Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
De heer Bertels heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, deze ochtend hebben we in de pers het eerste deel van het tweede luik van de kwaliteitsbewaking van de woonzorgcentra kunnen lezen. Eerder was er al de registratie van de kwaliteitsindicatoren, nu is er het tweede luik voor een deel van de woonzorgcentra, namelijk de bewonersenquête. Gelukkig is het algemene beeld eerder positief, maar er zijn ook opmerkingen en aandachtspunten, met betrekking tot eenzaamheid, een gebrek aan sociaal contact en tijdsbesteding. Het geeft het belang aan van personeelsnormen en animatie.
U zegt zelf, minister, dat we moeten opletten met individuele gevallen en dat we niet mogen veralgemenen. Daar geef ik u gelijk in. Maar de probleemgevallen zijn wel belangrijk voor de perceptie van ons ouderenzorgbeleid. In een krant die u goed kent, Het Belang van Limburg, verscheen op zaterdag 20 juni een dossier met een titel die dodelijk is voor de perceptie van ons ouderenzorgbeleid, namelijk ‘Noodkreten uit de ouderenzorg’. Het ging over het Hasseltse woonzorgcentrum Gaerveld.
Ik wil dat individuele geval niet problematiseren, maar de perceptie is belangrijk. Er kwamen op korte tijd verschillende klachten over voeding, verzorging, medicatie en het personeel binnen bij ouderenvereniging OKRA. OKRA ging op onderzoek uit en de resultaten daarvan verschenen in de krant, samen met een weerwoord van de koepel Armonea waar het rusthuis deel van uitmaakt. Die groep baat nog 62 andere commerciële rusthuizen uit in Vlaanderen.
Er werden belangrijke problemen gesignaleerd. Zo zouden er bij het verdelen van de medicatie soms verkeerde pillen aan de bewoners zijn gegeven, en zou het personeel onvoldoende controleren of deze pillen werkelijk werden ingenomen. Er zijn gelijkaardige verhalen over het eten. Met diëten van bewoners zou te weinig rekening worden gehouden, er zou geen maaltijdassistentie zijn. Er zouden ook problemen zijn met de verzorging en een te schaarse nachtpermanentie. Daarnaast zouden er ook, zoals dikwijls opduikt, problemen zijn met betrekking tot de facturatie, waarbij bewoners of familieleden vrezen dat er zaken worden aangerekend waaraan bewoners niet hebben deelgenomen of waarvan ze niet van hebben genoten. Een van de oorzaken voor de weinig flatterende beschrijving van het woonzorgcentrum was het grote verloop van personeel en directie.
De koepel Armonea erkende het grote verloop in personeel en de problemen met de facturatie, en zegt dat er met de nieuwe directie aan oplossingen wordt gewerkt. Bovendien stellen ze aan alle normen te voldoen en continu te streven naar een verbetering van de dienstverlening.
Minister, de geschetste getuigenissen zijn een ‘horrorverhaal’ voor onze ouderen. Uit de verhalen van OKRA en wat u zelf hebt gezegd in de media, weten we dat de Zorginspectie verschillende keren over de vloer is geweest bij dat woonzorgcentrum. De Zorginspectie is, naast de genoemde kwaliteitsindicatoren en de bevragingen, een belangrijke actor voor de kwaliteitsbewaking.
Minister, hoe vaak is de Zorginspectie langsgegaan bij het woonzorgcentrum? Wat was het resultaat van deze inspecties, en hoe is de opvolging gebeurd? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de remediëringsplannen? Welke acties hebt u in petto voor de kwaliteitsbewaking, om zulke situaties te vermijden en meer proactief op te treden? Hoe zult u de controles op de naleving van de normen verbeteren? Erkent u dat de personeelsnorm nu te strikt zou zijn en er dringend een aanpassing nodig is, naar boven toe liefst?
Mevrouw Coppé heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, deze vraag wordt gesteld naar aanleiding van een klacht over een woonzorgcentrum in Hasselt, maar vandaag is er goede berichtgeving verschenen. Er zijn zevenduizend interviews afgenomen van rusthuisbewoners. De klachten gaan niet over de kwaliteit van de aangeboden zorg, maar over eenzaamheid. Dat is het belangrijkste dat naar voren wordt geschoven in Vlaanderen.
Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat de klachten over de kwaliteit van de zorg en het eten in de woonzorgcentra, ook heel belangrijk voor een Vlaming, miniem zijn. Dat wil ik benadrukken. Eén klacht in een woonzorgcentrum, dat gaat niet over heel Vlaanderen. Het is niet evident om voldoende personeel te vinden. De meeste mensen die werken in woonzorgcentra, zetten zich zeer goed in en krijgen daarom van de rusthuisbewoners een goed rapport hier, op het einde van het schooljaar.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Ik had net een vraag ingediend over die enquête, maar die kan ik intrekken als ik ze nu kan stellen.
Er is een zaak van een individueel rusthuis, waarvoor hopelijk de Zorginspectie zijn werk zal doen. Daarnaast is er het bredere verhaal van de kwaliteit van de woonzorgcentra. Ik heb u er enkele weken geleden een vraag over gesteld, u hebt antwoorden gegeven. Er staan positieve elementen in de enquête, maar het is ook niet zo unaniem positief.
Het eten scoort relatief oké, maar er wordt niet gevraagd of er elke dag verse groenten en vers fruit zijn. Er worden elementen van kwaliteit getoetst, maar daarom nog niet alles. We weten hoe belangrijk voeding is. De scores waren ook niet van dien aard om eruit af te leiden dat er nergens problemen zijn met de kwaliteit van het eten. Het zou bijvoorbeeld heel interessant zijn om te kijken of er een verschil is tussen woonzorgcentra met een eigen kok en de grootkeukens via de Sodexo’s van deze wereld. Wordt het gemiddelde gekleurd door enkel woonzorgcentra die op een zeer goede manier met voeding omgaan? Dat zijn vragen die nog verduidelijking kunnen krijgen.
Ook de score voor het aantal mensen die zelf betrokken worden bij de zorg, vond ik opvallend laag. Minister, u hecht er toch veel belang aan dat mensen zelf inspraak hebben en zelf de regie krijgen. Dat mag niet stopen op het moment dat ze naar woonzorgcentra gaan. Daaruit kunnen we beleidslessen trekken. Minister, welke lessen trekt u eruit?
