Ik kan u melden dat het ook mijn wens is dat dat zo blijft.
Qua visie op het basisonderwijs kan ik me trouwens vinden in de tien krachtlijnen voor het basisonderwijs die onze Vlaamse Onderwijsraad recent zelf heeft geformuleerd naar aanleiding van haar strategische verkenning van het basisonderwijs. Collega’s, ik vind ook dat ons basisonderwijs een eigen, waardevol onderwijsniveau is. Ik deel ook de zorg van de Vlor in haar advies over het basisonderwijs.
We mogen deze conceptnota secundair onderwijs zeker niet lezen als een nota die het basisonderwijs uitsluitend in functie van het secundair onderwijs ziet. Maar er zijn in de vorige legislatuur een aantal maatregelen genomen. We geven daaraan verdere uitvoering.
Maar als ik los van deze principediscussie kijk naar de inhoud van de maatregelen, dan zie ik niet hoe het decreet Basisonderwijs, dat de huidige contouren van het Vlaams basisonderwijs aangeeft, in tegenspraak zou zijn met deze tien krachtlijnen, integendeel. Onze basisscholen zijn vandaag op maat van kinderen, ze werken ontwikkelingsgericht en ze zetten in op brede vorming.
Wat willen we wel doen? We willen via een aantal gerichte maatregelen werken aan een verdere versterking van dat basisonderwijs. Ik overloop even een aantal van die maatregelen.
Ik betwist de stelling dat de conceptnota die geïntegreerde werking zou belemmeren. De Vlor geeft ook niet echt concreet aan welke in de conceptnota opgesomde maatregelen in tegenspraak zouden zijn met de geïntegreerde visie op het basisonderwijs.
Het enige element waarop de Vlor eventueel doelt, is de mogelijkheid die we aan scholen willen geven om bijzondere leermeesters in te zetten. Laat mij ook hier zeer duidelijk zijn: dit heeft niet als doel om de geïntegreerde visie op het basisonderwijs te liquideren. Het is de manier waarop men de inzet van die bijzondere leermeesters aanpakt die behoort tot de autonomie van de school. Elke school kan zelf kiezen hoe en op welke manier er al of niet gebruik zal worden gemaakt van die bijzondere leermeesters.
Alle, werkelijk álle onderzoeken met betrekking tot kleuterparticipatie bevestigen één ding: elke dag méér kleuteronderwijs maakt mee het verschil voor een kleutertje. Elke dag kleuteronderwijs meer, zorgt voor een vlotter vervolg van de schoolcarrière en biedt garanties op het voorkomen van schoolse uitval. Ik weet niet of er nog meer redenen moeten zijn om kleuterparticipatie in dit kader op te nemen. Meer dan elders geldt ook hier het adagium: vroeg begonnen is half gewonnen.
Het is duidelijk – en ik erken dat – dat we zeer goede cijfers hebben van inschrijving in en deelname aan het kleuteronderwijs in Vlaanderen. We moeten die behouden en versterken. En ja, 98,5 procent van de 3-jarigen participeert aan ons kleuteronderwijs. Maar dat betekent niet dat we de aandacht voor die 1,5 resterende procent dan maar moeten laten schieten. We moeten er net alles aan doen om de ouders van kleutertjes die vandaag niet deelnemen, te stimuleren om hun kleuters toch naar school te brengen.
Zoals u zult kunnen merken, sta ik zeer zwaar achter de maatregelen die wij als Vlaamse Regering in dezen voorstellen.
Het is de bedoeling om die maatregel te laten ingaan vanaf het schooljaar 2018-2019. Leerlingen die in het schooljaar 2018-2019 in het lager onderwijs starten, zullen op zesjarige leeftijd rechtstreeks kunnen instappen, als zij voldoende aanwezig geweest zijn.
Maar ook hier ben ik verrast door het advies van de Vlor. Ook hier wil ik de aandacht vestigen op de rol van de klassenraad. Het is ook nu de klassenraad van de lagere school die de eindbeslissing neemt over de toelating tot het lager onderwijs van een kleuter die onvoldoende aanwezig was. Het standpunt als zouden kleuters die onvoldoende aanwezig waren, standaard het laatste jaar van de kleuterschool moeten overzitten, staat nergens in de nota vermeld. En dat is ook niet de bedoeling! Het zijn en blijven de scholen zelf die beslissen of een kind dat onvoldoende halve dagen naar de kleuterklas ging, sterk genoeg is om die overstap te maken. Maar wij willen met de voorgestelde maatregel nog eens duidelijk het signaal geven over het belang, niet alleen van inschrijven, maar ook van voldoende participeren.
Indien we de indruk zouden hebben gewekt dat dat een standaardkeuze zou zijn, dan is dat iets dat uiteraard wordt rechtgezet.
We komen bij het luik talen. Collega’s, scholen anno 2016 laten zich hoe langer hoe meer internationaal gelden. Er worden uitwisselingsprogramma’s uitgetekend en leerlingen gaan op internationale stage. Maar ook los van deze schoolcontext is het zo dat jonge mensen nood hebben aan kennis van en vaardigheden in vreemde talen. Openstaan voor moderne vreemde talen is een teken van cultureel bewustzijn én een voorwaarde voor sociale en economische mobiliteit. Kinderen de mogelijkheid bieden om zich, zo vroeg mogelijk, in vreemde talen te bekwamen, lijkt me dan ook evident.
Op dit ogenblik is vreemdetaleninitiatie in Frans en Engels reeds mogelijk vanaf het eerste jaar kleuteronderwijs, mits men eerst met vreemdetaleninitiatie Frans start. Het is geen verplichting, maar een mogelijkheid. Hier geldt de autonomie van de scholen.
De conceptnota maakt het mogelijk dat, in het gewoon lager onderwijs, scholen die dit wensen – geen verplichting, maar autonomie – vanaf het derde leerjaar naast facultatief vreemdetalenonderwijs Frans, wat nu al mogelijk is, ook facultatief vreemdetalenonderwijs Duits en Engels kunnen aanbieden. Het is een mogelijkheid die wordt geboden, geen verplichting die aan de scholen wordt opgelegd.
Het gaat altijd om een vrije keuze. Ik vind dat die verruiming van de keuzemogelijkheid van scholen perfect beantwoordt aan de vragen die hierover geregeld worden gesteld in het onderwijsveld. Uit de recente cijfers van Eurostat blijkt trouwens dat in vergelijking met andere Europese landen onze kinderen vrij laat in contact komen met vreemde talen. Dat verantwoordt deze maatregel dus zeker.
Ik denk ook niet dat terugkrabbelen op het vlak van vreemde talen onze kinderen recht zou aandoen. Verschillende partijen hadden in hun verkiezingsprogramma’s zelfs staan dat Content and Language Integrated Learning (CLIL) mogelijk moest worden gemaakt in het basisonderwijs. We hebben nu tijdelijk die keuze niet gemaakt, maar ook hier was het niet verplichten, maar mogelijk maken, de autonomie van de scholen respecterend. Ik kijk uit naar het advies rond meertaligheid en talenbeleid dat ik in dit verband in de maand mei aan de Vlor heb gevraagd.
Uiteraard kunnen alle situaties waarbij men meer vrijheid aan scholen toestaat, leiden tot een diverse toepassing in de scholen. Maar dat is net inherent aan ons onderwijssysteem: vrijheid van onderwijs, waarbij scholen eigen accenten kunnen leggen. Die verschillende toepassing lijkt mij geen argument om die vrijheid te beknotten. Het lijkt mij integendeel een element van rijkdom in ons onderwijs.
Belangrijk is uiteraard wel dat bij de instroom in het secundair onderwijs er niet van uitgegaan wordt dat leerlingen in het basisonderwijs zaken verworven hebben die ze op basis van het gemeenschappelijk curriculum niet moesten verwerven. Dat wil ik onderstrepen. De basisvoorwaarden om in te stappen in het secundair onderwijs liggen vast. Wat scholen extra doen, kan nooit een extra voorwaarde worden om de overgang naar het secundair onderwijs te maken.
In het basisonderwijs krijgen alle leerlingen vanaf het vijfde jaar onderwijs Frans, los van het feit of ze al dan niet een goede basis van het Standaardnederlands verworven hebben. Voor het facultatief aanbod wordt aangegeven dat dit het best kan worden georganiseerd voor leerlingen die een voldoende basis Nederlands hebben. Voor de andere leerlingen lijkt het mij aangewezen om te proberen een tandje bij te steken om dat Standaardnederlands zo goed mogelijk onder de knie te krijgen. Maar het zijn opnieuw de scholen die de inschatting van hun leerlingen maken.
We komen dan bij twee formele elementen die mij enigszins hebben verbaasd. Ten eerste, de communicatie. Als de Vlaamse Regering een beslissing neemt, doet ze daar steevast een communicatie over naar de belanghebbenden en het brede publiek. Collega’s, ik had op dat vlak eigenlijk een compliment verwacht. Onmiddellijk na de goedkeuring van de beide conceptnota’s met betrekking tot de modernisering van het secundair onderwijs hebben wij meer dan 2400 directeurs persoonlijk ontmoet. Er waren hele dagen, voormiddag en namiddag, waar, naast de kleine wijzigingen die er in het volgende schooljaar komen, ook heel veel aandacht is gegaan naar het uitleggen van wat er precies in de conceptnota stond en wat het participatief traject nog zou zijn dat moest worden gelopen. Maar stel u voor dat we als regering een beslissing zouden hebben genomen en daarover niets zouden hebben gecommuniceerd naar scholen. Het kot zou te klein zijn geweest. We hebben beslist om voluit gebruik te maken van de mogelijkheden die er waren om directies te zien. Ik heb op de overlegronde ook vastgesteld dat men dat een zeer goede zaak vond. Ik vind niet dat de Vlaamse Regering hiermee de geloofwaardigheid van het Vlaams Parlement – hoe is het mogelijk? – of van de overleg- en adviesprocessen zou schaden. Als we een conceptnota goedkeuren, dan moeten we daarover communiceren en moeten we ook een basis hebben om in overleg te gaan met de mensen. Je moet toch wel weten waarover het gaat. In een vervolgtraject kan er dan uiteraard nog rekening worden gehouden met de opmerkingen die worden gemaakt.
