Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Voorzitter, minister, geachte leden, in maart van dit jaar werd in Gent de vzw Overleg Cultureel Erfgoed (OCE) opgericht. De vzw wil graag een representatieve woordvoerder zijn voor de sector en opkomen voor gezamenlijke belangen. Werkelijk elke van de deelsectoren werkt daarin collegiaal samen: culturele archiefinstellingen, musea, erfgoedbibliotheken, expertisecentra, organisaties voor volkscultuur, erfgoedcellen en de coördinatie lokaal cultureel-erfgoedbeleid.
In zijn persbericht geeft het OCE aan dat het wil bijdragen aan een duurzaam en transparant beleid dat antwoorden geeft op actuele uitdagingen. Het wil de dialoog versterken met diverse overheden en in een constructieve afstemming met het steunpunt, de dynamiek, diversiteit, zichtbaarheid en verankering voortzetten die de sector de afgelopen periode heeft gekenmerkt.
Uw voorganger alsook dit Vlaams Parlement hebben eerder al de wens geuit om één aanspreekpunt te hebben voor overleg met de sector. Er zijn dergelijke belangenbehartigers in de kunstensector en in de sector sociaal-cultureel werk. In het meest recente Cultureel-erfgoeddecreet is om die reden ook een hoofdstuk toegevoegd dat voorziet in de subsidiëring van een belangenbehartiger cultureel erfgoed.
Het is belangrijk om weten dat deze toevoeging algemeen is gesteund in dit parlement via een amendement. Dat amendement werd ingediend door de fracties van Open Vld, CD&V, de N-VA, sp.a en Groen. Het kende dus een heel brede meerderheid.
Ik vond het ook opvallend dat u in het najaar van 2014 bij de bespreking van de beleidsnota aangaf dat u de subsidiëring van de belangenbehartigers wilt stopzetten. U sprak op dat moment zelfs concreet over de belangenbehartiger voor het cultureel erfgoed, al was die op dat ogenblik nog niet actief.
De toevoeging in het huidige Cultureel-erfgoeddecreet waar ik daarnet ook naar verwees, vermeldt nochtans expliciet de mogelijkheid tot toekenning van een werkingssubsidie en de voorwaarden die van toepassing zijn om een werkingssubsidie toe te kennen. Het is u wellicht bekend dat op 1 april een dossier is ingediend door het OCE om die subsidies te kunnen krijgen.
Minister, hoe staat u tegenover de oprichting van deze nieuwe belangenbehartiger, die voldoet aan alle formele vereisten om aanspraak te kunnen maken op de decretaal vastgelegde werkingssubsidie? Welke verwachtingen hebt u concreet van deze belangenbehartiger? Bent u nog steeds van mening dat de belangenbehartigers in de culturele sector zonder overheidsmiddelen hun werking moeten kunnen garanderen? Hoe verwacht u dat zij de rol die ze volgens het decreet en volgens de sector moeten spelen, kunnen invullen zonder financiële middelen? Stel dat u zegt dat structurele middelen voor belangenbehartigers geen optie voor de toekomst zijn, bent u het dan met mij eens dat het op zijn minst belangrijk is om voor een startend platform startsubsidies te overwegen om de eerste werkingsjaren te dekken en hun überhaupt de mogelijkheid te geven om aan ledenwerving te doen en te kijken of zij financieel voldoende bijdragen kunnen bijeensprokkelen om belangenhartiger te blijven?
Eigenlijk wens ik simpelweg dat het decreet kan worden uitgevoerd. Wanneer u echter zou antwoorden dat u het decreet wilt wijzigen, dan vraag ik u toch om mild te zijn voor diegenen die starten met hun opdracht en nog niet de kans hebben gekregen om leden te werven.
Mevrouw Coudyser heeft het woord.
Het is goed dat er een belangenhariger voor de cultureel-erfgoedsector is en dat die sector zichzelf organiseert en zorgt voor één aanspreekpunt. De overheid weet dan ook met wie ze spreekt en welke standpunten de sector inneemt. Heel de discussie over de belangenbehartiger in de cultureel-erfgoedsector is al heel breed gevoerd naar aanleiding van de aanpassing van het Cultureel-erfgoeddecreet in 2012. Via een amendement is de belangenbehartiger inderdaad decretaal verankerd. Op die manier bestaat de mogelijkheid om daar subsidies voor te geven. Minister, in die zin ben ik heel benieuwd naar uw antwoord op de vragen van mevrouw Van den Bossche.
Mijn bijkomende vraag is of de administratie intussen al een dossier heeft ontvangen van die belangenbehartiger, want dat is de eerste stap naar subsidiëring. Er moet worden afgetoetst of de belangenbehartiger voldoet aan alle criteria die ook zijn opgenomen in het decreet. Ik ben ook benieuwd, minister, welke verwachtingen u hebt van die belangenbehartiger.