Nu zijn de mensen bevraagd die geen cognitieve problemen hebben. Die groep doet het beter, om het simpel te zeggen, en zij hebben een andere beleving van de woonzorgcentra dan mensen met cognitieve problemen. Wat gaat u doen om die responsgraad op te krikken, zodat we ook weten wat de beleving is van bewoners in woonzorgcentra met cognitieve problemen? Het gaat toch om de helft van onze rusthuisbewoners. Die mogen we niet negeren.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Voorzitter, voor ons is het belangrijkste dat bij klachten over wantoestanden in een woonzorgcentrum, ongeacht het statuut dat het heeft, de Zorginspectie controleert en optreedt indien nodig. Wantoestanden zijn niet enkel het ‘voorrecht’ van de commerciële sector. We hebben begin dit jaar ook artikels gelezen over het woonzorgcentrum Klateringen in Ninove. Uit de inspectieverslagen bleek dat bewoners niet de nodige hulp kregen bij de dagelijkse verzorging, dat de verplegenden en de verzorgenden niet op post waren en dat incontinente mensen hun behoefte moesten doen in een pamper. Dat woonzorgcentrum wordt uitgebaat door het OCMW van Ninove. Dit toont aan dat er bij alle types voorzieningen goede en minder goede zijn. Het is aan de overheid om er de slechte uit te halen. Ik refereer ook aan een artikel in De Standaard van vandaag waarin staat dat de publieke rusthuizen even goed zouden scoren als de private rusthuizen. Ongeacht welk statuut een woonzorgcentrum heeft: de slechte moeten we eruit halen.
Met de laatste twee sprekers is het onderwerp helemaal opengetrokken. Ik wil de minister graag de kans geven om daarop te antwoorden als die informatie kan worden aangeleverd binnen dit korte tijdsbestek.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Dames en heren, ik zal eerst specifiek ingaan op de situatie in het woonzorgcentrum Gaerveld in Hasselt. Het werd gefaseerd in gebruik genomen en erkend vanaf 31 december 2010: 15 woongelegenheden vanaf 31 december 2010 en 16 woongelegenheden vanaf 7 januari 2011. Vervolgens werd het woonzorgcentrum in de periode van 1 mei 2011 tot 1 juli 2012 verder gefaseerd uitgebreid tot zijn huidige, erkende capaciteit van 115 woongelegenheden: 29 woongelegenheden vanaf 1 mei 2011, 15 woongelegenheden vanaf 1 juni 2011, 15 woongelegenheden vanaf 1 juli 2011, 19 woongelegenheden vanaf 1 augustus 2011 en 6 woongelegenheden vanaf 1 juli 2012. Er zijn dus allerlei modules geweest in de opbouw van de capaciteit.
De voorziening verkreeg met ingang van 1 oktober 2011 een eerste rvt-erkenning voor 25 bedden. Die rvt-erkenning werd op 1 juli 2012 uitgebreid met 41 bijkomende rvt-bedden tot de huidige erkende capaciteit van 66 rvt-bedden.
In het woonzorgcentrum Gaerveld vonden tussen 2011 en heden in totaal zeven inspecties plaats: twee in 2011, een in 2012, drie in 2014 en een in 2015. Van dit aantal waren er vier in het kader van erkenning en naleving van de erkenningsvoorwaarden en -normen. De overige drie gebeurden naar aanleiding van klachten die werden ingediend bij de Woonzorglijn met betrekking tot het functioneren van de voorziening. Telkens als er inbreuken op de erkenningsvoorwaarden en -normen als woonzorgcentrum en rvt werden vastgesteld, vroeg de administratie bij de uitbater van de voorziening een remediëringsplan op, tenzij betrokken uitbater zelf het initiatief nam om reeds een remediëringsplan in te sturen. De uitvoering van de ingestuurde remediëringsplannen werd steeds nagegaan bij een eerstvolgende inspectie.
Ik informeer u in detail over de vaststellingen van de verschillende inspectiebezoeken en de verdere opvolging ervan door het Agentschap Zorg en Gezondheid en door de Zorginspectie. Ik kan u dat geven omdat er openbaarheid van bestuur is. Naar aanleiding van de erkenningsaanvragen van 2010 en 2011 vond respectievelijk op 12 april 2011 en 4 oktober 2011 een inspectie in de voorziening plaats. Tijdens de inspectie van 12 april 2011 – dat was de eerste erkenningsinspectie – werden tekorten vastgesteld met betrekking tot de infrastructuur (het ontbreken van een vierde gemeenschappelijke badkamer), personeel (een tekort van 0,25 vte deskundigen in animatie/activatie) en de afsprakennota/schriftelijke overeenkomst. Met betrekking tot het onderhoud in de voorziening, de continuïteit van de zorgverlening en de facturatie/dagprijs werden er geen tekorten vastgesteld. Op 12 juni 2011 reageerde de uitbater met een opsomming van de reeds uitgevoerde en geplande aanpassingen.
Tijdens de inspectie van 4 oktober 2011 – tweede erkenningsinspectie – werden tekorten vastgesteld met betrekking tot het onderhoud in de voorziening (de toiletten in gemeenschappelijk sanitair), de voeding (affichering menu), de informatieverstrekking (affichering dagprijzen en supplementen) en de afsprakennota/schriftelijke overeenkomst.
Met betrekking tot de infrastructuur, het personeel, de zorgpraktijk en zorgdossiers, de continuïteit van de zorgverlening, de opnamedossiers en de facturatie/dagprijs werden er geen tekorten vastgesteld. Met een dienstbrief van 11 januari 2012 werd een remediëringsplan opgevraagd met betrekking tot de door Zorginspectie vastgestelde tekorten. Op 10 februari 2012 reageerde de uitbater met een opsomming van de reeds uitgevoerde en geplande aanpassingen.
Op 24 mei 2012 vond vervolgens een onaangekondigde opvolgingsinspectie plaats met betrekking tot de naleving van de erkenningsvoorwaarden woonzorgcentrum en de rvt-erkenningsnormen. Tijdens deze inspectie werden tekorten vastgesteld met betrekking tot de zorgpraktijk en zorgdossiers (onvoldoende persoonlijke gegevens bewoners en instemming familie met zorg- en begeleidingsplan), de informatieverstrekking (affichering dagprijzen en supplementen) en de afsprakennota/schriftelijke overeenkomst.
Met betrekking tot de bezetting, de infrastructuur, het personeel, de continuïteit van de zorgverlening, animatie/activering en de facturatie/dagprijs werden er geen tekorten vastgesteld. Op 1 juni 2012 reageerde de uitbater met een opsomming van de reeds uitgevoerde en geplande aanpassingen.
Op 10 oktober 2013 werd er voor de eerste maal een weliswaar anonieme klacht ingediend met betrekking tot het functioneren van de voorziening. Dat ging over te weinig personeel, niet geven van baden en douches en het verstrekken van medicatie aan bewoners door zorgkundigen. Naar aanleiding van deze klacht vond op 3 februari 2014 een onderzoek in de voorziening plaats. Enkel met betrekking tot het personeel werd er een tekort vastgesteld. Met betrekking tot de overige klachten werden er geen tekorten vastgesteld. Er werd wel vastgesteld dat een gevaarlijk product aanwezig was op de kamer van een bewoner met dementie, namelijk een gebitsreinigingsproduct. Met een dienstbrief van 9 april 2014 werd een remediëringsplan opgevraagd met betrekking tot de door Zorginspectie vastgestelde tekorten. In deze dienstbrief werd aangedrongen op een structurele en blijvende remediëring van de vastgestelde tekorten. Er werd geen reactie van de uitbater op deze dienstbrief ontvangen.
