Verslag vergadering Commissie voor Mobiliteit en Openbare Werken
Verslag
De heer Ceyssens heeft het woord.
Voorzitter, minister, ik hoef u er niet van te overtuigen dat een goede mobiliteit samenhangt met een goede ruimtelijke ordening. Ik wil ter zake nog een keer verwijzen naar het manifest van de Vlaamse Vereniging voor Ruimte en Planning (VRP) van verleden jaar over die betere samenhang.
In het regeerakkoord staat een heel duidelijke passage over Mobiliteitsplan Vlaanderen: “Het Mobiliteitsplan Vlaanderen wordt afgewerkt en goedgekeurd in samenhang met het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen en het Klimaatbeleidsplan. Het geeft aan hoe we via een duurzaam langetermijnbeleid inzake mobiliteit en openbare werken vorm zullen geven aan de uitdagingen op vlak van bereikbaarheid, veiligheid, toegankelijkheid, duurzaamheid en leefbaarheid. We werken op basis daarvan actieplannen uit, ook op korte termijn (2020), middellange en lange termijn.”
Die passsage kwam er niet zomaar. Ondanks de duidelijke bepalingen over wegcategorisering in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) en het Mobiliteitsplan Vlaanderen werden deze beide plannen in het verleden bijna afzonderlijk van elkaar verschillende keren gewijzigd. Dat leidde soms al eens tot conflicten. Met dit regeerakkoord heeft men geprobeerd om dit absoluut te vermijden. Idealiter evolueren we op termijn het best naar één geïntegreerd strategisch plan, maar natuurlijk moeten we eerst kunnen stappen voor we kunnen lopen.
Minister, ik heb alleszins een grote interesse voor deze afstemming. Uw collega, minister Schauvliege, heeft al op verschillende momenten gesteld dat ruimtelijke ordening en mobiliteit meer moeten samenwerken. Het concept van ‘Transit-oriented development’ waarmee we bij nieuwe ontwikkelingen veel aandacht besteden aan de ontsluiting, of nieuwe ontwikkelingen bij voorkeur plaatsen waar een goede ontsluiting is of kan worden gerealiseerd, is daar een voorbeeld van.
Deze nood aan afstemming staat niet alleen in het regeerakkoord. U haalde die ook enkele keren aan in uw beleidsnota en beleidsbrief. Intussen zit uw collega, Joke Schauvliege, op een zucht van het neerleggen van haar witboek Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV). Er werd sterk overlegd met alle actoren, naar verluidt ook met uw diensten.
Een ontwerp van Mobiliteitsplan Vlaanderen is ook al klaar sinds eind 2013. Het werd zelfs al in openbaar onderzoek neergelegd. Door de verkiezingen en erna het regeerakkoord, werden de volgende procedurestappen nooit of nog niet gezet. U voorzag in uw beleidsbrief een tekst die kon worden voorgelegd aan de Gewestelijke Planningscommissie in het voorjaar 2016.
Minister, ik heb hierover volgende vragen voor u. Op welke manier werden uw departement en agentschappen betrokken bij de voorbereidingen rond het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen? Op welke manier betrok u het beleidsdomein Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed (RWO)?
Tegen wanneer verwacht u uw teksten voor de planningscommissie klaar te hebben?
Bent u van plan om ook de procedurestappen, noodzakelijk voor het mobiliteitsplan, samen te laten sporen met die voor het BRV?
Zal het ontwerp van Mobiliteitsplan Vlaanderen, afgestemd met het witboek BRV, opnieuw in openbaar onderzoek gesteld moeten worden?
Minister Weyts heeft het woord.
Voorzitter, het is zo dat de betrokkenheid van de entiteiten van het beleidsdomein Mobiliteit en Openbare Werken (MOW) bij de opmaak van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen verloopt via het Ambtelijk Forum. De beleidsdomeinen worden hierin samengebracht en daar wordt een algemeen advies geformuleerd. Het departement MOW zetelt erin voor het volledige beleidsdomein. Intern wordt de terugkoppeling verzorgd met de andere entiteiten binnen MOW.
