Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over investeringen in scholenbouw
Verslag
De heer De Meyer heeft het woord.
Voorzitter, minister, mijn vraag in verband met de verdeling van de capaciteitsmiddelen is, in tegenstelling tot de vraag van mevrouw Gennez, opgemaakt nog voor de regering een beslissing had genomen. Daardoor is de invalshoek anders.
Op de vergadering van de commissie Onderwijs van 28 januari konden we vernemen dat er voor de toekenning van die capaciteitsmiddelen een nieuw systeem gevolgd zou worden. De capaciteitsmonitor plaatst de verwachte nood aan onderwijsinfrastructuur tegenover het bestaande aanbod, en op basis daarvan worden de nodige middelen berekend en toegekend.
De vraagzijde was toen reeds bekend. Om die af te wegen tegen de aanbodzijde van de balans was het nog even wachten tot de scholen en de gemeenten ten laatste tegen 1 februari 2016 hun gegevens hadden aangeleverd. Dat is ondertussen gebeurd. Op het eind van de bespreking mochten we noteren dat het bedrag voor de capaciteit minimaal even groot zou zijn en misschien zelfs hoger dan vorig jaar. Dat was een positieve boodschap. We besloten toen om het gesprek te gepasten tijde voort te zetten. Vandaag dus.
Minister, als ik kijk naar de beslissingen die deze legislatuur zijn genomen in verband met infrastructuur, dan noteer ik vier fundamentele beslissingen. Eerst en vooral is er het engagement van de Vlaamse Regering dat vorig jaar nog uitdrukkelijk bevestigd werd door de minister-president om in 500 miljoen euro extra te voorzien. We hebben ondertussen het masterplan Scholenbouw gekregen en uitvoerig besproken in deze commissie. We hebben de capaciteitsmonitor gekregen en besproken. De Federale Regering heeft beslist – mede op uw aandringen – om de btw te verlagen. Dat zijn vier fundamentele beslissingen. Daarnaast hebben we nu de recente beslissing van de Vlaamse Regering om in 50 miljoen euro extra te voorzien: 40 miljoen voor capaciteit en 10 miljoen voor reguliere scholenbouw.
De eerste vraag in mijn schriftelijke voorbereiding was wat de beslissing was en hoe de middelen verdeeld zijn. Daar heb ik al een antwoord op gekregen. Schoolbesturen willen graag een beleid voeren op lange termijn en met visie. Op welke manier zal de nieuwe regeling het mogelijk maken om voor de scholen continuïteit en een langetermijnvisie op infrastructuur mogelijk te maken? Dat was een van mijn bezorgdheden, maar ik denk dat u daar ook positief nieuws over kunt brengen. Worden in de verdeling de noden voor het secundair onderwijs in rekening gebracht? Als we weten dat het engagement 500 miljoen euro extra was, kunt u dan schetsen wat daarvan reeds is verworven? Hoe ziet het groeipad voor de rest van de legislatuur eruit?
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Voorzitter, minister, ik sluit me aan bij de informatieve vragen van de heer De Meyer naar aanleiding van de beslissing van de Vlaamse Regering om 40 miljoen euro extra te investeren in scholenbouw. In een persbericht liet u weten: “Op basis van de beschikbare gegevens heeft de minister beslist om de steden en gemeenten die tegen 2020-2021 minimum 100 plaatsen te kort hebben in het gewoon basisonderwijs extra capaciteitsmiddelen toe te kennen. Concreet gaat het om vijftien steden en gemeenten en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.” Het zou gaan om 40 miljoen euro gedurende 3 jaar. Later volgde een bijkomend persbericht dat er ook voor reguliere scholenbouw in 10 miljoen euro extra wordt voorzien. Met andere woorden, er wordt in 10 miljoen reguliere middelen voor scholenbouw voorzien en in 40 miljoen voor capaciteitsuitbreiding.
Iedereen is zich terdege bewust van de capaciteitsnoden in het onderwijs. Die zijn groot. Ook de investeringen in de staat van de gebouwen zijn belangrijk. Tussen 2004 en 2014 is er al een inhaaloperatie gebeurd van 137,2 miljoen euro in 2004 naar 315,6 miljoen euro in 2014. Omgezet naar concrete plaatsen betekent dit 10.870 extra gerealiseerde stoeltjes en 7723 extra plaatsen zijn in opstart.
We weten ook allemaal dat ondanks die inhaalbeweging de nood allerminst is gelenigd. De achterstand blijft groot. De capaciteitsmonitor die vorig jaar werd opgeleverd, bracht de noden en de noodzaak om blijvend te investeren duidelijk in kaart. U zei zelf bij de start van deze legislatuur op de vraag of er geld was voor capaciteitsuitbreiding al dat u deze legislatuur 500 miljoen euro extra zou uittrekken. Helaas besliste deze regering bij haar aantreden in 2014 om onderwijs te schrappen uit de prioritaire bestemmingen voor de middelen uit het Financieringsfonds voor Schuldafbouw en Eenmalige Investeringsuitgaven (FFEU), waardoor er voor het eerst in tien jaar een daling optrad in de investeringen in capaciteitsuitbreiding. Ik wil de discussie hierover niet opnieuw voeren, ik breng dit gewoon even in herinnering.
