Verslag vergadering Commissie voor Mobiliteit en Openbare Werken
Vraag om uitleg over de uitbouw van GEN's (Gewestelijke Expresnetten) in het Vlaamse Gewest
Vraag om uitleg over de dienstverlening door De Lijn
Verslag
De heer Vandenbroucke heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, wij vernamen via de media dat u met een aantal partners, namelijk de steden Gent en Antwerpen, De Lijn, de NMBS, Infrabel, Mobiliteit en Openbare Werken (MOW), Agentschap Wegen en Verkeer (AWV) en met federaal minister Galant, rond de tafel hebt gezeten om te spreken over de uitbouw van, ik citeer het Belgabericht, “een soort GEN” (Gewestelijk Expresnet) of “mobiliteitsnetwerken” rond Gent en Antwerpen.
Luidens dat bericht zou de concrete aanleiding zijn dat de communicatie rond de invoering van het nieuwe vervoersplan van de NMBS mank liep. We hebben het er al eerder over gehad in de commissie. Dat staat natuurlijk haaks, minister, op uw voornemen in het kader van uw concept combimobiliteit om de mensen vlotter te laten wisselen van vervoersmodus in hun woon-werkverplaatsingen. Ik vernam dat u een casestudy lanceert om met het oog op de uitbouw van geïntegreerde vervoersnetwerken rond Gent en Antwerpen, tegen het einde van het jaar, en ik citeer opnieuw, “de mogelijkheden van zo’n GEN te onderzoeken”.
Ik vind het goed dat u met een aantal partners rond de tafel hebt gezeten. Ik vind het goed dat er gestreefd wordt naar één visie en één gezamenlijke aanpak om de mobiliteit rond onze grootsteden te verbeteren. Ik denk dat daar zeer veel behoefte aan is. Er zijn veel grote mobiliteitsvragen. Ik denk aan een aantal concrete projecten voor mijn stad Gent, waar collega De Clercq ook al voor gepleit heeft: de spoorlijn 204 naar Zelzate en de tramlijnen 7 en 3 die al jaren gewenst zijn in Gent. Zo zijn er in Antwerpen natuurlijk ook zeer vele wensen die men graag in vervulling zou zien gaan.
Natuurlijk, de budgettaire context is niet van dien aard dat u een lang lijstje met vele wensen snel kunt inlossen. Er wordt namelijk stevig bespaard, en die besparingen zijn al voelbaar geweest rond die steden. In mijn stad bijvoorbeeld is het aantal treinen dat stopt in het station Gentbrugge, gehalveerd. Gentbrugge is niet de boerenbuiten, het is een dichtbevolkte woonwijk met vele jonge gezinnen, vlak bij de stad. Het is een spoorlijn die hen rechtstreeks zou kunnen brengen naar steden als Antwerpen en Brussel. Maar het aantal treinen dat er stopt, is gehalveerd. Ik denk aan het hoofdstation Gent-Dampoort, waar we hebben kunnen vermijden dat de enige rechtstreekse trein per dag zou worden afgeschaft. Minister, uw voornemen is schitterend, maar wat we tot op vandaag hebben gezien, zijn de effecten van besparingen van uw regering en van uw collega’s, maar die precies het tegenovergestelde teweegbrengen dan wat u voorneemt te onderzoeken of te doen.
