Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de taalregeling in het hoger onderwijs
Vraag om uitleg over de taaltest voor docenten in het hoger onderwijs
Vraag om uitleg over de problemen bij de implementatie van de taalregeling in het hoger onderwijs
Vraag om uitleg over het decretaal initiatief omtrent de taalregeling voor docenten in het hoger onderwijs
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, in 2012 werd op initiatief van de N-VA, CD&V, Open Vld en sp.a een nieuwe taalregeling in het hoger onderwijs ingevoerd. De taalregeling was gebaseerd op een evenwicht tussen het flexibeler toelaten van andere onderwijstalen dan het Nederlands, en tegelijk te zorgen voor voldoende kwaliteitsvereisten. U herinnert zich wellicht uit de memorie van het toenmalige Integratiedecreet dat het vroegere artikel 91 een aantal bepalingen bevatte die het taalgebruik wel regelden, maar eigenlijk ook niet. Een opleiding was Nederlandstalig als die volledig in het Engels gebeurde maar één vak in het Nederlands had, bijvoorbeeld als je godsdienst in het Nederlands gaf en alle andere opleidingsonderdelen in het Engels.
Er is lang gediscussieerd en gedebatteerd over de taalregeling. Er was in de memorie van dat decreet ook een conceptnota, ontwikkeld in de schoot van de Vlaamse Regering. Die moest er net voor zorgen dat het Nederlands een volwaardige onderzoekstaal en onderwijstaal bleef en dat de democratisering van ons onderwijs voor studenten, toch niet onbelangrijk, gevrijwaard bleef. Uiteraard waren de toenmalige Vlaamse Regering en de N-VA, CD&V, Open VLD en sp.a in het parlement er ook van overtuigd dat we maatregelen moesten nemen om de internationalisering een kans te geven, maar dus niet ongebreideld, zoals in Nederland is gebeurd.
Om die reden was het volgende ingevoerd, ook op vraag van de studenten, die toch een belangrijk stem hebben gehad: “Het academisch personeel, belast met een onderwijsopdracht, moet de onderwijstaal waarin hij een opleidingsonderdeel doceert op adequate wijze beheersen.” Dat klinkt zeer aannemelijk, zegt u misschien, maar als het zo aannemelijk was, zouden die vier partijen er in het verleden allicht geen decretale bepalingen voor hebben gemaakt. En, om deze beheersing aan te tonen, “dient de betrokken docent de onderwijstaal op niveau C1 te beheersen.” Er staat heel bewust ‘docent’ in het decreet, en niet ‘titularis’, want anders konden titularissen worden vervangen door docenten, om alles in orde te brengen.
Kon dat worden aangetoond op een eenvoudige manier? Ja, er waren al heel wat testen, en niet de minste. The British Council kunnen we geen organisatie om te lachen noemen. Maar de instellingen besloten om zelf een test te ontwikkelen. Als zij daar geld in willen steken, wie ben ik dan om te zeggen dat ze het niet mogen doen? Zo groeide de Interuniversity Test of Academic English (ITACE), waarbij er onenigheid is over de uitspraak van die afkorting. Tot plots één instelling vond dat die gemeenschappelijke test niet goed was, en de zogenaamde portfoliotest ontwikkelde. Minister, collega’s, u hebt allicht ook de zeer uitgebreid gedocumenteerde en gestaafde evaluaties van die test gezien, de internationale instanties vonden die test allemaal geweldig. Ik doel daarmee op de ene A4, waarbij de andere A4 die ontbreekt, waarop de bekommernissen staan van die organisaties.
In een Belgabericht van 20 februari 2015, minister, stelde u dat u de huidige taalregeling wilt herbekijken. De taalregeling is ingegaan op 1 februari 2015. Die is vandaag nog geen twee maanden oud. Die is ook al twee keer opgeschoven, want het decreet dateert van 2012. Vanaf 2011 waren de instellingen op de hoogte. Dat is al vier jaar geleden.
Minister, hoe staat u tegenover het vereiste ERK-niveau (Europees Referentiekader) C1 van de onderwijstaal? C1 betekent dat je iets op een academische manier kunt uitleggen in een bepaalde taal. Hebt u de intentie om die taalvereiste bij te sturen? Zo ja, welke argumenten of evaluatie hebt u daarvoor? En zo ja, welke bijsturingen overweegt u? Of kunt u, in het geval van een alternatief scenario, de kwaliteit van de taal waarin wordt gedoceerd blijven garanderen?
Hebt u de intentie om het aantonen van het vereiste taalkennisniveau af te schaffen? Ik verwijs naar de bestuurstaal en de onderwijstaal. Zo ja, waarom acht u deze kwaliteitsvereiste voor het beheersen van de onderwijstaal niet langer belangrijk voor de kwaliteit en de democratisering van het hoger onderwijs? Dat was toen heel uitgebreid gedocumenteerd in het decreet. En zo ja, op welke manier wilt u de kwaliteit van de taal waarin gedoceerd wordt dan garanderen?
Nadat ik mijn vraag had ingediend, is er nog een advies van de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) gekomen, waarin zij een aantal voorstellen doen. In welke mate zijn die voorstellen, bijvoorbeeld over het Nederlandstalige equivalent, duidelijk? Je moet de memorie van het decreet opnieuw lezen om te weten hoe je bepaalde bepalingen moet interpreteren.
De heer De Meyer heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, de eerste vraag over deze problematiek kwam van mevrouw Bastiaens, die op 8 januari 2015 een schriftelijke vraag had gesteld. Ik kende uw antwoord nog niet, minister, toen ik deze vraag indiende.
Ik zal de problematiek slechts kort schetsen, aangezien de heer Daniëls het al deels heeft gedaan.
We hebben vernomen dat van de 2459 professoren aan Vlaamse universiteiten die een taaltest moesten voorleggen, er op dit moment 153 nog niet in orde zijn. Dat blijkt uit de gegevens van de regeringscommissarissen. Dat komt neer op ongeveer 6 procent van de doelgroep.
Dat een professor nog geen positieve test kan voorleggen, betekent niet noodzakelijk dat hij of zij niet geslaagd is: verscheidene profesoren doceren al jaren in het Engels zonder ooit een negatieve evaluatie te hebben gekregen en ze vinden het afleggen van de taaltest daarom een weinig respectvolle en overbodige opgave. Een bekend voorbeeld hiervan is een professor fysica die geen Engelse taaltest wou afleggen, maar die sinds dit academiejaar de Leuvense universiteit verlaten heeft om te gaan doceren aan een New Yorkse universiteit. Hij geeft zijn cursus daar ook in het Engels.
Ook sommige verantwoordelijken van de universiteiten zien de test niet als de beste vorm van kwaliteitsbewaking. Ik lees een uitspraak van rector Torfs, die zegt: “Dit is extreme regulitis van de vorige Vlaamse Regering. De test is helemaal niet domeinspecifiek. Ook een professor in mechanica moet woordenlijsten over vogels en amfibieën invullen.” En KristiaanVersluys, de directeur Onderwijsaangelegenheden van de Universiteit Gent, vindt de taaltest absurd: “We hebben de kwaliteit van ons onderwijs altijd zelfstandig bewaakt. Voor nieuw aangestelde professoren kan de test haar nut hebben, maar voorlopig was ze niet meer dan een onnodige last die ons veel tijd, organisatie en geld heeft gekost.” In hetzelfde artikel lees ik dat u, minister Crevits, zegt: “Elke universiteit en hogeschool moet waken over de kwaliteit van het onderwijs. De vraag is of de taaltest het juiste middel is.”
