Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Coppé heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, op tien jaar tijd, van 2004 tot 2014, is het aantal studenten in de opleiding Vroedkunde met 64 procent gestegen. Dat is heel veel. Ik ben ervan overtuigd dat de vele tv-programma’s over bevallingen waarin de taak van een vroedvrouw heel uitvoerig wordt getoond, daar zeker mee te maken hebben.
Vandaag gaan veel vroedvrouwen aan de slag als algemeen verpleegkundige in een ziekenhuis. Ze werken niet in een materniteit omdat de vraag daar veel kleiner is. We hebben echter een probleem, want dit mag vanaf 2018 niet meer. Wie het diploma vroedkunde haalt, zal niet langer worden gelijkgesteld met wie een diploma verpleegkunde haalt. Dit is een gevolg van de inwerkingtreding van artikel 149 van de wet van 10 april 2014 waarin de diverse bepalingen inzake gezondheid werden opgesomd.
Deze problematiek wordt ook aangehaald in het actieplan ‘Werk maken van werk in de zorg- en welzijnssector 3.0’. We bespraken het hier al eerder met de Zorgambassadeur. Er dreigt dus vanaf 2018 een gevaar dat pas afgestudeerde vroedkundigen geen werk vinden. Deze generatie vangt vandaag de studies aan. We kunnen ons afvragen of het dan niet heel belangrijk is om hen daar nu al op te wijzen.
De zorgambassadeur stelde vorige week dat vroedvrouwen zich meer zouden moeten richten op de thuiszorg. De Federale Regering besliste immers om de ligduur voor bevallen vrouwen in te korten met een halve dag. Bijkomende onderzoeken, zoals de hielprikvaccinatie bij het kind, de verzorging van de moeder en het ondersteunen en stimuleren van borstvoeding, dienen thuis verder opgevolgd te worden. Er zal in de toekomst dus meer nood zijn aan postnatale zorg in de thuisomgeving.
Op dinsdag 12 mei 2015 hebben we hier in de commissie, naar aanleiding van berichten in de media, reeds een debat gevoerd over de verkorting van de verblijfsduur in de materniteit bij een bevalling. U stelde toen dat we moeten voorkomen dat door een kortere gemiddelde ligdagduur na een bevalling, het aantal kinderen dat niet of niet tijdig wordt getest via de hielprik, toeneemt. De thuisverpleegkunde speelt hierin een belangrijke rol. In de commissie vermeldde u tevens dat de Zorginspectie zou starten met een thema-inspectie rond kraamzorg in de centra voor kraamzorg, die sinds 2003 geïntegreerd zijn binnen de diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg. Tijdens de inspectie wordt nagegaan in hoeverre de centra zich hebben aangepast aan deze situatie en aan de erkenningsvoorwaarden binnen de gewijzigde regelgeving.
Minister, vandaar mijn vragen. Wetende dat we in de toekomst alle handen in de zorg zeker nodig zullen hebben, zou het wel heel spijtig zijn indien we een overaanbod aan vroedkundigen zouden hebben en een tekort aan verpleegkundigen. Zult u hiermee nu al rekening houden bij de promotie van het bestaande zorgplan?
Hoe zult u stimuleren dat pas afgestudeerde vroedkundigen zich meer richten tot de thuiszorg? En wat is ‘thuiszorg’ precies voor mevrouw Holtzer? Gaat het enkel over kraamzorg of ziet ze dat veel breder?
Hebt u intussen overleg gepleegd met uw federale collega over het opvangen van de verkorting van de verblijfsduur na een bevalling? Zo ja, wat zijn de resultaten van dit overleg?
En wat zijn de resultaten van de thema-inspectie ‘kraamzorg’ van de Zorginspectie?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Voorzitter, mevrouw Coppé, zoals aangekondigd in het actieplan 3.0 zal de campagne ‘Een zorgjob: ik ga ervoor’ ook de komende tijd blijven verder lopen. In deze campagne wordt gefocust op de knelpuntberoepen. De numerieke stijging van andere gezondheidszorgberoepen is sterker dan deze van vroedvrouwen. De gemiddelde groei van het aantal vroedkundestudenten sinds 2008 is jaarlijks 58 studenten. Voor de bachelor verpleegkunde is dit bijvoorbeeld jaarlijks gemiddeld sinds 2008 een stijging met 514 studenten.
Onder thuiszorg wordt de ondersteuning verstaan van ouders in de pre- en postnatale fase van de zwangerschap in de thuisomgeving. De vroedvrouwen werken hiervoor nauw samen met de behandelende arts. De vroedvrouwen hebben verschillende mogelijkheden om actief te zijn in de thuiszorg. Zij kunnen als zelfstandige vroedvrouw aan de slag, of als werknemer in een organisatie voor thuisverpleegkunde. Organisaties voor thuiszorg die instaan voor kraamzorg, kunnen samenwerken met vroedvrouwen. Ook huisartsen werken samen met vroedvrouwen, al dan niet vanuit een groepspraktijk.
