Verslag vergadering Commissie voor Wonen, Armoedebeleid en Gelijke Kansen
Verslag
Mevrouw Taeldeman heeft het woord.
Minister, op zondag 11 oktober 2015 vond de Dag van de Architectuur plaats met als thema ‘Maken en meemaken’. Tijdens deze editie kon je in Vlaanderen en Brussel meer dan negentig opmerkelijke gebouwen bezoeken die zich engageren in een gedeelde ruimte. Denk maar aan gebouwen waar wonen en onderwijs gecombineerd worden of waar woongelegenheden en kinderopvang geïntegreerd zijn. Dergelijke projecten zijn toe te juichen. Op die manier kan veel beter ingespeeld worden op specifieke noden. Bovendien kunnen gedeelde projecten voordelen bieden voor verschillende sectoren.
Helaas zijn er nog steeds heel wat struikelblokken waar dergelijke projecten mee te maken krijgen tijdens de ontwikkeling. Bijvoorbeeld, wanneer een sociale huisvestingsmaatschappij op eigen grond een appartementsgebouw wenst te realiseren waarin op het gelijkvloers een kinderopvang en klassen geïntegreerd worden, dan dienen zij samen te werken met het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden (VIPA) en het Agentschap voor Infrastructuur in het Onderwijs (AGIOn). Probleem is dat die instanties enkel wensen te subsidiëren of in te stappen indien zij een zakelijk recht hebben, terwijl het bouwen op grond van de sociale huisvestingsmaatschappij net het voordeel heeft dat er kan worden bespaard op de bouwkost en dat er schaalvoordeel optreedt door te participeren in één gebouw. Wanneer er geopteerd wordt voor een huurformule, kunnen er geen subsidies worden toegekend, wat de betaalbaarheid van het project in het gedrang brengt.
Minister, uw kabinet is wellicht op de hoogte van deze problemen. U wordt ook geconfronteerd met vragen van de verschillende Vlaamse administraties over grootschalige projecten waarin sociale huisvesting, kinderopvang en een aantal klassen worden geïntegreerd. Er doen zich problemen voor met zakelijk recht en subsidies dreigen weg te vallen. Plant u in dezen concrete stappen om de samenwerking tussen diverse partners bij bouwprojecten te stimuleren? Wat is uw mening ten aanzien van het aanstellen van één centrale partner in het kader van gedeelde bouwprojecten? Hoe staat u tegenover het opstarten van pilootprojecten? Hoe kan er meer in regelluwte worden gewerkt bij dergelijke interessante bouwprojecten?
Minister Homans heeft het woord.
Mevrouw Taeldeman, u kaart dit terecht aan. Dit is een debat waard. Het lijkt heel mooi, maar in de praktijk is het niet altijd even gemakkelijk. U hebt zelf verwezen naar verschillende beleidsdomeinen met andere subsidiebesluiten. De subsidies voor scholenbouw lopen veel trager dan subsidies die sociale huisvestingsmaatschappijen krijgen om sociale woningen te bouwen. Een van de perverse effecten van de projecten zou kunnen zijn dat men subsidies misloopt. Dat kan niet de bedoeling zijn.
Ik vind het erg moeilijk. Ik zeg niet dat ik de projecten niet genegen ben, maar hier is vooral een rol weggelegd voor het lokale beleid. Tijdens de vorige legislatuur heeft de heer de Kort in Brasschaat een heel mooi project opgeleverd. Het was een school met daarboven sociale woningen en, als ik me niet vergis, ook een kinderdagverblijf. Dat was perfect, maar het is op lokaal niveau gebeurd. Regels opleggen vanuit Vlaanderen om tot één samenwerking te komen, kunnen ertoe leiden dat men subsidies misloopt en dat er een achterstand ontstaat in het bijbouwen van sociale woningen. Sommige subsidies moeten een langer proces door en het kan niet de bedoeling zijn – alleszins niet vanuit Wonen – dat we als gevolg van weliswaar waardevolle projecten een trager ritme krijgen in het bijbouwen van sociale woningen.
Ben ik die projecten genegen? Ja, maar ik zie vooral een rol weggelegd voor de lokale besturen die de regierol op zich kunnen nemen. Ik verwijs nogmaals naar het voorbeeld van Brasschaat toen de heer de Kort nog burgemeester was. Dat is absoluut zijn verdienste. Dat is echt een goed voorbeeld.
Wat is mijn mening over het aanstellen van één centrale partner? We kunnen daar misschien eens over overleggen binnen de Vlaamse Regering, mij niet gelaten, maar één centrale partner, dat is een soort van coördinerend minister. Ik denk dat er al veel coördinerend ministers zijn. Ik heb althans al veel coördinerende taken, laten we het zo zeggen. We kunnen met de diverse kabinetten die betrokken zouden kunnen zijn, eens samenzitten.
Ah, mijnheer de Kort, ik heb u al twee keer een groot compliment gegeven over uw project in Brasschaat. U kent het project ongetwijfeld veel beter dan ikzelf. Dat is het schooltje met daarboven sociale woningen en dergelijke. Dat is een voorbeeld van de problematiek die mevrouw Taeldeman hier vandaag aankaart.