Minister, in het antwoord op de schriftelijke vraag van mevrouw Bastiaens bent u uiteraard wat genuanceerder dan in het krantenartikel. Ik lees drie elementen uit het antwoord die ik belangrijk vind. Het eerste luidt: “Ook in de werkgroepen onderwijs van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) en de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) wordt informeel nagedacht over voorstellen om de taalregeling te optimaliseren en over alternatieve mogelijkheden om de vereiste taalkennis van de docenten op te volgen.” Het tweede element uit uw antwoord is: “Wat de vereiste kennis van het Nederlands als bestuurstaal betreft – de verplichting voor anderstalige docenten om de Nederlandse taal op het niveau B2 te beheersen – ben ik op de hoogte van het voorstel van de VLIR om het vereiste attest te vervangen door een integratietraject met een vormingspakket.” U eindigt uw antwoord met de belangrijke zin: “Ik ga deze problematiek nog verder bekijken met de hogeronderwijsinstellingen.”
Minister, is het bestaan van een taaltest volgens u de beste manier om de taalvoorwaarden in het hoger onderwijs te bewaken? Welke andere mogelijkheden zijn er eventueel?
Zijn er aanwijzingen dat de taaltests positief dan wel negatief zijn voor de internationale positie van onze instellingen? Slagen we erin om voldoende buitenlands talent aan trekken als lesgevers en als studenten?
Op welke manier evalueren gezaghebbende buitenlandse instellingen voor hoger onderwijs en buitenlandse overheden de taalvaardigheid van hun lesgevers?
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Mijn twee vragen om uitleg gaan eigenlijk over twee verschillende talen.
Enerzijds stel ik een vraag over de regelgeving Engelse taal. Zoals de heer Daniëls daarnet zei, was er een grote consensus over de partijgrenzen heen om te streven naar een niveau dat de kennis van de Engelse taal garandeert. Het is inderdaad een hoog niveau, op native speaker na: C1.
Wat heeft de decreetgever willen doen? Het niveau bepalen, niet de absurditeit van bepaalde testen opleggen aan alle docenten. Voor alle duidelijkheid: dat hebben we niet willen doen. Er wordt soms smalend gekeken naar politici in de zin van: “Kijk, welke testen ze opleggen.” Neen, neen, dat hebben we niet gedaan. Dat vind ik een essentieel verschil. We hebben een niveau gevraagd voor ons onderwijs, omdat we streven naar toponderwijs. Ik denk dat dat nog steeds een na te streven doelstelling is voor deze regering, dit team.
We zien dat die professoren dat attest massaal behalen. De 6,2 procent die geen attest kan voorleggen, zijn niet allemaal mensen die niet geslaagd zijn. Er zijn er maar weinig die niet geslaagd zijn, er zijn er ook een aantal die weigerden die testen af te leggen.
Ik kan alle meningen in dit debat wel ergens begrijpen, maar feit is dat heel wat mensen vandaag in hun professionele context af en toe worden gevraagd om het bewijs van hun vaardigheid voor te leggen door vormingen te volgen, attesten te behalen en dergelijke. Het positieve nieuws is dus dat het grootste deel van de proffen slaagt.
Minister, u had inderdaad aangekondigd dat u de taaltesten zou willen herbekijken. Waarom zouden we de maatregel op zich, het niveau op zich, herbekijken als we zien dat zoveel mensen dat niveau behalen?
In de vorige legislatuur is er heel wat te doen geweest over de validering van de testen. Er was de discussie over de video-opnames die werden gebruikt door de KU Leuven. Ik wil u vragen om meer grondige informatie over de validering van die gebruikte taaltesten.
Ik wil benadrukken dat Open Vld het niet wenselijk vindt dat sommige professoren worden onderworpen aan de meest absurde taaltesten en dat anderen met een videoboodschap kunnen aantonen dat hun Engels helemaal top is. Ik ben daar niet zo gelukkig mee. Ik was er trouwens over verbaasd dat de vorige minister van Onderwijs dat zomaar liet passeren.
De documenten met de uitgebreide analyse en motivering van de commissies met internationale experten die de taaltesten hebben geëvalueerd, zou ik graag zien van alle instellingen. Ik heb bepaalde documentatie onder ogen gekregen en met betrekking tot de validering van de test van de KU Leuven heb ik slechts twee zeer summiere paragrafen kunnen lezen. Ik vind dat vreemd. Zijn alle instellingen in orde met de validering van de taaltesten, ook zij die gerenommeerd zijn voor hun onderwijskwaliteit? Iedereen is gelijk voor de wet en de Vlaamse decreetgeving.
Mijn andere vraag gaat over de taalregeling in haar geheel in het hoger onderwijs en het advies van de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor). De Vlor wees al herhaaldelijk op de complexiteit van de taalregeling die de haalbaarheid ervan in het gedrang brengt. In haar advies van 29 januari 2015 wijst de Vlor erop dat deze taalregeling te complex is en pleit daarom voor een radicale vereenvoudiging. Ze vraagt om duidelijkheid. De Vlor pleit voor een evenwicht tussen het waarderen en versterken van de status van het Nederlands als onderwijs- en wetenschappelijke taal enerzijds en een essentiële openheid tegenover de huidige context van internationale uitwisseling en de mondiale arbeidsmarkt anderzijds.
De kern van het probleem van de taalregeling is dat ze zo sterk omgeven is door controlemechanismen dat de implementatie ervan gehypothekeerd wordt. Ze veroorzaakt extra planlast bij de instellingen hoger onderwijs en is op heel wat punten niet transparant. Bovendien stimuleert de huidige taalregeling de internationale uitwisseling niet omdat ze de inkomende mobiliteit hindert. Daardoor komen de objectieven die de Vlaamse Regering inzake internationalisering zelf naar voren heeft geschoven in het gedrang.
In afwachting van een grondig debat over de taalregeling drongen de universiteitsbesturen er bij de minister op aan om in het kader van Onderwijsdecreet (OD) XXV alvast werk te maken van volgende door de Vlor voorgestelde aanpassingen aan de taalregeling. De vrijstelling van de equivalentiemaatregel voor opleidingen is opgestart in het kader van Europese financieringsprogramma’s en ICP’s (Internationale Cursussen). Ik verwijs naar punt 3.1.3.2. van het Vlor-advies: “De decreetgever heeft niet voorzien wat er gebeurt met een Erasmus Mundus-opleiding of een ICP-opleiding, waarvan de financiering en het label wegvallen, maar die wel met eigen instellingsmiddelen blijft bestaan. De Vlor vindt het niet logisch dat er dan een nieuwe aanvraag voor afwijking van de equivalentieregel ingediend moet worden. Deze opleiding bestaat in de feiten dan wel al jarenlang en wordt meestal ook in samenwerking met een buitenlandse instelling georganiseerd. Om in het kader van de internationalisering het voortbestaan van dit soort opleidingen te bevorderen, raadt de Vlor aan om in dergelijke gevallen de afwijking van de equivalentieregel automatisch toe te passen.”
Een volgende aanpassing betreft de versoepeling van de taalattesten voor buitenlandse wetenschappers met deadline onderwijstaal Nederlands C1-niveau en vervanging van B2-attest Nederlands door vormingstraject. De Codex Hoger Onderwijs bepaalt dat een lid van het onderwijzend personeel de taal waarin hij doceert moet beheersen op het ERK-niveau C1. Een personeelslid dat geen opleidingsonderdelen in het Nederlands doceert, moet het Nederlands beheersen op ERK-niveau B2. ERK staat voor Europees Referentiekader voor Talen. Dat niveau moet aangetoond worden aan de hand van bepaalde kwalificatiegetuigschriften die worden uitgereikt door officieel erkende instellingen of via een diploma secundair onderwijs, bachelor- of masterdiploma of doctoraat behaald in de onderwijstaal waarin hij of zij doceert, in een instelling waarin die taal de onderwijstaal is.