De bijkomende middelen voor capaciteitsuitbreiding – 35 miljoen euro vorig jaar en 40 miljoen euro dit jaar –, in combinatie met de aangekondigde reguliere middelen voor scholenbouw en -renovatie, brengen de investeringen na twee jaar terug op het niveau van 2014. Naast de 500 miljoen euro extra bepaalde u in het masterplan ook dat u maximaal zou inzetten op dossiers waarbij multifunctionaliteit en het bredeschoolconcept centraal staan. Gisteren, in de plenaire vergadering, is daar ook over gedebatteerd, in het kader van Design Build Finance Maintain (DBFM). Over de partijgrenzen heen, en ook bij veel schoolbesturen, is er een groot draagvlak om steeds meer werk te maken van de multifunctionaliteit en de Brede School. In uw communicatie over de extra middelen verwijst u uitsluitend naar de capaciteitsnoden als sleutel voor de verdeling van de middelen. Uiteraard is dat erg belangrijk en steunen we u op dat punt, maar we vragen ons af hoe u via deze financiering ook de andere doelen van het masterplan kunt dienen.
Minister, kunt u een concrete stand van zaken geven over de financiering van enerzijds de capaciteitsuitbreiding en anderzijds de reguliere middelen voor scholenbouw, zowel in euro als in concrete capaciteitswinst? Kunt u aangeven in welke mate inhoudelijke prioriteiten zoals de multifunctionaliteit en de brede school – die zijn opgenomen in het masterplan – hebben meegespeeld in de verdeling van de middelen, naast capaciteitswinst? Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van de uitvoering van het masterplan wat betreft concrete acties die niet onmiddellijk een financiële impact hebben?
Minister Crevits heeft het woord.
Voorzitter, collega's, het klopt dat de Vlaamse Regering op 19 februari de extra middelen voor schoolcapaciteit voor de komende jaren heeft verdeeld. Ik moet daarover enkele verduidelijkingen geven. Ik wil niet verzeilen in een discussie die vorig jaar en ook nog ten tijde van minister Smet is gevoerd. Toen vroeg men hoe de middelen werden verdeeld, en welke parameters er werden gehanteerd. De Vlaamse Regering heeft nu beslist om dat allemaal in een mededeling te stoppen die voor iedereen beschikbaar is. We willen echt wel zorgen voor transparantie over de gebruikte methode waarmee we middelen toekennen.
Het is de eerste keer dat de capaciteitsmiddelen niet meer uitsluitend aan capaciteitsgemeenten worden toegekend. We verbreden, zodat de middelen terechtkomen waar de noden het grootst zijn. Op 28 januari heb ik in de commissie de methode toegelicht. Wat betekent dat concreet? We hebben zowel de vraag- als de aanbodzijde opgelijst. Op basis van de beschikbare gegevens hebben we de noden van het basisonderwijs tegen het schooljaar 2020-2021 in kaart gebracht. Wie tegen dan 100 plaatsen of meer te kort heeft, krijgt extra middelen. Het gaat om vijftien steden en gemeenten die de volgende drie jaar samen 120 miljoen euro ontvangen. Het gaat dus inderdaad om drie keer 40 miljoen euro. Vorig jaar ging het over 35 miljoen euro aan capaciteitsuitbreiding en 15 miljoen euro voor bijkomende reguliere uitgaven; vanaf nu gaat het om 40 miljoen euro aan capaciteitsuitbreiding en 10 miljoen euro voor bijkomende reguliere uitgaven.
Het scholenpatrimonium is niet in een erg goede staat – en dat is een understatement. De nood om daaraan te remediëren is zeer groot. Die werkwijze staat ook toe om het evenwicht tussen de onderwijsnetten zo veel mogelijk te waarborgen op landelijk niveau. Samen gaat het dus om 150 miljoen euro die nu al een bestemming hebben gekregen. Die bedragen komen bovenop de reguliere investeringsmiddelen voor de reguliere subsidiëring en financiering van schoolgebouwen.
Mevrouw Gennez, ik ga inderdaad de discussie over cijfers niet opnieuw voeren. U hebt het nog eens voorgelezen, maar ik verwijs naar alle discussies die er daarover al zijn geweest. Het is wel zo dat we in 2016 voor alle investeringen voor de bouw en de uitbreiding van schoolinfrastructuur op een totaalbedrag komen van 342 miljoen euro. Dat cijfer geef ik graag mee. En daar komt nog iets bij waaraan, collega’s, nog net iets te weinig aandacht wordt besteed: de positieve impact van de btw-verlaging van 21 naar 6 procent. Daardoor komt er nog een extra ruimte van 47 miljoen euro om te investeren. Je moet er natuurlijk rekening mee houden dat alle voorgaande projecten en alle voorgaande middelen waarin was voorzien altijd rekening hielden met een gebeurlijk btw-tarief van 21 procent. Nu mag je rekening houden met 6 procent. Ik heb trouwens gisteren nog goed nieuws vernomen uit de Kamer. Daar heeft minister Jambon gezegd dat als die 6 procent tot problemen zou leiden, die nooit zal worden teruggevorderd van de gebruiker. Dat is dus een heel goede zaak. Dat is een geruststelling voor scholen die soms wat twijfelen.
Het is nu echt het moment om te investeren. Ik kan die oproep maar doen. 6 procent betekent een zeer grote korting op globale onderwijsprojecten. We hebben met de regering afgesproken dat die ruimte volledig mag worden ingenomen door nieuwe projecten. Dat betekent dat er een extra ruimte komt om te investeren. Straks zal ik nog iets meer zeggen over die btw-verlaging.
De budgetten zijn aanzienlijk, maar de noden, mijnheer De Meyer en mevrouw Gennez, zijn spectaculair groot. U moet mij daar niet van overtuigen. We doen al het mogelijke om daar maximaal op in te zetten.
Ik zal bij het verslag een tabel laten voegen (zie bijlage 1) met de concrete verdeling van de capaciteitsmiddelen over de periode 2016-2018 over de gemeenten met negatieve capaciteitsmarge, met minstens honderd plaatsen te kort in het gewoon basisonderwijs. U vindt die tabel ook terug bij de door de regering goedgekeurde mededeling.
