Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Voorzitter, een tijdje geleden heb ik de voorstelling bijgewoond van Studievaardigheden en Interessemonitor (SIMON), een oriënteringstool van de Universiteit Gent. Dat was een zeer zinvolle voorstelling. Mevrouw Brusseel was daar trouwens ook aanwezig.
Een van de toen voorgestelde elementen die me hevig hebben doen schrikken, is dat 25 procent van de instromende studenten de eindtermen wiskunde van de tweede graad van het aso niet hebben behaald. Die leerlingen stromen in in het hoger onderwijs en halen de eindtermen niet van de tweede graad van het aso, een graad die helemaal op doorstroming is gericht.
’s Anderendaags is een specifiek onderdeel hiervan in de krantenkoppen verschenen. Jammer genoeg, is in de kranten niet alles aan bod gekomen. Ze waren daar dan ook niet aanwezig. Blijkbaar kent 25 procent van de studenten de regel van drie niet. De basiskennis van de studenten baart de universiteiten natuurlijk zorgen.
Eenzelfde tendens vinden we weer in de peilingproeven wiskunde die in 2011 zijn afgenomen. Ik citeer het rapport: “De algemene percentages voor de verschillende wiskundetoetsen zijn globaal niet zo goed en erg verspreid: van 42 procent voor functies van de eerste en de tweede graad tot 76 procent voor statistiek.” Dit betekent dat 24 procent van de jongeren een statistiek in de media niet of nauwelijks kan lezen en problemen heeft met een verband, een gemiddelde en een mediaan.
Minister, ik zou u hierover een aantal vragen willen stellen. In het licht van de eindtermen is dit volgens mij belangrijk.
Ziet u een verband tussen het niet bereiken van de eindtermen van de tweede graad door instromers in het hoger onderwijs en het dalend studierendement in het hoger onderwijs? Misschien trap ik hier een open deur in. Mijn volgende vraag is echter minstens even belangrijk. Zo ja, welke maatregelen wilt u nemen om deze problemen in de toekomst te vermijden? Welke maatregelen wilt u niet nemen? Waarom niet?
Op welke termijn ziet u de noodzakelijke aanpak van de eindtermen? Deze vraag is gisteren met betrekking tot het basisonderwijs al aan bod gekomen. Nu gaat het echter om het secundair onderwijs. Ik heb het over een reductie, maar ook over een concretere formulering en ambitieuzere opstelling van de eindtermen.
Op welke wijze wilt u het hoger onderwijs bij deze aanpak betrekken? Ik heb het dan heel concreet over de opstelling, de reductie en de concretisering van de eindtermen.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Voorzitter, ik had eigenlijk een vraag om uitleg over hetzelfde onderwerp opgesteld, maar ik was iets te laat. Ik ben dan ook heel blij dat ik mijn vragen nu kan stellen. Het gaat immers om dezelfde problematiek, namelijk de peilingen.
Ik zal even de cijfers overlopen. Voor het eerst is bij 3873 leerlingen uit 237 klassen in 171 Vlaamse secundaire scholen een peiling afgenomen. Er is gekeken naar de beheersing van de eindtermen wiskunde in het tweede leerjaar van de tweede graad van het aso.
Deze peiling heeft verschillende pijnpunten aan het licht gebracht. Slechts 50 procent van de leerlingen beheerst de eindtermen betreffende getallenleer en algebra. Slechts 42 procent beheerst de eindtermen betreffende de functies van de eerste en de tweede graad. Wat het halen van de eindtermen betreft, is er bovendien een groot verschil tussen de optiegroepen. De optiegroepen omvatten klassieke talen, wetenschappen, sport, economie en humane wetenschappen. Slechts 10 procent van de leerlingen in de humane wetenschappen beheerst de eindtermen betreffende getallenleer en algebra.
De leerkrachten hebben zelf overigens toegegeven dat 8 procent van de eindtermen niet is gezien. Vooral de eindtermen betreffende ruimtemeetkunde worden vaak slechts gedeeltelijk of niet behandeld.
Minister, zijn naar aanleiding van deze peiling al concrete acties ondernomen? Plant u nog concrete maatregelen? Lijkt een eventuele actualisering van de eindtermen wiskunde van de tweede graad van het aso u opportuun?
Hoe wilt u een antwoord formuleren op de grote verschillen tussen de verschillende optiegroepen met betrekking tot het halen van de eindtermen? De groepen wetenschappen en klassieke talen scoren merkelijk beter dan de groepen economie en humane wetenschappen. Wat deze laatste groep betreft, wil ik nog een klein detail aanhalen. Leerlingen denken soms dat ze zich goed voorbereiden op een economische richting in het hoger onderwijs door in het secundair onderwijs economie te studeren. Dit maakt deze vaststelling nog pijnlijker.
De heer De Meyer heeft het woord.
Voorzitter, indien ik het me goed herinner, hebben we afspraken over onze werkzaamheden gemaakt. We hebben afgesproken in het najaar een maatschappelijk debat over de eindtermen te voeren.
