Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer De Meyer heeft het woord.
Voorzitter, minister, de middelen die een school krijgt voor de personeelsomkadering, worden voor het overgrote deel berekend op basis van de leerlingenaantallen van 1 februari van het voorgaande schooljaar. Daardoor weet een school in principe ruim vooraf hoeveel personeelsleden kunnen worden ingezet en hoeveel klas- of praktijkgroepen men kan organiseren. De uitzonderingen op de telling van 1 februari zijn de toekenning van middelen voor Onthaalonderwijs Anderstalige Nieuwkomers (OKAN) en de toekenning van middelen aan modulair onderwijs. Het modulair onderwijs werkt met twee teldatums, omdat bepaalde modules later in het jaar starten. De tweede teldatum levert daardoor ook geen onoverkomelijke problemen op voor de schoolorganisatie.
In uitzondering op de gebruikelijke toepassing van artikel 299 van de Codex Secundair Onderwijs wordt voor een school voor buitengewoon onderwijs de teldatum verplaatst naar 1 oktober van het lopende schooljaar zodra er een omvorming of een nieuwe opleidingsvorm (OV) in de school komt. De teldatum geldt dan niet enkel voor de nieuwe opleidingsvorm, maar voor de hele school. Zoals ik reeds opmerkte op de vergadering van de commissie Onderwijs van 29 januari, nemen vele scholen voor buitengewoon onderwijs aan dat ze voor het schooljaar 2015-2016 minder leerlingen zullen inschrijven voor hun traditioneel aanbod. Scholen voor buitengewoon onderwijs die type 9 hebben aangevraagd, zullen in een aantal gevallen personeelsleden die ze niet nodig hebben voor het traditionele aanbod, tewerkstellen in het nieuwe type 9. Als het daarbij gaat om opleidingsvorm 4, gaat het voor die personeelsleden om een ander ambt, wat betekent dat hun benoeming niet wordt meegenomen en dat hun eventueel reeds opgebouwde rechten als tijdelijke aanstelling van doorlopende duur (TADD) niet gelden.
Vandaar mijn specifieke vraag op de commissievergadering naar de mogelijkheid om leraars te herbenoemen als ze verlof hebben om een tijdelijk andere opdracht (TAO) uit te voeren. Minister, u antwoordde toen dat voor personeelsleden in TAO zelfs in een ander ambt een benoeming mogelijk was zonder TADD. Voor zover er nog problemen zouden zijn om mensen uit OV1,2 of 3 een wedertewerkstelling in OV4 te geven, verklaarde u: “Voor degenen waarvoor dat niet mogelijk is – en dat heeft te maken met de verschuivingen die wel of niet zullen gebeuren –, ben ik uiteraard bereid om samen met de sociale partners naar een werkbare oplossing te zoeken.” Ik verneem straks graag hoever dat staat.
Op dit ogenblik bestaan er blijkbaar nog geen concrete gegevens over het aantal nieuwe inschrijvers die veeleer zullen opteren voor gewoon onderwijs, in plaats van voor buitengewoon onderwijs in het kader van het M-decreet. De scholen gaan er echter van uit dat het leerlingenverloop niet mag worden onderschat. Ze gaan er dus ook van uit dat er een effect zal zijn op de tewerkstelling, en voorzien dat zowel in basisscholen als in secundaire scholen voor buitengewoon onderwijs terbeschikkingstellingen zullen moeten gebeuren wegens ontstentenis van betrekking. De meeste scholen voor buitengewoon onderwijs maken deel uit van een scholengemeenschap, en bij terbeschikkingstellingen zal de reaffectatiecommissie van de scholengemeenschap dus toewijzingen moeten doen. De hertelling van de leerlingen per 1 oktober zou problemen kunnen opleveren voor de werkzaamheden van de reaffectatiecommissie.
Minister, de reaffectatiecommissies van de scholengemeenschap blijven in principe het hele schooljaar in functie, maar ze moeten hun toewijzingen doen zodat de betrokken personeelsleden er ten laatste op 15 september aan de slag kunnen. Als bepaalde scholen pas na 1 oktober weten hoeveel uren ze ter beschikking zullen hebben, kunnen ze onmogelijk in de eerste week van september aangeven voor hoeveel uren ze welke personeelsleden ter beschikking moeten stellen. Hoe kan de reaffectatiecommissie correcte en terechte toewijzingen doen als er geen correcte gegevens zijn over de beschikbare opdrachten en over de personeelsleden zonder volledige aanstelling? In welke oplossing voorziet u voor dit probleem?