Op 20 maart 2014 werd er een nieuwe klacht ingediend door een persoon die anoniem wenste te blijven. Naar aanleiding van deze klacht vond op 9 april 2014 een onderzoek in de voorziening plaats, waarbij ook de remediëring van de vaststellingen van het inspectiebezoek van 3 februari 2014 werd nagegaan. Wat de klachtenprocedure en de communicatie met familie betreft, werd vastgesteld dat de klacht terecht was. Ook wat de zorg voor bewoners met diabetes betreft, werd vastgesteld dat de klacht terecht was. Het betreft hier hoofdzakelijk een gebrek aan correcte registratie en opvolging. Er werd opnieuw vastgesteld dat gevaarlijke producten aanwezig waren op de kamers van een aantal bewoners met dementie. Er werd opnieuw een tekort op het vlak van personeel en medicatieprocedure vastgesteld. Met een dienstbrief van 16 mei 2014 werd een remediëringsplan opgevraagd met betrekking tot de door Zorginspectie vastgestelde tekorten. In deze dienstbrief werd er nogmaals aangedrongen dat het in te sturen remediëringsplan voldoende garanties moest inhouden op een structurele en blijvende remediëring van de vastgestelde tekorten. Op 28 mei 2014 reageerde de uitbater met een opsomming van de reeds uitgevoerde en geplande aanpassingen.
Op 18 augustus 2014 vond er vervolgens een opvolgingsinspectie plaats met betrekking tot de naleving van de erkenningsvoorwaarden woonzorgcentrum en de rvt-erkenningsnormen. Bijkomend werd tevens de doorgevoerde remediëring van de vorige inspecties nagegaan. Tijdens deze inspectie werden tekorten vastgesteld met betrekking tot het personeel (0,51 vte verpleegkundige; de aanwerving van bijkomende verpleegkundigen liep op dat moment) en de zorgpraktijk en zorgdossiers (te beperkte schriftelijke registratie van opvolging medische richtlijnen en aanwezigheid van gevaarlijke producten op de kamer van bewoners).
Met betrekking tot de bezetting, de infrastructuur, de personeelsdossiers, de continuïteit van de zorgverlening, het preventiebeleid, onder andere de handhygiëne, opnamedossiers, gebruikersraad, klachtenbehandeling, kwaliteitsplanning, facturatie en dagprijs, werden er geen tekorten vastgesteld.
Op 18 november 2014 reageerde de uitbater opnieuw met een opsomming van geplande en uitgevoerde aanpassingen. Ten slotte werd er in mei 2015 een nieuwe klacht ingediend bij de Woonzorglijn. Naar aanleiding van deze klacht vond er op 17 juni 2015 een onaangekondigd onderzoek plaats in de voorziening. De vaststellingen van dit onderzoek werden ondertussen in een ontwerpverslag gegoten dat recent door de Zorginspectie aan de uitbater van de voorziening werd bezorgd. Die beschikt nu over een termijn van veertien dagen om de eventuele fouten en onvolledigheden in de verslaggeving te signaleren.
Op initiatief van het Agentschap Zorg en Gezondheid vond er ondertussen op 25 juni 2015 reeds een gesprek plaats met de uitbater waarbij de voorlopige vaststellingen van de Zorginspectie werden besproken. Van die uitbater wordt inderdaad een concreet en gedetailleerd remediëringsplan verwacht dat voldoende garanties inhoudt op een structurele en blijvende remediëring van de vastgestelde tekorten.
Na de zomer zal er tevens een bijkomende inspectie plaatsvinden in de voorziening om de uitvoering van het plan te evalueren. Als rode draad in deze uitgebreide rapportage stel ik vast dat door de Zorginspectie meldt dat een aantal tekorten vaak terugkeren, ondanks de telkens ingediende remediëringsplannen en de opvolging ervan door de beide administraties. De uitbater wijst hierbij op de vele directie- en personeelswissels die er in deze voorziening toe hebben geleid dat er op organisatorisch vlak geruime tijd een en ander is misgelopen. De aanstelling van een nieuwe directie en bijkomende personeelsleden zou deze problemen thans op een blijvende en structurele manier moeten verhelpen.
Ik betreur natuurlijk dat de uitbater er niet in slaagt om de aanslepende organisatorische problemen onder controle te krijgen, vooral gezien de effecten die dit kan hebben op de kwaliteit van de dienstverlening in de voorziening.
De structurele en blijvende remediëring van de vastgestelde tekorten tijdens het inspectiebezoek van 17 juni 2015 zal dan ook cruciaal zijn bij het bepalen van verdere administratieve maatregelen in dit dossier. Het Agentschap Zorg en Gezondheid heeft dit ook duidelijk gemaakt aan de uitbater tijdens het gesprek van 25 juni laatstleden.
Wanneer we vaststellen dat de uitbater van een woonzorgcentrum, ondanks de diverse kansen die geboden werden tot remediëring, er toch niet in slaagt de erkenningsvoorwaarden na te leven en zodoende de veiligheid en de gezondheid van de bewoners te waarborgen, kan de erkenning van het woonzorgcentrum tijdelijk worden geschorst of zelfs worden ingetrokken.
Bij onmiddellijk, reëel en ernstig gevaar voor de gezondheid en de veiligheid van de gebruikers van een voorziening kan de Vlaamse overheid, in afwachting van de intrekking van de erkenning, de onmiddellijke stopzetting van de uitbating van de voorziening bevelen en alle bewarende maatregelen nemen voor de bescherming van de gebruikers, na overleg met het gemeentebestuur en het OCMW van de gemeente waarin de voorziening gevestigd is.
In het kader van de voorliggende casus meen ik dat het bestuur en het management van dit woonzorgcentrum een cruciale verantwoordelijkheid dragen op het vlak van de naleving van de erkenningsnormen en de kwaliteit van de zorg en organisatie. Zij dienen zich hierbij transparant op te stellen en inzichtelijk te maken dat het woonzorgcentrum goede en veilige zorg en ondersteuning biedt. Zij moeten ervoor zorgen dat de inzet en de deskundigheid van de medewerkers is afgestemd op de zorg- en ondersteuningsvragen van de cliënt en dat het intern toezicht op de kwaliteit van het wonen, het leven en de zorg voor de bewoners goed geregeld is.
Net zoals andere voorzieningen in het woonzorglandschap worden de woonzorgcentra geconfronteerd met veranderende verwachtingen en eisen. Daar waar vroeger relatief zelfredzame oudere personen gedurende meerdere jaren in een woonzorgcentrum woonden, wordt vastgesteld dat de zorgprofielen van de huidige bewoners van woonzorgcentra in zorgzwaarte toenemen en dat de verblijfsduur inkort. De zorg en ondersteuning wordt zichtbaar complexer en intensiever.