Ik verwijs hieromtrent naar punt 6.1.1. van het advies waarin de Vlor pleit voor het invoeren van de mogelijkheid tot herkansing, gekoppeld aan een remediëringstraject met behoud van tijdelijke lesbevoegdheid voor de docenten die het C1-niveau dienen te behalen. Om internationaal sterk te staan moet Vlaanderen immers aantrekkelijk blijven voor buitenlandse studenten en onderzoekers. Om internationale toponderzoekers aan te trekken, heeft de overheid middelen vrijgemaakt onder andere via het Odysseusprogramma en de tenure tracks. Ook hier dreigt de verplichte taaltest als benoemingsvoorwaarde de concurrentiële positie van Vlaanderen in het aantrekken van deze mensen te verzwakken. De Vlor pleit er daarom voor om in plaats van een taalexamen in een verplicht vormingspakket voor buitenlandse docenten te voorzien.
De huidige taalregeling is uitermate complex en door de vele controlemechanismen wordt de implementatie ervan gehypothekeerd. De Vlor pleit voor een vereenvoudiging. Wanneer kan dit herbekeken worden? Zullen de universiteitsbesturen hierbij worden betrokken? Op korte termijn drongen de universiteitsbesturen erop aan om in het kader van OD XXV een aanpassing door te voeren rond de vrijstelling van de equivalentiemaatregel voor opleidingen opgestart in het kader van Europese financieringsprogramma’s en ICP’s en de versoepeling van de taaltesten voor buitenlandse wetenschappers. De door de universiteiten gestelde vragen zijn beperkt, dringend en technisch. Hoe komt het dat deze voorstellen niet worden meegenomen in de voorbereiding van OD XXV?
Mevrouw Soens heeft het woord.
Minister, we voeren eigenlijk drie verschillende discussies: de taaltesten voor docenten die in het Engels doceren, de taaltesten voor het Nederlands als bestuurstaal en de equivalentieregel. Ik heb enkele maanden geleden een schriftelijke vraag gesteld om cijfers op te vragen over wie welke Engelse testen aan het opnemen was. Er werden naast de klassieke testen ook enkele nieuwe testen ontwikkeld. Er was nogal wat discussie over de portfoliotest van de KU Leuven. Ik heb toen ook de aanbevelingen opgevraagd van het internationaal panel. Ik kan die misschien doorgeven aan mevrouw Brusseel.
Ondertussen zijn er enkele dingen gebeurd. Zo is er het advies van de Vlor over de taalregeling waarin ze enkele vereenvoudigingen voorstellen. Er waren ook de reacties van de rectoren op de bekendmaking van het percentage van de niet-geslaagde docenten. Daarnaast zijn er de onderhandelingen over OD XXV, waarin u zegt het engagement te willen nemen om de geschetste problematiek ernstig te nemen en om dit academiejaar nog een nieuw decretaal initiatief te nemen om samen met de instellingen tot een oplossing te komen.
Minister, hebt u hierover reeds overleg gehad met de instellingen? Bent u van plan om de taalregeling te versoepelen? Is er al een zicht op de timing voor het decretaal initiatief, zeker indien dit nog dit academiejaar genomen moet worden?
Minister Crevits heeft het woord.
Dames en heren, het is goed dat we in de commissie de tijd nemen om over de taalregeling van gedachten te wisselen. In OD XXV is er geen enkel voorstel tot bijsturing opgenomen om de eenvoudige reden dat het advies er was, we grondig willen werken en grondig willen screenen. Ik ben er absolute voorstander van dat wie hier lesgeeft op eender welk niveau de taal beheerst. Ik ga straks in op de drie luiken die mevrouw Soens heeft aangehaald.
Nu de deadline is verstreken, is het goed dat er wordt nagedacht over de manier waarop dit is geïmplementeerd en of er vereenvoudigd kan worden. Het principe kan niet ter discussie staan en dat wordt ook door niemand gedaan. Ik wijs ook op iets anders dat in het regeerakkoord staat, namelijk dat er wordt uitgegaan van vertrouwen. In het onderwijs willen we niet het principe van wantrouwen maar van vertrouwen huldigen. Voor mij is het van belang dat we nagaan of de taalregeling kan worden vereenvoudigd of bijgestuurd maar dat hetzelfde resultaat wordt geborgd.
Ik veronderstel dat iedereen het advies van de Vlor heeft. Ik vind het schitterend dat de Vlor dat advies heeft opgemaakt en we kunnen ermee aan de slag. Ik vind niet dat dit per se in OD XXV moet worden opgenomen. Na een grondig debat hierover in de commissie kunnen we bekijken wat er decretaal al of niet moet worden aangepast. Dat kan perfect in een autonoom decreet als dat nodig zou zijn. In OD XXV zitten trouwens enkel technische maatregelen en correcties, terwijl de taalregeling een inhoudelijk pakket is van verschillende maatregelen. Ik zal dat niet snel via OD XXV regelen, wat u ook niet zou appreciëren.
De taalregeling voor het hoger onderwijs kwam tot stand via het Integratiedecreet van 2012 en bestaat uit verschillende luiken. Ten eerste is er de regeling van het onderwijsaanbod in andere talen dan het Nederlands, bijvoorbeeld Engelstalige opleidingen. Ten tweede zijn er de vereisten voor de taalbeheersing door docenten, de zogenaamde voorwaarden inzake kwaliteit en democratisering. Dan is er nog de regeling omtrent het anderstalige opleidingsaanbod, waar ook enkele vragen over zijn gesteld.
Wat vraagt het decreet? Iedere docent moet de onderwijstaal waarin hij/zij lesgeeft – dat kan het Nederlands, Engels, Frans, Duits, Spaans zijn – op adequate wijze beheersen. Iedere vaste docent die benoemd wil worden – dus geen gastprofessoren –, moet ook de bestuurstaal, het Nederlands, beheersen, ook al geeft hij/zij geen les in het Nederlands. Ik ga even dieper in op de niveaus. Voor de onderwijstaal is dat het ERK-niveau C1, wat een niveau onder dat van native speaker is. Een uitzondering vormt de kunsten. Daar volstaat B1 omdat bij de kunsten andere zaken dan taalbeheersing belangrijk zijn. Voor de bestuurstaal is het B2, wat een niveau lager is dan C1. Dat is nog een zeer hoog niveau. Het gaat telkens om hoge kwaliteitsvereisten, maar die gelden ook voor de meeste aanstellingen in andere onderwijsniveaus. Om zelf les te kunnen geven is C1 vereist, voor mensen die zelf geen les moeten geven verwacht men B2. Een uitzondering is de vereiste kennis van het Nederlands als bestuurstaal in Franstalige scholen in faciliteitengemeenten, maar daar ga ik niet verder op in.
Het decreet bepaalt ook dat de docenten die niveaus van taalbeheersing moeten bewijzen aan de hand van kwalificatiegetuigschriften uitgereikt door officieel erkende instellingen. Het moeten dus erkende taaltesten zijn. Sommige docenten zijn vrijgesteld, bijvoorbeeld proffen Romaanse talen die in het Frans lesgeven of docenten die in het Engels naar school gingen en in het Engels lesgeven.
Ik probeer het samen te vatten in mensentaal. Een Nederlandstalige docent die in het Engels lesgeeft, moet een taaltest Engels behalen op niveau C1. Een anderstalige docent die in het Nederlands lesgeeft moet een taaltest Nederlands behalen op niveau C1. Een anderstalige docent die geen lesgeeft in het Nederlands moet ook een taaltest Nederlands behalen, maar slechts op niveau B2. Dat is de bestuurstaal. B2 is twee niveaus hoger dan het niveau dat sowieso wordt verwacht voor inburgeraars, waar niveau A2 geldt.
