Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer De Meyer heeft het woord.
In de in de plenaire vergadering van het Vlaams Parlement op 12 november 2014 aangenomen motie over de staat van de schoolinfrastructuur in Vlaanderen en over de geplande acties om dit aan te pakken, vroegen we aan de Vlaamse Regering om prioritair werk te maken van een totaalplan, een masterplan, scholenbouw om de reguliere en extra middelen die deze legislatuur worden uitgetrokken zo efficiënt en optimaal mogelijk te benutten. In diezelfde motie vroegen we de Vlaamse Regering om dossiers te realiseren die extra schoolcapaciteit mogelijk maken en dit in samenspraak met de onderwijsverstrekkers en de lokale actoren.
Vandaag begrijp ik dat het masterplan in volle ontwikkeling is, en dat in afwachting van de realisatie ervan, aan de lokale taskforces capaciteit voor het gewoon basisonderwijs door de minister van Onderwijs gevraagd werd om ten laatste op 1 februari 2015 een prioriteitenlijst van de ingediende capaciteitsprojecten op te maken en die aan de minister te bezorgen. Ik begrijp dat de minister daarbij, helemaal terecht, aan de lokale taskforces heeft gevraagd om erop toe te zien dat elk onderwijsnet in de gemeente een project kan indienen en dat bij het toekennen van capaciteitsmiddelen het evenwicht tussen de netten, zoals bepaald in Onderwijsdecreet II (OD II), zo goed mogelijk nageleefd wordt.
In de gedachtewisseling van 16 april 2014 hadden we het in deze commissie al over de verdeling van capaciteitsmiddelen en gaf ik aan dat het naleven van een decreet, en dus ook van OD II, een vanzelfsprekendheid is. Dit is des te meer een vanzelfsprekendheid omdat alle ouders en kinderen evenveel recht hebben op goede en voldoende schoolinfrastructuur en dus op de nodige capaciteitsmiddelen, ongeacht de school en het net waar ze op basis van hun vrijheid voor hebben gekozen. Ik wees er toen op dat er bij het realiseren van dit evenwicht rekening moest worden gehouden met het feit dat de meeste schoolbesturen niet kunnen rekenen op een volledige financiering van schoolinfrastructuur en bijgevolg een meer complex beslissingstraject moeten doorlopen voor ze projecten helemaal hebben afgewerkt.
Ik wens dan ook volgende vragen te stellen, minister. Beantwoorden de door de lokale taskforces ingediende prioriteitenlijsten aan uw voorwaarden, onder meer op het vlak van motivatie? Hebben de lokale taskforces daadwerkelijk rekening gehouden met OD II? Blijkt uit de ingediende prioriteitenlijsten dat het decretaal bepaalde evenwicht is nageleefd en ouders en kinderen, ongeacht hun gemaakte keuze, gelijk behandeld worden? Blijkt uit de motivatie bij de prioriteitenlijsten dat een aantal projecten is opgenomen van schoolbesturen die een langer besluitvormingsproces moeten doorlopen en waarvan blijkt dat ze daarom niet uiterlijk op 1 juli 2015 klaar zullen zijn om aanbesteed te worden? Zult u bijzondere aandacht hebben voor dossiers die omwille van subsidiëringscontext en besluitvormingsproces pas na 1 juli 2015 aanbestedingsklaar zullen zijn, om zo het in Onderwijsdecreet II voorziene evenwicht nog beter te realiseren en de gelijke behandeling te garanderen?
De heer De Ro heeft het woord.
De vraag van collega De Meyer over capaciteit, is een vraag die in de actualiteit terecht wordt gesteld. Collega De Meyer belicht een bijzonder aspect: de evenwichten OD II. Hij heeft volstrekt het recht om die vragen te stellen. Ik wil graag bij deze vraag aansluiten maar vanuit die actualiteit.
Ik heb niet ervaren bij de lokale taskforces in mijn streek dat OD II als een deken over die gesprekken lag, een warm of een koud deken, dat maakt mij niet uit, maar wel dat een aantal vragen en weigeringen die zich vorig schooljaar voorgedaan hebben in de streek waar ik actief ben, de Noordrand van Brussel, acuter zijn geworden. Ook op het vlak van secundair onderwijs – ik heb dat al meerdere keren in het parlement gezegd – verwachten de inrichtende machten van de verschillende netten dat er in het masterplan actie wordt ondernomen, maar ook dat er in de begroting 2015, waar middelen zijn voor capaciteit, snel knopen zullen worden doorgehakt.