Ik ben wat dat betreft dus zeer fel verrast. Het is mij ook niet duidelijk waarop de opmerking van de Vlor precies betrekking heeft, aangezien het uitgedeelde document een synthese bevat, weliswaar op maat van directies, van de beslissing die de Vlaamse Regering heeft genomen. Die beslissing is trouwens volledig terug te vinden op de webpagina van de Vlaamse Regering.
De laatste structurele opmerking van de Vlor vind ik zelfs kwetsend. De Vlor maakt de opmerking dat aan hen geen advies is gevraagd over de tweede en de derde graad. Maar, beste collega’s, de werkwijze die we hier hanteren, is uitgebreid doorgesproken met de secretaris-generaal. Ik was dus bijzonder verrast om een passage te lezen over het feit dat hun niet onmiddellijk om advies is gevraagd. Ik zal uitleggen waarom dat niet is gebeurd.
De adviesvraag is niet gesteld na goedkeuring van de matrix over die conceptnota. Waarom niet? In de basistekst stond dat het veld uitgebreid moest worden geconsulteerd over de matrix tweede en derde graad. Wat hebben wij dan gedaan? We hebben de nieuwe indeling van het studieaanbod van de tweede en derde graad secundair onderwijs op volledigheid, inhoudelijke consistentie en invoerbaarheid met de stakeholders geëvalueerd en afgetoetst. En wie zijn die stakeholders? De onderwijsverstrekkers, de vakbonden, maar ook de socio-economische partners.
Ik heb hierover vóór het zomerreces, dus onmiddellijk na de goedkeuring van de conceptnota’s, een consultatieronde georganiseerd. Tijdens die consultatierondes hebben alle stakeholders de gelegenheid gehad om eerste reacties te formuleren of informatieve vragen te stellen. In opvolging van die consultaties heb ik nu van alle betrokken stakeholders, die bijna allen deel uitmaken van de Vlor, schriftelijke reacties en adviezen gekregen, waaronder een gezamenlijk voorstel van de onderwijsverstrekkers. Een adviesvraag stellen op het ogenblik dat de matrix nog in ontwerpfase is, zou geen meerwaarde hebben gehad. Na verwerking van alle resultaten zal, op basis daarvan, opnieuw een advies worden gevraagd aan de Vlor, nadat in de loop van de komende weken ook het bijgestuurde ontwerp van matrix met de regering zal worden besproken.
Die werkwijze was dus uitgebreid besproken. Er zal uiteraard ook nog advies worden gevraagd aan de Vlor. Ik neem het wel een beetje op mijn krachten. Indien men dan schriftelijk beweert dat dat een vreemde werkwijze is, dan had men dat in de aanvankelijke gesprekken moeten zeggen. Maar dat is niet gebeurd.
Ten slotte is er de vraag naar de kostprijsinschatting. Het gaat hier over een conceptnota. Ik vind het heel terecht dat je zegt dat je, vooraleer je het goedkeurt, ook de budgetten en de goede regelgevingsimpactanalyse moet voorleggen op het ogenblik dat je een decreet voor advies aan de raad voorlegt. Net zoals voor elk ontwerp van decreet zal ook hiervoor een advies van de inspecteur van financiën, een begrotingsakkoord en een regelgevingsanalyse worden gemaakt.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, het is heel wat.
Ik zal beginnen met de essentie: de structuurhervorming in het secundair onderwijs – want dat was het vertrekpunt van de hervorming secundair onderwijs – die – en dan citeer ik uit het advies van de SERV – “met de voorgestelde maatregelen moest bewerkstelligen dat er minder watervaleffect en minder ongekwalificeerde uitstroom zou zijn, dat er een kleinere impact van SES op schoolkeuze en schoolse prestaties zou zijn, dat de hiërarchie in onderwijsvormen zou worden weggewerkt. “ Dat was het doel van die modernisering. Zowel wat de Vlor als de SERV betreft, wordt daaraan niet voldaan.
De SERV zegt letterlijk in zijn advies: “Het is niet enkel de perceptie over de hiërarchie die dient te worden aangepakt. Die hiërarchie tussen studierichtingen zelf moet worden weggewerkt.” En dan is die vrijblijvendheid voor scholen en schoolbesturen om in de modernisering mee te gaan, ook voor de SERV een probleem. Ze zeggen: “Het maakt het verre van zeker dat de hiërarchie effectief wordt weggewerkt en dat er een daadwerkelijke opwaardering van het technisch en het beroepsonderwijs komt.” En dat was net de bedoeling. Dat wilden we. Daarover zijn we het hier allemaal eens. Ik herinner me inderdaad de nota uit de vorige legislatuur die begon met het oplijsten van de knelpunten die werden gedeeld door meerderheid en oppositie samen – of althans toch heel wat van de knelpunten. De ene vond misschien het ene prioritair om aan te pakken en de andere het andere, maar het bevatte toch een aantal gedeelde vertrekpunten. We hebben ooit zelfs nog geprobeerd om een breed draagvlak te vinden bij oppositie en meerderheid samen. Ik herinner me nog de eerste werkgroepen daarrond. Dat heeft helaas niet lang geduurd.
De SERV zegt ook: “De Raad heeft steeds het belang van een brede oriënterende eerste graad benadrukt.” Ook op dat vlak geeft de conceptnota geen garantie. Dat zijn voor mij essentiële zaken. Uw antwoord daarop was: ‘Geven wij dan geen vertrouwen meer aan de scholen? Het is toch een gedeelde verantwoordelijkheid?’
Ik kan daar voor een deel in meegaan. Het is voor een stuk een gedeelde verantwoordelijkheid. Gelijke onderwijskansen is voor een stuk een gedeelde verantwoordelijkheid. Maar het is toch aan de overheid om een kader te scheppen? Dat kader moet juist zijn en moet in de richting gaan dat het ervoor zorgt dat die kloof die er volgens de OESO nog steeds is, inderdaad wordt dichtgereden, in plaats van dat we de deur nog verder openzetten voor een verdere segregatie, voor meer verschillen tussen scholen. Want dat is toch het omgekeerde van wat we absoluut beogen. De meeste segregatie wordt bestendigd aan de schoolpoort, het zijn de verschillen tussen scholen. Dirk Van Damme heeft dat ooit glashelder uitgelegd.
Wat doet deze Vlaamse Regering keer op keer met de hervorming secundair onderwijs, met de maatregelen die worden genomen in het lager onderwijs, in de eerste graad – straks zal het Inschrijvingsdecreet ook toelaten dat de kloof en de verschillen tussen scholen groter worden – met het feit dat de schoolkosten ook toelaten dat er verschillen zijn tussen scholen? Het grootste probleem is dat er tussen scholen zulke grote verschillen zijn inzake schoolkosten. In plaats van die kloof dicht te rijden, maken we ze net groter. En dat op het moment dat we zoveel ongelijkheid en problemen hebben in de steden om de jongeren mee te krijgen. Dat gaat er bij mij niet, minister.
Ik heb die hervorming een van de grootste teleurstellingen uit mijn politieke carrière genoemd. Het is een politiek compromis geworden waarvan er eigenlijk bijna niets meer overblijft omdat de kool en de geit moesten worden gespaard. Nochtans deelden we de originele intenties en hebben heel wat collega’s dezelfde bezorgdheden. Maar uiteindelijk hebben we gezegd: ‘Kies dan zelf’. We zullen het dan maar aan de scholen overlaten want wij geraken het niet eens, we kunnen niet beslissen en dus maken we een soort compromis waaruit iedereen ofwel de kool ofwel de geit kan kiezen. Maar dat werkt niet, dat is een overheid die niet verantwoordelijk is. Op die manier gaan we de kloof en de sociale ongelijkheid in ons onderwijs niet verkleinen, terwijl dat voor mij de doelstelling is van ons onderwijs en toch ook van uw partij, minister. Daarom ben ik zo teleurgesteld.
Dan het advies van de Vlor – tenzij u zegt dat die het onderwijsveld niet meer vertegenwoordigt. Dan moet u dat ook zeggen. Misschien is dat niet de perfecte vertegenwoordiging, maar volgens mij zijn we het er toch over eens dat het nog steeds de sterkste vertegenwoordiging van het onderwijs is die we hebben. Ik lees u een interpellatie voor met daarin de kritiek van de Vlor. Passage na passage zegt u: ‘Hier ga ik niets aan veranderen, daar hebben ze ongelijk, hier hebben ze mij verkeerd begrepen, daar hebben ze het niet goed gelezen. Dat is niet juist.’ Gaat u als antwoord aan de Vlor sturen wat u net hebt gezegd? Gaat u zeggen: ‘In alles wat u hebt gezegd, hebt u ongelijk en er staat niets juist in’? Bovendien moet u datzelfde antwoord ook nog eens naar de SERV sturen en zeggen: ‘Het spijt me, beste SERV, ook jullie hebben me verkeerd begrepen, van alles wat jullie zeggen, is niets terecht, ik ben niet van plan iets aan te passen, want jullie hebben ongelijk.’ Dat kan toch bijna niet. Dat is onderwijsbeleid dat eigenlijk niet voldoet.
