Verslag vergadering Commissie voor Mobiliteit en Openbare Werken
Verslag
Het antwoord wordt gegeven door minister Weyts.
De heer Keulen heeft het woord.
Dit is een fundamentele casus. Het gaat over een fundamenteel probleem. Het is heel sterk aanwezig in onze Vlaamse administraties, waar visie wordt verward met reglementering en wettelijke omkadering. Visie wordt soms gehanteerd als een soort van reglementaire lijn, terwijl de wettelijke basis, de onderbouw, ontbreekt. Dat is vanuit de machtspositie die men heeft opgebouwd. Zolang niemand protesteert, is er niets aan de hand. Het gaat gewoon over een concrete casus in de republiek Wellen. Maar eigenlijk gebeurt dat vandaag in heel Vlaanderen. Het is heel symptomatisch voor onze Vlaamse administraties.
Alle burgemeesters en schepenen van Ruimtelijke Ordening kunnen u daar verhalen over vertellen. Waarom is dat? Wel, dat is onze zienswijze. Als je vraagt op welk koninklijk besluit, decreet of wet of wat ook dat is gestoeld, dan zeggen ze: dat is onze visie. Maar dat is zeer arbitrair, want visie is per definitie subjectief. Een wet of een decreet of een of ander reglement is objectief. Dat is dan ook de maatstaf die geldt voor iedereen. Dan hangt het niet af van wie op dat ogenblik het dossier behandelt, want er is nu eenmaal een reglementaire of wettelijke lijn. Ik stel vast dat de visies van verschillende mensen binnen dezelfde dienst nogal eens van elkaar willen afwijken. Voor degene die lijdend voorwerp is, heeft dat soms verstrekkende gevolgen. Ik vind dit een fundamentele casus, minister.
Wanneer mensen een stedenbouwkundige vergunning wensen te bekomen, bijvoorbeeld om een huis te bouwen of verbouwen, dan moeten ze een hele procedure doorlopen die start met een aanvraag in de desbetreffende gemeente of stad. In deze procedure spelen verschillende administraties, lokaal en bovenlokaal, een rol en dienen ze een advies te verlenen.
De procedure verloopt volgens duidelijke regels en houdt rekening met objectieve criteria zodat elk dossier op een uniforme wijze wordt besproken. Althans dat hoort zo te zijn. Dat is de theorie. In de praktijk blijkt dit vaak minder eenduidig en is de modus operandi van sommige administraties met betrekking tot vergunningen niet steeds volledig objectief.
Er zijn talloze voorbeelden van administraties die gebruikmaken van een gedragslijn zonder wettelijke basis om zodoende een advies te verlenen, dat echter niet decretaal of wettelijk is gefundeerd. Ik neem een concreet voorbeeld, maar dit is exemplarisch voor administraties en diensten, vooral binnen onze Vlaamse overheid. Wanneer het perceel van de aanvrager langs een gewestweg ligt, dient het Agentschap Wegen en Verkeer (AWV) een advies te verlenen. In een concreet geval verleende het AWV een negatief advies aan een bouwaanvraag omdat er werd geraakt aan de ontworpen rooilijn van elf meter. Op basis van dit advies weigerde het college van burgemeester en schepenen de bouwvergunning.
De aanvragers namen hier geen genoegen mee en trokken naar de Raad voor Vergunningsbetwistingen, die het advies van het AWV vernietigde. Daar bleek dat de ontworpen rooilijn waarvan sprake, niet decretaal was vastgelegd in het zogenaamde Rooilijndecreet van 2009, maar door het AWV werd verondersteld als feitelijke rooilijn.
AWV had daar geen vrede mee. Het ging in cassatie en is daar ook teruggefloten. Cassatie zei immers dat het ter zake toch wel ergens de objectieve toets miste. Minister, dit voorbeeld laat zien dat een administratie – AWV in dit voorbeeld – zich niet altijd houdt aan toetsbare en transparante regels, terwijl dit me wel essentieel lijkt in een correcte dienstverlening voor de burger.
Dit is echt zeer fundamenteel. Ook Cassatie heeft AWV teruggefloten, nadat de Raad voor Vergunningsbetwistingen als vernietiger was opgetreden.