Minister, met wie hebt u overleg gevoerd en zult u verder voeren? Blijft het overleg beperkt tot de genoemde partners in het Belgabericht, want er zijn natuurlijk ook parkeerbedrijven, aanbieders van deelauto’s en deelfietsen, de gebruikers van het openbaar vervoer en andere stakeholders? Dat zijn allemaal belangrijke stakeholders, zeker in een concept van combimobiliteit. Wat zult u precies in kaart brengen? Is dit een mooi verpakte efficiëntieoefening waarbij het bestaande aanbod zo goed mogelijk in elkaar wordt geschoven? Dat moet sowieso gebeuren natuurlijk. Of gaat het effectief over mogelijke nieuwe projecten waarvoor mogelijk bijkomende middelen zullen worden ingebracht? Met welke tijdshorizon zal dat gebeuren? Wat is uw geografische afbakening? Is dat de stad Gent en haar deelgemeenten of is dat de ruime Gentse regio? Hoe zit dat voor de stad Antwerpen? Wordt in middelen voorzien voor de uitbouw van een GEN? Mijn volgende vraag gaat over de visie waarmee u vertrekt. Ik las de evaluatienota van het nieuwe vervoersplan van de NMBS door TreinTramBus en Test-Aankoop. Zeer opvallend is dat die een pleidooi houden om niet alleen maar naar het wonen en werken als verplaatsingsmotief te kijken maar om alle verplaatsingsmotieven van mensen in kaart te brengen en om een antwoord te formuleren voor het verbeteren van onze mobiliteit.
De heer De Clercq heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, het is prachtig om vast te stellen, zonder enig overleg ter zake op dit punt, dat mijn insteek en de vragen nagenoeg dezelfde zijn als die van mijn goede collega de heer Vandenbroucke. Ik wil toch ook nog een lans breken, aansluitend op de vragen die ik heb.
Minister, welke werkwijze ziet u om tot de studie te komen? Wanneer moet de eindstudie op tafel liggen? Ziet u resultaten op korte termijn, ook als die budgettaire implicaties zouden hebben?
Mijn volgende vraag is om zo goed als mogelijk de lokale besturen, in dit geval de stedelijke besturen, te betrekken. De ervaring is toch wel dat steden een zeer goed zicht hebben op noden en op afstemming. De stadsbesturen en de schepenen staan in zeer nauw contact met allerhande verenigingen, organisaties en belangeninstanties ter zake. Het is heel belangrijk dat men hun verantwoordelijkheid geeft en dat ze minstens even veel wegen als de andere geciteerde actoren. Het komt het beste aan hen toe om te kijken welke andere actoren vanop het grondgebied van de steden zouden worden betrokken omdat ze het best geplaatst zijn om die afstemming, dat openbaarvervoernetwerk en de finesses en noden te kennen en in dialoog te gaan met verenigingen allerhande van het grondgebied. Daar wil ik toch een lans voor breken. Het past ook in de filosofie die ik al een paar keer heb willen meegeven dat het heel relevant is dat steden en bevoegde schepenen zeer goed geconsulteerd worden over alle initiatieven die er zijn, ook wat betreft communicatie, draagvlak, expertise en dialoog.
De heer de Kort heeft het woord.
Voorzitter, het is goed dat wij met zijn allen op dezelfde golflengte zitten in deze commissie en op eenzelfde manier aandacht vragen voor deze problematiek. Minister, het is goed dat u de zaak van de voorstadsnetwerken wilt aantrekken.
Terwijl u pleit voor een verdere uitbouw van voorstadsnetwerken, worden we tegelijkertijd geconfronteerd met berichten van schrapping van lijnen bij De Lijn. Men kan zich de vraag stellen of dat niet haaks op elkaar staat. Ik denk dat het mogelijk moet zijn om te zeggen dat, ondanks minder middelen, er toch meer openbaar vervoer zou kunnen worden gerealiseerd. In Nederland is dat gebeurd. Ik heb hierover recent gelezen in de Nederlandse elektronische nieuwsbrief ‘Verkeersnet’.
Minister, ik ben sterk geïnteresseerd om te weten op welke manier alles verder zal gebeuren. Hoe wilt u de GEN’s rond Antwerpen en Gent verder uitbouwen? Hoe rijmt u deze investeringen met de besparingen? Op welke manier denkt u in het kader van besparingen en het terugdringen van het aanbod, de basisbereikbaarheid van De Lijn te optimaliseren? Hoe wilt u die basisbereikbaarheid operationaliseren?
Minister Weyts heeft het woord.
Collega’s, naar aanleiding van een vraag van collega Brouwers heb ik al een en ander toegelicht in een vorige bespreking. Ik veronderstel dat deze vragen toen al waren ingediend.