De doelgroep van het woonzorgcentrum is in toenemende mate kwetsbaar en afhankelijk van zorg en ondersteuning van anderen in het leven van alledag. Nog meer dan voorheen is dan ook het toezicht op de kwaliteit van zorg- en dienstverlening, de organisatie en het bestuur voor Vlaanderen beleidsmatig een prioritair speerpunt. Zoals u in mijn beleidsbrief kon lezen, beogen we beleidsmatig een kader te initiëren om kwaliteit van zorg te bewaken en gepaste maatregelen te nemen als kwaliteit van zorg in het gedrang komt.
Om duidelijkheid te scheppen over alle aspecten van het overheidstoezicht ontwikkelen we op dit ogenblik een decretaal kader inzake de bevoegdheden en de plichten van inspectie en inzake de rechten van de geïnspecteerde. Hierbij willen we ook rekening houden met de aanbevelingen van de ombudsman.
We gaan de professionalisering van het toezicht verder uitbouwen om de doeltreffendheid ervan te versterken. We organiseren het toezicht zo veel mogelijk risicogestuurd omdat dit het beste aansluit bij de tendens tot deregulering en gedeelde verantwoordelijkheden. Met gedeelde verantwoordelijkheden bedoelen we dat alle betrokkenen hun specifieke inbreng hebben in de bewaking van kwaliteit van zorg. Met risicosturing bedoelen we dat de middelen daar worden ingezet waar het risico op onverantwoorde zorg het grootst is.
Voor zorgaanbieders die aantonen dat ze kwaliteitsvolle zorg bieden, wordt de toezichtlast verminderd. Waar risico’s op minder kwalitatieve zorg bestaan, zetten we gepaste inspectiemethodieken in en wordt doelgericht gehandhaafd.
We gaan steeds meer onaangekondigd op inspectiebezoek, waardoor naast de randvoorwaarden ook de dagelijkse zorgpraktijk in voorzieningen en de beleving daarbij van de gebruikers beter in beeld worden gebracht. Handhaving is een belangrijk sluitstuk in een keten van behoorlijk overheidsbestuur. Waar te grote risico’s zijn of zijn ontstaan, moet de overheid snel, transparant en kordaat ingrijpen.
We werken momenteel ook een kader uit met een typologie van overtredingen, de criteria voor de beoordeling daarvan en de maatregelen die de overheid kan nemen. We doen dat afgestemd met de aanpak die daarvoor voor de hele Vlaamse overheid zal worden ontwikkeld. We blijven de voorzieningen in álle sectoren stimuleren om zelf maximaal transparant te zijn over de kwaliteit van de door hen geboden hulp- en dienstverlening naar de gebruiker. We werken in samenspraak met alle stakeholders aan het stapsgewijs publiek bekendmaken van de resultaten van inspecties en dragen er zo toe bij dat burgers en gebruikers maximaal worden geïnformeerd over de kwaliteit van de zorg die zij kunnen verwachten in voorzieningen.
Voor de woonzorgcentra in het bijzonder is het u bekend dat reeds een tweetal jaar geleden het Vlaams indicatorenproject voor de woonzorgcentra werd geïntroduceerd. Het Vlaams indicatorenproject woonzorgcentra wenst te komen tot kwaliteitsverbetering van de zorgverlening in woonzorgcentra. Het beoogt in de eerste plaats het verbeteren van de kwaliteit van de zorg door gebruik te maken van resultaatsindicatoren. De set van 28 kwaliteitsindicatoren die bij consensus voor dit project zijn geselecteerd, kunnen we ordenen in drie grote thema’s: kwaliteit van zorg en veiligheid, kwaliteit van zorgverleners en zorgorganisatie en kwaliteit van leven.
De kwaliteit van zorg en veiligheid en de kwaliteit van zorgverleners en zorgorganisaties zijn twee thema’s die zijn uitgewerkt in indicatoren die de Vlaamse woonzorgcentra zelf meten en registreren. Dit luik van het referentiekader is sinds 2013 geïmplementeerd en omvat een zesmaandelijkse rapportage aan de Vlaamse overheid.
De kwaliteit van leven is een derde thema dat de bewonerstevredenheid zal meten vanuit het standpunt van bewoners en/of familieleden van de bewoners. De opdracht loopt over drie jaar, van 2014 tot 2016, en is toevertrouwd aan het marktonderzoeksbureau TNS Dimarso. Bij dit onderzoek wordt de bewoner zelf bevraagd naar zijn of haar concrete ervaringen met betrekking tot diverse aspecten van het wonen, leven en verzorgd worden in een woonzorgcentrum. Het eerste deel van het onderzoek werd in 2014 bij een derde van de woonzorgcentra ondernomen. Delen twee en drie volgen in 2015, respectievelijk 2016. Zo zal uiteindelijk elk woonzorgcentra in Vlaanderen op zijn kwaliteit worden gemeten. Het gaat voorlopig over een bevraging bij bewoners zonder cognitieve problemen.
Mevrouw Van den Brandt, zo kom ik terecht bij uw vraag. Natuurlijk wordt er ook gepeild naar de ervaring van de mensen die wel te maken hebben met cognitieve problemen. Daarvoor wordt de contactpersoon – dat is meestal de familie – bevraagd aan de hand van dezelfde vragenlijst. Waarom is dat dezelfde? De vragenlijst die wordt gebruikt, is een internationaal aanvaarde vragenlijst, een gestandaardiseerde vragenlijst. Om vergelijkingen mogelijk te maken, is het dan ook het best dat we die respecteren. Als u naar de website van het agentschap Zorg en Gezondheid gaat, zult u zien dat die resultaten, voor zover ze al beschikbaar zijn per woonzorgcentrum, daar ook op vermeld staan. Maar omdat het resultaat van die bevraging nog niet groot genoeg is om daaruit heel goede conclusies te trekken, hebben de wetenschappers die het project begeleiden, medewerkers van LUCAS, ervoor geopteerd dat dat niet onmiddellijk in de globale eerste evaluatie moet worden meegenomen. We hebben onmiddellijk bij de eerste evaluatie gezegd dat er nog een stuk komt.
Ik vroeg wel hoe we dat aantal gaan opkrikken, want als die 26 procent blijft, dan moet er een extra inspanning gebeuren om die doelgroep te bereiken.
Dat is zonder enige discussie, maar het probleem is dat we moeten werken met respect voor de privacyregels. Dimarso kan die mensen niet rechtstreeks aanschrijven. We moeten eerst een procedure hebben om mensen te vragen of ze bereid zijn mee te doen, waarna ze kunnen worden aangeschreven. Daar zitten nog wat drempelverhogende effecten in. Daar is dus nog werk te doen. De beschikbare resultaten zijn wel publiek.
De resultaten van de bewoners zonder cognitieve problemen in de eerste fase van drie cohortes, is gisteren in de stuurgroep die het VIP-project in de woonzorgcentra mee opvolgt, toegelicht en besproken.