Indien docenten deze taaltesten niet kunnen voorleggen, dan kunnen ze geen titularis meer zijn van een vak in die onderwijstaal. Ze kunnen eventueel wel nog les geven binnen het vak van een andere titularis, maar dan hebben ze zelf niet de verantwoordelijkheid voor dat vak. In het geval van de bestuurstaal is de kennis van het Nederlands een vereiste om benoemd te kunnen worden. Voor de bestuurstaal Nederlands op niveau B2 hebben docenten vanaf hun aanstelling drie jaar tijd om het taalniveau te bereiken.
In het decreet staat “een docent belast met een onderwijsopdracht”. Mijn voorganger, voormalig minister Smet, heeft dat in een omzendbrief vertaald als ‘titularis’. Dat is niet onbelangrijk omdat de titularis de verantwoordelijke voor het vak is. Die kan ook anderen een les laten geven. Bij de taalregeling wordt uitgegaan van de taaltest voor enkel de titularis omdat het anders onwerkbaar wordt. De flexibiliteit om een assistent in te schakelen, zou dan vervallen.
Niemand betwist de uitgangspunten. Voor kwalitatief hoger onderwijs is een adequate kennis van de onderwijstaal onontbeerlijk. Aangezien de bestuurstaal in hogescholen en universiteiten het Nederlands is, mogen we terecht verwachten dat alle docenten die taal tot op zekere hoogte beheersen. De uitgangspunten zijn dus duidelijk en staan als een huis.
We moeten bekijken of de huidige regeling met de taaltesten de beste garantie is om aan die vereisten te voldoen. We moeten ook nagaan of er geen te grote negatieve bijwerkingen zijn, zoals planlast, overkill aan controle en drempels voor het aantrekken van buitenlands talent. Die insteek heb ik reeds in de beleidsnota duidelijk gemaakt: “Ik evalueer de huidige taalregeling met het oog op dit evenwicht en bekijk of de administratieve last ervan in verhouding staat met de beoogde doelstellingen: het aantrekken en tewerkstellen van internationale toponderzoekers en -kunstenaars.”
Hoe hebben instellingen de taalregeling geïmplementeerd? Het decreet bepaalt welk niveau de betrokken docenten moeten behalen, maar de instellingen zijn vrij om een test te kiezen die het niveau attesteert. Om de taalregeling te kunnen uitvoeren, was er dus nood aan kwalificatiegetuigschriften uitgereikt door officieel erkende instellingen.
Voor de taaltesten Engels had de overheid aanvankelijk samen met de British Council een voorstel uitgewerkt op basis van het International English Language Testing System (IELTS). De VLIR heeft vervolgens gevraagd om ITACE ook te aanvaarden. Die nieuwe taaltest werd ontwikkeld door de taalinstituten van de universiteiten van Antwerpen, Gent en Leuven en is gestoeld op ruime en kwalitatieve ervaring met de Interuniversitaire Taaltest Nederlands voor Anderstaligen (ITNA).
De ITACE-test werd in eerste instantie voorlopig aanvaard in afwachting van een internationale erkenning. Er werd meteen ook gevraagd om garanties uit te werken dat de universitaire talencentra de test in alle objectiviteit zouden afnemen. Ook moeten de universitaire talencentra de test tegen een redelijke kostprijs vrij toegankelijk maken voor andere hogescholen en universiteiten.
Het grote voordeel van de ITACE-test is dat ze toelaat om de taalkennis via vakspecifieke inhoud te toetsen, terwijl de IELTS-test een algemene test is zonder relatie met de specifieke context. Universiteiten vinden het belangrijk om de taalbeheersing van hun docenten maximaal in de context van hun inhoudelijke specialisatie te testen. Het betreft immers materie waarover zij ook vaak in het Engels publiceren en wetenschappelijke lezingen geven op internationale congressen. Vanuit diezelfde bezorgdheid ontwikkelde de KU Leuven nog een eigen systeem, gebaseerd op een portfolio. Intussen zijn zowel de ITACE-test als de portfoliotest van de KU Leuven internationaal gevalideerd. Zij worden dus ook aanvaard voor de toepassing van de taalregeling. Mevrouw Brusseel, er is geen probleem dat er verschillende tests zijn, maar ze moeten wel worden gevalideerd. Dat het tijd vraagt om zijn weg te zoeken, is normaal, maar het is niet de bedoeling een ‘showtest’ te maken. U wilt de individuele dossiers zien, maar de gebruikte testen zijn internationaal gevalideerd. Dat is ons bevestigd, zowel de portofolio- als de ITACE-test.
Voor de docenten die hun kennis van het Nederlands moeten aantonen, gebruikt men de Interuniversitaire Taaltest Nederlands voor Anderstaligen (ITNA). Om die definitief internationaal te valideren, loopt nu een procedure bij de Association of Language Testers in Europe (ALTE). Volgens de laatste informatie die ik heb, evolueert die procedure positief, maar er is nog geen uitsluitsel.
Wat zijn de resultaten? De taalregeling is, zoals ik al zei, ingevoerd bij decreet in 2012 en kreeg een overgangsperiode tot 15 februari 2015. Ik heb de regeringscommissarissen gevraagd om op die datum de controle te doen. Bij de resultaten moeten we opnieuw een onderscheid maken tussen de onderwijstaal en de bestuurstaal.
Ik begin bij de onderwijstaal. 2483 docenten moesten hun niveau aantonen: 2163 aan de universiteiten en 320 aan de hogescholen. Van die 2483 docenten zijn er 2306 geslaagd: 2010 aan de universiteiten en 296 aan de hogescholen. 93 procent is in orde. Ik vind het bijzonder pijnlijk om dan krantenkoppen te zien dat 7 procent niet is geslaagd, als 93 procent het goed tot uitstekend heeft gedaan. Dat mogen we ook wel eens zeggen, het is een zeer hoog cijfer.
177 docenten konden op 15 februari nog geen attest voorleggen, 153 aan de universiteiten en 24 aan de hogescholen. Die docenten zijn echter niet alleen docenten die niet geslaagd zijn, maar ook docenten van wie de taalbeheersing niet gekend is omdat de test nog liep of omdat zij die niet afgelegd hebben.
De instellingen hebben aan de regeringscommissarissen ook toelichting moeten geven bij de docenten die niet in orde waren. Zo heeft een aantal van de nog niet geslaagde docenten pas een lesopdracht in het eerste semester van het komende academiejaar. Zij hebben dus nog ruimte om te remediëren of om succesvol de test af te leggen. Voor andere opleidingsonderdelen is tijdelijk een andere titularis aangesteld. Docenten die niet slaagden, worden intensief begeleid. Zij hebben uiteraard de kans om later opnieuw een taaltest af te leggen. Een aantal docenten heeft nog niet deelgenomen wegens ziekte of verblijf in het buitenland.
Mijn eerste conclusie is dat de resultaten positief zijn. De overgrote meerderheid van de docenten die in een voor hen vreemde taal doceren, beheerst die taal op een zeer hoog niveau. Het aantal probleemgevallen is beperkt.
Stel ik de test in vraag? Nee, maar ik vraag me wel af of die verplichte taaltest voor iedereen zinvol was om die minderheid te identificeren. Het uitgangspunt is voor mij duidelijk. We hebben nu een minderheid geïdentificeerd voor wie het niet oké is. We hebben ervoor gekozen om iedereen de test te laten afleggen, maar is dat het meest optimale middel? De vraag is: zouden de probleemsituaties niet al langer bekend zijn, bijvoorbeeld vanuit de bevragingen van studenten in het kader van kwaliteitszorg?