U hebt in de beleidsnota aangekondigd dat u ook met de sector zelf in gesprek wilt gaan over de belangenbehartiger. Ik steun u daarin.
De belangenbehartigers zouden beter door de sector zelf worden gefinancierd. Wanneer de overheid subsidies toekent, dan zullen de algemene middelen voor die sector daardoor niet stijgen. Wat we afromen als subsidiëring voor de belangenbehartiger, zal niet gaan naar de cultureel-erfgoedsector zelf terwijl dit net een sector is die deze middelen kan gebruiken.
Op lange termijn lijkt het me goed dit allemaal eens tegen het licht te houden en in een breder kader de discussie te voeren over de rol van steunpunten en belangenbehartigers. Vraag is welke taken een steunpunt en welke taken een belangenbehartiger heeft, en welke overlappingen we eruit kunnen halen.
Mevrouw Bastiaens heeft het woord.
Minister, zoals ik in een eerdere vergadering van de commissie al heb aangegeven, zijn wij heel blij met de oprichting van deze belangenbehartiger. Het is helemaal geen evidentie geweest om alle verschillende actoren binnen de erfgoedsector samen te brengen. De diversiteit is daar heel groot. Zoals de vorige sprekers hebben aangegeven, is het voor ons en voor het beleid heel belangrijk om een goede gesprekspartner te hebben. Ik kijk dan ook naar uw antwoorden, minister.
Ik zal niet verder ingaan op de elementen van een verder debat, zoals ook mevrouw Coudyser al zei. Ik heb de visie van mijn fractie daarop al meermaals aangegeven. Het gaat om een complex gegeven waar we de nodige tijd voor moeten nemen.
Ik sluit me aan namens mijn fractie.
Het voorstel van decreet waarvan sprake is er ook gekomen nadat de politiek bijna zelf had gesmeekt aan de erfgoedsector om zich te verenigen in een goede belangenbehartiger. We stellen vast dat de meest achtergestelde sector die met de zwakste belangenbehartiger is. Ik hoop nu dat ze niet tegen een muur knallen.
Los van de discussie die ik liever vandaag niet voer, over de vraag of de overheid belangenbehartigers moet subsidiëren, wil ik op zijn minst een faire behandeling van alle belangenbehartigers, dus geen autofinanciering voor de ene en subsidies voor de andere belangenbehartiger. Dat moet eerlijk gebeuren.
Minister, voor we de discussie ten gronde voeren, zou het fijn zijn om een analyse te maken van de financieringsbronnen van die belangenbehartigers. Soms zijn er relaties met een werkgeversfederatie of met een sectorconvenant. Soms lijkt het alsof iemand volledig autofinancierend is, terwijl dat niet zo is. Ik pleit ervoor om dat heel goed te onderzoeken en na te gaan of de leefbaarheid van die belangenbehartigers op een andere manier dan via subsidies mogelijk is. Een belangenbehartiger van een sector met een reusachtige omzet raakt makkelijker gefinancierd dan bij een kleine sector. Vraag is hoeveel de erfgoedsector vertegenwoordigt in het hele cultuurbudget. Dat is zo weinig dat het bijna niet realistisch is te verwachten dat die alleen vanuit het veld zelf wordt gefinancierd.
Minister Gatz heeft het woord.
Voor ik inga op de vragen, geef ik een korte stand van zaken over de subsidieaanvraag van de belangenbehartiger voor de cultureel-erfgoedsector.
Het OCE diende op 1 april 2015 een aanvraag in om voor de periode 2016-2020 gesubsidieerd te worden. De organisatie vraagt een jaarlijkse werkingssubsidie van 75.000 euro. Op 8 april werd de aanvraag ontvankelijk verklaard. Dat betekent dat de aanvrager voldoet aan de ontvankelijkheidsvoorwaarden van het Cultureel-erfgoeddecreet: beschikken over rechtspersoonlijkheid en gelegen zijn in Vlaanderen of Brussel.
Uiterlijk op 1 juli 2015 zal de administratie een advies bezorgen over de aanvraag. Op basis daarvan zal ik uiterlijk tegen 1 oktober 2015 een voorstel van beslissing voorleggen aan de Vlaamse Regering.
Ik blijf van mening dat belangenbehartiging een zaak is van de sector zelf. Dat betekent niet dat ik niet positief sta tegenover de oprichting van een belangenbehartiger voor de cultureel-erfgoedsector. Belangenbehartiging is historisch een zwak punt in deze sector. Ik juich dan ook toe dat de sector zich verenigt en zich sterker kan opstellen ten aanzien van stakeholders.