Het is de eerste keer dat we aan de bewoners zelf vragen hoe ze het leven in hun woonzorgcentrum ervaren. Uiteraard ben ik tevreden uit de eerste resultaten te kunnen vaststellen dat de mensen zich doorgaans goed voelen in hun woonzorgcentrum. Ze voelen zich gerespecteerd, veilig en prettig. Het eten scoort goed en het personeel geeft goede zorgen.
We kunnen natuurlijk vragen dat de mensen die het onderzoek hebben begeleid en uitgevoerd, dat meer in detail toelichten. Misschien is dat interessant voor de commissie. Je kunt dan vragen stellen over alle mogelijke combinaties van gegevens. Op basis van de beschikbare data kunnen we daar allerlei dingen mee doen. Ik stel voor dat u dan aan de onderzoekers zelf vraagt wat mogelijk is en hoe dat moet worden geïnterpreteerd. Het is niet aan de politici om dat te beoordelen.
De eerste resultaten spreken een aantal negatieve stereotypen tegen, die soms de ronde doen over onze woonzorgcentra. Verbetering is uiteraard altijd mogelijk, en de bevraging dient om elk woonzorgcentrum te laten ontdekken waar het zijn bewoners meer kwaliteit van leven kan geven. Onafhankelijke enquêteurs bezochten in 2014 een derde van de Vlaamse woonzorgcentra. In elk woonzorgcentrum namen ze individuele interviews af bij bewoners via een steekproef. Ze legden 52 stellingen voor over verschillende thema’s van de kwaliteit van het leven. In totaal interviewden ze al 6949 bewoners. De enquêteurs gingen langs bij bewoners die geen cognitieve problemen hadden, en dus zelf in staat waren om op de vragen te antwoorden. Iets minder dan de helft van de bewoners in de woonzorgcentra heeft geen cognitieve problemen.
De belangrijkste bevinding van deze enquête is dat bewoners zelf aangeven dat ze een hoge kwaliteit van leven hebben. Ze zijn zeer tevreden over privacy, veiligheid en respect. Ook de omkadering en de zorg krijgen goede scores. De persoonlijke omgang met de medebewoners en met de verzorgenden, alsook de invulling van de dag scoren positief, zij het met een lichte achterstand op de voorgaande items. Op die vlakken kunnen de woonzorgcentra nog verbetering boeken.
Mevrouw Van den Brandt, misschien moet u zelf eens de enquêteurs ondervragen. Ik lees vandaag hoe bepaalde zaken uit de cijfers worden afgeleid, maar het is toch belangrijk dat u van de onderzoekers zelf hoort wat daaruit wel en niet kan worden afgeleid. In de vraag hoort men natuurlijk vaak wat men graag bevestigd of ontkend zou zien, of wat men denkt dat de uitkomst van het onderzoek wel of niet zou moeten zijn. U moet eens vragen of die conclusies terecht kunnen worden getrokken uit wat is bevraagd. Men heeft van alles, maar toch niet alles bevraagd. Zo werd eenzaamheid niet bevraagd, maar uiteraard kunt u de cijfers en de vragen bekijken en er uw eigen conclusies uit trekken. Het is nuttig en interessant de mensen zelf te horen, welke conclusies er kunnen worden getrokken en waar de enquête beperkingen heeft.
Dezelfde enquête is natuurlijk ook al op andere plaatsen uitgevoerd, maar niet op grote schaal. In Canada heeft men een soortgelijke vragenlijst gebruikt. U moet mij niet geloven, u kunt de experts een inschatting laten maken. De scores die we in Vlaanderen halen, zijn serieus beter dan de Canadese scores. Op tal van indicatoren en vragen is dat het geval.
Op de vraag of men zich thuisvoelt, zegt in Vlaanderen 86,8 procent meestal of altijd ja. In Canada is dat 59 procent. Op de vraag over autonomie, zegt in Vlaanderen 94,3 procent meestal of altijd ja. In Canada is dat 84,2 procent. De enquête ging niet over de tevredenheid van de tewerkstelling. Natuurlijk zijn er enkele pertinente issues, maar misschien moet u de mensen zelf aan het woord laten.
Op het terrein kunnen heel veel kwalitatief goed werkende woonzorgcentra worden aangetroffen. Vaak wordt de residentiële ouderenzorg door enkele voorbeelden van een minder goede ondersteunende slechte zorgpraktijk en organisatie in een negatief daglicht gesteld. Ik ben ervan overtuigd dat elke dag vele bestuurders, directies, medewerkers en vrijwilligers in woonzorgcentra het beste van zichzelf geven en dat bewoners best wel tevreden zijn, zoals uit de Dimarso-bevraging blijkt. Daar mogen we ook wel trots op zijn.
Hoewel de overheid erop toeziet dat de erkenningsnormen worden nageleefd, zorg en ondersteuning van een goede kwaliteit zijn, en de levenskwaliteit van de bewoners goed is, kan het nooit worden gegarandeerd dat zulke situaties zich niet zullen herhalen. Het uitbouwen van een systeem van risicoanalyse op basis van een set objectieve en zelfs subjectieve indicatoren zal ons moeten toelaten om in de toekomst wellicht een proactiever beleid te voeren.
Ten slotte is het de intentie om de werking van de kwaliteitsindicatoren in de gezondheidszorg te laten evolueren naar een Vlaams Instituut voor Kwaliteit van Zorg om te verduurzamen en te onderbouwen, om zo tot een overkoepelende structuur te komen waarbinnen sectoren hun kwaliteitsbeleid kunnen ontwikkelen. We zullen daarvoor een regelgevend kader ontwikkelen zodat we dat instituut sneller kunnen opstarten. Dat is trouwens aangekondigd in het regeerakkoord en de beleidsnota.
We trekken daarmee de lijn, opgezet met het Vlaams Indicatorenproject, door. Hierbij integreren we in de eerste plaats het project dat werd opgezet voor de ziekenhuizen en de ouderenzorg. Dit instituut zou ook werk kunnen maken van de ontwikkeling en verspreiding van evidencebased richtlijnen, en goedezorgpraktijk in de zorg voor kwetsbare ouderen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan thema’s zoals adequaat medicatiebeheer, continentie, levenseindezorg, voedingszorg, mondzorg, enzovoort.
Mijnheer Bertels, u vroeg of de handhaving op dit moment oké is. Ik ben de mening toegedaan dat de controle op de naleving van de erkenningsnormen en het handhavingsbeleid momenteel op een gestructureerde en kwalitatieve manier verlopen. Dit neemt niet weg dat de huidige werkwijze en risicoanalyse steeds vatbaar moeten zijn en blijven voor verbetering en verfijning.
U vroeg ook naar de huidige personeelsnormen. Dat debat hebben we al een paar keer gevoerd. Na de zesde staatshervorming zijn we ongeveer een jaar bevoegd, en het is duidelijk dat, nu we een eigen financieringssysteem kunnen ontwikkelen, er een opportuniteit is om de momenteel gehanteerde erkennings- en financieringsnormen inzake personeel op elkaar af te stemmen en te verfijnen. De actuele en te verwachten trends in onze samenleving dwingen ons, samen met alle betrokken actoren, hierover ten gronde door te denken.