Het gaat hier eigenlijk over de hervorming van het secundair onderwijs, maar de Vlaamse Regering heeft er het lager en het kleuteronderwijs bijgehaald om met zaken naar buiten te komen die goed klinken. Ik geef toe dat er zaken zijn die goed zijn. Ik ben de eerste geweest om te strijden voor de verhoging van de kleuterparticipatie, maar laat ons dan ook beginnen met de gelijke financiering. Als we dat zo hyperbelangrijk vinden, zoals u en ook Open Vld hebben gezegd, dan is het eerste wat je moet doen ervoor zorgen dat het kind dat daar zit ook wordt gefinancierd. Dat is het allerbelangrijkste niveau, en dat moet volledig gelijkwaardig worden gefinancierd. Dan kunnen we een leerplichtverlaging doorvoeren en dan zullen we alle kleuters op school hebben, ook die anderhalve procent die nu misschien te weinig aanwezig zijn door allerlei problemen. Dat zijn dan meestal de zwaksten, die ook door brugfiguren niet worden bereikt en die je niet vooruit helpt door ze niet te laten overgaan.
Op zich heb ik er geen problemen mee dat men de participatie wil verhogen, integendeel. We zouden er wel voor moeten zorgen dat het kleuteronderwijs pedagogisch nog sterker wordt en kwalitatief vooruitgaat. Dat doe je door voldoende financiering en dat is de essentie van het verhaal. Die anderhalve procent moet er ook geraken, daar ben ik het mee eens, maar wat je ermee doet, is nog veel belangrijker en dat staat er dan niet in.
Hetzelfde met het lager onderwijs. Veel scholen zullen ontwikkelingsgericht en competentieontwikkelend en geïntegreerd verder blijven werken omdat ze dat al jaren doen en ervan overtuigd zijn dat dat de juiste manier is en dan toch voldoende differentiëren en maatwerk proberen te bieden, zeker in het basisonderwijs. In deze nota zetten we de deur op een kiertje om te differentiëren, niet intern maar extern, om talen aan te bieden die de ene krijgt en de andere niet, om wetenschappen in vakgebieden op te splitsen waardoor ze minder geïntegreerd werken. Waarom zetten we al die deuren op een kier? Ik begrijp het niet.
Velen zullen zich er niets van aantrekken en voortdoen zoals ze bezig zijn en proberen te verbeteren. Misschien zullen er wel zijn die het gemakkelijk vinden om de sterken apart te zetten, maar dan open je de deur voor evoluties die niet wenselijk zijn.
Ik kan de kritiek van de Vlor, van de SERV en heel wat andere actoren op onze experts wel degelijk volgen. De decreetgeving moet nog gebeuren en ik hoop dat we daar nog wat aanpassingen kunnen doen om bepaalde punten te erkennen en bij te sturen, want voor mij blijft het moeilijk verteerbaar.
De heer Daniëls heeft het woord.
Mevrouw Meuleman, in alle eerlijkheid vind ik dat de minister heel genuanceerd heeft geantwoord. Toen ik het advies van de Vlor las, ben ik meerdere keren moeten opstaan om het advies terug van de grond op te rapen, zeggende: ‘Dat meen je nu toch niet dat je dit als Vlor zo schrijft’.
Het wantrouwen van de eigen onderwijstop in de eigen scholen is gigantisch groot. De vrijheid van onderwijs is de vrijheid van inrichting. De lokale mensen weten goed met welke leerlingen ze werken en hoe ze zich organiseren. Als hun eigen top zulke zaken zegt, dan val ik van mijn stoel.
Ik zit zelf in een oudercomité. De overkoepelende ouderraad heeft het oudercomité nog nooit gevraagd wat we over iets denken. Die neemt standpunten in, waarover ik van de ouders vragen krijg: ‘Is het zo dat onze koepel hierover denkt?’ Ik weet het niet, maar blijkbaar wel.
U hebt het over gelijke onderwijskansen, maar dat is iets anders dan gelijk onderwijs. Gelijk onderwijs is voor iedereen hetzelfde. Helaas was Onze-Lieve-Heer – of je in hem gelooft of niet – geen eerlijk mens. Hij heeft ons allemaal verschillende capaciteiten gegeven. Dat is wellicht de reden waarom ik hier zit en geen voetballer ben geworden. Het is ook de reden waarom sommige mensen heel goede leerkrachten zijn en andere niet. Komt dat doordat leerkrachten er te weinig aan hebben getrokken? Ik verwijt mijn leerkrachten lo en mijn vorige voetbaltrainers niet dat ik geen Messi ben geworden. Helaas had ik die benen niet. Gelijke onderwijskansen is dus het maximale uit leerlingen halen, en dat is iets anders dan ze allemaal hetzelfde geven.
Als ik in het verslag van de Vlor lees over wetenschap en techniek in het basisonderwijs, dan denk ik: hoe is het mogelijk? We doen allerlei acties rond STEM en we vragen ons af hoe we kinderen en jongeren kennis kunnen laten maken met wetenschap en techniek. LEGO heeft een aparte lijn LEGO Education ontwikkeld. In heel veel landen gebruiken basisscholen dat om kinderen te teasen, om het aantrekkelijk te maken, om op zoek te gaan naar die capaciteiten.
Ik zal het heel didactisch voorstellen met het vraagstuk van boer Jan met zijn paaltjes. Dat hebben we allemaal ooit wel eens opgelost. Boer Jan zit in de winter voor zijn kachel en het vriest al vier weken min 20 graden. Hij heeft een weide van 100 op 20 meter waarop hij koeien gaat zetten. Als hij om de 2 meter een paal zet, weten we wel hoeveel palen en draad hij nodig zal hebben. Maar in de lagere school gaan we niet op zoek naar de leerling die zegt: ‘Juf, je hebt gezegd dat het al vier weken min 20 graden vriest, de palen gaan niet in de grond.’ En we gaan ook niet op zoek naar de leerling die zegt: ‘Meester, die boer gaat zijn koeien niet over de draad heffen en dus moet er een hek in.’ Dat is wetenschap en techniek in de basisscholen. Het gaat over het ontdekken van die talenten. Daar gaan we toch niet mee wachten tot ze in het secundair onderwijs zitten.
In het masterplan secundair onderwijs komt basisonderwijs voor. Natuurlijk komt dat voor, want dat is net wat we willen. We willen minder ongekwalificeerde uitstroom. Het zou vreemd zijn als we alle maatregelen alleen in het secundair onderwijs willen nemen. Dat zou gek zijn. Vandaar: vakleerkrachten. In het masterplan secundair onderwijs hebben we vakleerkrachten. Misschien is het goed dat ze daarmee kennismaken om een geleidelijke overgang te maken.
Minister, wat u zegt over communicatie is heel juist. Er is een duidelijk communicatiepad met verschillende stappen die we hebben ingevoerd. Het onderwijs kan niets beginnen met flipfloppen van de ene naar de andere kant. Er zijn op dit moment nog geen decreten, er is nog niets beslist. Wat u zegt over de stevige algemene vorming vind ik niet terug in het advies van de Vlor.
Ik wil het nog even hebben over de volgtijdelijkheid in het hoger onderwijs. Dat betekent dat je een aantal vakken in een logische volgorde na elkaar volgt. In het tso en bso hebben leerlingen in bepaalde richtingen het eerste jaar zes uren wiskunde en het tweede jaar vier uren wiskunde. Dat heeft een doel, dat is voor wat er nadien komt. Kun je dat zomaar inhalen? Daar gaat de Vlor allemaal aan voorbij.
Inzake het kleuteronderwijs ben ik nog eens van mijn stoel gevallen. Hoe kan de Vlor niet willen dat er stimulerende maatregelen zijn om kinderen vroeger naar het kleuteronderwijs te krijgen? Het is absoluut de verdienste van collega De Ro die heel dikwijls op die nagel heeft geklopt. Nu is er de participatietoeslag voor drie- en vierjarigen van 150 euro per jaar in de kinderbijslag. Daar kun je toch niet tegen zijn.
Minister, ik volg u in uw repliek op die verschillende punten omdat u hebt uitgelegd waarom we dat allemaal doen. Dus ja, hier staat geen staatpedagogiek. Waarom staat dat er niet? Omdat dat de sterkte is van ons Vlaams onderwijs. Voor degenen die dat wel wilden hebben, is het spijtig.
Is dit plan een eerste worp ooit van een minister? Neen, dat is het niet, omdat er dingen instonden die niet realistisch waren en ook geen verbetering zijn. Ik gebruik de woorden van de vorige minister-president: “We willen geen big bang in het onderwijs, maar wel gerichte maatregelen.” Als de Vlor de moeite had genomen om die gerichte maatregelen en alle argumenten te lezen, dat had die moeten zeggen dat er veel goede dingen in zitten. Maar de Vlor breekt letterlijk alles af met sterke woorden. Als de Vlaamse Onderwijsraad zelfs het aanbod en gebruik van gevalideerde toetsen niet wil, als we op beleidsniveau niet mogen weten hoever we staan, ja, dan ben ik niet meer mee.
Minister, ik begrijp dan ook uw geprikkeldheid en uw inhoudelijke reactie. Ik wil u vragen om voort te werken met de Vlaamse Regering. Kijk naar de concrete input van de onderwijsverstrekkers, van de scholen zelf, die nog met veel vragen zitten. Ze zeggen dat als ze dan pas kunnen starten met bepaalde opleidingen, ze dat niet rond krijgen. We moeten zo voortwerken en kijken wat erin zit, maar laat ons niet terugkeren naar onrealistische zaken zoals iedereen gelijk, want de grootste ongelijkheid is ongelijke leerlingen met verschillende capaciteiten gelijk behandelen.
Het is heel zinvol dat we na de discussie in de plenaire vergadering hier nog eens ten gronde kunnen ingaan op de modernisering van het secundair onderwijs, zoals ze in conceptnota’s is voorgesteld en op verschillende banken heel kritisch werd benaderd.
