Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Verslag
De heer Caron heeft het woord.
Op 21 april dienden alle verzamelaanvragen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) binnen te zijn. Nu kunnen we dus met kennis van zaken terugkomen op de discussie die we hier hadden in de commissievergadering van 8 maart, naar aanleiding van de vraag van collega Vandaele over de ingebrekestelling door de natuurverenigingen over de bescherming van de poldergraslanden. Ik durf er trouwens ook van uit te gaan dat het aangetekend schrijven dat op 3 maart voor ontvangst werd afgetekend op het kabinet van de minister-president ondertussen ook uw kabinet heeft bereikt.
Ik kan hier meteen ook verwijzen naar de antwoorden die ik van u mocht ontvangen op mijn schriftelijke vraag met nummer 510 waarin u beschrijft hoe op de percelen die beschermd zijn via de landbouwregelgeving, maar buiten de verzamelaanvragen liggen, wordt toegezien. De bescherming via de zorgplicht, opgelegd in artikel 14 van het Natuurdecreet moet daarvoor garant staan.
Het antwoord op mijn laatste deelvraag is in die context wel ontluisterend. De vraag luidde: “Hoe vaak leidde de regelgeving die de minister ter handhaving voor ogen heeft in de voorbije jaren tot de vaststelling van inbreuken?” Ik vroeg een overzicht van het aantal opgestelde pv’s naargelang de plaats, de aard van de inbreuken enzovoort. U antwoordde: “Er is eind 2014 één proces-verbaal opgesteld op basis van artikel 14 over de zorgplicht in het gebied van de poldergraslanden. Er is nog geen gerechtelijke uitspraak.”
Mag ik dit derhalve een behoorlijk zwak handhavingsmechanisme noemen? Ik vraag het me af. En ik sta daarin niet alleen. Ik citeer even uit bijlage twee van het handhavingsrapport 2014 van het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB): “Een efficiënte handhaving van de diverse beschermingsbepalingen inzake historisch permanente graslanden blijft problematisch.” Het ANB spreekt in die context over gebrekkige afstemming, interpretatieproblemen, verregaande complexiteit,… Uw agentschap anticipeerde op de door u geplande bescherming door te besluiten met een heel duidelijk advies: “Los van het feit dat door deze oefening geen poldergraslanden buiten de kustpolderstreek op kaart zullen worden aangewezen, is het belangrijk dat de bestaande en eventuele bijkomende bescherming eenduidig wordt gedefinieerd met het oog op een correcte handhaving van deze bescherming.” Dat de huidige situatie minder eenduidig is, hoef ik u niet te vertellen.
Daarom heb ik de volgende vragen: hoeveel hectare poldergraslanden die bescherming zou moeten genieten via het GLB, belandde uiteindelijk in een verzamelaanvraag? Hoeveel niet? Hebt u er zicht op waarvoor de niet-aangegeven percelen op vandaag worden gebruikt en kunt u derhalve het risico inschatten op ingrepen die de historische graslanden beschadigen? Zijn de handhavingsmogelijkheden zoals ze vandaag bestaan via artikel 14 voldoende? Waarom bent u niet ingegaan op de uitdrukkelijke vraag van het ANB om te komen tot eenduidig gedefinieerde bescherming? Hoe wilt u de gebrekkige afstemming, interpretatieproblemen, de complexiteit en dus rechtsonzekerheid en problematische handhaving wegwerken? Hoe reageert u, en bij uitbreiding de Vlaamse Regering, op de ingebrekestelling vanwege de natuurverenigingen? Is er hierover overleg met de natuurverenigingen?
Minister Schauvliege heeft het woord.
De uiterste indieningsdatum voor de verzamelaanvraag is 21 april 2016. Op grond van artikel 13 van de verordening kunnen landbouwers hun verzamelaanvraag ook later indienen, namelijk 25 dagen later. Laattijdige indieners krijgen een beperkte korting op hun GLB-steun. Enkele honderden verzamelaanvragen zijn nog altijd niet ingediend op 21 april, maar kunnen dus nog worden ingediend tot 16 mei. Daarnaast kunnen landbouwers op grond van artikel 15 van de verordening hun verzamelaanvraag nog wijzigen tot 31 mei 2016. Ik kan dus niet op de vraag antwoorden over de registratieresultaten.