Concrete feiten maken duidelijk dat er nieuwe verwachtingen ten aanzien van de competenties van de medewerkers, directies en bestuurders worden gesteld en sturen aan op nieuwe organisatievormen en/of -structuren.
En dan verwijs ik in het bijzonder naar de zorgzwaarte en de leeftijd van de bewoners in de residentiële ouderzorg die toeneemt en zal blijven toenemen, naar de toenemende complexiteit en intensiteit van de zorg- en ondersteuningsvragen, naar de toenemende diversiteit van doelgroepen die een beroep doen op de zorg en ondersteuning van het woonzorgcentrum, naar de ouder wordende bevolking die mondiger is en die meer dan vroeger de regie van de zorg in eigen handen wenst te hebben en eigen keuzes wenst te maken, naar de medische vooruitgang, assistieve technologie en innovatieve organisatievormen die maken dat meer combinaties van thuiszorg, met residentiële zorg en ziekenhuiszorg mogelijk worden, naar de maatschappelijke consensus die groeit en stelt dat een strakke verkokering van het aanbod op basis van de oorsprong van de zorg- en ondersteuningsvraag, handicap, chronische ziekte, veroudering, niet langer altijd wenselijk is, maar dat er meer flexibel moet kunnen worden ingespeeld op een variatie van zorgvragen die leven bij de bevolking en ten slotte naar de ontwikkelingen op het vlak van de Vlaamse sociale bescherming.
Fundamenteel zal hierbij ook de discussie worden gevoerd over het aantal en de taakinhoud van de diverse personeelsgroepen die een bijdrage leveren aan het aanbieden van een kwalitatieve zorg aan de bewoners van de woonzorgcentra. Hierbij zal ook moeten worden onderzocht welke en hoe nieuwe zorg- en ondersteuningsberoepen kansen kunnen krijgen om zich te ontwikkelen binnen de woonzorgcentra.
De heer Bertels heeft het woord.
Minister, ik dank u voor het omstandige antwoord. Voor de collega’s die een deel van de inleiding hebben gemist: ik ben begonnen met een verwijzing naar de kwaliteitsindicatoren en het eerste deel van de drie delen van de bewonersenquête met betrekking tot de kwaliteit die gemeten is bij een deel van de bewoners. U kunt die informatie bekijken per woonzorgcentrum, die staat al op de website. U kunt vergelijkingen maken tussen woonzorgcentra binnen een gemeente. Ook de verschillende scores voor die woonzorgcentra vindt u er terug.
Dat neemt niet weg, voorzitter, dat het misschien wel nuttig is om de onderzoekers even een toelichting te laten geven. De minister heeft gelijk dat er niet specifiek gevraagd werd naar eenzaamheid. Er is wel gevraagd naar sociale contacten, er werd gevraagd of mensen vrienden maken binnen de woonzorgcentra. Wellicht hebben de auteurs van het artikel daar het begrip ‘eenzaamheid’ aan gekoppeld. Er zijn dus wel linken. De vragen zijn inderdaad niet lukraak gekozen.
Minister, u gaf zelf ook aan dat individuele gevallen – zo’n geval was ook de reden voor mijn vraag – heel sterk de perceptie van onze ouderenzorg mee bepalen, zeker als ze gedurende twee jaar de hoofdtitel zijn in een krant. We moeten daar iets aan doen. U zei dat een rode draad in al die verschillende inspectieverslagen, opvolgingsplannen en dienstnota’s onder meer de personeelsproblematiek was: een tekort aan personeel al dan niet in het licht van diabetes, van animatie of van verzorging. U zegt zelf dat handhaving het sluitstuk is van de kwaliteitsbewaking, en dat is spijtig genoeg juist, en dus moeten we toch iets stringenter en actiever optreden. De personeelsproblemen die u hebt opgesomd, dateren eigenlijk al van bij het begin, van bij de initiële erkenning in 2011. Tot 2015 komt in ongeveer elk verslag terug dat er een personeelsproblematiek is. Het kan dat daarvoor organisatorische redenen in te roepen zijn, maar die kunnen geen vijf of zes jaar lang ingeroepen worden, terwijl uw diensten – naar ik aanneem – elke keer weer vragen naar een structurele oplossing. We moeten attenter en actiever zijn. U stelde dat we hier en daar moeten verfijnen. Ik meen dat we stringenter moeten zijn, we kunnen mensen niet jarenlang met een te beperkte zorg laten, ongeacht de inspanningen van de andere zorgverleners die het capaciteitstekort moeten opvangen en dat ongetwijfeld ook doen.
Ik heb dan nog twee vragen met betrekking tot uw ontwerp van decreet voor het bewaken van de kwaliteit. Bij het professionaliseren van het toezicht is het inderdaad goed dat we leren uit de ervaring van andere inspectiediensten op verschillende terreinen met betrekking tot risicoanalyse en risicosturing. Het lijkt me een goede intentie. De vraag is natuurlijk, minister, of u daar een timing op kunt kleven. Ik zou niet graag in het najaar opnieuw een inspectieverslag krijgen dat nog maar eens vraagt om structurele maatregelen te ontwikkelen, waarna we volgend jaar weer moeten vaststellen dat er niets van in huis is gekomen, want dan hebben we de handhaving als sluitstuk nog niet volledig toegepast.
U gaf zelf een reden aan: u zei dat we nog maar één jaar bevoegd zijn met betrekking tot de financiering van de woonzorgcentra. De personeelsnorm is daar een belangrijk aspect van. U gaf de reden op van de zorgzwaarte, de mondigheid van de burgers, de extra zorg die nodig is, de vragen van de familie, de veranderde eisen. We moeten daar toch werk van maken. We kunnen de discussie niet nog twee jaar voor ons uit schuiven tot er misschien een budgettaire marge is. De problemen met betrekking tot de zorgfinanciering en de zorgzwaarte zijn er nu; we worden er dagelijks mee geconfronteerd op het terrein. We moeten snel stappen zetten. We kunnen dit niet in een groot algemeen masterplan voor over x aantal jaar stoppen.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Voorzitter, minister, ik dank u voor de antwoorden, ook voor die op de vragen die redelijk ver afweken van het thema, want daarmee is vermeden dat ik die vragen volgende week moet stellen. Dat is het goede nieuws eraan.
U legt uit waarom patiënten met cognitieve problemen niet zijn opgenomen. Dat stond ook op de website en dat was duidelijk. Er komen nu twee nieuwe golven, maar als ook in die twee nieuwe golven net zoals nu slechts 26 procent reageert, dan zullen we op het einde van de rit niets met de gegevens kunnen doen. We mogen dat niet laten gebeuren. Er moeten extra maatregelen komen, extra types van bevraging om die mensen te stimuleren. En dat was mijn vraag: hoe krikken we dat aantal op? Met deze methodologie zullen we op het einde van de rit weer maar de helft van de bewoners bevragen. Misschien is het plaatje wel heel anders omdat er een heel ander profiel van bewoners is.