Tijdens het debat in de plenaire vergadering was de kritiek op de politieke banken van sp.a en Groen niet van de poes. Dat was ook zo op de academische banken met veel onderwijsspecialisten, sociologen, Ides Nicaise en Mieke Van Hecke. Idem op oud-administratiebanken met Georges Monard. De kritiek was niet min.
Maar ook – en dat zou toch tot grotere bezorgdheid moeten leiden bij het beleid – de Vlor en de SERV, dus alle stakeholders die van dicht of van ver betrokken zijn bij de toekomst van ons onderwijs, zijn niet alleen zeer kritisch, ze zijn wanhopig en vernietigend en vragen aan dit parlement en deze Vlaamse Regering om de oefening over te doen, omdat de oefening die waarschijnlijk op een koude juninacht is gemaakt eigenlijk een politiek compromis is dat de toekomst van ons Vlaams secundair onderwijs zwaar hypothekeert en dreigt een stap terug naar af te zetten. Daar kan toch niemand vragende partij voor zijn. Deze hervorming is een gemiste kans voor het Vlaams onderwijs.
Wat is de doelstelling, waarvoor wel een breed draagvlak bestaat? De doelstelling van de hervorming van het secundair onderwijs was heel duidelijk dat de lat hoger moest komen te liggen voor alle leerlingen, en dat de kloof die ons onderwijs kenmerkt, moet worden gedicht. Niemand zal ontkennen dat ons Vlaams onderwijs goed scoort, maar ook dat we achteruit dreigen te boeren en dat al een aantal jaren doen, zowel de sterkste leerlingen als de gemiddelde leerlingen en zij die het moeilijker hebben. Dat ontkennen is het licht van de zon ontkennen. De lat moet dus hoger en de kloof kleiner, dat is de doelstelling.
Wat moesten we daarvoor doen volgens eminente wetenschappers en volgens het masterplan dat breed werd gedragen? We gingen de waterval tegengaan door de schotten tussen tso, bso, kso en aso te verkleinen. We willen geen labels op jongeren of kinderen of een studierichting. We willen wel elk talent van elke jongere maximaal prikkelen en hem een studiekeuze laten maken op basis van zijn talent en interesses, niet op basis van het aanbod in de school of van de kostprijs die de ouders eventueel moeten ophoesten.
Wanneer kan dat beter, op 12 jaar of iets later? Specialisten zeggen: wel, dat kan beter iets later. Dat sluit aan op het buikgevoel en de intuïtie van veel mensen dat iemand op 14 jaar al een zekere rijpheid heeft om te kiezen die hij misschien op 11 of 12 nog onvoldoende heeft. Ik snap dan ook niet dat men daarmee geen rekening heeft gehouden. Men pleit inderdaad voor een bredere eerste graad waarmee je meer talenten en interesses van meer jongeren kunt prikkelen en waarmee ze hun studiekeuze op 14 jaar gefundeerder kunnen maken.
Wij hebben altijd gepleit voor domeinscholen zodat jongeren samen langer schoollopen, zodat de keuze die ze maken voor onderwijs gericht op doorstroming of op praktijk niet wordt bepaald door de school, maar door hun talenten. Elke school kan verschillende opleidingen samen aanbieden om zo die talenten maximaal kansen te bieden.
Maar wat zeggen de Vlor en de SERV, de stakeholders, mijnheer Daniëls? Ik vind het vreemd dat u de top van de koepels tegen de basis wilt uitspelen, of dat u de ouderverenigingen wilt uitspelen tegen de leerkrachten. Dat is een vreemde manier van werken. De Vlor is het meest representatieve orgaan. De SERV, dat zijn de sociale partners met inbegrip van de werkgevers. Zij zijn kritisch over wat u hebt afgeleverd en daar hebben ze alle recht toe.
En het is niet alleen de top. U moet maar eens op schoolbezoek gaan: daar zult u wel horen dat de basis ook vragen heeft, ook zeer kritisch is en inderdaad een helderder kader wou waarbinnen men het secundair onderwijs zou hervormen, veeleer dan een mikmak van een matrix waarin een kat haar jongen niet meer terugvindt, en eigenlijk geen enkele maatregel voor een betere studiekeuze en een latere oriëntatie en tegen de waterval.
De Vlor zegt dat de hervorming van het secundair onderwijs vooral maatregelen in het basisonderwijs bevat, zonder een duidelijke visie op dat basisonderwijs. Collega Vandenberghe zal daar straks nog verder op ingaan. De Vlor zegt ook dat de schoolkeuze op 12 jaar in de feiten vaak een studiekeuze voor de komende zes jaar is. Volgens de Vlor is het dan ook fout om kinderen al op die leeftijd tot keuzes te dwingen die de rest van hun leven bepalen. Ik sluit me daar volmondig bij aan.
En dan is er de ‘top of the bill’. Wij van sp.a hebben er inderdaad altijd voor gepleit om naast het dichten van de kloof ook het hoger leggen van de lat voor alle kinderen mee te nemen in de hervorming van ons secundair onderwijs. Terwijl wij hier nog onze nikkel afdraaiden – en ik doe het graag – om de eindtermen te moderniseren, hebben jullie tussen de soep en de patatten even een voorafname gedaan en beslist om met ontwikkelingsdoelen op drie niveaus te gaan werken. Er is een soort basisniveau, het minimum minimorum dat ook de zwaksten moeten kennen. Er zijn de eindtermen. Dat is het streven naar een ambitie. En dan zijn er de uitbreidingsdoelen. Dat is voor de heel slimme leerlingen. Die gaat men eens een extra boostje geven. Weet u wat veel eerlijker, correcter en ambitieuzer zou zijn? Dat je eindtermen heel duidelijk maakt en dat het inderdaad aan elke leerling is om daarover te gaan. Dát is ambitie. Die ambitie lijkt deze regering echter niet te hebben. (Opmerkingen van Koen Daniëls en Kathleen Krekels)
Mijnheer Daniëls, weet u wat het verschil is tussen uw partij en de mijne? De lat moet niet op de grond, de lat moet hoog: ik heb het al honderd keer gezegd, en ik zal het blijven zeggen. U legt zich er echter bij neer dat het voor sommige kinderen niet zal gaan, dat ze na het zesde middelbaar niet zonder fouten kunnen lezen en schrijven! Ik vind dat een brute schande en een moderne welvaartsstaat met een goed onderwijs onwaardig! Die lat moet inderdaad hoog. Ik leg me er niet bij neer dat we de lat lager leggen als het gaat om elementaire basisvaardigheden, voor geletterdheid, voor wiskundige geletterdheid, voor technologische geletterdheid. Als dat niet de ambitie was, waarom maakt u dan drie niveaus, net op het moment waarop we over de eindtermen aan het praten zijn, dat deze commissie eensgezind de ambitie naar voren heeft geschoven om ambitieuze, transparante en afdwingbare eindtermen te realiseren? (Opmerkingen van Koen Daniëls en Kathleen Krekels)
De Vlor zegt dat het nieuwe systeem met drie niveaus van einddoelen, dus basisgeletterdheid, eindtermen en uitbreidingsdoelen, de lat voor vele leerlingen lager dreigt te leggen en de kwaliteit van ons onderwijs dreigt uit te hollen. Het staat bovendien haaks op de lopende hervorming van de eindtermen, aldus de Vlor. Collega’s, dit is dus toch een gemiste kans om daadwerkelijk het niveau van ons secundair onderwijs op te krikken en het transparanter te maken, via een transparante matrix, om de studiekeuze ook eerlijker te maken, veeleer op maat van de talenten van de kinderen dan volgens de behoeften van de instellingen of het label dat men in het verleden aan bepaalde onderwijsniveaus heeft gegeven.
De SERV zegt terecht, samen met het GO! en de Onderwijskoepel van Steden en Gemeenten (OVSG), de vrijblijvendheid van de hervorming te betreuren. Wij betreuren die ook. Het zal u misschien verbazen, maar wij zijn geen voorstanders van een staatspedagogie. Wij vinden het een zeer sterk punt van het Vlaamse onderwijs dat er op schoolniveau sprake is van een aantal onderwijsvernieuwingen, dat daar maatwerk en differentiatie op basis van jongeren is, dat daar de vernieuwing van onderuit opborrelt. We menen echter ook dat de vernieuwing die we nodig hebben, naast de stabiliteit die een overheid moet bieden, inderdaad maar kan gedijen in een strak kader, een transparant kader, een duidelijk kader. Dát is nu net wat de Vlor en de SERV aankaarten: het is er niet. Het is een mikmak. Minister, ik begrijp dat u zegt dat u bent gaan communiceren. Dat is ongetwijfeld met de beste bedoelingen gedaan, maar men schijnt het niet te snappen. De Vlor zegt immers heel duidelijk in zijn advies dat de communicatiefolder die is verspreid, in het basisonderwijs voor heel veel onrust zorgt. Een aantal voorstellen zijn volgens de Vlor eenvoudigweg onwerkbaar of zelfs onhaalbaar.
Men is daar dus ongerust. Als je dat als beleidsmaker voelt, of je nu in de meerderheid of in de oppositie zit, en dat meen ik uit de grond van mijn hart, dan moet je openstaan voor kritiek, dan moet je die ter harte willen nemen. Zoals collega Meuleman zegt, het lijkt me niet de juiste houding om je dan defensief op te stellen en aan de stakeholders te zeggen dat ze het niet goed hebben begrepen, om te zeggen dat je van je stoel bent gevallen of dat je je papier moest oprapen dat je uit woede had weggesmeten. Probeer gewoon te luisteren naar constructieve kritiek en probeer daarmee aan de slag te gaan. Ik denk dat we alle stakeholders daar inderdaad een dienst mee zouden bewijzen. Sp.a zou dat vanuit de oppositie ook heel graag doen. We willen ons daar constructief in opstellen. We willen meewerken aan verbeteringen die de conceptnota’s nog behoeven. We denken ook dat we ter zake enige expertise en ervaring mee kunnen inbrengen in het debat.