Ik beschik niet over de informatie door wie of waarvoor de percelen die dit jaar niet zijn geregistreerd, precies worden gebruikt. In uitvoering van de Europese regels onderzoeken mijn diensten wel jaarlijks alle percelen die het jaar voordien wel nog geregistreerd werden, maar het jaar zelf niet meer. De laatste gebruiker wordt aangeschreven en moet aangeven waarom het perceel niet meer wordt geregistreerd. Daaruit kan bijvoorbeeld blijken dat percelen werden onteigend of bebouwd of dat er tijdelijk infrastructuurwerken op gebeuren – dat is bijvoorbeeld soms het geval met gasleidingen – ofwel dat het een administratieve vergetelheid betreft. Er wordt geen systematisch onderzoek gedaan naar het gebruik van percelen die nog nooit of al jarenlang niet meer werden geregistreerd.
Mijn risico-inschatting betreffende het gevaar op ploegen of omzetting naar akkerland van niet-geregistreerde percelen, heb ik u de vorige keer al geschetst. De behoefte om graslandpercelen om te ploegen of om te zetten naar akkerland om er bijvoorbeeld aardappelen of suikerbieten op te telen, leeft alleen bij landbouwers. Het risico op ploegen is zo goed als nihil bij een burger die naast of achter zijn woning een weide voor schapen, pony’s of paarden huurt of bezit. Die dieren prefereren bloemrijke graslanden boven andere grasweides.
Ik kom tot de handhavingsmogelijkheden. Als gevolg van de afbakening van de kaart van de historisch permanente graslanden in de landbouwstreek De Polders, is handhaving verzekerd. Dat gebeurt door de landbouwadministratie voor de ecologisch kwetsbaar blijvend graslanden (EKBG). Die zijn beschermd op basis van de landbouwregelgeving voor zover ze worden opgenomen in de verzamelaanvraag. Voor de EKBG die niet worden opgenomen in de verzamelaanvraag, kunnen natuurinspecteurs van het Agentschap voor Natuur en Bos optreden op basis van het Natuurdecreet. De historisch permanente graslanden (HPG) zijn beschermd. Op grond van de natuurregelgeving kunnen natuurinspecteurs van het Agentschap voor Natuur en Bos optreden op basis van de specifieke beschermingsbepalingen van de natuurregelgeving en voor de HPG die op kaart zijn beschermd op basis van artikel 14 van het Natuurdecreet.
De Vlaamse Regering heeft van de decreetgever via een artikel 9bis van het Natuurdecreet een delegatie gekregen om te bepalen welke definitief vastgestelde graslanden bescherming krijgen door middel van een verbod op het wijzigen van vegetatie of door een vergunning voor het wijzigen van vegetatie. De decreetgever sluit daarmee niet uit dat ook nog via andere wetgeving in bescherming van definitief vastgestelde graslanden wordt voorzien. De centrale zorg van de decreetgever is dat ten aanzien van de definitief vastgestelde historisch permanente graslanden wordt voorzien in een degelijke bescherming. Dit is voor de polderstreek gebeurd via de natuurwetgeving voor percelen in groengebied en via de Europese landbouwwetgeving voor percelen in agrarisch gebied.
De Vlaamse Regering heeft beslist om de bescherming als historisch permanent grasland te laten aansluiten bij de bescherming conform de landbouwwetgeving, dus ook voor graslanden die voor de definitieve vaststelling noch via de natuurwetgeving, noch via de landbouwwetgeving een bescherming konden genieten.
Ik ben het niet met u eens dat er vandaag nog sprake is van interpretatieproblemen of verregaande complexiteit. Integendeel. Dankzij de koppeling die we hebben gemaakt tussen natuurbeleid en landbouwbeleid, hebben we niet alleen een dossier kunnen oplossen dat al twintig jaar aansleept, maar is er nu ook duidelijkheid. De percelen in de polderstreek die beschermd zijn onder beide regelgevingen, zijn in kaart gebracht en worden jaarlijks ook opnieuw in herinnering gebracht van de landbouwers via het instrument van de verzamelaanvraag. Op die aanvraag is de beschermingsstatus van elk perceel voorgedrukt zodat er volledige duidelijkheid en geen verwarring over kan bestaan.