Het lijkt me inderdaad heel boeiend om de sprekers te laten komen. Dan kunnen we een aantal technische vragen stellen over methodologie enzovoort. Het lijkt me dat u als minister dezelfde nieuwsgierigheid aan de dag moet leggen als wij, dat ook u zich moet afvragen wat dit betekent, hoe we dit kunnen interpreteren. Ik ga ervan uit dat u hier beleidsconclusies uit trekt. Ik had er een voorbeeld uit gehaald, dat van de betrokkenheid inzake het eigen zorgtraject, maar we moeten hier beleidsconclusies uit durven trekken. Wat gaat er goed en wat niet? Dat is geen vraag die we aan de onderzoekers moeten stellen. Ieder heeft zijn rol en taak. Die vraag blijft dus pertinent, en ik hoop dat we in de toekomst meer reflecties ter zake van u mogen krijgen.
Een laatste punt betreft het ontwerp van decreet en de nieuwe maatregelen. Het is positief dat we op verschillende manieren de kwaliteit zullen meten, niet enkel via de indicatoren over het aantal valincidenten en zo meer. We kunnen immers niet alles meten. Soms moeten we er gewoon voor zorgen dat er goede zorg is en daar een inspectie op doen. Niet alles kan in indicatoren en in controlesystemen gegoten worden. Het is belangrijk dat een nieuw ontwerp van decreet niet de zoveelste nieuwe checklist aan eisen wordt, maar dat er effectief concepten worden aangereikt aan woonzorgcentra om zelf naar meer kwaliteit te gaan. We moeten de woonzorgcentra het vertrouwen geven dat ze die kwaliteit ook nagaan. We moeten daar instrumenten voor geven. Op tijd en stond moeten we inspecteren, en als het niet goed zit, moeten we durven ingrijpen.
We moeten veel meer ruimte, vrijheid en verantwoordelijkheid laten aan de initiatiefnemers, gekoppeld aan voldoende personeel, want dat is een cruciale voorwaarde. Je kunt maar goede zorg verstrekken met voldoende personeel. U zegt dat u nog maar een jaar bevoegd bent. Wij zullen u hierover blijven ondervragen tot die zaak uitgeklaard is. Ik denk dat u dat wel begrijpt. Alles staat of valt daarmee. De mensen werken de ziel uit hun lijf in de woonzorgcentra, maar als ze met te weinig zijn om het werk te doen, dan kunnen ze geen goed werk leveren. Het is heel belangrijk. Geef vertrouwen, geef een voldoende kader, voldoende personeel aan de woonzorgcentra en tools om met die kwaliteit aan de slag te gaan. Zet een adequate inspectie op poten die alles opvolgt. Dan kunnen we stappen vooruit zetten voor de kwaliteit van onze woonzorgcentra.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Het is heel duidelijk dat we over de financiering en over de toekomstige rol van de residentiële ouderenzorg nog fundamentele gesprekken zullen voeren.
Ik wou een paar reacties en nuances geven op de laatste interventies. Ik benoem deze conclusies niet als de geweldige zwart-wit conclusies uit de enquêtes omdat ik vind dat we als we iets willen opbouwen, goed moeten overleggen met de sector. Over de kwaliteitsindicatoren had ik vaak discussies hier met uw voorgangster. Alles valt of staat met de acceptatie of weigering van de manier om zaken te objectiveren. Om dat te kunnen doen, moet men kunnen registreren. Dat moet administratief haalbaar zijn. Dat moet gevalideerd zijn enzovoort.
Wat zien we als we de eerste objectieve parameters gaan registreren? De registraties lopen nu om de zes maanden, die pakketten worden altijd groter. Na de eerste zes maanden ontstaan heel wat vragen omtrent interpretatie. Ik registreer en interpreteer dat zo, en een ander doet dat op een andere manier. Men moet een methode hebben om te zorgen dat iedereen op dezelfde manier registreert. Een risico dat hiermee altijd gepaard gaat, is dat men zijn wensen voor werkelijkheid neemt, of begint te registreren met bepaalde resultaten voor ogen. We moeten zeker zijn dat het systeem voldoende consistent is zodat iedereen op dezelfde manier en correct gaat registreren.
Als men het vertrouwen begint te verliezen, als men niet meer gelooft dat men aan de bewoners, de familie, de publieke opinie, de overheid, inzicht moet geven in de kwaliteit, en dat moet geobjectiveerd gebeuren en iedereen heeft erbij te winnen dat dit snel en zorgvuldig gebeurt, als deze basisovertuiging collectief wegebt, heeft men een probleem met dat instrument. Dat zien we ook in de ziekenhuizen. Het is cruciaal dat iedereen erachter staat: wij moeten kwaliteit zichtbaar maken, dat zijn goede indicatoren en op die manier kunnen we zelf aan de slag in onze eigen voorziening met kwaliteit. We zijn in staat om bewoners transparantie daarover te geven. Er kunnen benchmarks gebeuren enzovoort.
Het beste bewijs dat die strategie de beste is, is wat er gebeurd is met de kwaliteitsindicatoren van de ziekenhuizen. Ze zijn begonnen, nog altijd zonder één bijkomende reglementaire verplichting van registratie: er was geen enkel wetgevend initiatief. Maar er is gestart met de gemeenschappelijke overtuiging van ziekenhuizen, van de hoofdgeneesheer, van groepsorganisaties van artsen, van de ziekenfondsen, van het patiëntenplatform, dat het best zou zijn dat we daar samen beginnen aan te werken. De overheid heeft zich daar als facilitator opgesteld en dat projectmatig ondersteund als proces. Zo is dat begonnen, twee, drie jaar geleden. Sommigen onder u weten dat nog.
Journalist Guy Tegenbos was zeer gedreven in dit soort zaken. Hij wou één website waar dat allemaal opstond. Iedereen vond dat ‘onmogelijk’. We zijn drie jaar verder en die website is er, ze is operationeel en wordt stelselmatig aangevuld. Men moet proberen dat proces in een positieve gedeelde vertrouwenwekkende sfeer te laten vooruitgaan.
Als men vanaf de eerste stap zegt dat de eerste resultaten al in de richting van repressie en sancties gaan, dan klapt het verhaal in elkaar. Zo zal dat nooit operationeel worden. In die zin vervangt het op dit moment niet onze klassieke inspecties of zo, maar moet het geleidelijk aan een matuur instrument worden.
Rond de inspectie, mijnheer Bertels, aan het huidige ritme – het dossier dat we besproken hebben toont dit ook aan – zit zij vrij kort op de bal. Naar aanleiding van erkenningsaanvragen, erkenningen en klachten is er behoorlijk wat initiatief. De ervaring van onze administratie is dat het arsenaal aan reacties te rudimentair, te beperkt is. We kunnen natuurlijk als reactie hebben: de erkenning intrekken, stopzetting van de exploitatie. Dat zijn de huidige klassieke manieren van handhaving.