De hertelling per 1 oktober geldt voor de volledige buo-school en niet enkel voor de nieuwe opleidingsvorm. Een mogelijk verlies aan omkadering kan door de buo-school dus niet worden opgevangen op basis van de wellicht hogere leerlingencijfers van 1 februari. In opleidingsvorm 4 kunnen personeelsleden ten dele terecht in een “ander ambt”, waarbij terbeschikkinggestelde personeelsleden uit het gewone onderwijs en hetzelfde ambt in principe voorrang hebben op de terbeschikkinggestelde personeelsleden uit de andere opleidingsvormen van het buitengewoon onderwijs van de eigen school. Als er een leerlingenverloop zou zijn tussen het buitengewoon en het gewoon onderwijs, is er echter geen sprake van een hertelling op 1 oktober, zodat de ‘gewone’ scholen van de scholengemeenschap hun personeelsbestand moeten baseren op de cijfers van 1 februari. Voorziet u in deze context dan ook in een hertelling op 1 oktober voor alle scholen van de scholengemeenschap waarvan de school met een nieuwe opleidingsvorm deel uitmaakt? Voorziet u in een andere oplossing om de personeelsomkadering van andere scholen van de scholengemeenschap correct te kunnen plannen? Voorziet u in een duidelijke handleiding voor de leden van de reaffectatiecommissies met betrekking tot de werkwijze en de procedure om toewijzingen te doen alvorens het aantal toe te wijzen uren en punten bekend is? Op welke manier? Zijn de toewijzingen voor 15 september definitief of moeten ze na de hertelling worden herbekeken? Zo ja, op welke manier?
Collega’s, mijn excuses voor het feit dat deze vragen misschien wat technisch zijn, maar diegenen onder u die contact hebben met de sector – en dat zijn er toch heel wat – weten dat personeelsleden en directieleden hier vandaag letterlijk en figuurlijk van wakker liggen.
De heer De Ro heeft het woord.
Mijnheer De Meyer, het valt wel mee met die technische aard. Ik denk dat het heel eenvoudig gaat over het feit dat er ongerustheid is, ongerustheid die al bij de behandeling van het M-decreet in deze commissie en in de plenaire vergadering uitgebreid aan bod is gekomen. Ik herinner me dat wij toen in de oppositie – en wij niet alleen, ook nog andere partijen – echt wel bezorgd waren over de verschuivingen en het gebrek aan inschatting op voorhand van wat dit decreet zou kunnen betekenen. Ik zit nu in de meerderheid, maar ik herhaal dat ik dat nog altijd een zeer rare werkwijze blijf vinden. Ik hoop dat we, als we in deze legislatuur dergelijke ingrijpende maatregelen gaan nemen, en dan denk ik bijvoorbeeld aan het secundair onderwijs en het uitvoeren van het masterplan, wel een ernstige poging zullen doen om beleidsdaden met simulaties te schragen. Dat is trouwens een belangrijke traditie in het Ministerie van Onderwijs, waar men al jaren heel sterk in is. Dat is niet altijd tot op de voltijdsequivalent precies, maar het geeft wel de grootte van de problemen aan, en hoe we daarmee moeten omgaan.
Mijnheer De Meyer, u focust in dezen op de reaffectatiecommissies en de vastbenoemde mensen die eventueel boventallig worden. Er is nog een ander probleem als men met de scholen in deze situatie spreekt. Dat weet u ook. Dat probleem is dat er in heel wat buitengewone scholen sprake is van mensen in een tijdelijk ambt. Ik moet erop wijzen dat er al uit het onderwijs zijn verdwenen. Er zijn mensen die de afgelopen weken en maanden het zekere voor het onzekere hebben genomen en de lokroep van, bijvoorbeeld, de collega’s van Welzijn hebben gevolgd. Ook in Welzijn is men immers op zoek naar mensen die ervaring hebben, naar ergotherapeuten, logopedisten, verpleegkundigen, psychologen. Er is op het terrein dus al een zekere afvloeiing. Dat is niet alleen een braindrain: de handen zijn aan het verdwijnen uit het onderwijs.