De taaltesten zijn er dus geweest, en we mogen in 93 procent van de gevallen op onze beide oren slapen. Voor de 7 procent andere gevallen is er een verklaring, ofwel hebben de instellingen oplossingen gezocht.
Ik heb mijn neus eens over de grens gestoken. Aan heel veel hogescholen in Nederland wordt in andere talen lesgegeven. De evaluatie van de studenten wordt daar zeer snel en accuraat meegenomen. Men grijpt heel snel in als die evaluatie negatief is. Het is natuurlijk cruciaal om de taal te beheersen waarin je les geeft. De studenten kunnen daarover het best klachten uiten, volgens mij. Ik weet niet of wij dat op dit ogenblik voldoende capteren. Het is een openstaande vraag bij mij.
Het Vlor-advies vraagt op dit punt geen fundamentele wijzigingen. Het wijst vooral op enkele overgangsproblemen en vraagt om in mogelijkheden te voorzien tot herkansing en remediëring. Er is een ruime overgangsperiode geweest, tot 15 februari 2015. De instellingen geven ook aan dat ze binnen de huidige regelgeving zelf oplossingen hebben gezocht voor docenten die nog geen taaltest konden voorleggen. Een mogelijkheid is bijvoorbeeld dat tijdelijk een andere docent titularis wordt van het vak.
Mijn inschatting is dat een bijsturing van de taalregeling met betrekking tot de onderwijstaal zeker niet prioritair is. Trouwens, collega’s, de testen zijn nu afgelegd, het niveau is duidelijk bewezen en voor de minderheid met problemen zijn er oplossingen.
Misschien is het wel goed, mocht u daarin geïnteresseerd zijn, dat we op termijn eens kijken hoe die portfoliotest zich verhoudt tot andere testen. Die portfoliotest maakt ook gebruik van ervaringen in het verleden. Er zijn professoren die in het buitenland zeer exhaustief lesgeven in andere talen, die de test niet willen afleggen, omdat ze voldoende kennis hebben. Zij geven dan hier geen les meer in het Engels, maar in het Nederlands. Dat is ook goed voor mij, maar misschien kan die portfoliotest daarvoor een hulpmiddel zijn en is daarmee dat probleem ook opgelost.
Het Vlor-advies vraagt dus ook geen substantiële wijzigingen aan die regeling. Ik denk wel dat we eens moeten kijken of het aanbod van testen nu voldoet en of het nog problemen geeft.
Het tweede dossier is de bestuurstaal, en dat is van iets andere aard. Wat zijn de cijfers? 101 docenten moesten hun kennis van het Nederlands op B2-niveau bewijzen: 95 in de universiteiten en 6 in de hogescholen. Slechts 8 konden een taalattest voorleggen op 15 februari 2015: 5 bij de universiteiten en 3 bij de hogescholen. We moeten er ook rekening mee houden dat er naast die 101 docenten nog heel wat in een overgangsfase zitten, omdat het attest pas drie jaar na aanstelling is vereist.
Het gaat in totaal om een vrij kleine groep van 101 docenten, maar de resultaten zijn wel een beetje problematisch, collega’s. De taalvoorwaarde voor de bestuurstaal is ingevoerd vanuit de zorg dat deze personen effectief deel uitmaken van het vaste docentenkorps van de faculteit. In dat opzicht vind ik het bijzonder belangrijk dat zij kunnen deelnemen aan alle communicatie: informeel met studenten en mededocenten, maar ook formeel, tijdens de werk- en bestuursvergaderingen en deliberaties. Zij moeten natuurlijk ook in staat zijn om alle reglementen en documenten te begrijpen. Zij moeten volwaardig kunnen participeren in het academische leven van een Vlaamse onderwijsinstelling. Het belang kunnen we niet minimaliseren, maar de resultaten zijn op dit ogenblik niet goed.
Er zijn ook enkele bezorgdheden, die u intussen kent. Eén, er zijn docenten die vanwege hun zeer gespecialiseerde kennis worden aangetrokken voor slechts één of enkele opleidingsonderdelen. Zij hebben een laag aanstellingspercentage, bijvoorbeeld 10 procent of dus een halve dag per week, en vertoeven slechts sporadisch in de Vlaamse instelling. Toch kan de universiteit voor dergelijke specialisten een vaste benoeming wensen, om bijvoorbeeld de band met de universiteit te verstevigen en ook zichtbaar te maken op het curriculum van de betrokkene. Het is de vraag of we voor die specifieke groep moeten vasthouden aan de vereiste kennis van het Nederlands op dit niveau, zoals het nu bestaat. Zij zijn immers nog steeds hoofdzakelijk verbonden aan buitenlandse instellingen. Weegt een taaltest voor hen op tegen de heel specifieke expertise die zij bijbrengen?
Twee, de universiteiten signaleren dat de vereiste taaltest de rekrutering van buitenlandse academici bemoeilijkt. Het gaat dan om kandidaten met buitengewone academische verdiensten die toch bedanken voor een aanstelling in een Vlaamse universiteit, omdat hun benoeming afhankelijk wordt gemaakt van een taaltest na drie jaar. De vraag is ook hier: staat de vereiste in verhouding tot alle andere criteria waaraan deze professoren moeten voldoen?
Als we nadenken over bijsturingen, waarvan ik er nog geen enkele heb opgenomen in geen enkel voorstel, moeten we de doelstellingen voor ogen houden. We willen buitenlandse academici naar Vlaanderen halen, omwille van hun bijzondere expertise en specialisatie. We willen ook graag dat ze hier in Vlaanderen blijven en maximaal bijdragen aan de kwaliteit van ons hoger onderwijs en het onderzoek. We willen natuurlijk dat ze kunnen functioneren in onze universiteiten, met het Nederlands als bestuurstaal. Daarvoor moeten we een evenwicht vinden.
We hebben als overheid dezelfde doelstellingen als de universiteiten. Ook zij hebben er alle belang bij om buitenlands talent aan te trekken en te integreren in hun werking. Zij hebben er ook belang bij dat de buitenlandse professoren zich een beetje integreren in Vlaanderen in het algemeen, dat moeten ze ook wel inzien.
Als we vaststellen dat buitenlandse academici door die taaltest zouden worden afgeschrikt, is dat een bijwerking die we niet hebben gewenst. Dan missen we de eerste stap die nodig is om de professoren zich bij ons te laten settelen, namelijk hen hierheen krijgen. Men zegt mij dat sommigen door die voorwaarde al geen zin hebben om te komen. Dat lijkt me gek. Het zijn toch zeer intelligente mensen, die dat zouden moeten aankunnen. Als het afschrikt, vind ik dat vreemd.
We moeten ook eens kijken hoe groot het probleem effectief is. We hebben allemaal de krantenartikelen gelezen. Ik wil een zicht krijgen op de effectieve omvang.
De Vlor en de universiteiten hebben al voorstellen uitgewerkt, en ik apprecieer dat. Zij opperen dat we in de plaats van een resultaatsverbintenis een inspanningsverbintenis zouden kunnen vragen. Ze stellen voor om een verplicht vormingstraject voor te leggen, waarin buitenlandse professoren die naar Vlaanderen komen tijdens de eerste jaren van hun aanstelling Nederlands leren. Dan worden ze al verplicht om een inspanning te doen, maar er staat geen resultaatstest tegenover. Het geeft ook de kans om hen beter wegwijs te maken in de Vlaamse context, de bestuursstructuur van de instelling, de kanalen voor onderzoeksfinanciering enzovoort.