Ik heb enkele keren overleg gehad met de heer Cornu. Zijn vraag was of er enige betrokkenheid mogelijk is om het GEN, in concreto in Antwerpen en Gent, gestalte te geven.
Ik heb dat opgepikt en gevraagd of we vanuit de logica van combimobiliteit konden bekijken hoe we daarin andere vervoersmodi kunnen betrekken en al diegenen die op het vlak van mobiliteit investeren en aan de knoppen zitten, kunnen samenbrengen en ervoor kunnen zorgen dat zij hun visies delen en zo komen tot één mobiliteitsvisie ten aanzien van die stedelijke en voorstedelijke mobiliteit.
Zo is het gekomen dat we besloten hebben om op korte termijn een gezamenlijke studie naar een gewestelijk voorstadsnet in Antwerpen en in Gent gestalte te geven. Ik steek niet onder stoelen of banken dat dat gegroeid is vanuit een zeker voluntarisme. We hebben dat snel in de praktijk kunnen brengen door de mensen samen rond de tafel te zetten. Je kunt ongebreideld zijn in de samenstelling van zulke stuurgroepen, maar het is vooral de bedoeling geweest om diegenen die moeten en kunnen investeren, die aan de knoppen zitten en verantwoordelijk zijn voor mobiliteitsbeslissingen en -investeringen, in eerste instantie samen te brengen. Dan heb ik het over de NMBS, Infrabel, het departement Mobiliteit en Openbare Werken (MOW), het Agentschap Wegen en Verkeer, de steden Antwerpen en Gent. Ook de Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel (BAM) zat vanzelfsprekend mee aan tafel, gelet op de grote betrokkenheid, ook in andere dossiers die u bekend zijn. Ik denk dat ik vergeten ben dat mee te geven in het antwoord aan mevrouw Brouwers.
Ik heb toen voorgesteld om dat op mijn kabinet te doen, om een vertrekbasis te hebben. De eerste vergadering, een soort kick-off van die studie GEN Antwerpen en Gent, heeft plaatsgevonden op 20 maart. In eerste instantie hebben diegenen die moeten en kunnen investeren en die aan de knoppen zitten, daaraan deelgenomen. Het was niet de bedoeling om dat initiatief onmiddellijk te overladen met een betrokkenheid. Ik denk dat de samenstelling al betrekkelijk ruim was.
Het idee van het GEN Antwerpen en Gent is een concept dat verder gaat dan enkel het spoor. Het is de bedoeling om met alle partners samen te werken op het vlak van aanbod en informatie aan de klanten en om meer integratie te ontwikkelen, ook op het vlak van ticketing en tarieven.
Heel concreet gaat het over de analyse van aspecten die van belang zijn voor de reiziger als klant: onthaal in de stations, multimodale toegang tot perrons, informatieverstrekking aan reizigers, tariefharmonisatie, ticketintegratie, gemeenschappelijke communicatie en promotie en interconnectiviteit inzake dienstregeling. Een concrete doelstelling is een geïntegreerde netwerkkaart die een volledig overzicht biedt van trein-, tram- en busaanbod met ook visuele aanduiding van de park and rides (P+R’s). Daarom is ook het Agentschap Wegen en Verkeer betrokken.
Net zoals de discussie over combimobiliteit die we al herhaaldelijk hebben gevoerd, vind ik dat we de wagen ook moeten inbrengen. Waarom? Omdat de mensen die wagen nu eenmaal gebruiken en we vooral moeten focussen op het verleiden van mensen om die wagen minstens voor een deel van het woon-werktraject te vervangen door een duurzaam alternatief. Het komt er eigenlijk op neer om in budgettair moeilijke tijden maximaal krachten te bundelen en ervoor te zorgen dat we niet dubbelop doen, wat vandaag in de praktijk nog altijd het geval is, en gericht te investeren. We moeten van onderuit gestalte geven aan een operationele visie en samenwerking.