Minister, is deze problematiek u bekend? Ik geef daar nu een voorbeeldje van, maar helaas zijn er wel meerdere voorbeelden binnen verscheidene administraties aan te halen. Welke stappen zult u zetten om ervoor te zorgen dat een gedragslijn zonder wettelijke basis niet de modus operandi van de administraties blijft, maar dat er wel duidelijke, toetsbare criteria in de plaats komen?
Minister Weyts heeft het woord.
Voorzitter, geachte leden, deze vraag was ook gesteld aan collega Schauvliege, maar gelet op de specifieke casus, meer bepaald de praxis van AWV, lijkt het me evident dat ik dat beantwoord. Met alle sympathie voor de republieken in deze wereld, ik moet er eerst wel bij vertellen dat het ongunstige advies natuurlijk ook wel gebaseerd was op een terechte bezorgdheid. (Opmerkingen van de heer Marino Keulen)
Men wil natuurlijk vermijden dat, als er later langs die gewestweg werken worden georganiseerd of moeten worden doorgevoerd, mensen die hebben geïnvesteerd in een woning, vervolgens moeten worden onteigend, met alle menselijke drama’s van dien. Het is onbehoorlijk bestuur om dan toch een bouwvergunning te geven. Ook lopen de onteigeningskosten voor de overheid dan natuurlijk nogal hoog op, waardoor we minder kunnen spenderen aan infrastructuur.
Mijnheer Keulen, nu ben ik het au fond met u eens dat de regels transparant moeten zijn en dat elk advies gemotiveerd en gewettigd moet zijn. Dat moet duidelijk worden aangegeven en begrepen: is het bindend of niet-bindend? Een loutere verwijzing naar een ontworpen rooilijn kan dus niet. Zoals u weet, maakt de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening een onderscheid tussen bindende en niet-bindende adviezen. Het is inderdaad zo dat een advies van de administraties, dus bijvoorbeeld ook van AWV, vroeger bindend was. Dat is vandaag echter niet het geval. Het is enkel nog bindend als het voortvloeit uit wettelijke bepalingen. Dat zijn de zogenaamde direct werkende normen. Een per KB goedgekeurd rooilijnplan is een direct werkende norm. Indien er geen goedgekeurd rooilijnplan bestaat, is het advies van AWV eenvoudigweg niet bindend. Dan is het aan het schepencollege om nog steeds de bouwvergunning te verlenen, zij het mits voldoende motivering.
Ik heb er in mijn gesprekken met de administratie ook op gewezen dat een bindend advies zonder wettelijke basis ook niet kan, en dat een advies ook telkens moet worden gemotiveerd. Op basis daarvan zijn ondertussen ook interne richtlijnen doorgestuurd naar iedereen die zich bezighoudt met adviesverstrekking. Dit jaar zullen we trouwens ook nog verder opleiding geven aan diverse afdelingen specifiek met betrekking tot die wettelijkheid, maar ook met betrekking tot behoorlijk bestuur en vooral een uniforme aanpak op dat vlak. Volgens de berichten die mij bereiken, varieert dat immers wel.
Anderzijds wil ik zelfs de waarde van niet-bindende adviezen niet zomaar opzij schuiven. Ze zijn nog wel nuttig. De kennis bij diverse administraties bestaat en wordt gewaardeerd. Het is ook logisch dat diverse opportuniteitselementen worden onderzocht. Men kan er bijvoorbeeld op wijzen dat men daar in de nabije toekomst in een fietspad of zo voorziet, of iets nieuws wil aanleggen, waardoor je dus opnieuw in de onteigeningslogica komt. Die advisering lijkt me dus zinvol vanuit dat oogpunt. We moeten die handhaven. Als het college echter oordeelt dat de vergunning toch kan worden verstrekt en daarvoor ook een goede motivering heeft, tegen een ongunstig niet-bindend advies in, dan is dat geen probleem. Dan moet men dat ook aanvaarden. Dan is dat gewoon zo. De verantwoordelijkheid ligt volledig bij het lokale politieke bestuur. Ik ben er dan ook een voorstander van dat AWV, misschien nog meer dan in het verleden het geval was, met de gemeentes in overleg gaat over het gewenste gabariet van wegen. Waar is men het erover eens dat de bestaande rooilijn behouden blijft, of is een aanpassing van die rooilijn raadzaam? Waar staat het behoud van het gabariet onder druk door de vele aanvragen? Dan moet men gewoon eens bespreken op het terrein. Voor die wegen kan dan worden overwogen om nieuwe rooiplannen op te maken, maar dat men dat op zijn minst in gezamenlijk overleg doet, zodat we misschien komen tot een beter gedragen beleid en dat antagonisme dat er soms wel is, enigszins wordt weggewerkt.
