Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Annouri heeft het woord.
Minister, ik heb een vraag die enkele weken geleden zeer actueel was. Het zijn wat ongewone tijden voor ons als samenleving, ook voor onze jongeren. Een gevoel van dreiging is onze samenleving binnengeslopen en dat was zeer voelbaar de afgelopen weken. Nu lijkt het alsof alles weer een beetje meer zijn normale gangetje gaat. Maar het is natuurlijk niet ondenkbaar dat we in de toekomst meer van die situaties zullen meemaken.
Wat is er gebeurd? Bij de verhoogde terreurdreiging in eigen land na de aanslagen in Parijs, zijn enkele jongeren op redelijk hardhandige wijze door de politiediensten gearresteerd. We hebben het verhaal van Kortrijk, waar enkele minderjarigen van 12 tot 15 jaar op een hardhandige wijze zijn gearresteerd. Er is het verhaal in Wijnegem, waar een jongen van 18 jaar op onterechte wijze en op een hardhandige manier is gearresteerd. Dat zijn helaas geen uitzonderlijke verhalen.
Ik spreek me, voor alle duidelijkheid, niet uit, minister en collega’s, over individuele zaken. In Kortrijk werden goede trajecten gelopen en die zijn afgerond. Ook in het geval van Wijnegem heeft men geprobeerd een traject van nazorg op te zetten. Dat zijn goede zaken.
Het zijn geen uitzonderlijke verhalen. We zien heel vaak dat jongeren op momenten van instabiliteit en van dreiging een slachtoffer worden. Het zijn signalen die heel veel jongerenorganisaties hebben binnengekregen. Ik denk bijvoorbeeld aan organisaties zoals Uit De Marge, die met heel kwetsbare jongeren samenwerken. Men merkt dat jongeren het vertrouwen in zowel de politiediensten als in de samenleving voor een heel groot stuk beginnen te verliezen of in vraag te stellen.
Waarom wil ik u daar een vraag over stellen, minister? U hebt zelf aangegeven als een van de grote ambities te hebben om hard in te zetten op superdiversiteit. Ik geloof ook dat dat een kracht is van onze samenleving, vooral in onze grootsteden. Die kracht van superdiversiteit houdt ook in dat we onze jongeren moeten leren op elkaar en op de overheidsdiensten te vertrouwen. Dergelijke voorvallen – de twee die ik heb aangehaald, zijn geen uitzonderlijke voorvallen – zorgen ervoor dat dat ondermijnd wordt. Mijn eerste vraag aan u, minister, is heel concreet: hebt u daar signalen van ontvangen als minister van Jeugd, die verantwoordelijk is voor elke jongere in onze samenleving, dus ook voor hen die een verhoogde druk voelen door politiecontroles, door een zekere stigmatisering en door de recente actualiteit? Zo ja, hebt u daar een actieplan rond klaarstaan om onze jongeren daartegen te beschermen en te leren omgaan met de sfeer en de bedreiging die onze samenleving is binnengeslopen?
Minister Gatz heeft het woord.
Ik ga eerst in op de algemene problematiek die u aanhaalt. Met het onderzoek dat we financieren met betrekking tot jongeren, zoals dat van het JeugdOnderzoeksPlatform (JOP), krijgen we een genuanceerd beeld van de hele problematiek die u terecht aanhaalt. Er zijn problemen die we niet mogen negeren, maar met het overgrote deel van de Vlaamse jeugd gaat het gelukkig goed, en dat mogen we ook zeggen.
De beeldvorming over kinderen en jongeren in het algemeen proberen we in elk geval positief bij te stellen, onder meer via het Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleidsplan, meer bepaald in het hoofdstuk 3, ‘Jong zijn’. Kinderen en jongeren hebben hun plaats in Vlaanderen. De Vlaamse overheid is zich ervan bewust dat ‘jong zijn’, met respect voor elkaar en voor andere generaties, zich niet in het luchtledige afspeelt. We geven kinderen en jongeren de kans om zichzelf te zijn en zich uit te drukken in de samenleving. We willen het positieve dat kinderen en jongeren ondernemen, in de kijker zetten, zowel in de media als via het ondersteunen en het subsidiëren van het brede jeugdwerk.