De universiteiten zijn ook bereid om die vormingstrajecten uit te werken en afspraken te maken over de kenmerken daarvan, inclusief de maatregelen voor taalbegeleiding. Want wat ik niet zou aanvaarden, is dat we nu, om te vermijden dat ze worden afgeschrikt, een discussie zouden opzetten over een vormingstraject, maar dat we niet weten wat dat is. Dan zitten we weer twee jaar na te denken en is het de facto niets. Dat kan niet de bedoeling zijn.
Ik vind au fond het voorstel oké, omdat het aansluit bij de gezamenlijke doelstellingen. Maar er is een decreetswijziging nodig, omdat het vormingstraject op een of andere manier moet worden ingeschreven. En ik vind het cruciaal dat het geen lege doos is. Voor alle duidelijkheid: buitenlandse docenten die in het Nederlands moeten lesgeven, zullen wel nog die taaltest moeten afleggen, want zij blijven vallen onder de regeling voor de onderwijstaal. Daar kunnen we geen enkele afwijking op toestaan. Er is het luik lesgeven in een andere taal dan het Nederlands, het luik lesgeven in het Nederlands als je een andere taal spreekt en het luikje lesgeven in de eigen taal aan een Vlaamse instelling. Welke kennis van het Nederlands vragen we voor die laatste groep, daar gaat het hier over.
Zeer binnenkort zie ik de Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad (VLUHR). Voor ik wist dat we hier vandaag een discussie zouden hebben, was het mijn bedoeling om dan dit thema met hen op te nemen. Er is het advies van de Vlor, er waren diverse uitlatingen in de media. Nog voor de paasvakantie hebben we daarover een overleg, maar ik kan uw opmerkingen dan al meenemen.
Bij het begin heb ik erop gewezen dat de taalregeling nog een ander luik bevat: de regeling omtrent het anderstalige opleidingsaanbod. Die regeling heeft niks te maken met de taaltesten. Ze is wel heel ingewikkeld, en het Vlor-advies gaat uitgebreid in op mogelijkheden tot vereenvoudiging. Mijn administratie is dat nu aan het onderzoeken. De administratie wijst er ook zelf op dat de huidige regeling moeilijk in de praktijk te brengen is. Om het anderstalige aanbod te kunnen monitoren, moet er heel wat informatie worden opgevraagd bij de instellingen. In de toekomst zou er veel meer informatie automatisch beschikbaar moeten zijn. En dat is mogelijk in de vernieuwde databank hoger onderwijs, die we nu aan het opmaken zijn.
Ik heb u al gezegd waarom ik nu zeker geen zin heb om snel wijzigingen voor te stellen. Dat vraagt een grondig debat. Ik ben ook zeer geïnteresseerd ook in uw standpunten. Ik wijs wel op een moeilijk praktisch probleem voor de anderstalige opleidingen. De huidige opleidingen in een internationaal programma, dat zijn de International Course Programmes (ICP), zijn slechts één voorbeeld. Wanneer zo’n internationaal programma, vaak gekoppeld aan financiering, afloopt, moeten de opleidingen volgens de huidige regelgeving ofwel stopgezet worden, ofwel een Nederlandstalig equivalent krijgen, ofwel een vrijstelling aanvragen op de regel. Het gaat nochtans om gespecialiseerde programma’s die ontstaan zijn in samenwerking met buitenlandse universiteiten of hogescholen.
Op dergelijke punten moeten we pragmatisch kunnen zijn, denk ik. De gevreesde verengelsing van het hoger onderwijs zit niet op het niveau van dergelijke opleidingen. De kern van de zaak is dat we het Nederlands als onderwijstaal vrijwaren in het basisaanbod van bachelor- en masteropleidingen, en dat zou dus moeten kunnen via een minder complexe regeling. Dat is dus een voorbeeld van een gebied waarin we echt moeten proberen pragmatischer te werken. Dat zit ook vervat in het advies van de Vlor.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, ik ben blij dat u heel duidelijk bevestigt dat er geen discussie kan zijn over de taalvereisten voor zowel de bestuurstaal als de onderwijstaal. Dat is een heel belangrijk signaal.
Wat mevrouw Brusseel zegt, net als u, en wat wij ook onderschrijven, is dat we nooit een test hebben opgelegd vanuit Vlaanderen. Als er dan kritiek komt dat de test op niets trekt, is men eigenlijk in een spiegel aan het spreken, want men heeft de test zelf gemaakt. Er zijn instellingen, zowel hogescholen als universiteiten, die echt inspanningen hebben gedaan, omdat zij ook vinden dat, als zij lessen geven in een andere taal, die taal van onberispelijke kwaliteit moet zijn.
Waarom komt dat niet naar voren in de evaluaties van de studenten? Dat is een zeer goede vraag. Dan ga je ervan uit dat een student kan beoordelen of een professor de taal op een dergelijke manier beheerst dat hij weet dat het woord ‘appropriate’, wat ‘gunstig’ wil zeggen, iets anders is dan ‘excellent’. Dat is natuurlijk belangrijk. Het betekent dat studenten eigenlijk examens van elkaar zouden kunnen afnemen, als we ervan uitgaan dat studenten dat kunnen beoordelen. Of het begrijpelijk is, is nog iets anders dan de vraag of de taal van een dergelijk niveau is dat je de juiste nuances kunt meegeven. Daar gaat het in het onderwijs toch om, om iets met de juiste nuances te brengen.
Ik ben het in verband met dat vertrouwen volledig met u eens, minister: ik vertrouw altijd alles en iedereen tot het tegendeel bewezen is. Mevrouw Soens heeft gevraagd of ze die documenten kan krijgen. Er is een geredigeerd antwoord gekomen op die schriftelijke vraag. Het effectieve document zat er niet bij.
Nu, gunstige winden zijn altijd interessant. Ik heb hier een document van 28 februari 2014, opgesteld door het panel Veronica Crosby, John Norris en Elena Shohamy, die één dag bij de KU Leuven zijn geweest voor de portfoliotest. Zij noemen die test “appropriate”. Ze besluiten: “On the basis of these observations we therefore support the continuation of the already substantial commitment to the KU Leuven and we encourage the consideration of the attached recommendations for sustaining and improving future assessment practice.”
Minister, zijn die ‘recommendations’ effectief doorgevoerd in die portfoliotest? Want die zijn wel geredigeerd in het antwoord dat mevrouw Soens heeft gekregen, maar ze blijven toch wat angstvallig verborgen.
Ik heb geen enkele reden om te twijfelen aan de kennis van de zaak, bij die drie professoren die zich erover hebben uitgelaten. Maar ik stel me wel vragen bij de onafhankelijkheid van die mensen. Ik kan de vraag van mevrouw Brusseel volledig onderschrijven. Er is een panel dat ITACE heeft bekeken. Die professoren hebben dus op één dag het geheel bekeken en daarover een uitspraak gedaan. Maar zij zijn niet echt onafhankelijk van de KU Leuven. Enig opzoekingswerk leert dat ze samen hebben gewerkt in het Interfacultair Instituut voor Levende Talen (ILT), gezamenlijke onderzoeksopdrachten hebben gedaan, een negental artikels samen hebben gepubliceerd. Daar zit het gevoel: is dit te vertrouwen? En wat zegt dat dan over de 93 procent die geslaagd zijn?
Ik begrijp ook dat andere instellingen kwaad zijn, nadat ze zo veel tijd, energie en geld hebben geïnvesteerd om hun test internationaal te laten erkennen door erkende instanties, dat het op die manier verloopt. Want er was nog een hele discussie over, dat je lid moet zijn om het te kunnen laten erkennen. We weten allemaal wat verkiezingen kunnen doen. In dit geval waren het geen parlementsverkiezingen maar andere verkiezingen die daar doorheen zijn gegaan. Dus ja, we stellen ons een beetje vragen bij die portfoliotest. Dat is absoluut waar. Als de betrokken rector zegt dat hij kamers vol papier heeft, kan ik enkel tot de conclusie komen dat hij al het beeldmateriaal heeft afgedrukt, tegen 24 frames per seconde, want anders kun je van een videotest moeilijk papier hebben liggen. We moeten er dus wel naar kijken, maar inderdaad niet om de doelstellingen te wijzigen, minister.