Minister, u kunt met uw antwoord duidelijkheid verschaffen. Ik hoop die ook tot de tijdelijken te verruimen. Mijnheer De Meyer, dat is immers een nog dramatischer gegeven: zij dreigen eventueel het onderwijs te verlaten. Als we het menen met de garantie dat de ervaring en de middelen door de operatie van het M-decreet niet uit het onderwijs zullen verdwijnen, dan moeten we zo snel mogelijk en zo veel mogelijk die onzekerheid wegnemen. Soms kan dat ook al eens met een negatieve boodschap zijn. Daar twijfel ik ook niet aan.
De heer Daniëls heeft het woord.
De vraag is inderdaad misschien wat technisch gesteld, maar in essentie is dit wel duidelijk voor iedereen in de sector en voor de mensen die het wat volgen. Ik sluit me hierbij aan. Meer concreet gaat het over wat ik in de sector zie gebeuren naar aanleiding van de toekenning van het nieuwe type 9. Die scholen komen immers natuurlijk in een herstructurering terecht. Ze mogen dus hertellen op 1 oktober. Ik zeg niet dat het overal met die intentie gebeurt, maar je krijgt dus potentieel een vorm van strategisch gedrag met betrekking tot het al dan niet inrichten, als men de onderwijsbevoegdheid heeft gekregen, van type 9. Dat heeft natuurlijk ook een effect op het al dan niet reaffecteren, wedertewerkstellen en dergelijke meer.
Om verder te gaan op de vraag van de heer De Ro, kan dat inderdaad betekenen dat voor de waarborg die in het M-decreet is ingeschreven, de facto geen middelen overvloeien? Door het tijdsverschil van 1 februari tot 1 oktober zou er an sich een waarborgregeling kunnen zijn. Maar als de telling naar voren schuift, zijn er op zich misschien – ik zeg dus misschien – geen middelen om aan het gewoon onderwijs te geven.
De vraag die wij als fractie hier op tafel leggen, gaat nog iets verder dan de technische vraag over hertelling en dergelijke. Het lijkt me goed dat de minister dat meeneemt om een algemeen zicht te hebben. Dan rijst de vraag of er ook herteld mag worden voor reaffectatie. Dat is een technische oplossing voor een technische vraag. Veel belangrijker is: waar zijn de mensen en wat gaan ze precies doen? Dat is uiteindelijk de toekenning van omkadering.
Deze vraag houdt ook ons bezig. Ik vind ze helemaal niet te technisch, mijnheer De Meyer. U hoeft zich daar trouwens nooit voor te excuseren. Onderwijs is ook technisch voor een deel, en zeker de regelgeving.
Als we zaken willen veranderen of nieuwe zaken invoeren, moeten we door een aantal metamorfoses en duiken er onderweg nieuwe elementen op. Ik probeer het zo goed mogelijk uit te leggen. Ik geef vier mogelijke oplossingen. Dit is nog niet definitief opgelost omdat we het probleem nog niet in zijn volle omvang kennen.
Dat scholen bij programmaties of herstructureringen hertellen op de eerste schooldag van oktober, is geen kwestie van mogen maar van moeten. De procedure is goed gekend. Ze zijn daar niet vrij in, ze moeten dat gewoon doen. De regelgeving zegt zeer expliciet dat een school bij een hertelling op de eerste schooldag van oktober, de gegevens aan de reaffectatiecommissie van de scholengemeenschap moet bezorgen op de vijfde werkdag van de maand oktober. De reaffectatiecommissie van de scholengemeenschap blijft inderdaad het hele schooljaar in functie en kan dus nog extra toewijzingen doen op basis van de gegevens die ze al in haar bezit heeft. Dat is de regelgeving, daar kunnen we niet veel aan veranderen.
Om een en ander te schetsen, is het nuttig om aan te geven dat het gaat over een tiental scholengemeenschappen die gevat kunnen zijn door een hertelling bij de oprichting van een nieuwe opleidingsvorm in het buso. Deze nieuwe opleidingsvormen leiden tot een hertelling in de gehele school voor wat betreft omkadering op 1 oktober, en dat zijn drie schooljaren na elkaar; ze moeten immers ook een bepaalde norm halen. De overige scholen in de scholengemeenschap hertellen normaliter niet.