Wij hebben nu de drie maal 40 miljoen euro of de drie maal 50 miljoen euro. Dat is op basis van de middelen waarin nu is voorzien in de begroting en die kunnen worden geëxtrapoleerd naar de toekomst. Mijnheer De Meyer, we hebben gezegd dat we met deze regering 500 miljoen euro extra investeren in scholenbouw. Dat is niet het definitieve plaatje. We hebben nu vastgelegd wat we nu al beslist hebben met de regering. Het is evident dat daar de komende jaren nog middelen moeten bijkomen. Als u de middelen extrapoleert naar de volgende jaren, komt u niet aan 500 miljoen euro. We hebben nu al vastgeklikt wat we kunnen vastklikken omdat de begroting uiteraard wordt gemaakt in 2015. Voor 2016, 2017 en 2018 zal nog in extra middelen worden voorzien. Die kunnen we nog niet vastleggen voor de komende jaren omdat de begroting nog moet worden goedgekeurd. We hebben nu al goedgekeurd wat nu al in de begroting is verwerkt.
We hebben dat zo gedaan omdat iedereen in dit parlement maar ook de scholen – want het is voor de scholen dat we het doen – en de koepels en de netten vragende partij waren om een meerjarenperspectief te krijgen. Ik vind dat correct. Als je in mei zegt dat er middelen zijn, is dat een totaal ander beeld dan dat je op meerdere jaren prognoses kunt maken over de projecten die over de koepels en de netten heen kunnen worden gemaakt.
Dat wat de budgettaire stand van zaken betreft.
Positief nieuws, maar nog altijd voor verbetering vatbaar, vind ik dat we voor de eerste keer een analyse hebben gemaakt van wat er is gebeurd met de middelen die tussen 2010 en 2014 werden toegekend, en wat nu de verbetering is. Vroeger gebeurde dat niet, wat het moeilijk maakte voor lokale besturen om goed te monitoren. We zien dat in 2015 19 procent van de werken waren uitgevoerd en in 2016 34 procent. Maar, collega’s, in die 34 procent zitten ook de middelen voor 2015. Er wordt dus een heel grote sprong voorwaarts gemaakt omdat in de monitoring 2015 enkel de middelen 2010-2014 zaten, terwijl in de monitoring 2016 ook alle middelen voor 2015 zijn meegerekend. Die kunnen natuurlijk nog niet zijn uitgegeven. We kunnen wel vragen om snel te bouwen, maar op zes maanden tijd is het moeilijk om de projecten te realiseren. Dat geeft dus een sprong van 15 procent.
De niet-gestarte werken zijn gezakt van 44 procent naar 35 procent. Dat lijkt een kleine daling, maar ook hier zijn de nieuwe projecten natuurlijk ook meegerekend. We zien dus dat lokale besturen en scholen echt wel volop werk maken van die extra projecten.
Mijnheer De Meyer, het is de eerste keer dat we dit zo hebben gedaan. Gemeenten die nu niets hebben gekregen en die ook noden hebben – ik heb de terechte oproep van de heer De Ro gehoord met betrekking tot het secundair onderwijs – moeten nu uiteraard niet met de handen in het haar of bij de pakken blijven zitten: er moeten sowieso de volgende jaren nog extra middelen komen. Maar we hebben nu toch al wat zekerheid willen geven, zeker omdat er in het basisonderwijs vandaag nog altijd noden zijn. Daarom hebben we die al vastgeklikt.
We hebben er lang over nagedacht hoe we de capaciteitsgemeenten aanpakken: stoppen we dat nu gewoon in de algemene begrotingen of laten we de taskforces nog een rol spelen? Voor mij zijn de lokale taskforces toch iets te waardevol om hun werking op te heffen. Dat is mijn mening, maar ik hoor graag uw reacties.
Als je de middelen zomaar geeft aan het gesubsidieerd circuit of aan het GO!, dan kun je in een situatie terechtkomen waarin iedereen investeert zonder lokaal overleg over wie wat gaat doen. Ik vind het van belang dat de taskforces hun job kunnen doen. Voor sommige gemeenten zal het de eerste keer zijn, maar daar is voldoende expertise aanwezig.
We hebben de noden voorlopig nog berekend op het basisonderwijs omdat die daar nog zeer groot zijn. Ik sluit niet uit dat bij de projecten die geselecteerd worden, er gemengde projecten zullen zijn of dat het secundair mee in rekening wordt genomen. Het is aan de lokale taskforces om de projecten te beoordelen en te selecteren. Als ik naar de toekomst kijk, zal het echt noodzakelijk zijn om met de middelen een duidelijke focus te leggen op het secundair onderwijs.
Bij de toekenning van de middelen 2016 hebben we rekening gehouden met de toegekende middelen tot 2015 en zijn we uitgegaan van een situatie alsof alle projecten gerealiseerd zouden zijn. Er zijn steden en gemeenten die heel veel middelen hebben gekregen in het verleden en waar heel veel goede zaken mee gebeuren. We hebben die als gerealiseerd beschouwd. Als er problemen zouden ontstaan met de realisatie, dan moeten we kijken hoe we die kunnen oplossen.