Diverse werkgroepen zullen van maart tot juni 2015 de mobiliteitsvisie en mobiliteitsvraag en ook het huidige aanbod van alle partners in kaart brengen. In het tweede semester van 2015 is het de bedoeling om de kritieke succesfactoren en de aanpak voor implementatie van een eerste reeks verbeteringsmaatregelen van het doelaanbod te formuleren. Het gaat in eerste instantie dus om de quick wins: hoe kunnen we ervoor zorgen dat we bij de aanpassing van ons aanbod een win-winsituatie realiseren en de dienstverlening veel meer op elkaar afstemmen?
Die werkgroepen rapporteren maandelijks aan een stuurgroep waarin alle partners zetelen, en zoals gezegd een gelijkwaardige stem krijgen, wat evident is. Alle partners zijn het erover eens dat de stuurgroep in het eindrapport concrete quick wins moet voorstellen die vervolgens in 2016 al zouden kunnen worden geïmplementeerd.
Het uitgangspunt is dat de operationele samenwerking tussen de vervoersmaatschappijen De Lijn en de NMBS moet verbeteren. Ik denk dat je dat het best doet door hen samen aan één project te laten werken, door hen vanuit een operationele modus, een operationeel niveau samen te zetten.
Deze praxis zal ertoe leiden dat er bij de opmaak van het vervoersplan 2017 van de NMBS concreet rekening wordt gehouden met de inbreng van De Lijn vanuit een bottom-upbenadering. Iedereen is er namelijk van overtuigd dat de lokale verantwoordelijken de mobiliteitssituatie het best kunnen inschatten en verbeteringen kunnen voorstellen.
De vraag naar besparingen zie ik in termen van optimale benutting, waarbij wordt vermeden dat men letterlijk parallelle trajecten tussen De Lijn en de NMBS verzorgt. Wat betreft het stads- en streekvervoer, is het trouwens zo dat De Lijn Vlaams-Brabant juist inpikte op de hiaten die er in het Brussels GEN-netwerk vallen, om op die assen het Brabantnet voor trams en enkele hoogwaardige busverbindingen uit te rollen. Het gaat dan over assen waar voldoende potentieel is aan de vraagzijde om een hoogfrequent openbaar vervoer aan te bieden, waar de dienstverlening van de NMBS niet meteen een antwoord op biedt. Het kan een goede aanvulling vormen op het netwerk en het aanbod van de NMBS.
De heer De Kort brengt een en ander in relatie tot basisbereikbaarheid, waarover we hier al wat vragen hebben gekregen en een beperkte discussie hebben gevoerd. Het is zo dat de basisbereikbaarheid breder moet worden begrepen dan het louter sleutelen in de marge van het huidige geregelde aanbod van De Lijn. Heel recent is er in opdracht van De Lijn een studie afgerond voor de operationalisering van basisbereikbaarheid. U en ook andere collega’s hebben daar herhaaldelijk naar gevraagd. Ik heb die net gekregen en laten bezorgen aan de commissiesecretaris, die dat kan doorspelen. De resultaten van deze studie, die is uitgevoerd door Timenco, worden u bezorgd.
Wat zijn de drie zaken die naar voren komen in de conclusies? Ten eerste, dat de aanbodstrategie van basismobiliteit via het bieden van oppervlaktedekking met geregeld vervoer in de kleine steden en het buitengebied al te duur is voor het aantal reizigers dat wordt vervoerd. Die verhouding is scheefgetrokken. Ten tweede blijkt uit een groot aandeel buitenlandse voorbeelden dat er drie kansrijke concepten naar voren worden geschoven die mogelijk geschikt zouden zijn voor toepassing in Vlaanderen. Het gaat dan om de fiets in het voortransport naar haltes van hoogfrequente gestrekte lijnen, de collectieve taxi en de buurtbus. Ten derde wordt er aanbevolen om de huidige belbus niet te selecteren als op zichzelf staand concept voor de bediening van de landelijke gebieden. De structuur van kosten en opbrengsten en het reizigersvolume van het huidige concept steekt zeer ongunstig af tegen buitenlandse voorbeelden van geïntegreerde collectieve taxidiensten.