Dit schooljaar is er voor het eerst een lichte daling te merken. Deze daling situeert zich voornamelijk in OV3 type 1 en OV3 type 3, een fenomeen dat zich weliswaar slechts in sommige scholen voordoet. Deze dalende tendens is niet in alle scholen waar te nemen. Globaal gezien stijgt het leerlingenaantal en de omkadering in het buso dit schooljaar nog steeds in vergelijking met vorig schooljaar.
Dat was heel moeilijk. De waarborgregeling gaat pas volgend jaar in, maar in het lager zien we vandaag een daling, vandaar het voorstel om de waarborgregeling vroeger te laten ingaan. Voor het secundair onderwijs is dat anders, we zien een aftopping van de stijging. Dat staat helemaal niet in het decreet. Dit doet zich dus niet overal voor. Die aftopping wordt veroorzaakt door de daling in een aantal scholen.
Nu worden de scholen die op 1 oktober 2015 een nieuwe opleidingsvorm zullen programmeren – meestal voor type 9 – ongerust omdat ze minder leerlingen zouden kunnen hebben in een of meerdere andere opleidingsvormen op die datum en de hertelling dus niet positief zal uitvallen voor een of meerdere andere opleidingsvormen. Een oplossing hiervoor is niet hertellen op 1 oktober in die scholen die een of meerdere nieuwe opleidingsvorm(en) oprichten. Dat voorstel werd mij gedaan, maar deze oplossing is voor de scholen die niet zullen dalen in leerlingenaantallen uiteraard nadelig. Het is dus moeilijk om hier een evenwicht in te vinden.
Het is bovendien belangrijk te weten dat de regelgeving om de teldatum op 1 oktober te wijzigen decretaal geregeld is en dus enkel decretaal kan worden gewijzigd. Mijnheer Daniëls, u zei dat ze kunnen hertellen, maar ze móéten gewoon hertellen. (Opmerkingen van de heer Koen Daniëls)
Ze kunnen niet inrichten, dat is waar. Strategisch niet inrichten, inderdaad. (Opmerkingen van de heer Koen Daniëls)
Kunnen we misschien eerst de minister verder laten antwoorden? En daarna reageren? Kwestie van de procedure te volgen.
We moeten snel een oplossing vinden. Momenteel maken we enkele simulaties. Op dit ogenblik verkennen we vier scenario’s met de sociale partners om zo goed mogelijk in te spelen op de vragen van het veld.
Scenario 1 is: helemaal niet hertellen op 1 oktober in 2015-2016 in het buitengewoon basisonderwijs (bubao) en het buso; behalve bij programmatie van een nieuwe school; er zijn twee totaal nieuwe buso-scholen. Scenario 2 is: niks aanpassen en de regelgeving in verband met programmatie hertellen, blijft zoals ze is en we wijzigen niets. Scenario 3 is: in een uitzondering voorzien door niet te hertellen bij programmatie van type 9. Scenario 3bis: in een uitzondering voorzien door niet te hertellen bij programmatie van type 9 en in het buso ook bij programmatie van een ander type.
Deze vier scenario’s hebben voor- en nadelen. We moeten ze ook op microniveau bekijken omdat we moeten zien hoe de daling van de leerlingenaantallen tussen 1 februari 2015 zich ten opzichte van de mogelijke winst door de programmatie van type 9 zal verhouden. Je moet ook kijken naar wat er in de toekomst nog allemaal kan veranderen. Elk scenario zijn we nu in cijfers aan het omrekenen om zeer goed de effecten te kunnen zien van wat we nu aan het doen zijn. We bekijken deze cijfers nu met de netten, de koepels en de vakbonden, zodat we op korte termijn een zeer goed geïnformeerde beslissing kunnen nemen, die rust brengt op het terrein.
Mijnheer De Meyer, er bestaat een omzendbrief die de reaffectatie toelicht, met name de omzendbrief ‘De reaffectatie- en wedertewerkstellingsregeling voor de inrichtende machten en de personeelsleden tewerkgesteld in het niet-tertiair onderwijs’. Deze omzendbrief licht de te volgen stappen zeer uitgebreid toe bij het in overtal raken van personeelsleden en bevat alle informatie die scholen in dat geval nodig hebben. Ook in het verleden bestond het fenomeen van hertelling en werden eventuele effecten die dit veroorzaakte binnen de geldende reglementering probleemloos opgevangen.