Als je de objectieve behoefte bekijkt richting 2020, dan is de behoefte van Antwerpen groter dan wat de stad in verhouding krijgt. Daar kun je niet omheen. Ik heb ook open kaart gespeeld. Ik had evengoed kunnen zeggen – zoals vroeger wel gebeurde – dat we het gewoon zouden verdelen. Ik heb echter open kaart gespeeld omdat ik het van belang vind dat er een goede spreiding is. Ik weet dat er in de Rand al heel lang zware druk is om ook daar voldoende te investeren. We zijn daar zo veel mogelijk aan tegemoetgekomen. In het kader van de projecten Scholen van Morgen en de effecten van de btw-verlaging, gaat er sowieso 24 miljoen euro naar het Antwerps stedelijk onderwijs.
Het interesseert me zeer sterk dat de DBFM-projecten die vroeger ooit zijn ingediend, mee de focus leggen op capaciteit. Ik ben het ermee eens dat Antwerpen ook in de toekomst de aantrekkingspool blijft voor kinderen, net zoals Brussel en de Rand. Het gaat om belangrijke budgetten. Ik zou het spijtig vinden als die DBFM-projecten alleen zouden gaan naar energiezuinige gevelrenovatie. Ik trek het een beetje op flessen, maar het is van belang dat er ook investeringen gebeuren in capaciteit. Het gaat om 24 miljoen euro extra. Daar kunnen ook mooie projecten mee worden gerealiseerd.
De nieuwe meer objectieve werkwijze bij de verdeling van de capaciteitsmiddelen 2016-2018 stemt overeen met de inhoud en de principes zoals geformuleerd in strategische doelstelling 2 ‘onderwijscapaciteit uitbreiden’ van het goedgekeurde masterplan Scholenbouw. Uitgangspunten daarbij zijn de meerjarenplanning en het valoriseren van de lokale knowhow. De lokale taskforces blijven een rol spelen bij het opvolgen en oplossen van dringende capaciteitsnoden. Andere uitgangspunten zijn het werken met concrete aanbodgegevens, het uitbreiden van de huursubsidies naar niet-capaciteitsgemeenten, het handhaven van de evenwichten en het zeer strikt monitoren en opvolgen van de stand van zaken van de uitvoeringsgraad van de al toegekende capaciteitsmiddelen. Ik wil dit niet doen met een bestraffend vingertje, maar wel om te kijken hoe we kunnen meehelpen aan de snelle realisatie van projecten.
Mevrouw Gennez, u had nog een terechte vraag over de acties naast de bijkomende middelen. Het masterplan bevat vijf strategische doelstellingen, vijftien operationele doelen en een hele reeks acties. We hebben dat plan goedgekeurd en er beweegt heel wat. Ik verwijs naar wat ik zei over de capaciteitsmiddelen, de regeling voor de huursubsidies en de typecontracten voor de kleinschalige projectspecifieke DBFM-programma’s. We hebben er gisteren nog een debat over gehad. Ik ben positief gevoelig voor de opmerkingen die gisteren zijn gemaakt over het multifunctioneel maken van de gebouwen. Het was ideaal geweest als, zeker in het grootschalig DBFM-project, de multifunctionaliteit sowieso basic opgenomen was voor elk project. Dan hadden we nu niet moeten discussiëren. Bij de nieuwe projectspecifieke DBFM-projecten die zeker ESR-neutraal moeten zijn, willen we meer autonomie geven aan de schoolbesturen. Daar is de multifunctionaliteit een conditio sine qua non. Ik wil daar heel duidelijk over zijn.
We kijken ook op welke manier we de dossierbehandeling van de reguliere schoolbouwdossiers bij AGIOn kunnen vereenvoudigen om de planlast te verminderen en hoe we een aantal uitzonderingsprocedures kunnen beperken. Die gesprekken lopen niet zo gemakkelijk. We moeten vermijden dat we in een situatie komen waarbij we zo drastisch wijzigen dat projecten die al heel lang op de wachtlijst staan, plots naar beneden tuimelen en weer helemaal achteraan komen. Ik moet een gevoelig evenwicht proberen te vinden tussen het lenigen van zeer acute noden, het beperken van de uitzonderingsprocedures en het geven van prioriteit aan zaken zoals multifunctionaliteit.
Ik doe nog een aanbod aan deze commissie. Misschien is het een idee om jaarlijks een voortgangsrapportage te maken om te kijken waar we staan.
De heer De Meyer heeft het woord.
Minister, het is positief voor de scholen dat men op iets langere termijn kan plannen.
Wat betreft het in rekening brengen van het secundair onderwijs, begrijp ik dat indien men dit lokaal wenst, dit mogelijk is. In de praktijk zal dat, gezien de middelen die ter beschikking zijn, vrij moeilijk worden. De geselecteerde gemeenten hebben al ernstige zorgen op het vlak van capaciteit in het basisonderwijs.
Het is goed dat u hebt geschetst hoe die driemaal 50 miljoen euro moet worden gekaderd in het groeiproces naar de 500 miljoen euro extra investeringen deze legislatuur. Ik heb begrepen dat dit minimale vastleggingen zijn, maar dat verdere groei mogelijk is in de komende jaren.
Ik noteer ook de aandacht die er blijft voor de bepalingen uit Onderwijsdecreet II.
We mogen concluderen dat uiteraard niet alle problemen zijn opgelost met deze beslissing, maar dat er opnieuw een belangrijke stap voorwaarts wordt gezet.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Het is een goed idee dat de langetermijnplanning in overweging wordt genomen. Het is voor scholen positief dat ze weten wat er de komende jaren effectief op komst is. Dat is zeker een meerwaarde ten opzichte van de eenmalige middelen uit het verleden.
Ik vind het goed dat u voorstelt om een jaarlijkse voortgangsrapportage te doen, of misschien zelfs zesmaandelijks. Dat laat ons toe dit zeer goed op te volgen. Naast de capaciteitsmonitor kan dit ons een heel duidelijk inzicht geven in de broodnodige investeringen in scholenbouw.