Het idee van één centrale partner in de regering lijkt me niet zo goed. Ik wil wel eens bijeenkomen op een kabinet met mensen van andere beleidsdomeinen om een interkabinettenwerkgroep-brainstorm te houden. U stelt in uw vraagstelling dat ik wellicht op de hoogte ben of werd gecontacteerd. Ik kan u echter zeggen dat ik tot op vandaag nog door geen enkele collega ben gecontacteerd over deze problematiek. Dat neemt niet weg dat lokale besturen hier natuurlijk aan kunnen blijven voortwerken en zulke pilootprojecten op touw kunnen blijven zetten.
Mevrouw Taeldeman heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. U zegt zelf dat u een minister bent met heel veel bevoegdheden, met heel veel taken en verantwoordelijkheden. Ik zou het toch een goed idee vinden om misschien via de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen (VMSW) een telex of een rondschrijven te sturen, om na te vragen hoeveel sociale huisvestingsmaatschappijen echt concreet bezig zijn met die gemengde projecten. Ik denk dat er echt wel een toekomst zit in dergelijke projecten. Ik denk dat ook veel lokale mandatarissen, burgemeesters, schepenen er echt wel een voorstander van zijn om, als er zich een groot terrein aanbiedt dat in eigendom is van een sociale huisvestingsmaatschappij, daar niet alleen sociale woningen te bouwen. De hele gemeenschap is ervoor te vinden om daar verschillende functies in te integreren. Dan denk ik aan een kinderdagverblijf, aan winkelruimte, aan klasjes. Er zijn tal van voorbeelden op te sommen. Het zou goed zijn om dergelijke zaken in een grootschalig bouwproject te integreren. Men wordt dan echter geconfronteerd met allerlei andere Vlaamse administraties, zodat projecten heel moeilijk tot stand komen. U zegt zelf dat het niet de bedoeling mag zijn dat die projecten dan subsidies zouden mislopen. Elk project staat immers op een of andere wachtlijst, en het mag dus niet de bedoeling zijn dat die mooie projecten dan de subsidies zouden verliezen waarop ze recht hebben. Toch meen ik dat het goed zou zijn om toekomstgericht te kijken naar die gemengde projecten, projecten van sociale huisvesting waar ook een andere functie een plaats kan krijgen. U stelt zelf voor om een soort brainstorm te houden, ofwel met Wonen-Vlaanderen, ofwel met de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen (VMSW), ofwel tussen de kabinetten. Men moet toch eens bekijken hoe men meer een rol kan spelen om dergelijke mooie projecten te gaan stroomlijnen.
De heer Anseeuw heeft het woord.
Voorzitter, minister, het bezitten van een zakelijk recht is een bekend probleem voor diverse gemengde projecten. Ik deel de bekommernis van collega Taeldeman, maar ik heb begrepen uit het antwoord van de minister dat ze daar ook over wil nadenken. Minister, ik heb ook al een beetje nagedacht en ik vroeg me af of een mogelijkheid zou kunnen zijn te stellen dat het voldoende kan zijn dat de Vlaamse overheid, zonder onderscheid van agentschap, of een van haar extern verzelfstandigde agentschappen, of misschien zelfs gemeenten, een zakelijk recht heeft om een project mogelijk te maken. Is het mogelijk om zo’n systeem uit te dokteren? Is dat een weg die kan worden bewandeld? Ik denk dat het inderdaad een meerwaarde zou kunnen zijn, mocht er kunnen worden gestroomlijnd. Daar moet inderdaad op zijn minst over worden nagedacht.
Minister Homans heeft het woord.
Mevrouw Taeldeman, ik was ook al duidelijk in mijn initiële antwoord, denk ik: de problematiek betreft natuurlijk niet alleen het beleidsdomein Wonen. Ook Welzijn en Onderwijs zijn betrokken. De suggestie van de heer Anseeuw lijkt me interessant, maar we moeten die nog wel onderzoeken. Ik denk dat we in dezen de regierol ook aan de lokale besturen kunnen geven en dat ook moeten respecteren. Dat lijkt me goed.
Ik wil best ingaan op uw bijkomende suggestie dat de VMSW een telex zou sturen. Dat is geen enkel probleem. Ik denk echter dat we dan wel breder moeten gaan dan enkel het stellen van de vraag hoeveel projecten er zijn. Dan moeten we bijvoorbeeld ook vragen of, als er projecten zijn, men ook al last heeft gehad met de timing, het mislopen van subsidies en dergelijke meer. Een suggestie voor alle leden die actief zijn in deze commissie Wonen, lijkt me te zijn dat misschien dezelfde vragen kunnen worden gesteld aan de collega’s van Onderwijs en Welzijn, dat men vraagt hoe zij daartegenover staan. Dit kan immers niet alleen vanuit Wonen worden getrokken. Het is met alle partners dat men tot een oplossing zou kunnen komen. Dan moet natuurlijk wel iedereen mee in de boot willen stappen. Ik denk dat dit dus ook het best in de commissie Welzijn en de commissie Onderwijs wordt besproken. We zullen echter alvast die telex sturen vanuit de VMSW, en we zullen zien wat daarvan dan de eerste resultaten zijn.
Mevrouw Taeldeman heeft het woord.
Minister, uw antwoord verheugt me zeer, net als de insteek van collega Anseeuw. Ik kijk alvast uit naar de resultaten van die telex, met de bedoeling om echt wel kansen te bieden aan dergelijke mooie gemengde projecten in onze steden en gemeenten.
De vraag om uitleg is afgehandeld.