Collega De Meyer, voor je dat allemaal kunt toepassen, moeten we eerst weten welk scenario we gaan volgen. Ik kan vandaag al zeggen dat ik me zeer bewust ben van het probleem. We zijn volop aan het zoeken naar een oplossing, maar ik zou liefst hebben dat de oplossing gedragen is. Ik kan niet iedereen gelukkig maken, maar ik kan wel proberen om een zo breed mogelijke noemer te vinden. Als we zeggen dat we niet moeten tellen of hertellen, dan zullen we nog een decretale ingreep doen, zoals wel vaker het geval is in onderwijs.
De heer De Meyer heeft het woord.
Minister, dank u voor uw uitvoerig antwoord, waaruit duidelijk blijkt dat u de ernst van de situatie inziet.
Mijn vraag was mede geïnspireerd door mensen uit het werkveld die reeds jaren actief zijn in regionale reaffectatiecommissies, die daar veel kennis en ervaring mee hebben en die ook uit andere regio’s gecontacteerd worden. Misschien is het een detail, maar u zegt dat de omzendbrief zeer duidelijk is. Als alles volgens de gewone spelregels verloopt, is dat zeker en vast zo. De duidelijkste verwijzing in die omzendbrief is de datum van 15 september als einddatum, maar als er een hertelling moet gebeuren, dan is deze omzendbrief veel minder duidelijk. Ik wil u dat toch even meegeven. Dit komt hier nu even aan bod, maar u zult dat nog wel bijzonder moeten opvolgen.
Mijnheer De Ro, uw bezorgdheid rond de permanente monitoring is zeer terecht. U hebt dat uitvoerig aan bod gebracht als we het decreet besproken hebben. Ik herinner me nog zeer goed dat we de minister daarover ondervraagd hebben en dat hij uitdrukkelijk heeft gezegd dat hij de cijfergegevens permanent zou volgen en op basis daarvan zou bijsturen waar nodig.
U wijst op de problematiek van de tijdelijke ambten. Ik deel volledig die bezorgdheid. Ik wil zeker niet alleen focussen op de vastbenoemden, want de bezorgdheid voor de tijdelijke ambten die u aanhaalt, is ook heel uitdrukkelijk mijn bezorgdheid.
Minister, ten gronde doet u vier verschillende voorstellen. Ik begrijp volledig dat u zegt dat u vandaag moeilijk kunt beslissen. Als u aan mij zou vragen welke beslissing ik vandaag zou nemen, zou ik het daar eerlijk gezegd moeilijk mee hebben. Indien ik effectief vandaag zou moeten beslissen, zou ik spontaan zeggen: niet hertellen. Misschien is dat een verkeerde beslissing. Ik zou ook de buso-scholen een engagement vragen om eventueel vrijgekomen uren, indien ze veel dalen, over te hevelen naar de scholen die het het meest nodig hebben, wat binnen een scholengemeenschap kan, zodat dat engagement er is om uren en kennis ter beschikking te stellen aan die instellingen die het wel nodig hebben. Die beslissing zou ik vandaag nemen. Is dat de juiste beslissing? Eerlijkheidshalve moet ik daaraan toevoegen dat ik dat niet weet. We moeten nog meer gegevens hebben.
Als het moet, kan ik uiteraard volgende week of de week nadien, als we OD XXV bespreken en stemmen, een amendement indienen, maar het zou kunnen zijn dat dat te vroeg is. Eigenlijk vind ik dat we een gentlemen’s agreement zouden moeten hebben in de commissie om te vragen aan de minister om die cijfers nog heel sterk van nabij te monitoren, ze ons te bezorgen en ons toe te laten, als we meer zekerheid hebben, om een amendement in te dienen. Dat zou eventueel kunnen betekenen dat we dat amendement slechts kunnen indienen als OD XXV besproken wordt in de plenaire zitting, maar dan moet je een fairplay hebben bij de oppositie die dan zegt geen politiek spel te zullen spelen om een tweede lezing te vragen en dergelijke meer. Daarom stel ik dit in alle openheid op dit moment en motiveer ik ook waarom we eventueel deze werkwijze zouden moeten toepassen.