De Vlaamse Regering investeert in projecten die inzetten op correcte beeldvorming in het actieplan radicalisering. Ik verwijs naar doelstelling 11: ‘We maken werk van een actieve Vlaamse publieksdiplomatie en zetten in op een correcte beeldvorming’. Bovendien maak ik, samen met collega Homans, via de projecten positieve identiteitsvorming ook werk van de beeldvorming over jongeren.
Ik ben het absoluut met u eens dat we verder moeten kijken dan het preventie- en radicaliseringsverhaal en wanneer racisme aan de orde is, moeten we hier zeer sterk op reageren. Ik heb in die zin de aanbevelingen van de Kinderrechtencoalitie over de effecten van racisme en discriminatie op het welbevinden van kinderen en jongeren voor ogen omdat daar meer specifiek ingegaan werd op elementen van onbewust racisme. We zijn nog aan het kijken welke acties we op korte termijn in dit verband kunnen ondernemen.
Daarnaast hanteren zowel het Kenniscentrum Mediawijsheid als de openbare omroep een mediastrategie om polariserende berichtgeving tegen te gaan. De openbare omroep heeft een voorbeeldfunctie te vervullen inzake diversiteit. In de nieuwe beheersovereenkomst met de VRT zijn daar trouwens ook nieuwe en ambitieuzere doelstellingen opgenomen – op initiatief van de VRT zelf, dat moet ik benadrukken. Ze wilden daar verder in gaan dan wij oorspronkelijk voor ogen hadden. De nieuwe beheersovereenkomst waarborgt dat de openbare omroep de nodige aandacht blijft hebben voor alle kinderen en jongeren, zowel in algemene programmering als in de specifieke programma’s rond actuele maatschappelijke kwesties.
Dan is er ook het traject rond diversiteit in het jeugdwerk. Met de Vlaamse Jeugdraad en met het Burgerkabinet wil ik in elk geval ook jongeren met een migratie-achtergrond in een positief daglicht stellen, niet alleen zij, maar de volledige jeugd. Dat zal een gedeeld positief daglicht zijn of er zal geen daglicht zijn. Ik wil daarbij ideeën en initiatieven verzamelen om hen nog meer en beter te betrekken bij het jeugdwerk. We hechten belang aan wat er leeft bij de bevolking, welke noden men ziet en op welke manier de burger kijkt naar bepaalde punten van discussie binnen het beleid, ook het jeugdbeleid. Uiteraard is het absoluut noodzakelijk om nog meer dan vandaag kinderen en jongeren van vreemde origine zelf aan het woord te laten komen.
Ook via de No Hate-beweging probeer ik ook in Vlaanderen jongeren te motiveren om te reageren op discriminerende racistische beeldvorming en het zaaien van haat. Ook in de nieuwe cyclus van de gestructureerde dialoog zal het gaan over het empoweren van jonge mensen, met bijzondere aandacht voor maatschappelijk kwetsbare groepen.
Ik wil ook even ingaan op het specifieke geval in Kortrijk, zelfs al was dat lokaal. Dat leert ons als case, jammer genoeg, wat er fout kan gaan en hoe er een bepaalde vorm van herstel kan komen.
De dag nadat ik met de feiten geconfronteerd was, heb ik een gesprek gehad met de burgemeester van Kortrijk. Indien dat geen partijgenoot was geweest, dan had dat ook plaatsgevonden. Het stadsbestuur heeft begin december contact opgenomen met de kinderrechtencommissaris met het oog op een gesprek over bemiddeling en herstel. Dat gesprek heeft intussen plaatsgevonden tussen de korpschef, de ouders en de jongeren onder leiding van de kinderrechtencommissaris omdat hij daar een bepaald gezag en een bepaalde methodologische ervaring in heeft. Er was ook een vertegenwoordiging van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding (CGKR) aanwezig. Dat was een goed gesprek, in een constructieve sfeer. De feiten en de reactie van de korpschef kwamen aan bod en de jongens hebben aan de korpschef duidelijk kunnen maken dat ze de interventie als zeer negatief hebben ervaren. Ze zijn ervan overtuigd dat hun huidskleur een rol speelde. De ouders vroegen meer aandacht voor de communicatie tussen politie en ouders. De korpschef maakte aan de jongens en hun ouders duidelijk dat hij geen enkele vorm van racisme in zijn korps tolereert, toonde begrip voor het feit dat het bedreigend kan overkomen als je niets misdoet, wat in het geval van de jongeren het geval was, en benadrukte ten slotte de absolute onschuld van de jongens en hun gezinnen.