Minister, tot slot citeer ik nog eens de partijvoorzitter van de grootste partij. Hij zei over de hervorming van het secundair onderwijs dat die voor zijn partij een homerun is. “Er komt geen bredere eerste graad, er is geen uitstel van de studiekeuze, er is geen verdwijnen van labels tussen aso, tso, bso en kso en er komen vakleraars in het basisonderwijs. Dat is een homerun. Eigenlijk, basically, behalve die vakleraars willen we ongeveer niks veranderen in het secundair onderwijs. We gaan ons daar niet voor op de borst kloppen, want we willen de sfeer in de regering niet verstoren.” Dat laatste zegt hij dan, in het weekblad Knack, terwijl hij dat net aan het doen is.
Minister, ik weet niet wat u verstaat onder ‘toeteren’, wat de voorzitter van de N-VA niet wou doen, maar ik heb begrepen dat hij vindt dat u volledig naar zijn pijpen hebt gedanst. Ik zou verwachten dat u meer ambitie hebt. Ik ben er ook van overtuigd dat u meer ambitie hebt. U hebt ooit gezegd dat ik moet oppassen dat er niet wordt geflipflopt in dit dossier. Dat zouden wij niet doen, maar we zouden absoluut ook een oproep willen doen: als u niet wilt dat de hervorming van het secundair onderwijs een flop wordt, dan staat u inderdaad beter open voor constructieve opmerkingen uit het veld.
Minister, ik heb deze week een filmpje gezien waarin u zeer lieflijk met mijn lieftallige partijvoorzitter ‘Ik mis je zo’ zingt voor Rode Neuzen Dag. Ik snap dat u ons in de regering mist. (Gelach)
We zouden u meer hebben gesteund in de hervorming van het secundair onderwijs. We zijn echter in die mate constructief dat we, zelfs als we niet in de regering zitten, maar in de oppositie, graag zouden willen proberen om de hervorming die u voorstelt, te finetunen, op een andere leest te schoeien en zo inderdaad tegemoet te komen aan de adviezen van Vlor en SERV, in de hoop dat ons secundair onderwijs in de toekomst nog sterker is dan vandaag.
De heer De Ro heeft het woord.
Voorzitter, excuseer, mevrouw Gennez heeft me een aantal keren aangesproken. Ze heeft echt een aantal pertinente onjuistheden gezegd, die ik heel graag zou willen rechtzetten. Dit is puur inhoudelijk. Ik wil gewoon iets voorlezen. Dat is alles.
Ik denk dat we gewoon iedereen aan het woord moeten laten. Ik hoop dat we niet discussiëren over wie hier allemaal wat zegt. Laten we het hebben over het advies van de Vlor. Ik stel voor dat we ons houden aan het reglement. Iedereen wil hier met de nodige emotie vandaag zijn ding kwijt. De zomervakantie heeft wat lang geduurd, heb ik de indruk. We hebben ons te sterk moeten inhouden. Als men echter ook continu begint te reageren op elkaar, dan zijn we voor een hele tijd vertrokken en komen we er niet uit, en dan vrees ik dat we ver van de inhoud gaan.
De heer De Ro heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, ik hoop dat mijn uiteenzetting namens onze fractie niet als al te defensief zal worden beschouwd, dat men ze niet verkeerd zal begrijpen als niet willen luisteren naar de basis.
Inhoudelijk vinden wij de adviezen van de Vlor en van de SERV vaak zeer goed. Dat we het op andere momenten ook niet altijd eens zijn met die adviezen, lijkt me ook normaal voor een democratie. Als we allemaal hetzelfde zouden denken, dan zouden we ons pas zorgen moeten beginnen te maken.
Voor de definitieve versie van het advies van de Vlor er was, hadden onder meer collega Krekels, collega Van Dijck en ikzelf echter het voorrecht, als ik dat zo mag zeggen, om het werk te doen van het veld, van de vertegenwoordiging, om een ontwerp van advies te bespreken binnen de raad van bestuur van de OVSG. Het is misschien niet goed voor de bloeddruk van collega Daniëls, maar die versie was nog negatiever en – ik zal even uit de biecht klappen – leidde ook in de raad van bestuur toch tot wel wat consternatie. Daarin zetelen schepenen van alle partijen, van kleine gemeenten tot zeer grote gemeenten.
Eigenlijk was de teneur dat men begrijpt dat er heel veel ongerustheid over toekomstige veranderingen is. Een deel van die ongerustheid wil ik ook gerust onderschrijven en meenemen, maar ik denk dat dat al voor een groot stuk in het antwoord van de minister zat. Er zaten echter ook wel onjuistheden en te negatieve standpunten in. Ik denk dat we dat ook moeten durven te zeggen aan de Vlor.
Ik ga niet in op elk punt. Het was een uitgebreide interpellatie. Het is niet goed dat we met zijn allen alles van die interpellatie gaan behandelen. Ik permitteer me om iets te zeggen over kleuters en over taal.
Dat kleuteronderwijs cruciaal is, heeft ook de interpellant gezegd. Dat zal iedereen beamen. Toen mijn huidige collega Herman De Croo in de jaren 70 minister van Nationale Opvoeding was, heeft hij het mogelijk gemaakt dat kinderen vanaf 2,5 jaar naar school mochten gaan. Toen gebeurde dat voor een deel vanuit een buikgevoel dat leefde. Hij beaamt dat nog altijd. Hij was toen vader van kinderen van die leeftijd, maar dat is een buikgevoel dat in het onderwijs ook wel werd begrepen. De benaming was toen nog ‘kakschool’ of ‘papschool’. Nu hebben we het over het kleuteronderwijs, maar men voelde in de jaren 70 al die verandering.
Het is daarnet ook al eens onderstreept: sindsdien heeft onderzoek na onderzoek aangetoond dat de investeringen in het jongste kind, of dat nu aan de welzijnskant of aan de onderwijskant is binnen de Vlaamse Gemeenschap, cruciaal zijn en voor de grootste vorderingen zorgen. In deze discussie gaat het dan zelfs niet over dat kleine deeltje van onze min 6-jarigen die niet ingeschreven raken of zijn. Uiteraard moeten we proberen dat tot nul te herleiden. Het gaat vooral over het onvoldoende aanwezig zijn op school.
Bij bijna elke discussie die ik de jongste tien jaar heb gevoerd over kleuteronderwijs, kwam men steeds terug op die groep kleuters. Die groep is niet klein. De cijfers van het ministerie, die voor iedereen toegankelijk zijn en waren, hebben aangetoond dat er toch nog grote groepen kinderen zijn die minder dan 150 halve dagen per jaar naar school gaan. Vergelijken we dat met het aantal dagen dat onze kinderen naar het kleuteronderwijs zijn gegaan, of voor sommigen onder ons nog gaan, dan is dat een aanzienlijke kloof.
De link tussen het aantal halve dagen en dagen dat men gaat en het nadien falen op school, in het lager en het secundair onderwijs, valt zo rechtstreeks aan te tonen dat ik het absoluut niet onlogisch vind dat men bij het werk dat hieraan is voorafgegaan in de interkabinettenwerkgroepen, en uiteindelijk ook wat de teksten betreft, heel veel tijd heeft besteed aan dat kleuteronderwijs. Dan vind ik het inderdaad wel wat ontgoochelend dat minstens toch in twijfel wordt getrokken waarom we daar bij deze nota of bij deze beslissing zoveel aandacht aan hebben gegeven.
Minister, ik had het veel sterker gevonden dat men ons als meerderheid zou hebben uitgedaagd, en u als minister. Maar goed, daar heeft men blijkbaar geen eensgezindheid over gekregen. Men had kunnen vragen: als u dat zo belangrijk vindt, waar blijft dan een hervorming van de financiering van het kleuteronderwijs? Als we dat met zijn allen zo belangrijk vinden, hoe moet de pedagogische begeleiding dan aan de slag gaan om het invullen van wat pedagogisch gebeurt in dat kleuteronderwijs te versterken, om de kleuterjuffen en -leerkrachten in de lerarenopleiding beter voor te bereiden, om meer nascholing te geven? Hierin zegt men echter dat men daar later wel eens op zal terugkomen.
Ik heb het onlangs gezegd: het getuigt van naïviteit. Als er zo’n belangrijke discussie wordt afgerond binnen een meerderheid, welke die meerderheid ook moge zijn, want in het verleden is dat nog gebeurd, dan moet je ook de kans grijpen om iets te doen aan de oorzaken van heel veel problemen van het secundair onderwijs.
Ik zou het heel goed hebben begrepen dat, mocht er niets in hebben gestaan over het kleuter- en het lager onderwijs, Vlaanderen zou hebben gezegd dat men alles verwacht van het secundair onderwijs, maar dat dat toch niet gaat. Net zoals men in het hoger onderwijs terecht zegt dat men ook niet alles kan oplossen met betrekking tot ongelijkheid die is ontstaan in het leerplichtonderwijs. Ik vind dat dus een gemiste kans, maar ik daag de Vlor dan maar uit om, als ze tegen het einde van het jaar met hun rapport over kleuterparticipatie komen, niet alleen te focussen op die 2 procent, maar inderdaad in de diepte te gaan werken, opdat iedereen, zowel de wetgever als diegenen die besturen in onderwijs, ter zake de uitdaging aangaat.