De Vlaamse Regering kan nog tot eind mei reageren op de ingebrekestelling waar u naar verwijst. De reactie wordt op dit moment voorbereid.
Ik heb regelmatig overleg met natuurverenigingen.
De heer Caron heeft het woord.
Minister, het is inderdaad zo dat de procedure toelaat dat landbouwers nog aanvragen corrigeren. Ik kom er nog op terug. Neem het mij alvast niet kwalijk als ik nog eens een opvolgingsvraag stel, al dan niet schriftelijk.
Ik weet dat het op het terrein de laatste maanden relatief rustig is. Er zijn de laatste maanden eigenlijk weinig problemen gemeld. Ik ben er blij om dat er toch een vorm van acceptatie is van beide kanten. De problemen hebben zich vooral voorgedaan in de maanden daarvoor, voor de definitieve beslissing toen er wel een minder duidelijke regeling was. We volgen het verder op.
Of u het eens bent of niet dat er interpretatieproblemen zijn, doet niets ter zake. Ik vind het wel goed dat er een status op de aanvraag is afgedrukt zodat de eigenaars weten waar ze aan toe zijn. Dat is geen handhaving, maar voorkomingsbeleid.
Ik kijk wel uit naar uw reactie op de ingebrekestelling vanwege de natuurverenigingen. Dat is een belangrijke zaak. Ik weet ook wel dat u regelmatig met natuurverenigingen overlegt, maar mijn vraag was iets gerichter. Hebt u over die ingebrekestelling met de natuurverenigingen overlegd, of wilt u over dat onderwerp alleen nog maar voor de rechtbank met elkaar spreken?
De heer Vandaele heeft het woord.
Wij gaan ervan uit – ik heb dat zo uit uw antwoord begrepen – dat zowel voor de percelen die vanuit het Natuurdecreet zijn beschermd als voor de percelen die nu volgens het gemeenschappelijk landbouwbeleid zijn beschermd, de zorgplicht geldt volgens artikel 14 van het Natuurdecreet. Heb ik dat goed begrepen?
Als die zorgplicht geldt, geldt die volgens u dan enkel voor de overheden zoals dat in bepaalde regelgevingen het geval is, of geldt ze ook voor particulieren?
Als we van particulieren verwachten dat ze hun percelen die ze niet aangeven, toch ook behouden, zijn die mensen dan voldoende geïnformeerd? Er is al eerder gezegd dat de landbouwers geïnformeerd zijn in het kader van hun verzamelaanvraag en dat ze weten waar ze aan toe zijn. De particulieren doen geen verzamelaangifte. Ze moeten wel weten waar ze aan toe zijn. Zijn ze voldoende geïnformeerd of moeten we iets doen om hen te informeren, zeker als we ervan uitgaan dat ze ook onder de zorgplicht vallen?
Dan heb ik nog een opmerking. De heer Caron heeft het over dat ene proces-verbaal van 2014. We weten in elk geval dat in die periode mensen die pv’s konden maken, dat niet altijd graag deden omdat ze soms het gevoel hadden dat het toch geen zin had en dat ze toch de roepende in de woestijn waren. Misschien is het goed dat u een signaal geeft dat, nu we de bescherming hebben uitgebreid, we wel degelijk hopen dat ze erop toezien en waar nodig ook effectief optreden.
De heer Dochy heeft het woord.
Minister, collega’s, het beste bewijs van de effectiviteit van de bescherming via de landbouwregelgeving is hier al gegeven. Er zijn weinig handhavingen gebeurd via artikel 14 van het Natuurdecreet. Er is vandaag – collega Caron, ik herhaal uw eigen woorden – een relatieve rust op het terrein. Dat betekent dat het informeren en het sensibiliseren van de landbouwers via de natuurregelgeving zijn effect niet mist en dat de mensen er wel rekening mee houden en de regels naleven. Waar vroeger misschien problemen werden gesignaleerd, ook door u, worden die vandaag niet gesignaleerd en stellen we vast dat er een relatieve rust is. Het feit dat die rust er is, onderstreept nog eens de verantwoordelijkheidszin van de landbouwers, maar ook het spijtige feit dat de natuurverenigingen een – ik moet het bijna zeggen – provocerende procedure hebben aangespannen tegen de Vlaamse Regering om dit systeem, alvorens het zijn nut heeft kunnen bewijzen, reeds onderuit te halen. Ik betreur dat ten zeerste.
