Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
In 2013 lanceerde de Europese Commissie haar internationaliseringsstrategie voor het Europese hoger onderwijs. Een centraal element daarin is het doel om studenten voor te bereiden op het werken en leven in een geglobaliseerde wereld waarin iedereen met verschillende culturele en internationale invloeden te maken krijgt. Werkgevers vragen namelijk in toenemende mate om internationale vaardigheden, zoals het kunnen werken in internationale teams en het kunnen toepassen van kennis in een steeds veranderende en steeds internationalere omgeving. Internationalisation@home en studentenmobiliteit zijn manieren om studenten hierop voor te breiden.
Om studentenmobiliteit te promoten, zijn er een aantal beursmogelijkheden. Collega’s, daarover wil ik het vandaag even hebben.
Bijna alle Vlaamse studenten kunnen, afhankelijk van het land van hun keuze, een Erasmus+-beurs via de EU krijgen. Gemiddeld gaat het om 300 euro per maand. Er zijn ook de Erasmus Belgicabeurzen voor de studenten die in dit land willen blijven en hun kennis van het Frans bijspijkeren. Hier gaat het om heel kleine bedragen, als een soort aanmoediging. Studenten die kiezen voor een stage in het Zuiden in het kader van ontwikkelingssamenwerking – en mevrouw De Meulemeester heeft daarover in de commissie Buitenlands Beleid al vragen gesteld – kunnen een aanvraag indienen bij de federale overheid voor een VLIR-UOS-beurs (universitaire ontwikkelingssamenwerking), die standaard 1000 euro bedraagt. Studenten die opteren voor een stage of studie buiten de EU kunnen sinds een paar jaar bij de Vlaamse overheid een aanvraag indienen voor een generieke beurs. Vaak gaan drie studenten samen op stage naar het zuiden: student 1 krijgt geen beurs, student 2 krijgt een VLIR-UOS-beurs van 1000 euro en student 3 krijgt een generieke beurs van soms bijna 5000 euro.
De huidige tijd maakt internationalisering steeds toegankelijker. Het is niet altijd nodig om fysiek landsgrenzen over te gaan. In Leuven komen de buitenlandse studenten samen in het Internationaal Centrum. Daar wordt aan ‘internationalisation at home’ gedaan door met hen contact te hebben. Die competenties kunnen op veel verschillende manieren ontstaan.
Met internationalisation@home kunnen in wezen alle studenten worden bereikt, waar tot nu toe landelijk gezien met gewone mobiliteit slechts rond de 20 procent van de studenten bereikt worden. De N-VA heeft uiteraard ook oog voor het budget. We zouden dit kunnen vragen voor iedereen, maar dan komt natuurlijk meteen de vraag waar we het budget daarvoor zullen halen. We zijn daar dus ook wel realistisch in. Voor de verdere verbetering van de internationale en interculturele competenties van studenten is het daarom misschien zinvoller om in te zetten op een grotere opbrengst van mobiliteit, maar vooral ook op internationalisation@home. Dit moet ertoe leiden dat in de toekomst alle afgestudeerden beschikken over een passend niveau van die competenties.
Minister, waarom zijn de bedragen van de generieke beurzen zo hoog in vergelijking met de andere beurzen? Waarom is er zo’n grote wanverhouding of scheeftrekking tussen een VLIR-UOS- of Erasmus+-beurs enerzijds en een generieke beurs anderzijds? Is het niet wenselijker een beurs uit te reiken op maat van een student zodat meer studenten kunnen genieten van een generieke beurs? Kunt u uw federale collega bevoegd voor ontwikkelingssamenwerking aanmoedigen om meer initiatieven op het vlak van internationalisation@home bekend te maken bij het publiek, bijvoorbeeld de Themaweken van VLIR-UOS?
Minister Crevits heeft het woord.
Dames en heren, op 23 oktober 2015 heeft de Vlaamse Regering in één besluit alle mobiliteitsbeurzen waarover ze bevoegdheid heeft, op elkaar afgestemd. Ik geef een beknopt overzicht. Ten eerste is er Erasmus+ binnen Europa. Daar kan Vlaanderen bedragen bepalen binnen grenzen die Europa oplegt. Bij ons is er een systeem van drie categorieën van bestemmingen waarbij het maandbedrag voor een studie in het buitenland 335, 385 of 235 euro bedraagt. Als het gaat om stage of om studenten met een studietoelage of een functiebeperking, komt daar maandelijks 100 euro bij. Ten tweede is er Erasmus+ buiten Europa. Daar legt Europa zelf het bedrag vast, namelijk 650 euro per maand en een eenmalig reiskrediet naargelang de afstand tot de bestemming, namelijk 180 euro indien minder dan 500 kilometer tot 1100 euro indien meer dan 8000 kilometer. Aangezien Vlaanderen van dat bedrag niet kan afwijken, is het ook niet opgenomen in ons besluit.
Binnen Erasmus+ is het budget voor mobiliteit buiten Europa beperkt. Daarom zijn er in Vlaanderen nog bijkomende stelsels met generieke en specifieke beurzen, specifiek bijvoorbeeld voor Aziatische landen en landen waar Vlaanderen akkoorden mee heeft. Voor die mobiliteitsbeurzen hebben we er precies voor gekozen om dezelfde bedragen te hanteren als de bedragen die gelden voor mobiliteit buiten Europa binnen Erasmus+: 650 euro per maand en een forfaitair reiskrediet.