Wat talen betreft, is het eigenlijk net zo. Er stonden zelfs fouten in, vond ik. Eerst zegt men dat we eigenlijk niets veranderen, omdat alles al kon. Dat is de eerste zin van het stukje dat erover gaat. Nadien zegt men dat wat we veranderen, eigenlijk niet goed is. Van twee zaken één. Ik meen dat er inderdaad veranderingen zitten in onze beslissing. Dit zal het in de toekomst mogelijk maken om vroeger met talen bezig te zijn in het onderwijs. Is elke school daar op dit moment op voorbereid? Zijn alle leerkrachten in Vlaanderen in het lager onderwijs al in staat om een andere taal te geven dan bijvoorbeeld het Frans in de laatste graad? Neen. Dat zegt ook niemand van de meerderheid. Dat heeft ook niemand gezegd in die beslissing. Als we echter moeten wachten tot alles klaar is om dingen te veranderen in het onderwijs, dan verandert er niets.
Met betrekking tot Content and Language Integrated Learning (CLIL) had men ook kunnen zeggen dat men daar niet mee zou beginnen, aangezien de scholen niet klaar waren en er ongelijkheid zou zijn. Dat is trouwens heel lang in dit parlement en in de regering gezegd. We zien echter nu net dat het falen in de eerste graad in heel veel CLIL-scholen is verminderd, dat het aantal B-attesten is verminderd, dat de interesse van leerlingen en leerkrachten wordt aangescherpt. Wel, onze partij gelooft heel sterk dat we niet aan de kant moeten gaan zitten en oordelen dat er moet worden gewacht tot zowel de leerkrachten als alle leerlingen er klaar voor zijn. Neen, we willen dat scholen kansen krijgen ter zake. (Opmerkingen van Elisabeth Meuleman)
Collega Meuleman, als de Vlor zegt dat het onderzoek naar taalverwerving sterk is geëvolueerd, als men het heeft over het vakjesdenken, niet alleen bij het parlement, bij politici, maar ook bij heel veel mensen in het onderwijs, met het vroegere geloof dat iemand eerst het Nederlands volledig goed moet kennen voor er sprake is van vreemde talen, dan onderschrijf ik dat stuk. Ik heb daar ook geen moeite mee. Niet heel dat advies gaat in tegen wat ik aanvoel of wat wij aanvoelen. Ik vind dat ook belangrijk. Ter zake hebben we ook in dit parlement de mensen van Meertaligheid Als Realiteit op School (MARS) uitgenodigd. Ik meen echter dat ze nog op heel veel plaatsen moeten gaan spreken.
Dat recent wetenschappelijk onderzoek naar de ontwikkeling van het jonge kind, meertaligheid en het leren van talen is niet alleen in dit parlement nog niet doorgedrongen. Men maakt er een spelletje van als men zegt dat deze meerderheid niet ziet wat er wetenschappelijk gebeurt. De oudere visies inzake taalverwerving zijn nog altijd zeer sterk ingeburgerd in alle lagen van het onderwijs, ook in het onderwijsbeleid. Ik verwijs naar de reactie van collega Krekels op wat Piet Van Avermaet hier toen heeft gepresenteerd: het is goed dat hier met zijn allen voortschrijdend inzicht krijgen. In dit parlement heb ik ook nog andere partijen, die nu misschien andere dingen zeggen, horen twijfelen aan het vroeg beginnen met andere talen, bijvoorbeeld om geen ongelijkheid van kansen te creëren. Als je echter altijd wacht om vernieuwing in het onderwijs door te voeren tot iedereen klaar is, dan verandert er niets. Ik denk dat we nu scholen kansen geven om te veranderen.
Ja, collega Gennez, voor onze partij had men bijvoorbeeld op talenvlak nog veel verder mogen gaan, zoals men voor de partij van collega Daniëls of de partij van collega Helsen misschien op andere terreinen verder had mogen gaan, maar dat is net het bereiken van een compromis. Ook bij het schrijven van een Vlor-advies is er sprake van een afwegen van wie wat zegt. Dat is op zich ook geen schande.
Als je zegt dat het verder mag gaan wat talen betreft, wel, in onze partij gaan wij bijvoorbeeld kijken naar wat CLIL in het basisonderwijs zou kunnen betekenen. We zullen daarop blijven terugkomen in een volgende legislatuur, of bij een ander dossier, of als we een nota of advies basisonderwijs krijgen van de Vlor.
Communicatie was mijn vroegere beroep. Het is inderdaad dansen op een slappe koord. Communiceer je te laat, dan zegt iedereen dat je het veld vergeet, het in het ongewisse laat. Communiceer je te vroeg, dan zijn sommigen kwaad. Sommige collega’s merken op dat ik altijd op de partij van de vorige twee onderwijs ministers bezig ben, dus ik ga een keer het geweer van schouder veranderen. We hebben nog met de toenmalige paars-groene meerderheid filmpjes over het GOK-decreet, dat nog niet alle stappen in het parlement had doorlopen, van de tv moeten halen omdat uw toenmalige fractie op haar achterste poten ging staan. Die discussie is van alle tijden. Ik blijf altijd zeggen, of ik nu in de meerderheid of de oppositie zit, dat als je het veld vanuit de overheid basisinformatie kunt aanreiken, zo snel mogelijk, zonder er enige ‘bias’ op te zetten, dat heel belangrijk is.
We mogen hier al jaren bezig zijn met de hervorming van het secundair onderwijs, maar iedereen die het veld bezoekt, hoort niet alleen kritiek en opmerkingen van schrik of dat het niet goed is. Iedereen die het veld veel bezoekt, merkt dat de veranderingen op het veld veel sneller gaan dan de inkt van decreten hier kan drogen. Of je het nu hebt over een brede eerste graad, een veelzijdige eerste graad of een andere eerste graad, ik heb een aantal scholen bezocht en die gaven mij enige bescheidenheid mee over de macht van de politiek, want er verandert heel veel binnen het bestaande kader, en gelukkig maar.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Ik denk dat de oren van de Vlor ondertussen rood aanlopen bij alles wat hier gezegd wordt over zijn advies. Ik denk dat het niet correct is om te suggereren dat deze meerderheid en de minister niet open zouden staan voor commentaar. Het is ook zo dat die commentaar op zijn minst gefundeerd moet zijn. Daarmee wil ik niet zeggen dat die volledig niet gefundeerd is. Maar het valt mij toch op, naast mijn verbazing over het wantrouwen dat de minister aankaartte, van de Vlor over het beleidsvoerend vermogen van de scholen en hun autonomie, dat er toch wel wat tegenspraak is in de adviezen van de Vlor. Zij spreken zichzelf tegen.
Over de brede eerste graad is er vandaag al veel gezegd. Wat wij daar spijtig in vinden, is dat het invoeren van een eerste brede graad zou worden gelijkgetrokken aan het hebben van gelijke kansen in het onderwijs. Mevrouw Meuleman, u doet dat door een zin van de Vlor te citeren: “De kans bestaat dat verschillen tussen scholen nog groter worden, afhankelijk van de leerlingenpopulatie die ze wil aantrekken.” Dat is een zinnetje dat de Vlor gebruikt in haar hoofdstuk rond de doelstellingen van de eerste graad. U koppelt daar dan de vraag aan hoe de minister de gelijke onderwijskansen wil garanderen.
Het is gewoon fundamenteel onjuist om te zeggen dat de brede eerste graad de enige mogelijkheid is om gelijke onderwijskansen in het onderwijs te garanderen. Het is heel belangrijk te beseffen dat de oriënterende functie van het onderwijs in grote mate moet worden gerealiseerd. Het basisonderwijs heeft daar een heel belangrijke functie in. Dat is ook de reden waarom we de maatregelen hebben genomen die we hebben genomen in heel de hervorming van het secundair onderwijs en we de basisschool er op die manier in hebben betrokken. Het oriënterende, het gegeven dat we WO gesplist hebben in wetenschap en techniek enerzijds en mens en maatschappij anderzijds, is voor een stuk om meer zicht te krijgen over wie welke talenten en mogelijkheden heeft en welke richting wil uitgaan in die basisschool. Het is heel belangrijk dat wanneer kinderen uit die basisschool komen, ze al wel enig idee hebben over wat hun talenten, hun sterktes en hun zwaktes zijn zodat ze inderdaad een bepaalde richting kunnen uitgaan.
Het is gewoon niet realistisch om te bewerkstelligen wat de Vlor zegt, namelijk dat na de eerste graad elke leerling nog moet kunnen kiezen om gelijk welk domein in de tweede graad te volgen. Je verlaat die keuze naar veertien jaar, maar je weerhoudt een heel belangrijke ontwikkeling bij kinderen. Het is belangrijk dat kinderen voldoende tijd krijgen om te verdiepen en, inderdaad voor de sterkeren onder ons, te excelleren in bepaalde richtingen. We verliezen twee jaren wanneer we dat uitstellen gedurende die hele eerste graad. Ik denk dat de beslissing die genomen is in de hervorming, namelijk dat we die keuze van 5 en 7 uur laten in het eerste en het tweede jaar, heel belangrijk is om verder te kunnen uitdiepen en eventueel te remediëren. Het is heel belangrijk dat we dat op die manier doen. Daar kunnen we ons volledig in vinden. Maar om dan nog eens af te vlakken door die brede graad nog meer te verbreden, is volgens ons een foutieve keuze. De Vlor maakt daar een vergissing in advies.
Waar de Vlor zichzelf nog tegenspreekt, en dat ligt een beetje in dezelfde lijn, is over de B-attesten en A-attesten. Wij geven de klassenraad de mogelijkheid om na de eerste graad een A-attest uit te reiken, met eventueel verplichte remediëring als we merken dat de leerling in bepaalde vakken nog wat tekort komt. De Vlor zegt dat deze maatregel onwerkbaar is. Op zich is dat misschien zo in de praktijk. Het zou kunnen dat dat moeilijk is omdat remediëring op dat niveau misschien al te laat is. De basisschool heeft een belangrijke functie in het remediëren en inschatten van wat de mogelijkheden zijn van kinderen. Misschien heeft de Vlor daar geen ongelijk in, maar langs de andere kant spreekt de raad zichzelf tegen om dan te ijveren voor die brede eerste graad. Want als je iedereen twee jaar lang dezelfde mogelijkheden wilt geven, ongeacht de intellectuele capaciteiten van de kinderen en ondanks hun interesses, sterktes en zwaktes, dan kun je geen A-attest uitreiken zonder dat een aantal kinderen zich zullen moeten remediëren. De Vlor moet duidelijk kiezen voor het ene of het andere. Als hij die brede eerste graad nog meer wil verbreden, dan zal er remediëring zijn voor die kinderen.