De belangrijke volgende stap in heel de discussie – ik denk dat jullie de planning daarvan hebben vastgelegd in de commissie – is dat we op basis van zulke inzichten gaan naar de input van een brede groep stakeholders.
In het kader daarvan zullen in de commissie – ik denk op 30 april en 7 mei – hoorzittingen worden georganiseerd met de stakeholders.
Ik zal ervoor zorgen dat vanuit het departement MOW, vanuit mijn diensten en mijn kabinet, er een soort basisinsteek, een nota gebaseerd op insteken van De Lijn en MORA zal worden opgesteld. Die nota kunnen we dan op voorhand op tafel leggen, kwestie van een concrete basis te hebben.
Het doel is natuurlijk om samen met die stakeholders te bekijken hoe we in de komende jaren samen efficiëntere alternatieven kunnen uitweken. De timing en het plan van aanpak worden in de komende weken geconcretiseerd.
De heer Vandenbroucke heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw antwoord. Voluntarisme vind ik geen slecht uitgangspunt om de hand aan de ploeg te slaan. Met voluntarisme kun je soms meer bereiken dan vermoed.
Als ik de opsomming van de doelstellingen van de oefening beluister, denk ik toch dat we met de voeten op de grond moeten blijven en dat de uitbouw van een GEN-netwerk misschien een iets te grote rode strik is rond wat eigenlijk een optimalisatieoefening is. Nogmaals: het is op zich niet slecht dat dat gebeurt, maar ik vind het de evidentie zelve dat de twee openbaarvervoersmaatschappijen die op Vlaams grondgebied actief zijn, operationeel samenwerken. Of dat zou toch een evidentie moeten zijn. We hebben in het verleden echter gezien dat dat niet zo was. Ik vind het goed dat u die samenwerking faciliteert. Maar om nu te spreken over de uitbouw van een GEN-netwerk? Dat vind ik toch ietwat overdreven voor wat wel degelijk een optimalisatieoefening is.
Ik ben benieuwd naar dat eindrapport, en nog meer naar de quick wins die daarin zullen worden opgesomd. U spreekt over een uitvoering in 2016. Samen met mijn stadsgenoten kijk ik reikhalzend uit naar elke stap voorwaarts in het verbeteren van de mobiliteit.
Ik wil ook nog eens een lans breken voor het verbeteren van de doorstroming van het openbaar vervoer op het grondgebied van een stad. Ik woon zelf aan een belangrijke as, waar zes tot acht bussen per uur passeren naar het belangrijkste reizigersstation van de NMBS, namelijk dat van Gent-Sint-Pieters. Dat is een traject van 4,3 kilometer, waarvan 500 meter over een weg in het beheer van de stad Gent. De rest zijn gewestwegen. Die bus doet daar in de spits drie kwartier over. Dat is 5,5 kilometer per uur. Dat zijn quick wins die toch vrij snel zouden moeten kunnen worden aangepakt.
Ik kijk ook uit naar de resultaten van de studie over basisbereikbaarheid. Ik vind het goed dat u die wilt delen met het parlement. Dat zal wellicht inspirerend kunnen zijn om in gesprek te gaan met de verschillende stakeholders die we hier zullen beluisteren. Zodra we er kennis van genomen hebben, kunnen we daar verder over discussiëren.
De heer de Kort heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw antwoord. Het is inderdaad van belang dat u de studie over basisbereikbaarheid nu al overmaakt, zodat we die tijdens het paasreces kunnen bestuderen en doorgronden.
Ik vind het een goed voorstel dat u eerst nog een basisinsteek zult leveren, die samen met De Lijn en de MORA is opgesteld. We kijken uit naar de verdere gedachtewisseling daaromtrent, samen met de stakeholders.
Collega’s, de studie is ons zonet digitaal bezorgd. We zullen ervoor zorgen dat u die morgenvroeg al hebt.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.