Als de oppositie vind dat ze al een zicht heeft op welke beslissing moet worden genomen, dat ze het ons dan gewoon zegt, maar als je het dossier van nabij volgt, denk ik dat het bijzonder moeilijk is om vandaag te zeggen wat de ideale oplossing is. Ik weet alleen dat we het probleem van heel nabij moeten volgen en dat de minister ons de cijfergegevens ter beschikking moet stellen. Op basis daarvan zullen we een beslissing moeten treffen.
De heer De Ro heeft het woord.
Als we iets decretaal moeten veranderen, moeten we daar inderdaad de nodige spoed achter zetten. Minister, u hebt ook over de waarborg of de garantie gesproken. Dat is niet alleen belangrijk voor de leerkrachten, maar het kan ook een zekere rust brengen voor scholen van het gewoon onderwijs, die ook horen dat er een daling is, zeker in het basisonderwijs, van het aantal leerlingen in het buitengewoon onderwijs.
Ze zeggen dat ze die ontvangen en dat ze hebben gehoord dat er een transfer mogelijk is van ervaringen en mensen richting gewoon onderwijs. Zij vragen hoe dat zal gebeuren en wanneer zij dat zullen weten.
De heer De Meyer had het over transfers binnen scholengemeenschappen. Er zullen heel veel scholengemeenschappen zijn met buitengewoon en gewoon onderwijs. Maar in bijvoorbeeld mijn stad hebben het katholiek onderwijs en het gemeentelijk onderwijs een aanbod van buitengewoon onderwijs, terwijl het gemeenschapsonderwijs dat niet heeft. Een aantal leerlingen zullen wel bewust vrij kiezen voor een van de drie netten, een aantal anderen zullen kiezen voor de dichtstbijzijnde school, maar als er kinderen vanuit het buitengewoon onderwijs – door het M-decreet en het principe waarover we het allemaal eens zijn – in het gewoon onderwijs terechtkomen, en je bent leerkracht of directeur in een scholengemeenschap of groep van scholen zonder een aanbod buitengewoon onderwijs, dan zullen die ook willen ondersteund worden. Dat is een van de vragen die ik nu op het terrein het meest krijg. Hier moet duidelijkheid over komen. Het gaat in heel wat scholen over een niet onaardig aantal uren. Als we op basis van 1 februari gaan kijken naar het verschil met het vorige schooljaar… De mensen die er het laatst zijn bijgekomen, zitten in die uren. In sommige buitengewone scholen zijn dat net de mensen die specialist zijn in een stukje dat de afgelopen jaren ontbrak en die daar net begonnen zijn. Ik zeg daarmee niet dat de oudsten of de mensen met de langste dienst moeten vertrekken. Maar in de wetgeving, de rechtspositie, zoals we die kennen, zijn het net zij die boventallig zullen worden. Die vrees herhaal ik nog eens graag, daar kom ik graag voor op.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Mijn bezorgdheid sluit aan bij wat de heer De Ro hier net komt te vertellen. We zijn hier inderdaad, naar aanleiding van de vraag, bezig over de herschikkingen en de scenario’s voor het buitengewoon onderwijs. Mijn bezorgdheid gaat in die hele waarborgregeling toch ook uit naar wat we gaan doen en in welke scenario’s er zal worden voorzien voor de gewone scholen die heel wat kinderen geplaatst krijgen. Welke parameters zullen daar worden gebruikt om ook die scholen van een voldoende omkadering te kunnen voorzien? Gewone scholen hebben schrik. Sommige scholen zijn al ‘avant la lettre’ met een M-decreet van start gegaan. Die voelen zich nu wat verzinken door een tekort aan omkadering door toedoen van de heel grote diversiteit van leerlingen in de klassen. Dit is een heel dringende oproep om heel duidelijke parameters voor het gewone onderwijs.