Men heeft ook een aantal lessen proberen te trekken uit deze herstelbemiddeling. Het Kinderrechtencommissariaat heeft de politie van Kortrijk aanbevolen om na te gaan hoe ze onnodig geweld tegenover minderjarigen kan vermijden. Zeker wanneer de minderjarigen zelf geen enkele vorm van gewelddadig gedrag vertonen, kan geweld door de politie onmogelijk de eerste reactie zijn. Het Kinderrechtencommissariaat heeft de politie ook gevraagd om in alle interventies waarbij minderjarigen betrokken zijn, zorgvuldig met de ouders te communiceren. Ook in de opleiding van politieagenten zou deze thematiek, zelfs al komt die daarin aan bod, nog meer aandacht moeten krijgen. De korpschef heeft verklaard met deze aanbeveling rekening te willen houden. Het stadbestuur heeft zich vervolgens aangesloten bij deze conclusies en aanbeveling.
‘Incidents will happen’, jammer genoeg, ik sluit dan ook niet uit dat dit niet het laatste was. Het is wel goed dat het proces dat daarop is gevolgd, ook vanuit de lokale autonomie goed heeft gewerkt. Of dat nu in Kortrijk is of elders, dat kan een goede voorlopige conclusie zijn.
Het herstelmoment heeft plaatsgevonden. Wij willen in algemene zin ook de beleidsparticipatie van jongeren verhogen. Daarom wil ik even teruggaan naar de vertaling daarvan in operationele doelstelling 7.1 van het Jeugd- en Kinderrechtenbeleidsplan dat we net hebben besproken. Het blijft een ijkpunt waar wij zelfs in gevallen als dit naar kunnen terugkeren en dat wij als springplank gebruiken om bijkomend beleid op te grondvesten.
Onder doelstelling 7.1 van dit plan staat: “De Vlaamse overheid versterkt de expertise van medewerkers bij overheden, voorzieningen en organisaties rond participatie en hun participatieve basishouding met extra aandacht voor de levensdomeinen Welzijn, Onderwijs en Werk.” Deze doelstelling moet iets teweegbrengen in opleiding en vorming van mensen in bepaalde beroepscategorieën die werken met kinderen en jongeren opdat hun participatieve houding een natuurlijke zaak wordt. Ook politiemensen horen daar wel degelijk bij.
We gaan ook concreet inzetten op kinderrechteneducatie. Wanneer het Kenniscentrum Kinderrechten ons meer in detail kan en zal aangeven waar precies de lacunes zijn, zullen wij daar vervolgens beleid aan koppelen.
Ik sta open voor overleg met de jeugdsector. Ik geloof sterk in de emanciperende kracht van het jeugdwerk an sich. Ik blijf dus inzetten op organisaties die zich specifiek richten op jongeren die het moeilijker hebben in onze samenleving. Zij proberen net de kloof tussen jongeren en politiediensten mee dicht te rijden. Ik vind dat bijzonder waardevol werk, en zal hen ook ondersteunen waar mogelijk.
Ik pleeg daarnaast ook overleg met de minister die bevoegd is voor de inburgering en de integratie. We maken werk van het versterken van de betrokkenheid van mensen van buitenlandse herkomst bij het lokale en Vlaamse beleid. We kijken na wat succesvolle methodieken zijn van beleidsparticipatie en belangenbehartiging van jongeren van buitenlandse herkomst. Dat is inderdaad een van de meer dringende thema’s waarover we met hen van gedachten willen wisselen.
De heer Annouri heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord. Ik had inderdaad ook benadrukt dat mijn vraag het lokale geval van Kortrijk overstijgt. Het had nooit mogen gebeuren maar het toont wel aan hoe dit op een goede manier samen met de kinderrechtencommissaris, de jongeren, hun ouders en de politiediensten kan worden afgehandeld. Maar jammer genoeg zijn er veel meer gevallen in onze steden waar we niet dezelfde afhandeling zien, waardoor jongeren en hun ouders op een bepaalde manier een soort van ‘closure’ kunnen krijgen. Ik verwijs naar het geval van de jongeman die in het shoppingcentrum Wijnegem tijdens zijn middagpauze een flesje water en rijstpap ging halen. Hij werd gearresteerd met drie geweren tegen het hoofd gericht en is zonder verhoor opnieuw vrijgelaten. Daar was op geen enkele manier een deftige nazorg zoals wel in het geval van Kortrijk.