Minister, ik sluit me graag aan bij de vragen van de heer De Meyer, maar dan vooral naar timing. We kennen ongeveer de timing van het masterplan. Vooral over de begroting 2015 had u al te kennen gegeven dat u daar een aantal stappen in wilt zetten. U weet dat er in een aantal regio’s geen antwoorden zijn gekomen op het indienen van dossiers begin 2014. In die regio’s verwacht men een antwoord op de soms zeer prangende, acute situaties.
De heer Daniëls heeft het woord.
In aansluiting op de vraag van collega De Meyer heb ik er nog eens de motie bijgenomen.
In punt 2 van de motie waarnaar wordt verwezen, staat dat binnen het masterplan enerzijds de dossiers op de wachtlijst waarvan de schoolgebouwen zich in de meest urgente situatie bevinden, daadwerkelijk moeten worden aangepakt. Anderzijds wordt gevraagd, in samenspraak met onderwijsverstrekkers en de lokale actoren, de dossiers te realiseren die extra schoolcapaciteit mogelijk maken, in de eerste plaats in de steden en gemeenten waar de capaciteitsdruk het grootst is.
Mijn concrete vraag is de volgende. Als in een bepaalde lokale taskforce wel projecten zijn, maar andere scholen of schoolbesturen slagen er niet in een project in te dienen, of ze willen geen project indienen, en de verhoudingen uit het Onderwijsdecreet kunnen niet worden gehaald, zal er dan beslist worden om geen extra schoolcapaciteit te realiseren? Als dat het geval is, komen we in vreemde situaties terecht en zullen we niet kunnen voldoen aan de zeer concrete vraag uit de motie.
Ten tweede, in de begroting van 2015 is op artikel 1FGE5AJ in 50 miljoen euro aan machtigingen voorzien voor capaciteitsmiddelen en in 25 miljoen euro aan correlatieve kredieten voor schoolinfrastructuur, zowel voor het Gemeenschapsonderwijs (GO!) als voor het Agentschap voor Infrastructuur in het Onderwijs (AGIOn).
Ook daar is in de libellé geschreven dat er rekening wordt gehouden met een inschatting van de lokale capaciteitsdruk, rekening houdend met de bevolkingsprognose, de inschrijvingsgegevens en zo meer. Ook daar rijst de vraag of, als er in een bepaalde school geen projecten zijn en in andere scholen van andere netten wel, we die projecten dan niet gaan uitvoeren. Betekent dat dan dat, als de projecten niet worden uitgevoerd, een soort van wachtrekening ontstaat van het ene of het andere net? Die wachtrekening omvat dan tegoeden, die we niet gaan besteden aan capaciteitsmiddelen, wetende dat er in heel Vlaanderen capaciteitsdruk is. De vraag is dus zeer relevant en het antwoord van de minister is belangrijk. We hebben duidelijkheid nodig om te weten of de lokale taskforce al dan niet kan bouwen als de evenwichten in eerste orde niet worden gerespecteerd.
Minister Crevits heeft het woord.
Dat zijn zeer interessante vragen. Voorafgaandelijk wil ik drie opmerkingen maken die me wat zorgen baren. Het is een heel interessante discussie. Een eerste vaststelling is dat de vraag naar middelen in zeer hoge mate het aanbod overstijgt. Dat geldt niet alleen voor de capaciteit, maar ook voor – wat een van uw troetelkindjes is, mijnheer De Meyer – de algemene dossiers zoals renovatie en nieuwbouw.
Ten tweede, al wie me kan helpen om extra investeringsmiddelen te krijgen, ik kijk in het bijzonder naar collega De Ro, en ik denk aan zijn goede connecties met de minister van Begroting, nodig ik uit zich te laten gaan.
Een derde punt baart me ook zorgen. Als nieuw minister op een departement moet je eerst nagaan of er slapend geld is. Ik heb dat ook gedaan voor het fietspadendossier toen ik als nieuw minister op Openbare Werken toekwam. Als we centen geven voor dossiers is het wel de bedoeling dat ze zo snel mogelijk worden ingezet. Als er slapende middelen zijn, is dat niet goed.