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik kom terug op de vraag die ik daarnet stelde en die mevrouw Krekels nog eens herhaalt: als we door de hertelling geen overdrachten hebben en dus ook geen waarborgregeling, dan hebben we de facto in het gewoon onderwijs een probleem. Minister, ik ben blij dat de piste ‘alles voor iedereen’ niet een van de pistes is die u hebt opgesomd. Daarmee bedoel ik: als het u uitkomt, kiest u voor 1 februari, en als het u minder goed uitkomt, kiest u voor 1 oktober. Minister, in de vier pistes die u brengt, zal het erop aankomen om te bekijken wat nu het meest aangewezen is. Dan wil ik de oproep doen om dat ‘meest aangewezen’ te zien in het licht van de leerlingen en van de leerlingenstromen en van de juiste ondersteuning van de leerlingen. Je zou namelijk ook een telling kunnen maken in het belang van de school. Afhankelijk van hoe je de cijfers bekijkt, zullen we er moeten ontgoochelen. Maar de vraag is wie we zullen moeten ontgoochelen: scholen, leerkrachten, vastbenoemden die ergens anders moeten gaan werken, tijdelijken die geen werk meer hebben, of scholen gewoon onderwijs die geen middelen krijgen? Ook daar is het zeer belangrijk om in alle scenario’s te bekijken voor wie we nu iets aan het regelen zijn om het op te lossen. Maar dat er zeer snel duidelijkheid moet komen, spreekt voor zich.
Minister Crevits heeft het woord.
Wat die permanente monitoring betreft: dat is nu wel iets wat de administratie fantastisch doet. Er wordt zeer zorgvuldig gemonitord, maar sommige dingen kun je nog niet monitoren omdat ze nog moeten beslissen of ze het al dan niet organiseren. Ik kan u dag na dag gegevens bezorgen – ze zijn daar bij ons zeer goed voor uitgerust. Maar het hangt ervan af wie wat doet, of het wordt georganiseerd of niet.
U hebt daar volkomen gelijk in. Ik onderstreep nog eens dat uw administratie zeer performant is.
Ja, zij doen dat zeer goed.
Maar ik wil dat stukje van de geschiedenis niet eindeloos herhalen. Toen we hierover discussieerden, was het – ik denk ook voor de mensen van de meerderheid – zeer frustrerend om voor dat M-decreet geen enkele officiële simulatie te hebben. Terwijl wij voor het Vlaams Secretariaat van het Katholiek Onderwijs (VSKO), voor type 9, op voorhand de gegevens hadden. Men heeft nooit het scenario gemaakt met een simulatie om dit op basis van de cijfers van het VSKO met betrekking tot de potentiële type 9-leerlingen om te zetten en welke gevolgen dat zou hebben. Toen we daarover in de commissie en in de plenaire vergadering moesten spreken, was het onbegrijpbaar. We konden voor dat belangrijke nieuwe feit, type 9, niets méér doen dan zeggen dat we het zouden monitoren. U had het gisteren over frustratie en over het monitoren van capaciteiten …
Ik heb totaal geen frustratie als het gaat over het monitoren van die cijfers, want ze doen dat echt uitstekend. Ik was natuurlijk niet bij de discussies betrokken toen het M-decreet werd goedgekeurd. Het bewustzijn bij onze mensen is zeer groot, en dat was het al voor ik minister werd. Ik kan daar wat dat betreft niets verkeerds over zeggen. Dat is allemaal zeer goed.
Aanvankelijk, twee weken geleden, had ik de neiging om te zeggen dat we niet zouden hertellen. Ik zat volledig op de lijn van de heer De Meyer omdat dat het meest logische is. Maar we moeten wel bekijken wat de impact is op de scholen die wel al hebben beslist en die daarvan het negatieve effect ondervinden. Hoe meer we weten wat men op het terrein gaat doen, hoe meer we kunnen weten. Mijn intuïtieve keuze was dat uit te stellen. Daar volg ik u. U kunt het spijtig vinden dat ik daar nu niet over beslis, maar het is nog te onzeker wat de effecten precies zijn. Dat heeft niets te maken met de traagheid van de administratie maar alles met het feit dat we nog geen volledig inzicht hebben over of men het nu effectief gaat programmeren of niet. Voor mij mogen jullie zeker een amendement indienen, misschien is dat iets wat het verschil tussen oppositie en meerderheid kan overstijgen. Ik kan u nog niet met zekerheid zeggen dat dit sowieso de beste oplossing is. We moeten dit met de netten, de koepels en de vakbonden bekijken. Ook zij hebben daar alle belang bij.