De testen die zijn voorgesteld door andere instellingen zijn zeker valabel, denk ik. Dat stuk moeten we misschien toevoegen aan de stukken die al bezorgd zijn. Ook de tweede pagina zou moeten worden toegevoegd, zodat we dat allemaal eens van nabij kunnen bekijken.
Minister, ik ben zeer blij dat u in verband met de B2 Nederlands zegt dat professoren die we aanstellen, moeten kunnen volgen aan onze instellingen. Dat is niet meer dan logisch. Als het hen afschrikt, moeten we eens kijken wat hen afschrikt: dat ze het op drie jaar moeten behalen? Dat de vaste benoeming eraan vasthangt? Dat ze al of niet mee kunnen in bepaalde aanvraagprocedures? We moeten ernaar kijken, maar er bestaat ook nog zoiets als gastprofessoren.
Waarom is die regeling zo complex? 18,33 procent, 33 procent, opgenomen als meer dan 50 procent van de studenten meer opneemt dan enzovoort. Het is zo complex omdat we net hebben geprobeerd om dat evenwicht dat u net hebt geschetst, minister, te vertalen in beleidsregels. Dat is niet zo evident. De toenmalige partijen, de vier die ik net heb opgesomd, hadden ook door dat er in het verleden zoveel achterpoorten waren, dat ze hadden besloten om die dicht te doen.
We moeten kijken welke effecten dat heeft. Maar we mogen geen concessies doen – en daarover is iedereen het eens – aan de doelstellingen om, één, de lessen in een taal op zeer hoog niveau te laten geven en, twee, te verzekeren dat een professor mee kan functioneren aan een instelling en bijvoorbeeld ook mee kan beslissen bij een deliberatie, waar men beslist over de toekomst van studenten. Daarover gaat het.
De heer De Meyer heeft het woord.
Ik leer dat het begrip vertrouwen op veel manieren kan worden ingevuld.
Minister, ik dank u voor het omstandige en genuanceerde antwoord. Ik ben het volledig met u eens. U stelt zeer terecht twee principes voorop: kwaliteit en vertrouwen. Voor mij was wel belangrijk dat er een mogelijke nuance kan zijn tussen het decreet en de omzendbrief. Wat u daarover hebt gezegd, vind ik zeer belangrijk.
Mijn conclusie is dat u ruimte laat voor een mogelijke aanpassing, om te werken met een alternatief vormingstraject. Maar uiteraard vergt het geheel nog verder gesprek en overleg.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Minister, ik ben zeer tevreden met uw antwoord en met het feit dat u goed wilt overleggen voor u zaken zou aanpassen. Ik ben ook heel tevreden dat u achter de doelstelling staat, want daarover zijn we het nog steeds allemaal eens. Het lijkt me belangrijk om na te gaan of de omzendbrief niet voor een probleem zorgt, en die eventueel aan te passen, indien mogelijk.
In mijn vraag heb ik redelijk subtiel op de validering gewezen. De heer Daniëls heeft iets uitvoeriger uitgelegd wat mijn bekommernis is, dank daarvoor. Ik wil die bekommernis nogmaals uitdrukken. Het gaat zeker niet om een gebrek aan vertrouwen. Ik heb vertrouwen in de capaciteiten van alle betrokkenen. Ik word alleen een beetje nieuwsgierig als ik lees dat er ‘attached recommendations’ zijn, maar als ik daarnaar op zoek ga, vind ik die niet. Zeker als we de namen googelen van het panel dat voor die validering moet zorgen.
Het is alsof ik ‘recommendations’ krijg van mijn goede vriend Jo De Ro, die ik vertrouw en die u ook vertrouwt. In die briefwisseling zou u zien: kijk, beste Ann, ik heb enkele aanbevelingen toegevoegd, maar uiteraard doet u het goed en iedereen moet u vertrouwen. En vervolgens vindt u nergens in een bijlage die aanbevelingen van mijn goede vriend Jo. Dan zou u terecht kunnen vragen: Ann, welke aanbevelingen waren dat? Daar gaat het ons om. Wij zijn goede commissieleden, denk ik, als we de details willen kennen. Want er is een mooie Engelse uitdrukking die stelt: ‘The devil is in the details.’ Dat is vaak zo. We zijn daar nieuwsgierig naar, dat begrijpt u, minister.
Wat de evaluatie door de studenten betreft, heb ik er vertrouwen in dat studenten pijnpunten naar boven kunnen halen, maar misschien niet elke nuance en elk detail, zoals de heer Daniëls zegt. Mocht de visie van de student volstaan, zouden we de professoren heel wat last kunnen besparen bij de evaluatie. Dan zou er meer ‘peer evaluation’ kunnen zijn. Had ik mijn professoren moeten beoordelen, en had dat enkel van mij afgehangen, zou dat niet volledig geweest zijn. Toen ik begon te studeren, was mijn kennis van het Engels nog niet zo goed als op het einde van mijn studies, en mijn vakkennis en dergelijke ook niet. De evaluatie van de student is belangrijk, maar er moet ook een ruimere kijk zijn op de zaak.
De Vlor stelt voor om een vormingstraject te maken. Ik ben blij, minister, dat u dat als een piste beschouwt. Als dat een mogelijkheid is, moet het hoger onderwijs inderdaad zelf insteken geven. Dat moeten we de komende weken en maanden verder bekijken.
Mevrouw Soens heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik deel de bekommernis over die portfoliotest. Het is voor ons als commissieleden toch heel belangrijk dat we de originele aanbevelingen krijgen. U zegt dat de portfoliotest intussen internationaal erkend is. Wanneer is dat precies gebeurd? De stand van zaken die ik had opgevraagd, dateert intussen van 17 november 2014. Zijn de aanbevelingen opgevolgd? Hoe zit het daar precies mee?
U hebt kort aangehaald dat we misschien naar een inspanningsverbintenis in plaats van resultaatsverbintenis moeten gaan. Zonder uitspraken te doen over of we dat al dan niet moeten doen, vind ik dat toch vreemd. De meerderheid vraagt van de nieuwkomers dat er een resultaatsverbintenis hangt aan hun inspanningen om Nederlands te leren. En dan zouden we van buitenlandse docenten plots enkel inspanningen vragen en geen resultaten. Dat is toch meten met twee maten en gewichten. Nogmaals, zonder mij uit te spreken over de vraag of we naar zo’n inspanningsverbintenis moeten gaan.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, de aanvullende opmerkingen gaan grosso modo over twee grote luiken.
Ik noteer een wantrouwen – laat mij het zo maar zeggen – tegen de validatie van de portfoliotest. Ik kon niet voorspellen dat jullie dat zouden wantrouwen. (Opmerkingen van de heer Jos De Meyer)
Door sommigen. Ik wil daarover duidelijk zijn: ik heb dat wantrouwen niet. Het is niet mijn wantrouwen. Maar jullie zeggen: wij vertrouwen de KU Leuven niet en we denken – de beschuldigingen zijn niet mals – dat het internationaal panel van drie professoren niet onafhankelijk was. Dat zullen wij uiteraard nakijken. We hebben de regeringscommissaris gevraagd om de documenten te bezorgen. U hebt gevraagd om ze ook eens in te kijken. Geen probleem, u zult ze krijgen.