Als we capaciteitsmiddelen geven, dienen die om acute noden aan te pakken. Ik moet eerlijk bekennen dat sommige van die vroeger toegekende capaciteitsmiddelen veel te traag resulteren in daadwerkelijke realisaties van extra schoolcapaciteit. Er zijn een aantal steden en gemeenten, onder andere in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, waar de effectieve capaciteitsuitbreiding soms al jaren geleden is toegekend, maar die nog altijd niet is gerealiseerd. Dat is wel een aandachtspunt. Ik wou dit voorafgaandelijk zeggen op de zeer relevante vragen. Men kan van de overheid meer middelen eisen, en ik ben het met die eis eens en we zullen doen wat we kunnen, maar als de overheid meer middelen geeft, moeten ze wel snel worden gebruikt.
Ik kom tot de vragen van de heer De Meyer. Eerst en vooral uw vraag of al de ingediende lijsten voldoen aan de gevraagde voorwaarden en aan de motivatieplicht. De motivatie is voor mij echt wel belangrijk. Een motivatie bij een dossier vormt een aanvulling op de eerder administratieve informatie met betrekking tot capaciteitsdossiers, zoals de gegevens van de instellingen als het adres, de aard van de werken en de timing. Ons departement merkt op dat in de toegezonden motivaties rekening gehouden is met de verschillende selectiecriteria, zes in totaal. Het valt op dat niet alle lokale taskforces even grondig motiveren waarom bepaalde capaciteitsprojecten voor hen prioritair zijn. Die opmerking moet worden gekoppeld aan mijn eerste opmerking. Ik weet dat bij het indienen van een project een consensus moet worden bereikt, maar voor mij is het echt cruciaal te kijken waar we het makkelijkst en snelst middelen kunnen inzetten.
Zeker als er inhoudelijk wordt onderbouwd, stimuleert dat capaciteitsgemeenten om in nauw overleg met de lokale onderwijsverstrekkers een langetermijnbenadering te hanteren. Er is nog iets waar volgens mij het schoentje een beetje wringt inzake het schoolgebouwenpatrimonium binnen een capaciteitsgemeente. Wat ik een beetje vreemd vind, en ik ga geen gemeenten noemen, maar het ligt een beetje op mijn maag, is dat men een capaciteitsdossier indient terwijl een kilometer verderop een gebouw leeg staat. Er zijn dergelijke gevallen in Vlaanderen. Ik zal de rekening niet maken over hoe de gebouwen worden ingezet, maar we moeten er wel naar durven te kijken. Een lokale taskforce moet de vraag wat er aan patrimonium is, inherent maken aan zijn motivering, wetende dat er zoveel noden zijn in Vlaanderen. Als er op het grondgebied wat capaciteit is, eender bij welk net, probeer die dan toch maximaal in te zetten en te laten renderen.
Nogmaals, ik ga hier niet in detail op dossiers door, maar het is een extra zorgpunt.
Collega’s, finaal zijn het uiteraard de lokale taskforces capaciteit die, in consensus met alle lokale onderwijsverstrekkers, beslissen welke capaciteitsdossiers definitief worden geselecteerd en effectief zullen worden gerealiseerd. Het zijn dus niet de Vlaamse overheid, noch de diensten van de Vlaamse overheid, noch ik als minister die daar finaal over beslissen, maar wel de taskforces.
Nogmaals, ik heb mijn randbemerkingen meegeven. Ik vind de motivatie cruciaal, net als de langetermijnbenadering en ook dat men nuchter kijkt naar wat er eventueel is.
Er zijn lokale taskforces die dat schitterend doen en op een zeer goede manier werken. Bij andere lukt dat wat minder. Je merkt dat de ene taskforce veel gemakkelijker tot een evenwichtige consensus komt dan de andere.
Je merkt ook dat sommige taskforcegemeenten de rol van lokale onderwijsregisseur schitterend opnemen en dat andere daar minder goed in slagen. Voor mij is het van belang dat de inrichtende macht investeert in de lokale taskforce en dat ze haar eigen gemeentelijk onderwijs niet systematisch voortrekt. Het is voor mij gewoon van belang dat, als ze dat trekt, ze dat voldoende breed trekt.
U weet, er staan in het regeerakkoord nog zinnen over wat we met de lokale overlegplatformen (LOP’s) zullen doen. Het ene heeft nu niet meteen met het andere te maken. Voor mij is het van belang dat, als je onderwijsregisseur wilt zijn en je hebt je eigen onderwijs, je ook voldoende investeert in het andere.