Ik vind het belangrijk dat op lokaal niveau de taskforces hun werk blijven doen. Ik ben zelf nog schepen geweest. Het is mijn ervaring dat dit wel kan werken op het niveau van een stedelijk of gemeentelijk overleg als scholen ook inzicht hebben in de stand van zaken van elkaars dossiers. Als er transparantie is, is men sneller geneigd om te zeggen: ‘Oké, dit jaar is het aan u en volgend jaar aan mij.’ Dat verloopt dan op een positieve manier. Dat verloopt niet positief als iedereen probeert zoveel mogelijk in de kas te graaien. Op die manier dreigt men stilstand te genereren en dat is niet goed om de uitvoeringsgraad op te drijven, zoals u van plan bent.
Wat betreft de middelen zegt u dat we uiteraard een tandje moeten bijsteken om aan de 500 miljoen euro extra te komen deze legislatuur. U had in het begin aangekondigd dat u 500 miljoen euro extra wou investeren in capaciteit. Blijft u daarbij of is het 500 miljoen euro in totaal, dus capaciteit en reguliere middelen bij elkaar opgeteld? (Opmerkingen van Jos De Meyer)
In de overzichten van de discussies die we hebben gevoerd, is het niet altijd duidelijk. Soms staat er 500 miljoen euro extra voor capaciteit, soms staat er 500 miljoen euro extra in totaal. Kunt u dat uitklaren?
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Ik ben ook zeer tevreden dat er nu op langere termijn kan worden gepland. Het was geen goed systeem om die middelen jaarlijks toe te kennen. Dat maakte het voor steden en gemeenten onmogelijk om vooruit te plannen en op toekomstige noden in te spelen. Dit was broodnodig.
Een ander positief punt is dat de lokale taskforces een rol kunnen blijven spelen. Ze zijn op het terrein diegene die het best kunnen inschatten waar precies de grote pieken worden verwacht op het vlak van capaciteit.
U zult de verdeling van de capaciteitsmiddelen tussen de verschillende steden en gemeenten geven voor de toekomst. Ik zou graag ook een overzicht krijgen van hoe de middelen vorig jaar zijn aangewend. Toen is er 35 miljoen euro vrijgemaakt voor capaciteit. Er was nog 15 miljoen euro waarvan we telkens hebben gevraagd wat ermee is gebeurd. Kunt u dat nu toelichten?
U verdeelt 40 miljoen euro over de steden en gemeenten en taskforces. 10 miljoen euro van de 50 miljoen euro blijft naar reguliere scholenbouw gaan voor de verdeling tussen de netten. Voor mij blijft dat een spijtige zaak. Dat is niet nodig. Het zou beter zijn om het volledige bedrag via de taskforces te verdelen. Zij kunnen het best de inschatting maken.
Er moet absoluut worden gekeken naar het secundair onderwijs. De OESO schat in wat de tekorten zullen zijn door het extra aantal leerlingen op de verschillende niveaus. De cijfers zijn niet heel precies, maar we kunnen wel een inschatting maken. Vanaf 2015 verwacht men een lichtere toename, maar met een piek in 2020 en een toename van 22.550 leerlingen in het secundair onderwijs. Die toename komt op ons af en we moeten daar een antwoord op vinden, los van het feit dat er ook in het kleuter- en lager onderwijs een toename wordt verwacht. De piek is niet voorbij en de noden zijn acuut.
Er wordt gesproken van het belang van kleuterparticipatie. U gaat prat op het feit dat er zoveel kleuters zijn ingeschreven en dat we veel kleuters bereiken. Gemiddeld in Vlaanderen zijn er 1,4 procent kleuters niet ingeschreven, maar in Antwerpen is dat 6 procent. Dat heeft natuurlijk te maken met de capaciteitsnoden. Als het moeilijk wordt om een kleuterschool dichtbij te vinden, dan zijn ouders minder gemotiveerd om hun kinderen naar de kleuterschool te sturen. Voor de kleuters is er dus nog een capaciteitsprobleem in onze grote steden, maar ondertussen kloppen de noden voor het secundair onderwijs al op onze deur. De inspanningen volstaan niet, en daar moet snel iets aan gebeuren.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, de voortgangsrapportage is een goed idee. Op die manier is er duidelijkheid over de interpretatie van de cijfers en kan er geen misverstand meer zijn.
Het criterium dat is gebruikt, is ‘capaciteitsgebieden waar tegen 2021 meer dan 100 plaatsen te kort zullen zijn’. Waarom hebt u dat gekozen en geen relatief criterium? Als er op een bepaalde plaats meer dan 10 procent meer plaatsen nodig zijn dan er vandaag zijn, dan vraagt dat een veel grotere inspanning dan een plaats waar er 2 procent meer plaatsen nodig zijn. Dat kan dan absoluut wel 100 zijn, maar relatief kan dat minder zijn. Vandaar mijn vraag over de keuze van het criterium.
Hoever staan we met het wachtend toegewezen geld? Dat zijn de capaciteitsmiddelen die in het verleden zijn toegekend maar die nog geen invulling hebben gekregen. Wat is de stand van zaken daar?
Met de recente capaciteitsmonitor zijn er heel wat steden en gemeenten bij gekomen die potentiële taskforcegemeenten kunnen worden. Zijn die actief vanuit de administratie benaderd om dat op te starten? Of wachten we tot ze zelf actie ondernemen?
De heer De Ro heeft het woord.
