Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Verslag
De heer Ronse heeft het woord.
Minister, mijn vraag gaat over het probleem van de rechtszekerheid van de tuincentra. Vooraleer naar de kern over te gaan, verwijs ik naar twee onderzoeken. Er was in 2009 een onderzoek naar het ruimtegebruik van grootschalige handelsvestigingen. Er werd daarin een raming gemaakt van de totale brutoverkoopoppervlakte van de tuincentra in Vlaanderen.
De raming voor die tuincentra bedroeg ongeveer 35 hectare. Dat onderzoek werd verricht in functie van de opmaak van een ruimtelijk afwegingskader voor grootschalige detailhandelsvestigingen. In 2012 was er het rapport van Tritel, getiteld ‘Studie naar de aard en vestigingsproblematiek van problematische ruimtevragers’, met een aanzet tot oplossingen en beleidsaanbevelingen. Daarin werden een 7-tal sectoren nader onderzocht, waaronder de tuincentra. Daaruit bleek dat toen 468 ondernemingen onder de noemer van de tuincentra vielen, met een totaal ruimtebeslag van 1134 hectare. We kennen onder meer Intratuin en Eurotuin. Het gaat over dergelijke bedrijven.
De tuinbouwvereniging definieert tuincentra als retailbedrijven gefocust op alle aspecten van de tuin, en onderscheidt daarbij vier types. Dat onderscheid is belangrijk. Om te beginnen is er het planten- of groencentrum. Die staan nog het dichtst van allemaal bij hun oorsprong: ze zijn gegroeid uit een tuinbouwbedrijf met eigen kweek en hebben nog een zeer sterke affiniteit met de ruimte waarin ze oorspronkelijk waren gevestigd, zijnde vaak agrarisch gebied. Dan zijn er de uitgegroeide toeleveringsbedrijven, die professionele land- en tuinbouwers voorzagen van zaden en meststoffen, maar nu ook uitbreiden richting particulieren. Vervolgens – en daar knelt het schoentje vaak – zijn er de uitgebreide tuincentra, die nog weinig linken hebben met de land- en tuinbouw of met producten voor plant en dier. Vaak wordt dat aangevuld met horeca-activiteiten. Het gaat hierbij over artikelen zoals plantgoed en bloemen, maar ook steeds meer over decoratiematerialen, bloempotten, opritten, vijvers, afsluitingen en zo meer.
Door die evolutie qua activiteiten van actieve plantenkwekerij naar zuivere retail en de uitbreiding van het aanbod zijn nogal wat van die tuincentra zonevreemd. Volgens de studie is het grootste probleem dan ook voornamelijk dat er geen vergunningen kunnen worden verkregen, zowel qua ruimtelijke ordening en milieu als qua sociaal-economische aspecten. Tot op vandaag wordt er nog een gedoogbeleid gehanteerd voor deze tuincentra, wat nefast is voor een verdere groei en modernisering.
Het lijkt me belangrijk dat we een onderscheid blijven maken tussen vergunde situaties en illegale situaties, en dat we tegelijk kijken naar de omgeving en de draagkracht van die omgeving. In bepaalde gevallen kan een herbestemming naar kmo- of retailzone ruimtelijk aanvaardbaar zijn. Sommige centra zijn echter gelegen in kwetsbaar of waardevol landbouwgebied. In die gevallen moeten we ervoor zorgen dat dergelijke ontwikkelingen de ruimtelijke draagkracht in de open ruimte niet overstijgen.
Op basis van de fameuze omzendbrief van Ruimtelijke Ordening van december 2011 betreffende het afwegingskader voor grootschalige detailhandel moeten nieuwe tuincentra – en het is wel belangrijk dat ‘nieuwe’ te benadrukken – maximaal worden geconcentreerd binnen de stedelijke gebieden, en niet in de open ruimte. Die open ruimte moet worden gevrijwaard van nieuwe bebouwing en mag geenszins bijkomende verkeersgenererende activiteiten opnemen. Bovendien bestaat het gevaar dat men na het verkrijgen van een regularisatie overschakelt op een ander gamma, waarbij er geen enkele link met het landelijk gebied meer bestaat.
Minister, welke planologische of regelgevende initiatieven heeft de Vlaamse Regering tot dusver genomen om deze historisch gegroeide activiteiten rechtszekerheid te geven? Dat is een vraag over het nabije verleden. Op welke manier zult u duidelijkheid geven over mogelijkheden voor groei en modernisering voor de branche van de tuincentra in Vlaanderen, met de algemene problematiek waarmee men nu wordt geconfronteerd, namelijk het gedoogbeleid en de rechtszekerheid die enigszins ontbreekt in dezen?
De heer Ceyssens heeft het woord.
Voorzitter, minister, de heer Ronse kaart hier een oud zeer aan, namelijk de problematiek van de tuincentra, een problematiek die al decennia lang meegaat in het beleidsdomein Ruimtelijke Ordening. Daar worden we dikwijls geconfronteerd met de facto onvergunbare exploitaties, bedrijven die gegroeid zijn uit oude serrebedrijven. Soms gebeurde dat moedwillig, soms was er een andere reden, maar het zijn alleszins bedrijven die zich uiteindelijk zijn gaan richten op de detailhandel. Ik meen dat daar precies het schoentje knelt. Er zijn natuurlijk verschillende soorten tuincentra, maar als het gaat over grootschalige detailhandel, dan meen ik dat we toch uiterst voorzichtig moeten zijn. Die bedrijven die zich op dat vlak wel aan de regels houden en zich inplanten in zones voor grootschalige kleinhandel, hebben immers natuurlijk veel meer investeringskosten dan bedrijven die zouden worden geregulariseerd in een of ander agrarisch gebied.