Minister, ik zou u dan ook willen suggereren met deze planning rekening te houden. (Opmerkingen van minister Hilde Crevits)
Met betrekking tot de inhoudelijke vraag staat er in uw beleidsnota, minister: “Leerdoelen scherpstellen om sterke persoonlijkheden te vormen.” Ik citeer daaruit één zinnetje: “Ik zal rond de huidige eindtermen en ontwikkelingsdoelen evalueren, bijsturen en waar nodig reduceren. Ik formuleer ze duidelijk en ambitieus om zo te voldoen aan de behoeften van de 21e eeuw.” Qua aanpak stelt u: “Ik focus hierbij op de vraag welke vorming iedereen in het onderwijs dient mee te krijgen. Daarvoor voer ik een grondig debat met de onderwijsverstrekkers, de partners, de hogeronderwijsinstellingen, de arbeidsmarktactoren, het middenveld en de overheid.” Minister, zijn die gesprekken al gestart? Wat is de timing voor deze gesprekken?
Minister Crevits heeft het woord.
Mijnheer De Meyer, ik kan nog niet op alles antwoorden aangezien dat debat er komt.
Er is trouwens net een zeer interessant Belgabericht binnengekomen over de studie van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), die zegt dat jongens lui zijn in het onderwijs en meisjes zelfvertrouwen missen. Er staan zeer interessante dingen in, die ik zelf niet wist. Er wordt een verklaring gegeven voor het feit dat, hoewel meisjes betere resultaten halen in het secundair onderwijs, zij niet alleen minder kiezen voor wiskunde maar ook dat zij in het hoger onderwijs minder scoren op wiskunde. Het heeft te maken met een gebrek aan zelfvertrouwen. Leerkrachten houden, zonder het zelf te beseffen, de genderongelijkheid in stand door hun opmerkingen. Er zijn er hier die knikken, zo van: “Bij mij was dat ook zo.” Ik heb daar geen last van gehad, maar ik zat dan ook in een klas met alleen maar meisjes. Ik weet niet wat ze tegen de jongens zeiden.
Mijnheer Daniëls en mevrouw Brusseel, ik antwoord op uw vragen. Eerst moet ik wat relativeren. Het niet bereiken van de eindtermen wiskunde tweede graad is niet de enige voorspellende indicator voor het studierendement. Het behaalde studierendement wordt ook bepaald door andere factoren: het profiel van de leerlingen, waarover we het al uitgebreid hadden. Mevrouw Brusseel, u maakte ook melding van wat de beste richtingen zijn. Dan is er ook de studiekeuze die men maakt. We zien dat laag studierendement samenhangt met een minder goede keuze, waardoor de motivatie minder is. Maar daarover gaat het nu uiteraard niet.
Het niet of onvoldoende bereiken van de eindtermen tweede graad wiskunde is voor mij een gegeven om zeer sterk rekening mee te houden en erover door te spreken, zowel binnen mijn administratie als met de onderwijsverstrekkers. Zoals de heer De Meyer terecht opmerkt, zullen we hiermee rekening houden in de discussie over de eindtermen. Maar wij zullen, collega’s, binnenkort – ‘hold your horses’ – ook de resultaten hebben van de peilingen wiskunde derde graad. Mevrouw Brusseel, u vraagt wanneer wij rekening zullen houden met de peilingen tweede graad. Ik zal ermee omgaan als ik een antwoord heb op de resultaten van de peilingen derde graad. Eindtermen volgen een leerlijn. Voor mij is het niet zo interessant om maar een deel van die leerlijn aan te pakken. Dat betekent niet veel uitstel. Het wordt eind mei. Dat gaat gepaard met een studiedag en veel trammelant. Naar aanleiding van de release van de resultaten van de peilingen derde graad in mei zullen we een werkseminarie houden dat meteen focust op de tweede en de derde graad. Dan hebben we de volledige leerlijn en alle resultaten. Dat is de nuttigste werkwijze, en het past perfect in de timing waarover de heer De Meyer het had.
Hoe zien we nu de verdere aanpak van de eindtermen? We moeten afspreken hoe we de samenwerking met het parlement aanpakken en welke rol jullie daarin willen spelen. De resultaten waarmee we kunnen werken, zullen we hebben tegen het zomerreces. In het najaar komt dan de hele discussie. Voor mij is het om het even hoe we de timing zien. Ofwel plannen we met de commissie, zoals met het Inschrijvingsdecreet, een aantal hoorzittingen, ofwel doe ik een gooi. Dat is voor mij ook goed. De Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) is nu al gevraagd om het voortraject met de onderwijsverstrekkers te begeleiden. Zij hebben van mij al de opdracht gekregen. Voorzitter, we zullen eens moeten bekijken hoe we dat zullen aanpakken.