Er is ook het geval van een jongeman die een grappig bedoelde tweet stuurde op een netwerkmoment en die werd meegenomen door een strategisch interventieteam. Ook daar was er geen enkele vorm van nazorg.
Jongeren praten met elkaar en verhalen worden gedeeld via sociale media. Sociale media zijn voor een deel het persagentschap van de jongere generaties. Verhalen worden daar ontzettend snel gedeeld. Het verhaal dat zij daar delen, is dat het moeilijke tijden zijn en dat het eerste slachtoffer daarvan de jongeren zijn met een ander voorkomen en andere roots. Die verhalen zijn ontzettend kwalijk, zeker op een moment dat de toon die we zoeken, net een toon van verbondenheid moet zijn.
U hebt het perfect verwoord: het zal een gedeeld positief daglicht zijn of het zal geen daglicht zijn. Dat vat het heel mooi samen. Als die verhalen worden gedeeld, dan zorgt dat er echter voor dat heel veel jongeren zich vragen beginnen te stellen, kwaad worden, zich tegen dingen beginnen af te zetten, en dat kunnen we nu missen als kiespijn. U hebt zelf gesteld dat u daarin uw verantwoordelijkheid wilt opnemen, dat u wilt onderzoeken op welke manier u met jongerenorganisaties en met die jongeren het signaal kunt geven dat we op een andere manier willen omgaan met onze superdiverse samenleving, dat we de gevaren onder ogen willen zien, maar vooral minstens even sterk willen inzetten op de verbondenheid. Ik dank u voor uw antwoord. Ik zal dat ook blijven volgen. Ik meen immers dat u als minister van Jeugd ook dat verhaal van verbondenheid als geen ander op tafel kunt leggen. Andere ministers zitten vast ter zake, met eerst de veiligheid en allerlei andere zaken. Misschien is het ook een idee om enkele van die jongeren in dat kader van die superdiversiteit hier samen uit te nodigen en met hen in discussie te gaan, misschien ook met enkele parlementsleden, zodat u als minister heel duidelijk het signaal geeft dat we ook rechtstreeks naar hun verhalen willen luisteren, dat we daar ook mee bezig zijn en ook daarop een antwoord willen formuleren.
Mevrouw Soens heeft het woord.
Voorzitter, ik kan de vraag van mijn collega alleen maar ondersteunen. Ik heb het jaarverslag van het Kinderrechtencommissariaat erbij genomen. Op pagina 81 lees ik: “Het Kinderrechtencommissariaat wijst al langer op de taak van de overheid om duidelijkheid te scheppen over wat minderjarigen kunnen en mogen verwachten van de politie. Alleen ontbreekt vaak duidelijke regelgeving over de relatie tussen minderjarigen en politie. Is die regelgeving er wel, dan blijft de informatie te vaak intern.”
Minister, wilt u dat als minister van Jeugd aankaarten bij uw bevoegde collega’s, om daar meer aandacht voor te vragen?
Ik zou graag nog een elementje toevoegen, ter informatie. Er was de bekommernis om de kinderrechtencommissaris en het CGKR te betrekken bij de afhandeling van het dossier in Kortrijk. Die vraag is er niet alleen vanuit het stadsbestuur gekomen. Als Kortrijkzaan ken ik dat dossier toevallig goed. Er is ook door de ouders en via bemiddeling van mensen van bij ons contact opgenomen met die kinderrechtencommissaris en dat CGKR, net als door u. Dat lijkt me een voorbeeld van een goede manier om dit af te handelen, als diverse betrokken partijen in verschillende posities in een conflict of incident eigenlijk dezelfde aanzet geven voor de bemiddeling en voor het herstel. Men moet dat natuurlijk vermijden, zoals de collega’s Annouri en Soens hebben aangegeven. Het lijkt me echter zinvol en interessant, omdat dat voorstel er van verschillende kanten is gekomen.
Minister Gatz heeft het woord.
Ik dank de heren Caron en Annouri voor de afrondende bedenkingen, die ik deel. Mevrouw Soens, ik wil uw suggestie van wat dichterbij bekijken. Ik wil dat zeker doen, maar ik wil er alleen een iets concreter zicht op krijgen wat we daar dan precies mee kunnen doen. U mag daar echter zeker op terugkomen. Het lijkt me een goed denkspoor.
De vraag om uitleg is afgehandeld.