Is dat een goede oplossing voor die kinderen? Ik denk dat niet. Vandaar ook niet onze keuze voor een brede eerste graad. Remediëren in het middelbaar, ik bedoel dat in de echte betekenis van het woord, is vaak veel te laat. Een kind dat slecht is in wiskunde, zal na enkele remediërende oefeningen in het middelbaar, zwak blijven in wiskunde. Dat is nu eenmaal zo, en dat wordt al heel erg duidelijk in het basisonderwijs.
Over de kleuterklas is al veel gezegd. Ik ga dat niet herhalen. Het is gewoon zo dat de niveaus in ons onderwijs inherent aan elkaar verbonden zijn en dat alles begint het kleuteronderwijs. Ik vind het dan ook spijtig dat de Vlor zegt: “Kleuters de laatste kleuterklas laten overzitten omdat ze onvoldoende aanwezig waren” – minister, u hebt al wat genuanceerd dat dat geen definitie is, maar een mogelijkheid – “staat haaks op het streven om zittenblijven te beperken.” Dat is niet correct. Het zal het zittenblijven vermijden in de toekomst. Hoe meer we die kinderen naar de klas krijgen en hoe regelmatiger hun aanwezigheid in de kleuterklas is, hoe groter hun kans op successen in de volgende jaren en bij het behalen van een diploma. Dat hebben collega De Ro en collega Daniëls al onderstreept: dat start in het kleuteronderwijs.
Over de talen is een en ander al heel juist verwoord door de vorige sprekers. Wat wij in het hele verhaal vooral willen onderstrepen, is dat het Nederlands de belangrijkste taal is in functie van het onderwijs en de taal waar het kind in onze Vlaamse maatschappij mee verder zal moeten. Wanneer het kansen wil hebben, zal het die taal moeten beheersen. Wij willen vooral benadrukken dat het Nederlands in die zin de belangrijkste taal is in ons Vlaanderen en met uitbreiding ook in Nederland.
Ik wil nog een opmerkelijke tegenspraak in het Vloradvies onderstrepen, want ze stelt me teleur. Wij geven aan dat een afzonderlijk traject vanaf de derde graad mogelijk is voor leerlingen waarvan wij verwachten dat ze op het einde van het basisonderwijs geen getuigschrift zullen krijgen. Door het M-decreet is de kans realistisch dat er leerlingen in de derde graad geen getuigschrift kunnen behalen. De Vlor gaat niet akkoord met een dergelijk afzonderlijk traject. Volgens mij spreekt dat de differentiatie en de mogelijkheid tot ontwikkelen van de beste onderwijskansen voor iedereen tegen. Ze gaan daar niet mee akkoord, want volgens hen staat dat haaks op de geïntegreerde aanpak van het basisonderwijs.
Ik vind dat heel opmerkelijk. Er staat: “Bovendien staat dit haaks op de integratie van leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften die in het gewone onderwijs het gemeenschappelijk curriculum volgen.” Dat gaat natuurlijk over de hele discussie van het M-decreet en in welke mate er aparte leerlijnen moeten worden ontwikkeld en in welke mate dat gemeenschappelijk curriculum moet worden behaald. Het streven is inderdaad om het gemeenschappelijk curriculum te behalen, maar we merken dat er momenteel kinderen in de lagere school zitten die dat gemeenschappelijk curriculum niet halen en toch de kans krijgen om in het gewone basisonderwijs te zitten met die aparte leerlijn. Dan moet je ook voorzien dat er trajecten zullen worden ontwikkeld voor kinderen die dat getuigschrift niet kunnen halen. Dat zijn een aantal tegenspraken die me teleurstellen van de Vlor. De Vlor geeft vaak waardevolle adviezen, maar in dit advies laten ze toch een aantal steken vallen.
De heer De Meyer heeft het woord.
Mijnheer Daniëls, laat me beginnen met een knipoog. De moderne agrarische ondernemer zit niet achter de stoof, maar voor de computer, zeker als hij hedendaags land- en tuinbouwonderwijs gevolgd heeft.
Collega’s, u hebt begrepen dat ik niet emotioneel of ideologisch zal zijn. Minister, ik ga uw woorden niet herhalen om een aantal stellingen die u terecht hebt ontwikkeld, te verdedigen, en ook andere collega’s niet opnieuw citeren. Ik wil wel zeggen dat ik bijzonder veel respect heb voor de Vlor, maar bij de lezing van dit advies, was ik gewoon verrast. Ik vertel niets nieuws, wie mijn betogen van jaren leest, weet dat vrijheid van onderwijs en vertrouwen in de scholen voor mij essentieel is. Dit vind ik in de teneur van dit advies te weinig terug. Ik zeg dat in alle openhartigheid. Ik ga daar vandaag niets meer over vertellen.
Minister, collega’s, voor ons blijft de conceptnota een uitgangspunt om met enthousiasme mee te werken aan het decreet. Maar ik zeg u ook: waar we samen nog verbeterpunten hebben, willen we deze met een open geest behandelen.
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Er is al zeer veel gezegd deze middag, zodat ik me zal beperken tot een vijftal heel korte puntjes die passen in het kader van mijn bezorgdheid rond het basisonderwijs. Ik ga niet in polemiek over wat de Vlor wel en niet heeft gezegd. Ik wil kort zeggen waar ik aandacht aan wil blijven besteden en wat ik in de toekomst wil bewaken.
De gevalideerde toetsen koppelen aan het getuigschrift basisonderwijs is een heel belangrijke insteek. We moeten er ongelooflijk mee opletten. Ik ben als voormalig schooldirecteur voor genormeerde toetsen, laat dat duidelijk zijn. Waarom? Meten is weten. Je moet je met de genormeerde toetsen kunnen meten met de andere scholen die dezelfde bevolkingspopulatie hebben en dergelijke. Ik ben daar zeker voorstander van, maar niet om te evalueren en om punten op te geven en zeker niet als het bijvoorbeeld voor het geven van een getuigschrift is op het einde van het zesde leerjaar. Als de kinderen de genormeerde toetsen moeten maken, staan ze onder stress. Je mag dat niet onderschatten. Dat geeft niet altijd een juiste weergave van de capaciteiten die ze hebben. Dat vind ik in de nota terug. Het toekennen van een getuigschrift is een procedure in ontwikkelingsgericht werken en evalueren van het eerste tot het zesde leerjaar in het kader van de totale persoonlijkheidsontwikkeling van de kinderen. Ik vind dat ongelooflijk belangrijk. Maar de genormeerde toetsen zijn wel belangrijk om te kijken naar de kwaliteitszorg, om te kijken of je met bepaalde pedagogische trajecten vooruitgang boekt. Het is ook heel belangrijk voor de inspectie. Zij kijken heel gedetailleerd naar de outputresultaten van de school.
Ik ben het ook eens met wat er in de nota staat, namelijk dat men geen genormeerde toets moet afnemen in alle domeinen van de basisschool. We kunnen die beperken tot de trajecten waar een school mee bezig is. Wanneer een school bezig is met een traject Nederlands of met het nieuwe leerplan Wereldoriëntatie en die wil implementeren, dan moet daar gedurende drie jaar een genormeerde toets over worden afgelegd zodat men binnen de school zelf kan vergelijken. Wanneer men dan de outputresultaten bekijkt, kan men een verbetering zien. De meeste scholen kiezen trajecten om aan te werken op basis van outputresultaten van vakken waar ze minder goed op scoren. Dan kan niet gebeuren in één jaar tijd, daar zijn twee à drie jaar voor nodig.
Er is al gediscussieerd over de vraag of vakleerkrachten in de basisschool al dan niet goed zijn. Volgens mij is het antwoord daarop niet zwart-wit. Eigen aan de basisschool is de horizontale en verticale samenhang, het feit dat er vakoverschrijdend wordt gewerkt en dat er transfers gebeuren tussen de vakken. Wanneer men alle vakken in het basisonderwijs laat onderwijzen door vakleerkrachten, dan stapt men af van dat geïntegreerd onderwijs.
Ik ben het er wel mee eens dat bepaalde leerkrachten veel meer gespecialiseerd zijn in bepaalde vakken zoals lichamelijke opvoeding, muzische vorming en techniek. Voor die domeinen moet men durven af te stappen van die vakgerichte benadering waarbij elk leerkracht alle vakken moet kunnen geven.
Differentiatie in het basisonderwijs is ook heel belangrijk. In geen enkel onderwijsniveau wordt vandaag zo goed gedifferentieerd. Daarbij wordt ook rekening gehouden met de individuele leerling. In het kader van de geïntegreerde aanpak moet worden bekeken hoe dit nog beter kan.
Wat kleuterparticipatie betreft, hebt u gezegd dat er geen testen moet worden afgenomen. Wanneer de kinderen een bepaald aantal dagen niet halen, is het aan de klassenraad om op basis van screenings en samen met het CLB, het multidisciplinair overleg (MDO) en de zorgleerkracht autonoom te beslissen of een leerling mag overgaan naar het eerste leerjaar. De Vlor heeft wel opgemerkt dat het nuttig zou zijn om die maatregel voor de kleuterparticipatie eens te evalueren. Het is belangrijk om te weten of dit de goede aanpak is. Wij waren daar in ons schoolteam ook niet altijd zeker van.