Er is dus geen verschil tussen studenten die naar dezelfde bestemming gaan met een Erasmusbeurs of met een andere mobiliteitsbeurs uit een ander programma van de Vlaamse overheid. Over welk bedrag het in totaal gaat, hangt natuurlijk wel af van het aantal maanden, de bestemming en het studentenstatuut, zoals beursstudent of student met een functiebeperking. De voorwaarden zijn echter dezelfde.
Er is wel een verschil in mobiliteitsbeurs tussen de bedragen toegekend via de Vlaamse mobiliteitsprogramma’s en de financiering van de kortlopende reisbeurzen via VLIR-UOS. Die reisbeurzen worden meestal gebruikt voor een korte stage in een ontwikkelingsland en zijn een forfait, onafhankelijk van de duur van het verblijf. De 1000 euro is dus een totaalbedrag, geen maandelijks bedrag. De filosofie is ook anders: je doet een project in een ontwikkelingsland terwijl je bij Erasmus of analoge programma’s gaat voor een studie of stage van een bepaalde tijd. Het gaat dus niet alleen om verschillende subsidiërende overheden – Vlaams en federaal –, het gaat ook om een ander soort beurzen voor andere doelstellingen. Je kunt dus niet zomaar zeggen dat er een wanverhouding bestaat.
De beurzen waar Vlaanderen bevoegd voor is, worden naar mijn mening wel degelijk afgestemd op maat van de student. Zoals gezegd, speelt de bestemming een rol en het feit of het gaat om een student uit een ondervertegenwoordigde groep zoals beursstudenten, bijna-beursstudenten en studenten met een functiebeperking. Over de hoogte van het bedrag hebben we er omwille van de vergelijkbaarheid dus voor gekozen om het bedrag van Erasmus+ daarvoor over te nemen.
Internationalisation@home biedt inderdaad kansen om ook studenten die niet naar het buitenland gaan, een internationale ervaring te geven. Er zijn in navolging van het actieplan ‘Brains on the move’ dan ook al vier studiedagen georganiseerd rond dit thema, met steeds een honderdtal deelnemers vanuit de hogeronderwijsinstellingen. Daarnaast zijn er ook adviseurs aangesteld die internationalisation@home kunnen begeleiden binnen de universiteiten en hogescholen. In het najaar van 2016 komt er een handboek uit over dit thema. Er is ook een laatste studiedag gepland in oktober 2016 over het toetsen van internationale en interculturele competenties in het curriculum. Aangezien de hogescholen en universiteiten zelf nauw betrokken zijn bij het promoten van internationalisation@home, zijn zij het best geplaatst om dit principe ook nog meer te hanteren voor ontwikkelingssamenwerking en in hun besteding van de federale middelen van VLIR-UOS.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, ik vind het goed dat er beurzen worden gegeven, begrijp me niet verkeerd. Er zijn toch twee zaken die door elkaar worden gehaald. Er wordt inderdaad gewerkt met afstand. De verplaatsing speelt daarin een rol. Bepaalde landen zijn in leefkost veel minder duur dan andere landen. Als binnen de Vlaamse overheid iemand naar het buitenland wordt gezonden, dan krijgt die een bepaald bedrag per dag dat niet afhangt van de afstand tot dat land maar van de reële leefkost. Daar wordt geen rekening mee gehouden in de bedragen van de beurzen. We kijken wel hoe ver het vliegen is, maar niet naar de prijs van de vlucht. Sommige vluchten zijn vele malen goedkoper dan andere vluchten. Daar wordt geen rekening mee gehouden.
Een van de voorwaarden die de Vlaamse Regering heeft vastgelegd, is dat de student geen inschrijvingsgeld moet betalen in de ontvangende instelling, het bedrijf of de organisatie. Wat we proberen te dekken met de beurs, zijn de extra kosten die de student heeft. Corrigeer me als ik fout ben. Als een student hier in Vlaanderen studeert, dan neem ik aan dat hij ook eet, zich verplaatst, ontspant en cursussen volgt. De vraag is of we met het budget voor de beurzen meer studenten zouden kunnen ondersteunen door de gehanteerde criteria af te stemmen op de reële kost van een uitwisseling.
Minister Crevits heeft het woord.
Dat is interessant. Ik heb begrepen dat de variatie naar de leefkost wel bestaat voor de beurzen binnen Europa. Als ik me niet vergis, zijn er drie categorieën, maar voor de beurzen buiten Europa bestaat dat niet. Omwille van de transparantie hebben we ervoor gekozen om niet af te wijken van Erasmus+, dat daar ook geen onderscheid in maakt.
Ik ben bereid dat verder te bekijken. Het blijven wel beurzen: een beurs is geen terugbetaling van de werkelijk gemaakte kosten, maar het is een ondersteuning voor de student. Er zit dus een logica achter waarom het buiten Europa niet bestaat, precies omdat Erasmus+ het ook niet doet.
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik begrijp de redenering, maar ik ben blij dat u het verder wilt bekijken. Mijn vraag is vooral ingegeven door de bekommernis om met eenzelfde investering vanuit Vlaanderen zoveel mogelijk studenten een ondersteuning te kunnen geven. In het huidige budgettaire kader is het goed om al die aspecten af te wegen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.