Minister Schauvliege heeft het woord.
Collega Vandaele, de zorgplicht geldt voor iedereen. Ze geldt voor particulieren en overheden.
Ik ga ervan uit dat particulieren voldoende zijn geïnformeerd. De kaarten zijn bekend en openbaar raadpleegbaar. De openbare besturen zijn ook geïnformeerd. Het is wel juist dat ze niet individueel op de hoogte zijn gebracht. Ik ben bereid om na te gaan of dit haalbaar is. Ik begrijp uw bezorgdheid als u zegt dat landbouwers daarop worden geattendeerd en particulieren niet. Ik zal nagaan of het mogelijk is om iets extra te doen.
Voor het opmaken van een pv doet u de suggestie om het signaal te geven dat het mag. Ik heb dat signaal al heel uitdrukkelijk aan onze diensten gegeven. Ik vind dat men krachtdadig moet optreden wanneer men ziet dat er een aantal zaken gebeuren die niet kunnen. Ik begrijp ook niet goed waar het gerucht vandaan komt dat ze geen pv durven op te maken. Ik heb het ook al gehoord, maar het lijkt op stemmingmakerij. Toen ik er een jaar geleden over werd aangesproken, heb ik heel uitdrukkelijk aan de administrateur-generaal van het Agentschap voor Natuur en Bos gezegd dat er geen sprake van kan zijn en dat er wel moet worden opgetreden.
Collega Caron, laat ons eerst afwachten welke reactie wij formuleren op de ingebrekestelling. Ik ben het eens met wie vaststelt, onder meer ook collega Dochy, dat de rust is teruggekeerd en dat het op het terrein goed loopt. Het is jammer als daarmee opnieuw olie op het vuur zou worden gegoten in een discussie van twintig jaar die intussen is opgelost. Ik vraag me af welke goede zaak men daarmee wil dienen. Ik vraag me af of er wel goede intenties mee gepaard gaan. Misschien zeg ik het wel een beetje cru, maar ik spreek vanuit mijn buikgevoel. Ik heb soms het gevoel dat sommige mensen graag van de controverse leven, maar niet graag hebben dat er oplossingen zijn. Ik betreur dat ten zeerste.
De heer Caron heeft het woord.
Minister, de sterkste oplossing was een bescherming onder het Natuurdecreet geweest. Maar goed, u hebt het anders gedaan. Ik heb trouwens aangebracht dat er relatieve rust is op het terrein. Dank u. Ik heb me ook wel geïnformeerd voor die vraag.
Los daarvan – en ik wil niemand beschuldigen –, maar er is al die jaren één pv opgemaakt voor een overtreding die geen enkel rechterlijk gevolg heeft gehad. Het gaat hier wel over tientallen overtredingen waar we weet van hebben. Ik wil geen oude koeien uit de gracht halen, maar ik wil er wel voor pleiten dat de handhaving en het toezicht in de toekomst gewoon secuur gebeurt. Ik pleit niet voor terreurniveau 4, maar toch voor meer dan één pv op zoveel jaren. Ik pleit er ook wel voor dat ANB en de administratie Landbouw elkaar vinden, want ik denk dat de expertise vooral bij de Inspectie Natuur en Bos zit en veel minder in de administratie Landbouw, die wat betreft de natuurlijke vegetaties – en daar gaat het toch over in de poldergraslanden – naar horen zeggen niet altijd over de gepaste competenties beschikt. Ik wil hen niet met de vinger wijzen, maar pleiten voor een goede en degelijke handhaving zodat de relatieve rust die er nu is, ook gehandhaafd blijft.
De vraag om uitleg is afgehandeld.