De heer Keulen heeft het woord.
Ik wil u daarvoor bedanken. Even in de marge iets dat voor collega’s die aan gemeentepolitiek doen, heel herkenbaar is. Vandaag had ik nog een discussie, die op het einde heel interessant werd, met de collega’s van Ruimtelijke Ordening. Zij vonden dat we op een plaats in Lanaken waar heel wat winkels staan, naar een uitdoofbeleid moesten gaan. Toen ik dan vroeg wie die mensen zou vergoeden of betalen, zeiden ze dat ze een visie hadden. Ze wilden eigenlijk die visie implementeren, maar dan op het vlak van de ruimtelijke ordening, maar soms gebeurt dat los van de wereld, voor iets dat ondertussen al veertig, vijftig jaar bestaat.
Terug naar dit. Minister, u hebt een punt als u zegt dat er heel wat ruis op de lijn zit. Dat is zeer disparaat, want de districten opereren daarin nogal autonoom. Je hebt districten die coulanter zijn daarin, en andere die superprincipieel zijn. Ik vind het ook goed dat u zegt dat men soms ook mensen moet waarschuwen voor wat de toekomst kan brengen, maar ook wat dat betreft het liefst met beide voeten op de aarde. Ik heb dat meegemaakt, ook opnieuw in de eigen gemeente. Op een bepaalde plaats langs een gewestweg komen er nieuwe fietspaden. Op een bepaald ogenblik wil daar iemand in een bedrijf iets aanpassen, waarop men zegt dat men dat niet kan goedkeuren. Er zou immers ooit wel eens uitbreiding kunnen komen van een tweevaksweg met rijrichting in elke richting naar twee vakken in de beide richtingen. Er was echter pas een nieuwe riolering gelegd, en nieuwe fietspaden.
Dan vraag je: wanneer zal dat ooit gebeuren? Dan zegt men: dat weten we niet, maar dat zou ooit kunnen. Daar moeten we een stuk realisme aan de dag leggen, want dat zal zich nooit concreet voordoen, zeker de eerstvolgende vijftig jaar niet en misschien zelfs de eerstvolgende honderd jaar niet. Ook daar opnieuw moet men in de administratie de reputatie van de Vlaamse overheid bewaken door te zeggen dat men dat met objectieve regels moet doen en dat men ook eens moet praten met het lokaal bestuur. Op zich is de uitdrukking ‘bindend advies’ die is ingeburgerd in Vlaanderen, een contradictio in terminis, want hoe kan nu een advies bindend zijn? Maar goed, dat is een taalkundige zaak en dat zullen we nooit meer rechtgetrokken krijgen.
Maar als men spreekt over een advies, als een consult, waar men mee doet wat men wil, kan ik daar perfect mee leven. Op een bepaald moment moet men zeggen dat iets een bindende kracht moet hebben want er staan hogere belangen op het spel. Maar dan moet de overheid erover waken dat, in een samenleving waar de juridisering overal om ons heen groeit, en waar de mensen steeds meer gaan procederen, als we iets op papier zetten, dat de toets van de rechter kan doorstaan. En als je dan ongelijk krijgt bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen, kan je nog eens in cassatie gaan en daar ook nog eens ongelijk krijgen. Het AWV heeft op dat vlak nog een weg af te leggen.
Ik vind het goed dat u de problematiek onderkent en dat u een subsidiariteitsreflex laat spelen, minister. Ik ben er zeker van dat er vandaag honderden dossiers in Vlaanderen zijn bij de verschillende administraties zoals die die ik hier heb aangekaart.
De vraag om uitleg is afgehandeld.