Ik ben niet van mijn stoel gevallen bij het lezen van het advies van de Vlor. Er staan ook verschillende positieve elementen in over de conceptnota. Een aantal zorgen zijn ook terecht. Voor mij was het alleen niet altijd duidelijk waarom de Vlor bepaalde opmerkingen heeft gemaakt. Ik vind dat wij in die conceptnota rekening hebben gehouden met die bezorgdheden. Ik vraag meer verduidelijking omdat die niet is opgenomen in het advies. Ik vind het belangrijk om open te staan voor de bezorgdheden van de Vlor maar we moeten ook weten hoe zij tot die conclusie zijn gekomen.
Wij kiezen ervoor om net heel veel vertrouwen te hebben in het onderwijs. De voorbije jaren heb ik vanuit het onderwijsveld altijd de vraag gehoord naar ruimte, autonomie en vertrouwen. Vrijheid van onderwijs is belangrijk. De Vlor uit een grote onzekerheid over de vraag of wij wel zoveel autonomie kunnen geven aan het onderwijsveld dat wij de vrijheid van onderwijs wel echt kunnen garanderen. Dat is een sterke uiting waaruit blijkt dat de Vlor geen vertrouwen heeft in dat veld. De Vlor vraagt dan ook aan de overheid om sterker op te treden. Het lijkt me niet nodig om de overheid te versterken op het vlak van onderwijsbeleid, maar wel het onderwijs en de scholen zelf indien dat nodig zou blijken. Op dat vlak verschillen we van mening met de Vlor. Wanneer er versterking nodig is op het veld, wat mogelijk het geval kan zijn op een aantal vlakken, dan moeten wij bekijken hoe de overheid vooral dat veld kan versterken, maar niet de overheid in haar manier van regelgeving.
Minister Crevits heeft het woord.
De vele reacties tonen aan dat dit onderwerp iedereen beroert, en dat is natuurlijk goed. Het is ook positief dat een advies van de Vlor zoveel aandacht krijgt in deze commissie.
Mevrouw Meuleman, u zegt hier dat we alles in de vuilnisbak gooien, maar dat is helemaal niet waar. De Vlor heeft in zijn advies ook een aantal waarderende elementen opgenomen, maar die hebt u niet vermeld in uw interpellatie.
Als minister heb ik het recht om inhoudelijk te argumenteren wanneer de Vlor een bepaalde opmerking maakt. Net zoals de Vlor geen applausmachine is moet ik ook geen jaknikker zijn. Het lijkt me perfect gerechtvaardigd dat ik een aantal van onze keuzes probeer te verdedigen.
Mevrouw Gennez, u hebt me geprikkeld toen u begon voor te lezen uit het verzamelde werk van Bart De Wever. U weet dat er een periode is geweest waarin uw partij een keiharde fan was van het masterplan dat wij nu aan het uitvoeren zijn. Ik ga een kort citaat voorlezen uit een toespraak van Bruno Tobback ten tijde van de verkiezingen om aan te geven dat sp.a ooit voluit ging voor de uitvoering van het masterplan: “De juistheid van de onderwijshervorming die wij vorig jaar op de sporen hebben gezet, heb ik nergens zo duidelijk onderstreept gezien als bij het bezoek dat ik een week geleden bracht aan een groep leerlingen auto en carrosserie in het atheneum van Leuven. Hun school zet al jaren in op het principe dat leerlingen de tijd krijgen om hun interesses en talenten te ontdekken en dan de best mogelijke middelen om dat talent te ontwikkelen. Het mag dan misschien niet de best betaalde, of de meest sexy of de snelst groeiende sector zijn, maar wat ik zag in die school en in het bedrijf waar ze stage lopen, waren geëngageerde en gemotiveerde mensen.”
Ik lees dit voor omdat hieruit een groot vertrouwen blijkt in een hervorming die wij nu zin per zin uitvoeren en kleur geven. Mevrouw Gennez, er is een periode geweest waarin uw partij geloofde in de keuzes die zijn gemaakt. Ik begrijp dat u nu het geweer van schouder verandert.
Toen werden de labels nog geschrapt, minister.
Ik vind het een beetje spijtig dat u me onderbreekt. U hebt het over die labels. Wij hebben in het masterplan, waar uw partij toen zo’n voorstander van was, letterlijk gezegd dat scholen zich sowieso verticaal of horizontaal zullen kunnen organiseren. Dat betekent dat een school ook een doorstroomschool kan zijn. En dan moet u mij eens het verschil uitleggen tussen een aso-school, een aso/tso-school of een doorstroomschool. Het plan was om andere namen te gebruiken, maar we hebben ervoor gekozen dat beide mogelijk blijven.
Het is heel jammer dat de heer Vandenberghe blijkbaar is vertrokken. (Opmerkingen van Caroline Gennez)
Hij heeft vijf punten aangehaald waar ik eigenlijk achtersta. Ik heb eigenlijk geen enkele dissonantie gehoord met wat wij wensen. Ik wil echter iets rechtzetten. Aangezien dit niet in de interpellatie van mevrouw Meuleman is gevraagd, heb ik het niet vermeld. Het stond echter wel in mijn brief aan de Vlor.
De heer Vandenberghe heeft daarnet verwezen naar de problematiek van de gevalideerde toetsen. Ik wil dit echt rechtzetten. De Vlor verzet zich tegen de koppeling van de resultaten van de gevalideerde toetsen aan het getuigschrift voor het basisonderwijs. Dit ligt helemaal in de lijn van de conceptnota.
Aangezien ik het zeer belangrijk vind, zal ik letterlijk citeren wat op pagina 5 van de conceptnota uitvoerig staat beschreven: “De Vlaamse Regering bekijkt het gebruik van gevalideerde toetsen altijd in functie van de interne kwaliteitszorg van scholen. De bedoeling is informatie te verkrijgen op schoolniveau over de mate waarin hun leerlingengroepen de eindtermen halen. De toekenning van het getuigschrift basisonderwijs blijft dus geheel de autonomie van de klassenraad.”
Vervolgens wordt op pagina 17 de link gelegd tussen het voldoende ter beschikking stellen van gevalideerde toetsen en de toegang tot de A- of B-stroom. Dit moet enkel in chronologische zin worden gelezen. Het besluit dat de toegang tot het secundair onderwijs regelt, zal pas worden gewijzigd als voldoende gevalideerde toetsen ter beschikking zijn gesteld. Dit heeft niets met de individuele beoordeling van de leerlingen te maken.
Ik vind dat ik het recht heb dit te verduidelijken. Ik ben verkeerd begrepen, maar ik moet dat ook kunnen zeggen. Ik krijg boudweg te horen dat de overheid die keuze wil maken. Dat is niet zo. We maken die keuze niet. Ik probeer dat uit te leggen. Dankzij de opmerking van de heer Vandenberghe kan ik dit hier ook nog eens expliciet vermelden.
Ik vind een aantal bekommernissen van de Vlor zeer belangrijk. Ik wil onderstrepen dat ik hier rekening mee zal houden. Ik heb tevens geprobeerd het advies op een aantal punten te verduidelijken. Een zaak staat echter als een paal boven water. Ik wens niet te gaan naar een grote eenheidsstructuur met een groot pedagogisch project. Ik wil de vrijheid van onderwijs respecteren. Scholen moeten eigenzinnige keuzes mogen maken.
Ik heb recent twee splinternieuwe schoolcomplexen in Limburg geopend, meer bepaald in Peer en in Heusden-Zolder. Beide zijn met een Design, Build, Finance, Maintain-formule (DBFM-formule) tot stand gekomen. Ik heb vastgesteld dat beide scholen de DBFM-scholenbouw niet enkel hebben aangewend om een aantal fusies door te voeren. Door die fusies gaan het aso, het tso en het bso nu op dezelfde campus naar school. Op het werkveld gebeurt dit spontaan. Er wordt effectief onderzocht hoe in het eerste en het tweede jaar van het secundair onderwijs zo veel mogelijk gemengd kan worden gewerkt. Dit lijkt me een zeer goede zaak.
In Heusden-Zolder hebben ze van de gelegenheid gebruik gemaakt om Chinees als vierde taal aan te bieden. Dit betekent niet dat dit overal in Vlaanderen moet gebeuren. Die school heeft de keuze gemaakt dit te doen. Ik vind dat een schitterende zaak voor de jongeren in het aso en het tso. We willen dat niet opgeven. Die kansen en die keuzevrijheid moeten blijven bestaan.
Mevrouw Gennez, op een vlak deel ik uw bezorgdheid. De kinderen die in het eerste en het tweede jaar van het middelbaar onderwijs aankomen, moeten dezelfde kansen krijgen. We kunnen niet vanaf het eerste jaar differentiëren en de lat anders leggen. Dit geldt wel voor de A- en de B-stroom, maar in de B-stroom voegen we vier bijkomende uren theorie toe. Als kinderen in het eerste jaar van het middelbaar onderwijs aankomen, is er nog geen verschil tussen aso, tso of bso. De programma’s die dan worden afgewerkt, moeten voor elk kind een gelijke basisvorming inhouden. Ik meen dat oprecht.
Misschien moeten we het in de toekomst nog eens grondig over de remediëring hebben. Voor kinderen die het wat moeilijker hebben, moeten we in remediëring voorzien. Ze moeten die kans tijdens het schooljaar en niet tijdens een zomercursus of na de schooluren krijgen. Kinderen die het niet nodig hebben, moeten de kans krijgen zich te verdiepen.
Dit is een zorgpunt. We moeten ervoor zorgen dat elke school in Vlaanderen werk maakt van die twee zaken. Het mag niet enkel om verdieping gaan. Er moet eveneens voldoende aandacht gaan naar de remediëring en, voor de jongeren die nog geen definitieve keuzes kunnen maken, naar de verkenning.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Wij zullen nog maar eens een motie indienen.
De interpellatie is afgehandeld.