Uit de gesprekken met de belanghebbenden leren we enerzijds dat men vraagt naar een reductie van de eindtermen en een concrete en ambitieuzere formulering. Ik ben het daarmee eens. Maar anderzijds merk ik dat er zoveel vragen zijn naar een eindterm voor dit en een eindterm voor dat. Het moet milder en ambitieuzer en helderder, maar de praktijk is anders. Van alle fracties hoor ik voorbeelden van wat ik daar allemaal extra moet insteken. De realiteit staat dus haaks op het gevoel dat we allemaal hebben. We zullen elkaar daarin moeten vasthouden en consequent zijn. Minder en ambitieuzer is ook mijn wens. Het moet vooral, als je dergelijke richtingen volgt, een goede voorbereiding zijn op het hoger onderwijs. Je mag verwachten dat als je daarin instapt en ze doen een test die gebaseerd is op wat je zou moeten kennen, dat je het dan ook effectief kent.
Voor wat betreft de resultaten van de peilingen wiskunde en ook de andere peilingen: er is nog een project algemene vakken (PAV) in het bso. Dat vormt uiteraard een zeer goede input om het geheel te herbekijken.
Mijnheer Daniëls, in het kader van de modernisering van het secundair onderwijs wordt op dit ogenblik al gesproken met de vertegenwoordigers van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) en de Vlor, met het oog op de betere afstemming van de eindtermen secundair en de begintermen hoger onderwijs. Bovendien worden ook de decanen van de betrokken faculteiten betrokken bij de opmaak van de eindtermen. U hebt dat wellicht gemerkt toen het ging over de eindtermen natuurwetenschappen. Het zal ook zo zijn bij aardrijkskunde. Ik vind dat wel oké. Het is ook wenselijk om de Vlor te vragen om een overleg tussen secundair en hoger onderwijs te organiseren. Wij hebben het altijd over de schotten tussen aso, bso, tso en kso. Maar er zijn ook schotten tussen lager en secundair, en tussen secundair en hoger onderwijs. Die moeten weg, zeker ook bij de uitrol van het masterplan. Het hoger onderwijs moet betrokken worden niet alleen bij de eindtermen maar ook bij de herorganisatie van alle richtingen.
Ik ben nog wat aan het zoeken hoe we er verder mee omgaan.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, dank u voor uw toelichting. Blij is het foute woord, maar ik denk toch dat het goed is dat iedereen vragen heeft bij de resultaten, en dat u met uw administratie aan de onderwijsverstrekkers de opdracht hebt gegeven om dat te bekijken. Dit is niet iets dat we zomaar kunnen laten passeren. In het licht van het debat over de eindtermen, dat in het masterplan voor het secundair onderwijs is opgenomen, is de concretisering belangrijk, niet om de autonomie en vrijheid te fnuiken, maar om duidelijk te maken wat er nu zeker moet worden bereikt. Nu wordt vaak gezegd dat sommige zaken te vaag omschreven zijn, waardoor ze dat niet op die manier kennen maar wel op een andere manier. Daar moeten we absoluut van weg, al was het maar om ervoor te zorgen dat onze diploma’s en getuigschriften de waarde behouden die ze moeten hebben en dat ze vertegenwoordigen wat ze trachten te vertegenwoordigen.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Minister, dank u voor uw antwoord. Wij kijken uit naar de gedachtewisseling over de peilingen, de eindtermen en de kwaliteit van ons onderwijs. Dat is een ontzettend belangrijk punt, ook voor mijn fractie.
U had het over het voortraject. Men kan vaststellen, niet alleen voor wiskunde maar ook voor talen, voor Nederlands, dat het gewijzigde voortraject van het lager onderwijs een effect heeft op het middelbaar onderwijs. Dat hoor ik in eerste instantie van veel mensen op het terrein. Het rekenen is iets minder goed ingeoefend. Het schrijven zonder spelfouten is een uitdaging van formaat geworden. We moeten dus het voortraject bekijken.
Ik juich de samenwerking met het hoger onderwijs toe. Het mag niet de bedoeling zijn om waar dan ook de lat lager te leggen. Dat kunnen we ons simpelweg niet veroorloven als wij goede krachten willen afleveren aan onze kenniseconomie. Bovendien vind ik dat het een basisrecht is van de jongeren van nu om een opleiding te krijgen die kwalitatief even goed is als die van hun ouders. Dat is dan mijn ethische kijk op de zaak.
Wat de genderbias betreft, ben ik niet verbaasd. Er is een specifieke genderbias, wellicht heel onbewust, in het secundair onderwijs. Er wordt heel lonend omgegaan met het vlijtige gedrag dat meisjes aan de dag leggen, en ze behalen effectief goede cijfers. Er staan veel vrouwen in het onderwijs. Daar heeft het effect om de leerlingen naar beeld en gelijkenis te beoordelen. Als die meisjes en jongens dan in het hoger onderwijs terechtkomen waar er op een andere manier wordt geëvalueerd, dan zal dat het verschil verklaren in gender. Zeker wat meisjes in STEM-richtingen (Science, Technology, Engineering, Mathematics) betreft, moeten we daar alert voor zijn want er zijn weinig meisjes in STEM-richtingen, ook al gaat het nu de goede kant uit.
De vraag om uitleg is afgehandeld.