Ik sluit me aan bij de positieve woorden over de beslissing die onlangs is genomen. Een aantal elementen zijn cruciaal en waren al meerdere keren gevraagd tijdens de vorige en huidige legislatuur. Ik denk aan een blik op de meerjarenplanning. Ik kan getuigen vanuit een van de oudste taskforces dat dit heel belangrijk is. Ik denk ook aan het feit om de capaciteitsmonitor effectief in te schakelen bij de beslissing. Ik denk ook aan het feit om een aantal gebieden in zijn geheel aan te pakken. Dat stond ook al in de beslissing van vorig jaar. Het heeft weinig zin om in Brussel te investeren als er niet wordt geïnvesteerd in de Rand en omgekeerd. We weten dat de leerlingenstromen vaak gemeentegrensoverschrijdend zijn.
Uw antwoord op de noden in het secundair onderwijs is ook zeer positief. Het is een geruststelling om te weten dat bij deze beslissing ook onmiddellijk werd gevraagd door schoolbesturen wat er met het secundair zou gebeuren. Voor het secundair onderwijs zal dit geen eenvoudige taak zijn, vrees ik. Als er in het basisonderwijs 200 plaatsen te kort zijn, dan kun je die bijbouwen. In het secundair zit je toch wel met wat verschillen: studierichtingen en bepaalde scholen die zich specialiseren in een bepaald gebied. Zo zijn er steden waar het eerder aso-gerichte eerste en tweede jaar vol zitten en er wachtlijsten zijn en mensen moeten uitwijken. Een capaciteitsmonitor zou kunnen vaststellen dat er eigenlijk op gemeentegebied geen probleem is, maar uiteraard in de hoofden van de mensen wel. Als men niet in de richting binnen kan waarvan het CLB en de klassenraad van het lager onderwijs hebben gezegd dat dit de beste richting zou zijn omdat het aanbod vol is, dan is er echt wel een probleem in die gemeente of die stad.
Als we de komende jaren voor het secundair onderwijs ook zo’n meerjarengroeipad voor de capaciteitsuitbreiding uitstippelen, dan moet er zeker worden gefinetuned. Ik denk dat de taskforces op dat vlak cruciaal werk kunnen leveren. Deze week worden de gemeenten bevraagd over de huidige capaciteit. Ik vermoed dat dit een aanvulling op de capaciteitsmonitor is. We zullen er veel werk in steken. Als er dan kan worden gefinetuned en de cijfers aangepast kunnen worden, kan een beter groeipad worden opgesteld. Zelf denk ik dat voor het secundair onderwijs de formule van het huren in overweging moet worden genomen. Ik onderhoud zelf contacten met geïnteresseerde Vlaamse bouwfirma’s. Als de Vlaamse Regering en de grote schoolbesturen hun zekerheid kunnen geven, dan zullen ze, los van DBFM en los van grote constructies, zelf willen bouwen, ook voor infrastructuur van het secundair onderwijs. Ze vragen wel zekerheid over termijnen van tien tot vijftien jaar. Ik weet dat dit moeilijk is, en ik besef dat dit ook een Europees vraagstuk is. Voor het secundair onderwijs lijkt me dat evenwel een oplossing.
Minister Crevits heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, ik noteer de waardering voor het werk dat we voor het eerst en op uw vraag verrichten. Een voortgangsrapportage elke zes maanden is moeilijk, mevrouw Gennez. Dat slorpt veel werk op. Ik vind een jaarlijkse rapportage goed. Dat staat ook toe om met de administratie na te gaan hoe we alles aanpakken. De lokale taskforces worden op alle banken gewaardeerd. Mijnheer Daniëls, vorige dinsdag zijn de nieuwe taskforces bij ons op het departement geweest. We wachten uiteraard niet tot ze zelf vragen stellen. Wie voor het eerst middelen krijgt, moet worden ondersteund in de werking.
Mijn vraag betreft diegenen die volgens de capaciteitsmonitor in de toekomst problemen zullen kennen maar nu nog geen geld krijgen.
We hebben diegenen die nu voor het eerst geld krijgen, bij ons geroepen: Schoten, Edegem, Landen, Meise, Bonheiden, Wemmel en Machelen. Ze kennen het systeem niet. Een gemeente als Vilvoorde kreeg vroeger middelen, maar nu niet. Gemeenten als Vilvoorde worden nu dus niet preventief benaderd, hoewel ze op de lijst staan. Ik wil wel eens nagaan of we hen toch niet kunnen zien. Nu praten we met diegenen die het systeem niet kennen.
Dat is goed. Het gaat me er vooral om dat men ook op die andere plaatsen kijkt naar de toekomst en dat men er zich organiseert.
Dat kan later nog. We hebben beslist om Vlaanderenbreed te werken. Het was niet evident om het aanbod in kaart te brengen. Niet iedereen werkt even enthousiast mee. Als we het aanbod niet goed in kaart kunnen brengen, is het moeilijk om erg objectief middelen toe te wijzen.
Wat de middelen betreft, is het zo dat bij de aanvang van de legislatuur 50 miljoen euro recurrent is ingeschreven, of 250 miljoen euro voor de hele legislatuur. Dit jaar is in 50 miljoen euro extra voorzien, wat tot het einde van de legislatuur 400 miljoen euro betekent. Samen gaat het dus om 450 miljoen euro. We zullen nu eerst de begroting voor 2016 opstellen, want ik ga het vel van de beer niet verkopen vooraleer hij geschoten is.