Wat betreft de expertise dacht ik, collega’s, dat de waarborgregeling van het M-decreet nu net bedoeld is om de expertise die er is, te waarborgen. Daarin moeten we natuurlijk een principiële keuze maken. Op welke manier waarborg je de expertise het best? Als jullie dit goedkeuren, wordt de waarborgregeling voor het lager onderwijs vervroegd. Dat betekent dat je moet bekijken hoe je die middelen inzet. Mijn persoonlijke mening is dat onze instellingen van buitengewoon onderwijs expertisecentra moeten worden. Er zal daar altijd een groep kinderen of scholieren school lopen, maar tegelijkertijd zal er al expertise zitten die overal kan worden uitgestuurd om gewone scholen bij te staan. Als we in die richting evolueren, is het vrij gemakkelijk om te weten waar de waarborgregeling zich situeert en hoe die zal worden ingezet in het gewoon onderwijs. Onze scholen van buitengewoon onderwijs moeten expertisescholen worden. Ik heb er nu zoveel bezocht. Ze zijn zo bang over wat de toekomst gaat brengen. Maar dan zeg ik hun dat ze de expertise die ze hebben, moeten inzetten. Dat gebeurt al op heel veel plaatsen. Ik vind dat we het in de toekomst op die manier moeten doen. We moeten niet overal in het gewoon onderwijs meer centen steken. We moeten de expertise kunnen inzetten in de gewone scholen. De vraag is waar je die expertise steekt. Buitengewoon onderwijs is volgens mij het centrum. Jullie mogen van mening verschillen, maar ik denk dat dit de werking van de toekomst moet zijn.
Ik vind de naam ‘buitengewoon onderwijs’ echt niet goed. Daarmee plaats je jezelf al buiten het gewone.
Minister, ik ben het met u eens. Maar als je dat regionaal gaat bekijken, ga je altijd met gewone scholen zitten die niet in een verband zitten, of waar er geen buitengewone school in zit. Die mensen zullen dan vragen of zij binnen hun net van heel ver steun moeten verwachten, of zullen zij van een ander net steun mogen verwachten?
Eigenlijk maakt het voor velen op het terrein niet uit. Ik weet echter dat dit op het niveau net boven de scholen gevoelig ligt.
Mijnheer De Ro, dat klopt. Volgens mij moeten we echter eerst de principiële keuze maken. We moeten weten wat we hiermee willen doen. Dan moeten we nagaan hoe we er op regionaal niveau voor kunnen zorgen dat elk kind de ondersteuning waar het nood aan heeft en de best mogelijke kansen in het gewoon onderwijs krijgt. Het gaat niet om structuren, maar om kinderen.
We moeten durven te stellen dat we het op die manier willen aanpakken. Op veel plaatsen zal dat geen probleem vormen. Er zullen echter ook knelpunten zijn. Door middel van schaalvergroting of samenwerking zullen we voor geëigende oplossingen moeten zorgen. Zolang wij niet stellen dat dit in onze ogen het buitengewoon onderwijs van de toekomst is, kunnen we zelfs niet over de context beginnen te discussiëren. Iedereen kan dan aan zijn eigen touwen blijven trekken. Dat is niet de bedoeling.
De heer De Meyer heeft het woord.
Minister, ik denk dat ik op dit vlak volledig op dezelfde golflengte zit. (Opmerkingen. Gelach)
Indien ik nu een beslissing hierover zou moeten nemen, zou ik intuïtief dezelfde beslissing nemen. Volgens mij hebben we nog meer gegevens nodig. Hier moet nog meer overleg over worden gevoerd.
Onderwijsdecreet XXV biedt de mogelijkheid om in bepaalde zaken te voorzien. Dit is echter niet noodzakelijk. Het decreet betreffende diverse bepalingen moet ook nog komen. Als we over meer cijfergegevens kunnen beschikken, biedt dit ons ook nog een kans om decretaal in te grijpen. De achterliggende bezorgdheid is dat de aanwezige expertise ten bate van onze kinderen niet mag verloren gaan. Dit is het uitgangspunt.
De vraag om uitleg is afgehandeld.