Naast het algemene advies vanuit het Ambtelijk Forum werden ook voor MOW specifieke opmerkingen op het ontwerp van witboek rechtstreeks overgemaakt aan het departement Ruimte Vlaanderen. Verder werd vanuit het beleidsdomein MOW ook deelgenomen aan voorbereidende en thematische werkgroepen of studies die als input werden gebruikt voor de opmaak van het ontwerp van witboek. Omgekeerd wordt het departement Ruimte Vlaanderen op zijn beurt betrokken bij de opmaak van het ontwerp Mobiliteitsplan Vlaanderen via de Gewestelijke Planningscommissie. Verder werd het departement Ruimte Vlaanderen betrokken en het leverde de input bij de workshops die werden georganiseerd met oog op de bijstelling van het ontwerp van Mobiliteitsplan Vlaanderen.
Om tot een goede afstemming tussen twee beleidsplannen te komen, werd in het najaar een workshop georganiseerd rond het thema ‘afstemmen ruimte en mobiliteit’. We hebben daar met de twee departementen samen met het middenveld, academici, lokale besturen en de diverse andere betrokken administraties of instellingen belangrijke thema’s besproken die op het snijvlak liggen van mobiliteit en ruimte.
De Gewestelijke Planningscommissie zal dit voorjaar nog worden samengeroepen, in eerste instantie om een aantal thema’s en eerste tekstdelen al concreet te bespreken. Hoe de procedure tot definitieve vaststelling van het mobiliteitsplan zal worden voortgezet, dus al dan niet met een nieuw openbaar onderzoek, is afhankelijk van de mate van aanpassing van het ontwerp, van hoe ver men daarin zal gaan.
Ik zet in eerste instantie in op een inhoudelijke afstemming en complementariteit tussen het BRV en het mobiliteitsplan, bijvoorbeeld op het vlak van de wegcategorisering. De voorganger van het BRV, dus het Ruimtelijk Structuurplan dat nu nog geldt, bevat een belangrijk hoofdstuk over mobiliteit. Bijvoorbeeld de categorisering van de wegeninfrastructuur en de selectie van het hoofdwegennet worden erin bepaald, maar ook de hoofdspoorweginfrastructuur en de waterinfrastructuur. Aangezien het BRV deze zaken niet langer zal bevatten, moeten we ervoor zorgen dat die netwerklogica in ons Mobiliteitsplan Vlaanderen wordt opgenomen.
Daaraan verbonden is een van de concrete actiepunten uit het mobiliteitsplan om te komen tot een gedragen plan waar de infrastructuurbehoeften voor het beleidsdomein voor de middellange termijn – 10 à 15 jaar – in kaart worden gebracht. Dit laat de overheid toe om proactief te handelen, met het oog op maximaal draagvlak, financiering en degelijk projectmanagement.
Ik geef een laatste voorbeeld. Zowel bij Ruimte Vlaanderen als bij MOW worden vormen van regionale samenwerking onderzocht. In de conceptnota over basisbereikbaarheid heb ik al een eerste aanzet gegeven door de mobiliteitsvraagstukken en het uittekenen van het netwerk openbaar vervoer op het niveau van de vervoerregio’s te bekijken. Omdat dit heel nauw samenhangt met de ruimtelijke ontwikkelingsvisie voor een regio, vind ik het belangrijk dat de regionale aanpak vanuit Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit en Openbare Werken op elkaar geënt worden. Op die manier kunnen we stappen vooruit zetten.
De heer Ceyssens heeft het woord.
Minister, ik stel met genoegen vast dat we stappen vooruit zetten wanneer het gaat over de afstemming van deze twee beleidsdomeinen.
Ik begrijp dat de planningscommissie dit voorjaar al zal samenkomen. Ik neem aan dat daar al teksten voorhanden zijn. Wanneer kan de commissie over die teksten beschikken?
Ziet u die samenwerking persoonlijk ook verder evolueren naar één geïntegreerd plan?
Minister Weyts heeft het woord.
Ik verwacht dat ons nieuw ontwerp volgend jaar klaar kan zijn. We zullen daarbij de timing van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen volgen. Afhankelijk van de wijzigingen en de draagwijdte van de wijzigingen zal dat al dan niet gebeuren met een openbaar onderzoek.
De vraag om uitleg is afgehandeld.