Mevrouw Meuleman, in 2015 is 35 miljoen euro gegaan naar capaciteitsuitbreiding. Daarnaast is van het bedrag van 15 miljoen euro 2,9 miljoen euro gegaan naar het GO! en 12,1 miljoen euro naar het gesubsidieerd onderwijs. Sommigen zeggen dat alle bijkomende middelen naar capaciteitsuitbreiding moeten gaan. We hebben het daarover al gehad: de bijkomende middelen gaan naar capaciteitsuitbreiding én naar reguliere infrastructuuruitgaven. Men mag niet vergeten dat ook reguliere uitgaven vaak leiden tot extra schoolbanken. Ook de nieuwbouwprojecten via DBFM-middelen zijn gebouwd met het oog op de toekomst. Er zijn zelfs modulaire projecten waarbij men kan switchen tussen het lager en het secundair onderwijs.
Ik vind het belangrijk dat extra middelen gaan naar capaciteitsuitbreiding én naar reguliere infrastructuuruitgaven. Aanvankelijk dacht ik aan een verhouding van 30 miljoen euro voor capaciteitsuitbreiding en 20 miljoen euro voor reguliere infrastructuuruitgaven, maar ik ben geëvolueerd naar 40 miljoen euro voor capaciteitsuitbreiding en 10 miljoen euro voor reguliere infrastructuuruitgaven. De druk om te werken aan capaciteitsuitbreiding is erg groot. Ik heb nooit in een debat gezegd dat ik extra middelen uitsluitend aan capaciteitsuitbreiding wil besteden, want reguliere scholenbouw is ook cruciaal. Ik wil ook vermijden dat er enkel in steden wordt geïnvesteerd, en dat de rest van Vlaanderen geen extra middelen krijgt. We kunnen daarover van mening verschillen, maar hoe dan ook heb ik al wat meer middelen toegewezen aan capaciteitsuitbreiding.
Wat de heer De Ro heeft gezegd, is cruciaal. De vorige onderwijsminister legde de nadruk op het basisonderwijs. Dat is nooit gebeurd op basis van een objectieve analyse van het aanbod en de vraag. Men gaf middelen, en men geloofde dat die goed waren verdeeld. Ik heb daar geen probleem mee, maar voor mij is een objectieve analyse cruciaal. Het is belangrijk dat we dat ook voor het secundair onderwijs kunnen doen. Vandaag is er geen materiaal beschikbaar om het aanbod van secundaire scholen in kaart te brengen. We hebben wel de bevolkingsprognoses en de capaciteitsmonitor. We moeten nu aan iedereen vragen welk aanbod men heeft. Zodra we dat hebben, kunnen we op een objectieve manier aan de toekomst werken. We zullen daarbij ook rekening moeten houden met wat men in de toekomst wil aanbieden. De modernisering van het secundair onderwijs heeft gevolgen voor de manier waarop we in de toekomst de middelen moeten toewijzen.
Er is overigens gevraagd om geen meerjarentraject voor het secundair onderwijs goed te keuren vooraleer een grondige analyse van de behoeften is gebeurd. Dat verklaart dus waarom we die brieven rondsturen. Ik besef zeer goed dat dit inspanningen van de lokale besturen vraagt. Toen we de bevraging over het lager onderwijs hebben georganiseerd, hebben we zelfs van gemeenten die noden hadden, geen antwoord gekregen. Als zelfs die gemeenten niet de moeite doen om het aanbod in kaart te brengen, dan is het erg moeilijk voor mij om hun middelen te geven. We brengen nu de capaciteit van het secundair onderwijs in kaart. Er komen proefsjablonen, en als dat werkt, kan de meerjarenplanning er snel zijn.
Mijnheer Daniëls, u vraagt waarom we inzake het tekort in 2020 werken met aantallen en niet met procenten. Een kind is een kind. Daarom is het niet correct om op basis van procenten te beslissen. 3 procent in Halle slaat op veel meer kinderen dan pakweg 10 procent in Drogenbos: 112 plaatsen versus 52 plaatsen. De tabel is als regeringsmededeling vrij beschikbaar. Dat verklaart dus waarom het relevant is om middelen aan Halle en niet aan Drogenbos te geven. Dat is de keuze van de Vlaamse Regering. Antwerpen gaat naar een tekort van 11 procent, of 7679 plaatsen. Dat is duidelijk.
Als toevoeging bij het verslag kan ik de tabel bezorgen over het wachtend toegewezen geld (zie bijlage 2). Ik geef enkele voorbeelden. Van het totale bedrag dat is toegewezen, is al voor 76 miljoen euro aan werken uitgevoerd. Voor 67 miljoen euro aan werken is al opgestart. Voor 78 miljoen euro aan werken is nog niet opgestart. Het gesubsidieerd onderwijs heeft iets minder uitgevoerde werken dan het GO! Dat is logisch, want het gesubsidieerd onderwijs moet ook elders nog middelen gaan zoeken om projecten te realiseren. Er wordt hard gewerkt om dat op peil te krijgen. In het GO! is 42 procent van de werken uitgevoerd; in het ogo en het vgo gaat het om respectievelijk 26 procent en 33 procent. In het GO! is 34 procent van de werken gestart; in het ogo en het vgo gaat het om respectievelijk 38 procent en 22 procent.