Het is momenteel nog te vroeg om te oordelen of deze aanvraag voldoet. Het Cultureel-erfgoeddecreet bevat naast de ontvankelijkheidsvoorwaarden ook subsidievoorwaarden. In het geval van de belangenbehartiger is daarbij bepaald dat minstens de helft van de sector globaal vertegenwoordigd moet zijn, en minstens de helft van iedere deelsector. Het decreet voorziet daarbij in volgende deelsectoren: erkende musea, culturele archieven, erfgoedbibliotheken, erfgoedcellen, landelijke expertisecentra, landelijke organisaties voor volkscultuur en samenwerkingsverbanden voor internationale profilering.
Verder moet de aanvraag ook worden beoordeeld aan de hand van zes subsidiecriteria: het evenwicht tussen de deelsectoren in de besluitvorming, het betrekken van de erkende cultureel-erfgoedorganisaties in de werking, het betrekken van de koepelorganisaties in de werking, inspelen op ontwikkelingen in de sector, de wijze waarop de doelstellingen gerealiseerd worden en de kwaliteit van het zakelijke beheer. De doorlichting van de aanvraag aan deze voorwaarden en criteria is momenteel nog niet gebeurd.
Belangenbehartiging in de cultureel-erfgoedsector is geen evidente zaak gebleken. Ook de heer Caron wees daarop. De sector is vrij jong en is zich nog aan het organiseren. Het is een diverse sector waarin verschillende soorten organisaties actief zijn, gaande van vrijwilligersverenigingen tot grote professionele spelers. Een bijkomende complexiteit is dat een groot deel van de actoren wordt ingericht door lokale besturen die hun belangen via andere kanalen behartigen. Dat is bijvoorbeeld het geval voor de meerderheid van de musea, maar ook voor de lokale erfgoedcellen, het consulentschap, depots enzovoort.
Ik ben hoopvol gestemd dat het OCE kan uitgroeien tot een volwaardige belangenbehartiger voor de sector. De organisatie lijkt over een breed draagvlak te beschikken en stelt zich actief op. Sinds mijn aantreden heb ik al veel gesprekken gehad met stakeholders uit de verschillende sectoren waaronder ook de actoren die aan de basis liggen van de oprichting van het OCE.
Mijn mening over belangenbehartiging is principieel niet veranderd. Ik vind dit waardevol maar het is een zaak van de sector zelf. De financiering daarvoor moet dus uit de sector zelf komen in de vorm van ledenbijdragen. Eerder dan financiële ondersteuning vind ik het beschikken over een breed draagvlak doorslaggevend in het uitbouwen van een kwaliteitsvolle belangenbehartiger. De ervaring met bijvoorbeeld de Vlaamse Museumvereniging leert dat alleen een subsidie daartoe niet volstaat.
Zoals u zelf hebt aangegeven, voorziet het Cultureel-erfgoeddecreet in de mogelijkheid om een belangenbehartiger te subsidiëren. Het is niet zo dat het decreet oplegt dat er een subsidie moet komen. Ik verwijs in dit kader ook naar de memorie van het amendement dat een subsidie voor een belangenbehartiger mogelijk maakte: “Door de toevoeging van dit en volgende artikels wensen de indieners in de mogelijkheid te voorzien om de subsidiëring van een overlegplatform voor de cultureel-erfgoedsector mogelijk te maken.” In een startsubsidie is decretaal niet voorzien. U kent ook de budgettaire beperkingen waarin wij leven. Ik ben er eerder voor te vinden om de beperkte middelen die er zijn in te zetten conform de beleidsnota Cultuur. Voor het cultureel erfgoed heb ik aan de administratie gevraagd een conceptnota cultureel-erfgoedbeleid uit te werken tegen het voorjaar 2016. Die nota zal richtinggevend zijn voor een toekomstig beleid.
Bijna alle kaarten liggen op tafel. Het dossier loopt. We hebben nog even tijd, maar we hebben ook nog tijd nodig om daar een definitieve uitspraak over te doen. Het is geen zwart-witdiscussie. Ik heb de krachtlijnen herhaald, ik zal daar in de toekomst meer concreet nieuws over kunnen brengen.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, ik ben het niet eens met uw principieel uitgangspunt. Het is niet zo dat autofinanciering aangeeft dat iets een breed draagvlak kent. Als u zegt dat ze zichzelf maar moeten financieren, zou u impliciet zeggen dat hoeveel geld men weet te verzamelen, synoniem is voor een breed draagvlak in een sector ten aanzien van een belangenbehartiger. Dat is helemaal niet zo, dat weet u. Ik wil allerlei lobbygroepen de straat zien opgaan en dan zien wie het meeste geld verzamelt. De hoeveelheid geld die ze verzamelen, is geen synoniem voor hoeveel steun de belangenbehartiger krijgt. Dat is een heel foute logica die u daar hanteert. U zou beter de visie van de heer Caron ter harte nemen. Waar de sector wat armer is, is het helemaal niet vanzelfsprekend om voldoende geld van de leden te krijgen om aan autofinanciering te doen en om een deftig belangenbehartiger te zijn.