De organisatie De Bakermat in Leuven heeft een volledig aanbod van professionele ondersteuning door vroedvrouwen en kraamverzorgsters in de thuissituatie uitgebouwd en werkt intens samen met de ziekenhuizen om naadloos de zorg voor moeder en kind te kunnen overnemen na ontslag uit het ziekenhuis. In Hasselt is een nieuw initiatief ontstaan: ZuMa. Het speelt ook in op de pre- en postnatale begeleiding van jonge ouders. Dit zijn maar enkele voorbeelden van mogelijkheden.
De financiering van de vroedvrouwen en de budgettaire verantwoordelijkheid vallen onder de bevoegdheid van de federale overheid. Minister De Block wil in dit kader de middelen die vrijkomen door de verkorting van de ligduur bij een bevalling, investeren in proefprojecten. Via proefprojecten zal worden uitgetest hoe de zorg in het ziekenhuis naadloos kan overgaan in de zorg die thuis volgt. De vroedvrouwen zullen instaan voor de medische zorg van moeder en kind en vullen op die manier de thuiszorg door de diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg aan.
De gevolgen van de ligduurverkorting na bevalling werden aangekaart door de Vlaamse overheid op een vergadering van de interkabinettenwerkgroep (IKW) Chronische zieken in het kader van de opmaak van het gemeenschappelijk plan chronische zorg, dat op 19 oktober 2015 op een interministeriële conferentie werd goedgekeurd.
Verdere besprekingen zijn evenwel noodzakelijk om tot concrete afspraken te komen over de aanpak van deze ligduurverkorting. Deze kunnen ingebed worden in de toekomstige besprekingen over de uitvoering van het plan chronische zorg en ook in de huidige besprekingen over de opmaak van een nieuw preventieprotocol.
Daarnaast zijn er vanuit het RIZIV ook contacten met Kind en Gezin in functie van het uittekenen van een zorgpad voor jonge kinderen. Dat zal op zijn beurt zeker een thema vormen op de conferentie rond het jonge kind, die we in 2016 plannen.
De resultaten van de thema-inspectie kraamzorg binnen de diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg zijn nog niet gekend. De inspectieronde in het kader van de thema-inspectie kraamzorg startte in augustus 2015 en is nog niet afgerond.
Mevrouw Coppé heeft het woord.
Minister, dank u voor uw antwoord. Het is voor mij een geruststelling dat een aantal afgestudeerde vroedkundigen voldoende op andere niveaus zullen worden ingezet, zodat zij niet de werkloosheid tegemoet gaan maar dat zij voldoende plaatsen kunnen krijgen waar zij met hun knowhow en opleiding terechtkunnen. Dat stelt mij gerust. Het zou zeer vervelend zijn dat er enerzijds een tekort aan verpleegkundigen is, terwijl anderzijds vroedkundigen staan te wachten om aan een job te geraken.
Ik ben ook tevreden met het antwoord over het overleg met minister De Block. Ik hoor u zeggen dat minister De Block heeft beslist om het budget dat er komt door de verkorting van de ligdagduur in de materniteit, in te zetten in proefprojecten. We zullen onze federale collega’s dit zeker laten opvolgen, om erop toe te zien dat dit inderdaad voor een naadloze overgang zorgt.
De heer Persyn heeft het woord.
Ik sluit mij hier graag bij aan omdat ik een aantal interessante dingen heb gehoord, onder andere in verband met de federale of RIZIV-financiering. Die is tweeërlei. Enerzijds maakt de verkorting van de ligduur ruimte vrij. We hebben er in deze commissie voor gepleit dat er dan een shift zou gebeuren van middelen. Dat kan in eerste instantie misschien onder de vorm van proefprojecten, maar laat ons dan hopen dat die geen zachte dood sterven, maar effectief leiden tot de uitrol van nieuwe initiatieven in de eerste lijn, die dan worden ingekanteld naar Vlaanderen. Ik herhaal graag dit pleidooi.
Er bestaat nog een andere financiering, voor de begeleiding van ambulante vroedvrouwen in de perinatale periode. U weet dat een jonge moeder tot tien beurten recht heeft op een tegemoetkoming. Volgens mijn informatie is dat budget nooit volledig opgebruikt. Daar is nog een groeiruimte voor extra inzet. Voor één keer, want het gebeurt niet vaak dat er nog rek op zit.
Minister, het is zoals mevrouw Coppé het ook ziet: vroedkunde en verpleegkunde zijn echte zorgberoepen. De medische begeleiding van de jonge moeder, het jonge gezin en de boorling thuis moet in niets onderdoen voor dezelfde dienstverlening in het ziekenhuis. Daar zit nog veel ruimte. We moeten dit op een zeer positieve manier voorstellen. Het zou weleens kunnen dat we met een tekort aan vroedvrouwen zitten als we die uitrol volledig waarmaken.
Minister, u haalt terecht aan dat Bakermat een heel mooi voorbeeld is. Dat bestaat al meer dan dertig jaar. Ook Familiezorg in Vlaanderen doet heel mooi werk. Maar in de andere regio’s blijken er toch wel wat gaten te zijn. Dat wordt nu heel duidelijk met de verkorting van de ligduur. Nu is er heel wat werk aan de winkel om de afstemming tussen het verkorte verblijf in de kliniek en de opvolging thuis beter te stroomlijnen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.