Ik zeg dit niet naar aanleiding van het dossier dat ons nu bezighoudt. Nu spreek ik over de verklaring waarom die passages in de beleidsnota en het regeerakkoord staan. We moeten naar een meer gedifferentieerd kader van reacties.
In deze situatie is de voorziening uitgenodigd om met de administratie te komen spreken. Ze mogen het uitleggen. We willen afspraken maken. Dat zouden we als stap in een escalerend handhavingsbeleid moeten kunnen introduceren. Er zouden misschien ook vormen van publiciteit bij moeten zitten. Die zaken moeten in een globale benadering kunnen worden meegenomen.
Als ik spreek over een ontwerp van decreet, dan is het een ontwerp van decreet waarmee we proberen de handhavingsbevoegdheden van het welzijns-, gezondheids- en gezinsbeleid globaal een juridisch kader te geven. We hebben een decreet op de voorschoolse kinderopvang. Daarin hebben we een aantal zaken heel sterk gedetailleerd. Inspecteurs mogen ter plaatse gaan en mogen dit en mogen dat. Voor ziekenhuizen hebben we dat een beetje verfijnd in de voorbije legislatuur. Delen van het ziekenhuis kunnen tijdelijk gesloten worden, maar we hebben geen globaal uniform kader daarvoor.
De teksten voor het ontwerp van decreet zijn klaar. Dat is wetenschappelijk onderbouwd, dat is een werk van jaren. Er is overlegd met de koepels. De bedenkingen zijn binnengekomen. Dat moet nu de klassieke wegen bewandelen. Dat moet natuurlijk passen bij de tekst in het Vlaams regeerakkoord over de stroomlijning van het globale handhavingsbeleid. Ik probeer de context te geven.
Dat ontwerp van decreet hebben we nu niet nodig. Zeer korte termijn om te zeggen: we kunnen nu niets doen, maar we gaan naar een ander en beter kader.
Doordat we een deadline gesteld hadden voor het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden (VIPA) kwamen er plots een heleboel aanvragen. In de laatste maanden van 2014 kwam er voor een half miljard euro vragen. De eerste keer dat ik in de plenaire vergadering ondervraagd werd over alle noodzakelijke investeringssubsidies, heb ik gezegd dat de investeringssubsidies een belangrijk thema waren en dat we dat moesten oplossen. Dat is een ESR-matig probleem, en uiteraard ook een budgettair probleem.
Er is een ander zwaar probleem. Ik denk dat de zorgzwaarte inderdaad een reëel probleem is. Ik kijk met een beetje gemengde gevoelens naar de intense manier waarop u daar allemaal mee bezig bent. Neem me dat niet kwalijk. Het RIZIV is er nooit helemaal in geslaagd met de RVT-erkenningen de evolutie van de zorgzwaarte bij te houden. Sterker nog, het RIZIV heeft na de eerste maand van 2013 geen enkele RVT-erkenning meer gegeven.
Ik mag het niet meer zeggen van mevrouw Van den Brandt, maar ik heb gekeken hoeveel interventies er geweest zijn in de Kamer rond dat thema. Dat is niet echt in de scope geweest van het Belgisch parlement toen. Nu is dat Vlaamse bevoegdheid. Dat maakt het probleem niet minder groot, integendeel, dat is een reëel probleem. We zullen het maar geleidelijk aan kunnen oplossen. We zullen moeten zoeken hoe we dat kunnen doen.
Nog even iets over de conclusies. Laat ons eerst een gemeenschappelijk inzicht opbouwen over wat gemeten is en wat niet gemeten is. Ik probeer daar voorzichtig in te zijn. Ik hoor het aan de vragen: hoe zit het met het commerciële, het niet-commerciële, is dit bewezen, is dat bewezen? Dat zegt veel over wat wij denken dat daarmee aan de orde is.
Ik zou graag willen dat we onze vragen eerst stellen aan de onderzoekers. Kunnen relaties gelegd worden of niet? Wat is gemeten en wat niet? Sommige conclusies zitten er volgens mij helemaal op, andere niet. Misschien moeten we dat eerst checken. Anders begint dat te leven en op den duur zijn we iets aan het doen dat zogezegd gelegitimeerd wordt door een onderzoek, terwijl de onderzoekers mij dan komen zeggen: minister, dat staat daar niet in. Ik probeer me nu in de communicatie te concentreren op datgene waarvan ik denk dat het echt in de studie zonder enige discussie wordt bewezen. Als het erop aankomt, inzake privacy, autonomie, respect, kwaliteit van de zorg, kwaliteit van het eten scoren wij met de Vlaamse woonzorgcentra goed tot zeer goed.
Als de vergelijking wordt gemaakt door de experts of de academische wereld met een zelfde enquête in andere landen – en het land dat volgens hen het meest vergelijkbaar is, is Canada –, zit het op een aantal thema’s zelfs zeer goed. Het minimaliseert de problematiek van de zorgzwaarte en de werkdruk niet, integendeel. Het zegt misschien eerder iets over de uitzonderlijke prestaties van die mensen. Maar laat ons toch één keer zeggen, als uit een onderzoek bij zevenduizend mensen blijkt dat de geleverde kwaliteit van de woonzorgcentra goed is, dat we daar trots op zijn. Dat ben ik in elk geval, al is mijn verdienste zeer beperkt. Als dat uit een onderzoek blijkt, mag dat toch één dag de toon zetten.
De heer Bertels heeft het woord.
De discussie toont het maatschappelijk belang van dit thema aan. Minister, wij waarderen zeker wat er gebeurt in de woonzorgcentra. We zijn niet verantwoordelijk voor de teneur in de kranten.
Ik ben het er volmondig mee eens: gebruik de ervaring met de accrediteringsoefening in de ziekenhuizen voor het laten ‘insijpelen’ van het nut en het belang van de kwaliteitsindicatoren voor de directies van de woonzorgcentra en de bewoners. Het is een middel tot kwaliteitsbewaking. Of alles kan worden gemeten of niet, is een discussie van tweede orde. In eerste orde moeten we iedereen brengen tot het gemeenschappelijke doel van kwaliteitsbewaking.
Met betrekking tot de handhaving kijk ik uit naar wat mijn vroegere collega Johan Put heeft gemaakt voor het ontwerp van decreet. Ik hoop dat we het snel kunnen zien. Wat u nu vertelt, lijkt de goede richting uit te gaan, maar we moeten het in detail kunnen bekijken. U moet nu de boodschap geven dat u reageert op wat niet goed gaat, niet met de bazooka van intrekking, maar u moet wel reageren.
Het verhaal van het RIZIV en de stop van de RVT-erkenningen in 2013 is intellectueel juist, maar daar kunnen we ons niet blijven achter verschuilen. Het is al drie jaar geleden.
De vraag om uitleg is afgehandeld.