Het primaat van de politiek moet inderdaad beslissen, maar u wil toch een sterke partner voor u hebben om mee van gedachten te wisselen. Als u dat wilt, zult u daarin moeten durven investeren. Ik hoop u tussen nu en het voorjaar van 2016 op andere gedachten te kunnen brengen en ik hoop dat anderen dat met mij kunnen doen.
U zegt dat het decreet de mogelijkheid biedt tot subsidiëring. Ofwel zegt u dat u overweegt of van plan bent of zinnens bent om het decreet aan te passen tegen het voorjaar 2016, omdat uw visie anders is dan die van uw voorganger. Fair enough. Maar dan neem ik aan dat u een aanvraag op basis van het huidige decreet zult honoreren, en dat u zegt dat u nog niet alle voorwaarden hebt getoetst en dat u de tijd vraagt om te weten of ze aan die voorwaarden voldoen. Als ze aan die voorwaarden voldoen, neem ik aan dat u ook zult gebruikmaken van de mogelijkheid in het decreet. Als u dat niet doet, waarom laat u uw administratie dan eerst nagaan of ze aan alle voorwaarden voldoen? Waarom wacht u dan tot 1 oktober?
Ofwel zegt u: als ze volgens het huidige decreet aan de voorwaarden voldoen, zullen ze conform dat decreet een subsidie krijgen. Ofwel zegt u: ik zal geen gebruik maken van de mogelijkheid in het decreet want dat is mijn goed recht – dat mag uw keuze zijn, maar ik zou dat weinig gepast vinden. Dat kunt u dan met zoveel woorden zeggen en u hoeft de sector niet maandenlang in spanning te laten, hen hun best te laten doen om aan al die criteria te beantwoorden, om dan toch het deksel op de neus te krijgen op basis van een afweging die u maakt, namelijk of het überhaupt opportuun is om een subsidie toe te kennen. Dat is van een andere orde. U zou nu al simpelweg kunnen zeggen of u wel of niet, zolang het huidige decreet loopt, zult subsidiëren wanneer een aanvraag aan die voorwaarden voldoet.
U zegt dat u nog niet kunt vooruitlopen op wat er precies zal gebeuren. Dat snap ik wel, maar laat deze ene belangenbehartiger, waarvoor we allemaal hard hebben geijverd dat die er zou komen en die naar mijn inschatting – maar laat uw administratie dat rustig bekijken – aan de voorwaarden voldoet, alstublieft niet in de kou staan wanneer het decreet u alle tools geeft om die eindelijk krachtig van start te laten gaan. Het gaat ook niet om het einde van de wereld, als ik naar de bedragen kijk. U weet dat wanneer een begroting wordt opgemaakt, dit niet het grote verschil zal uitmaken. Het gaat dus wel degelijk om een principieel standpunt.
Minister, kunt u binnen uw principieel standpunt ruimte maken voor een beetje pragmatiek, namelijk dat het niet voor elke sector even eenvoudig is om geld bij elkaar te krijgen, en dat deze sector eerder nooit de kans heeft gehad om een goede start te nemen met subsidies?
Minister Gatz heeft het woord.
Mevrouw Van den Bossche, ik denk dat u me goed hebt beluisterd en dat u hebt gehoord dat ik mijn principiële uitgangspunten heb herhaald en dat ik heb gezegd dat er, om die verder vorm te geven, nog wat tijd nodig is. Dat debat zullen we te gelegener tijd hebben.
U zult ook begrepen hebben dat ik in mijn antwoord nog geen deuren heb dichtgedaan. De argumenten van de heer Caron om de verschillende belangenbehartigers te bekijken op basis van hoe ze enerzijds aan ledenfinanciering doen, en anderzijds over welke kritische massa kunnen beschikken, lijken me pertinent om in deze oefening mee te nemen.
Minister, de goede verstaander die ik ben, begrijpt uit uw woorden iets dat toch enigszins bemoedigend is, zij het binnen de krijtlijnen van uw visie. Ik heb de indruk dat u me enigszins tegemoetkomt en wat pragmatiek meeneemt in uw principiële standpunt. Als dat in oktober ook zo blijkt te zijn, wil ik u daar nu al voor bedanken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.