Wat mij wel intrigeert, zijn de ‘recommendations’ waarnaar verwezen wordt. Ik dacht dat ze erbij gevoegd waren, maar blijkbaar is dat niet zo. Ik denk dat mevrouw Soens daarover een vraag had gesteld. Het document zat erbij, maar de aanbevelingen niet? (Opmerkingen van mevrouw Tine Soens)
Ja, zo had ik het begrepen.
Laat ons een aantal zaken afspreken. Dan kunnen we de discussie verder voeren. Ik denk dat er hier geen discussie bestaat over het feit dat de portfoliotest gevalideerd is door die drie experten. Maar er worden vragen gesteld bij dat panel – ik zal het zo zeggen, want daarnet was ik misschien iets te omstandig – en bij de opvolging van de aanbevelingen. Over die twee punten zult u verder informatie ontvangen.
Mijn persoonlijke mening is dat zo’n portfoliotest goed kan zijn, zeker voor professoren die al een zeer lange traditie hebben in het lesgeven in het Engels. Als principe en als systeem vind ik dat iets goeds. Het is nuttig om te weten wat jullie daarover vinden. Voor de rest ben ik geen kenner, voor mij is het allemaal gelijk.
Die twee zaken bezorg ik jullie als aanvulling. Dit eerste luik gaat dus over het bewijs dat Nederlandstalige professoren die in een andere taal willen lesgeven, moeten voorleggen. Zijn we het erover eens dat jullie die twee zaken als aanvulling krijgen? (Instemming)
Het tweede luik gaat over de anderstalige professoren die hier komen lesgeven. Mevrouw Soens, de woorden inspannings- en resultaatsverbintenis zitten in dat luik. Dat weet u ook. Ik heb uitleg gegeven bij het Vlor-advies. Wat mij intrigeert, is de vraag of een buitenlandse professor die in Vlaanderen zou willen lesgeven al dan niet wordt afgeschrikt door het feit dat daar staat dat je dat na drie jaar moet hebben afgelegd. De Vlor gaat daar op een vrij pragmatische manier mee om en zegt dat het veel beter zou zijn dat er een intensief traject wordt afgesproken. Ik vind dat eigenlijk ook wel goed, maar ik wil wel weten wat dat intensief traject dan inhoudt. Dat debat komt er dus ook nog aan. De universiteiten hebben mij gezegd dat ze het mij zouden bezorgen, maar ik heb nog niets gekregen. We moeten dat meenemen en verder bekijken of we daar iets aan kunnen wijzigen.
Het laatste luik opmerkingen gaat over de administratieve ‘rompslomp’ bij het aanbod anderstaligen. Ik heb u één voorbeeld gegeven. Ik wacht de analyse van mijn administratie af om te bekijken wat we daar kunnen vereenvoudigen.
Collega’s, die drie luiken opmerkingen doen geen afbreuk aan de uitgangspunten. Ik ben daarin duidelijk geweest. Ook voor mij is taalkennis belangrijk, maar we moeten ervoor zorgen dat we dat op een zo efficiënt mogelijke manier kunnen toetsen en dat dat geen te grote administratieve last wordt. We moeten leren uit wat er gebeurd is tijdens de voorbije jaren.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, wat u zegt, is juist. Een portfoliotest wordt ook in andere sectoren gebruikt om verworven competenties – want daarover gaat het – aan te tonen. Ben ik a priori tegen portfoliotesten of andere testen? Eigenlijk niet. Integendeel zelfs, ik denk dat het een goede manier is. Alleen stel ik mij, net als mevrouw Brusseel en mevrouw Soens, een aantal vragen. Die vragen zijn vooral ingegeven door het heel moeilijk aan informatie geraken.
Eerst was er een andere test ontwikkeld, waarbij alle universitaire instellingen betrokken waren. Daarmee is men naar het International Association of Language Centres (IALC) getrokken. Het was wat problematisch om die instelling zover te krijgen een uitspraak te doen over die test. Uiteindelijk is het dan wel gelukt. Toen zei plots één instelling: “We gaan het toch anders doen.”
Het gaat mij vooral over de doelstelling. Waar willen we naartoe? Want als het is om de mensen bezig te houden, dan kan dat niet de bedoeling zijn. Dat kan echt niet de bedoeling zijn. Ik kijk vooral naar de instelling en de professoren die echt inspanningen hebben geleverd. Er zijn professoren die hun kennis hebben bijgeschaafd in de lesvrije weken.
Ik wil er ook op wijzen dat veel doctoraatsstudenten de cursus Academic Writing in English hebben gevolgd, zoals ik in het verleden zelf heb gemaakt. Dan pas ontdek je dat je woordenschat, ook al heb je het gevoel dat je het allemaal goed kunt uitleggen in het Engels, op bepaalde vlakken toch enigszins beperkt is en dat bepaalde formuleringen anders worden begrepen. In dat kader moeten we heel zorgvuldig te werk gaan. De vragen en kritische opmerkingen die ik hier namens mijn fractie stel en maak, gaan uit van dat zorgvuldigheidsprincipe. We hebben vertrouwen in allerlei instanties, maar beginnen wat op ons ongemak te zitten op het moment dat het moeilijk is om bepaalde dingen te krijgen, op het moment dat we moeten geloven en blind geloven. We doen dat graag, maar als we vanuit de instelling zelf de vraag krijgen om het aan te kaarten, stellen we daarover vragen.
Minister, collega’s, deze discussie is zeker niet ten einde. Het voormalige artikel 91 en nu volledig afdeling 6, is uitgebreid. Er is een reden voor die uitbreiding. Die reden is goedgekeurd door de vier partijen die dat in alle gezond verstand in de vorige legislatuur hebben goedgekeurd, inclusief de memorie. Er is zeer omstandig over gesproken. Het is evident dat we dat moeten evalueren. We zouden gek zijn om dat niet te doen. Maar, dan moeten we dat doen met alle elementen en met een duidelijke doelstelling. Want waarover gaat het? De combinatie van democratisering, het behoud van het Nederlands als onderzoekstaal, het behoud van het Nederlands als onderwijstaal en internationalisering. Die evenwichten moeten we in samenvoeging krijgen.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Minister, u hebt daarnet een zeer mooi woord gebruikt, ‘geïntrigeerd’. U zei: “Sommige dingen intrigeren mij.” Dat is het precies. Ik wil hier aan niemands adres zware beschuldigingen uiten, maar twee dingen hebben mij geïntrigeerd, namelijk de ‘attached recommendations’, en ook het feit dat de portfoliotest – die volgens mij een zeer goed werkmiddel kan zijn – gebruikt werd door de KU Leuven voor de professoren van de eigen instelling, maar dat de associatieleden, de professoren en docenten die in de associatie werkten, een andere test hebben afgelegd. Daarom werden wij een beetje nieuwsgierig en willen we de zaken graag wat grondiger bekijken.
Ik ben zeer blij dat u daarvoor zult zorgen.
Minister Crevits heeft het woord.
Ik wil nog één ding zeggen. Ik ga ervan uit dat, wanneer er internationaal gevalideerde testen zijn, anderen het ook op die manier kunnen doen. Dat is eigenlijk geen enkel probleem. Het ideaal zou zijn dat je, als je een test moet afleggen, zelf kunt kiezen op welke manier je het doet. Je kunt het dan perfect via een portfolio doen of via een andere test.
Afin, het wordt vervolgd. Ik zal u die informatie zo rap mogelijk, als het kan vandaag, bezorgen. Ik denk dat we daarover niet te lang verwarring moeten laten bestaan.
De regels zijn gemaakt zoals ze gemaakt zijn. Ik ga ervan uit dat, als hogescholen en universiteiten testen ontwikkelen en die laten valideren door panels, dat volgens de regels der kunst zal gebeuren.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.