Mijnheer Ronse, ik denk dat er voor heel veel bedrijven die in de loop van de tijd een bepaalde omvorming hebben gekend, tenzij het natuurlijk gaat over grootschalige kleinhandel, op gemeentelijk niveau een initiatief kan worden genomen, via het planologisch attest enerzijds en via het ruimtelijk uitvoeringsplan anderzijds. Als het echter gaat over grootschalige detailhandel, dan lijkt dat me niet meteen een middel. Minister, ik kijk ter zake echter ook uit naar uw antwoord.
Minister Schauvliege heeft het woord.
Voorzitter, mijnheer Ronse, ik dank u voor de vraag. U hebt een mooi historisch overzicht gemaakt en een correcte analyse gegeven, denk ik. Er is in de vorige legislatuur ook heel wat studiewerk gebeurd. Er is genoeg gestudeerd. Er moeten oplossingen worden gezocht en aangereikt. Mijnheer Ceyssens, ik volg u ook als u zegt dat we ook de deur niet open mogen zetten om van alles en nog wat toe te laten.
Het klopt dat er een onderscheid kan worden gemaakt tussen verschillende soorten tuincentra. Ik heb recent ook een gesprek gehad met de sector. Vandaar waarschijnlijk ook uw vraag. Ik heb met die mensen overlegd en aangegeven dat ik dus naar oplossingen wil zoeken.
Ik overloop even de soorten die we kunnen onderscheiden. Als het gaat om de verkoop van producten in de landbouwsfeer, bijvoorbeeld zaden en meststoffen, of eigen plantgoed, dan zal het bedrijf, ook al is dat gevestigd in agrarisch gebied, bijna geen problemen hebben wat de vergunningstoestand betreft. Het is Landbouw en Visserij dat dit controleert, aan de hand van de boekhouding.
De minimumgrens van de verkoop van landbouwgerelateerde producten wordt op 50 procent gelegd.
Een ander type zijn tuincentra waar branchevervaging is opgetreden. Dat is als de directe relatie tussen verkoopproduct en de oorsprong van het product er niet meer is. Dan zijn ze zonevreemd. Vaak is de handelsfunctie op zich niet vergund, wat niet uitsluit dat de oorspronkelijke gebouwen wel degelijk waren vergund. Soms is er sprake van verwarring tussen de sociaal-economische en de stedenbouwkundige vergunning.
Een andere trend is schaalvergroting om concurrentieel te blijven. Ik verwijs naar de omzendbrief van 2011, het afwegingskader voor grootschalige detailhandel. Daarin worden de tuincentra vermeld. Verdere specifieke regelgeving is er vandaag niet.
De lijn die in verschillende beleidsteksten, omzendbrieven, maar ook gemeentelijke en provinciale structuurplannen wordt aangehouden, is duidelijk. Als het gaat over grootschalige detailhandel, worden ze niet opgenomen in de visievorming van de lokale besturen.
Een ruimtelijke afweging over de locatie is altijd noodzakelijk. Daarbij worden elementen zoals clustering, maar ook geïsoleerde ligging, vlotte, hinderlijke ontsluiting tegen elkaar afgewogen. Het bestaand regelgevend ruimtelijk kader is duidelijk en biedt ook de mogelijkheid tot een gedifferentieerde aanpak met respect voor de ruimtelijke omgeving. Vanuit dit opzicht is een algemene Vlaamse regularisatie niet nodig. Het initiatief voor het onderzoek naar bestendigen en uitbreiden ligt bij de lokale besturen die de situatie het best kunnen inschatten.
Er is dus een duidelijk kader, maar historisch zijn er wel bepaalde situaties waarvoor geen oplossing kan worden gevonden. Bijvoorbeeld kwekerijen met een handelsfunctie, waarvan de vergunningssituatie het verkrijgen van het planologisch attest in de weg staat. Daar moeten we inderdaad een oplossing voor zoeken. Na het gesprek met de sector zijn we aan het bekijken hoe we daar een generieke oplossing voor kunnen zoeken. We zijn ermee bezig en hopen op relatief korte termijn met een concrete oplossing voor de dag te komen.
Er is dus een kader, er is een mogelijkheid om het gemeentelijk aan te pakken, maar voor een aantal historisch gegroeide tuincentra moet er een andere oplossing worden gezocht omdat er voor hen geen andere uitweg is. Dat zijn we op dit moment aan het bekijken.
De heer Ronse heeft het woord.
Het is goed dat er werk wordt gemaakt van de methodiek met de planologische attesten of de ruimtelijke uitvoeringsplannen, en dat de dossiers ter harte worden genomen. Het voorstel van de sector zelf voor een algemenere oplossing verdient ook de aandacht. Men zou bijvoorbeeld, zoals bij zonevreemd jeugdlogies, eerst een totale inventarisatie, een categorisering kunnen maken en een aftoetsing doen aan een totaal afwegingskader voor uitsluitend de bestaande centra. De organisatie van tuinverenigingen suggereerde om te gaan naar een uitdoofscenario van een aantal jaren voor deze die niet door die algemene oefening geraken. Hoe kijkt u naar dat concrete voorstel?
Minister Schauvliege heeft het woord.
Dat zijn we aan het onderzoeken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.