Wat de steden betreft, doet Antwerpen het vrij behoorlijk: 47 procent van de toegewezen middelen is al volledig gerealiseerd. 24 miljoen euro of 27 procent gaat naar opgestarte werken; de nog niet opgestarte werken zijn goed voor 23 miljoen euro of 26 procent. In dat laatste bedrag zitten ook de recent toegewezen middelen. Gent is problematischer, want daar is slechts voor 6 miljoen euro aan werken, of 20 procent, uitgevoerd. Voor 38 procent of 12 miljoen euro aan werken is opgestart; 42 procent of 13 miljoen euro van de middelen is nog niet gebruikt. In Mechelen is voor 940.000 euro aan werken, of 6 procent, uitgevoerd. Voor 32 procent of 5,2 miljoen euro aan werken is vorig jaar opgestart; 63 procent of 10,3 miljoen euro van de middelen is nog niet gebruikt. Dat heeft ook te maken met het feit dat Mechelen vorig jaar veel extra middelen heeft gekregen. We houden dat allemaal per gemeente bij, alsook de verdeling tussen het GO!, ogo en vgo. We doen dat om de vinger aan de pols te houden en vrij snel een tandje bij te kunnen steken als dat nodig zou blijken. Zoals ik al zei, laat ik dit tabelletje aan het verslag toevoegen. Op die manier ziet u waar en in welke mate de inspanningen renderen.
Mijnheer De Ro, inzake de huur heeft de Vlaamse Regering het besluit goedgekeurd. Het ligt nu bij de Raad van State. Ik ben erg blij met uw opmerking over de termijn van twaalf jaar, want we kunnen tot achttien jaar gaan en toch ESR-neutraal blijven werken. Ik zou erg blij zijn als men daarvan gebruik zou maken. Dat is de reden waarom we het systeem voor geheel Vlaanderen openstellen. De middelen worden te weinig ingezet. Wat mij betreft, mag dat een succesformule worden. Het zou een zeer goede zaak zijn als de privésector daarbij gestimuleerd zou kunnen worden.
De heer De Ro heeft het woord.
Wat de huur betreft, is het zo dat u met jaarlijkse budgetten werkt. Mensen op het terrein die willen investeren, vragen zich af hoe zeker men op termijn kan zijn.
Eerst moet het besluit worden goedgekeurd. Er zijn randvoorwaarden. Het kan niet dat een vzw lokalen ter beschikking stelt aan een school die die school al lang gebruikt. Er zijn ook veiligheidsvoorwaarden. Als het ESR-neutraal kan, zullen we moeten nagaan op welke manier we dat potentieel van extra middelen kunnen aanboren. Het is evident dat we dan langetermijngaranties zullen moeten geven.
De heer De Meyer heeft het woord.
Het capaciteitsprobleem is een ernstig probleem, maar het is evident dat we de reguliere wachtlijst niet uit het oog mogen verliezen. Ook daar zijn er heel grote zorgen en ernstige problemen. Ik hoop dat daar zeker rekening mee zal worden gehouden bij de verdeling van de extra middelen die er de volgende jaren moeten komen.
De taskforces leveren op vele plaatsen zinvol werk. Aan de andere kant hoor je soms van sommige scholen dat daarover zorgen bestaan. Daar moeten we ook rekening mee houden. Ik pleit zeker niet voor een beroepsprocedure om het nog complexer te maken, met schorsing van termijnen en dergelijke. Maar het is wel nuttig, minister, dat hoe dan ook de mogelijkheid van correctiemechanismen blijft bestaan, zodat de middelen in alle steden en gemeenten waarvoor ze zijn voorzien, op een billijke manier worden verdeeld.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Voorzitter, u vindt het misschien raar, maar ik heb een West-Vlaamse vraag. De heer Vandenberghe is uiteraard bezorgd over de middelen voor de West-Vlaamse scholen. Volgens zijn lezing van de capaciteitsmonitor heeft Blankenberge een nood van 343 plaatsen, Harelbeke van 143 plaatsen, en Torhout, u welbekend, van 136 plaatsen. Die zijn niet opgenomen in de lijst van extra capaciteitsmiddelen. Kunt u daar een verklaring voor geven?
Ik was nog een klein vraagje vergeten te stellen over het gebruik van de infrastructuur. U weet dat wij ook bezorgd zijn over sportinfrastructuur in basisscholen. Wij vinden het evident dat elke school sportinfrastructuur heeft, zodat ook de lessen lo op een kwaliteitsvolle manier kunnen worden gegeven. Minister, komt er daar een inhaaloperatie, eventueel ook via het ‘kleuren’ van middelen voor sportinfrastructuur?
Minister Crevits heeft het woord.
Mijnheer De Meyer, ik ga zeker akkoord met uw aanvullende opmerkingen. Dat is ook de reden waarom we proberen de budgetten zo evenwichtig mogelijk te spreiden.
Mevrouw Gennez, ik ben heel blij met uw West-Vlaamse inbreng. Als u naar Torhout verwijst, word ik natuurlijk zeker wakker. Het cijfer van Torhout betreft de behoefteraming, maar houdt nog geen rekening met de aanbodzijde en de groei in het aanbod. Dat is dus enkel wat theoretisch nodig is. Maar je moet bekijken welke groei er zal zijn met de projecten die we zullen realiseren. Mocht u daar de bouwprojecten zien, dan zou u zien dat de behoefte wordt gelenigd.
Blankenberge heeft zijn aanbod zelfs niet doorgestuurd. Ik vind het heel jammer dat dat niet gebeurt. Ik wilde het daarnet niet hebben over individuele gemeenten. Mijnheer Vandenberghe, ik zie u knikken. Maar wij moeten het aanbod in kaart kunnen brengen.
De heer De Ro zei daarnet dat dat de gemeenten veel tijd kost. Maar als de gemeenten niet de inspanning doen om dat aanbod door te geven, kan ik onmogelijk zeggen dat ze capaciteitsmiddelen krijgen. Ik moet kunnen rekenen op die medewerking. Voor de gemeenten die het aanbod niet doorgeven, zijn die middelen niet definitief weg. Maar we mogen toch een minimale inspanning vragen.
Mevrouw Gennez, er staat nog een vraag over sportinfrastructuur van de heer Vandenberghe op de agenda.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.