Collega’s, wat zijn de selectiecriteria? Ten eerste, ligt het project in een district, wijk of deelgemeente met een duidelijke capaciteitsdruk? Ten tweede, wat is het aantal nieuw te creëren plaatsen? Ten derde, wat is de kostprijs per bijkomende schoolplaats? Ten vierde, wat is de duurzaamheid van een project? Ten vijfde, is de school bereid om haar bestaande en/of nieuwe infrastructuur open te stellen voor de gemeenschap? Ten zesde, hoe snel kan het project worden gerealiseerd?
Dat zijn de criteria. Mijn administratie zegt dat alle criteria gemotiveerd zijn. Dat is dus in orde. De ene doet het echter wat grondiger dan de andere.
Zowel tijdens overleg over OD II binnen de toenmalige Vlaamse Regering als in mijn recente oproepbrief aan de capaciteitsgemeenten van 11 december 2014 – die hebt u zelf misschien gezien, sommigen zeker – wordt er aandacht besteed aan het evenwicht tussen de onderwijsnetten. Hoe hebben we dat omschreven in die oproepbrief? Ik citeer letterlijk: “Daarbij dient de lokale taskforce erop toe te zien dat elk onderwijsnet in de gemeente een project kan indienen en dat bij het toekennen van capaciteitsmiddelen het evenwicht tussen de netten, zoals bepaald in OD II, zo goed mogelijk nageleefd wordt.” Collega Daniëls, er staat dus “zo goed mogelijk nageleefd wordt”. En verder: “In eerste instantie is het evenwel logisch die projecten prioritair op te nemen die de meest efficiënte en duurzame oplossingen voor de lokale capaciteitsnoden op korte termijn kunnen realiseren.”
Ik denk dat ik daar op een zeer gemodereerde wijze zeg dat de evenwichten zoals bepaald in OD II zoveel mogelijk moeten worden gehanteerd, maar dat er ook moet worden gekeken naar de noden die er zijn. Als je goed werkt, kun je daarin een evenwicht vinden.
De lokale taskforces capaciteit zijn dus voldoende op de hoogte van het aandachtspunt over dat evenwicht, maar zijn ook afhankelijk van de voorstellen die effectief door de verschillende scholen in hun gemeente worden ingediend. Ik geef een voorbeeld: als een bepaald onderwijsnet niet aanwezig is in een capaciteitsgemeente of systematisch geen of zeer weinig capaciteitsdossiers indient, dan is het moeilijk om een evenwicht na te streven, zeker over alle capaciteitsgemeenten heen.
Mijnheer Daniëls, u deed de suggestie om een buffer of reserve aan te leggen.
Neen, zeker niet. Dat was zeker geen suggestie. Integendeel zelfs.
Oké, dan zijn we het eens. U sprak over het aanleggen van een voorraad.
Ik heb daarover al gesprekken gevoerd met de netten. Als er moeilijkheden zijn om dossiers in te dienen, moeten we gewoon uitzoeken hoe dat komt. Wat mij betreft, is er geen probleem dat we wat bijsturen in de manier waarop de dossiers worden ingediend. Maar het enige dat mij eigenlijk interesseert, is dat die middelen snel worden gebruikt. Dat is mijn bezorgdheid als minister: er moet evenwicht zijn tussen de netten. Het GO! is natuurlijk helemaal anders georganiseerd dan het katholieke onderwijs. Het zou best kunnen dat er daar wat meer problemen zijn om een dossier snel in te dienen. Mij niet gelaten, ik wil daaraan sleutelen, ook aan de manier waarop dat gebeurt. Ik vind dat de evenwichten moeten worden gegarandeerd. Maar de noden zijn te groot om niet snel te investeren. Ik denk dat we het daarover eens zijn.
Waar staan we nu? Ik kan jullie nog niets definitiefs geven. De capaciteitsdossiers worden nu gebundeld en bekeken door het departement. De datum is voorbij. Alles is dus ingediend. Men meldt mij dat men zo snel mogelijk zal kijken of alles klaar is.
Ik heb de timing bij. We kunnen ons nu nog niet uitspreken over hoe ze zullen worden verdeeld. Er worden trouwens nog bijkomende gegevens opgevraagd. Een aantal gegevens ontbreken nog, bijvoorbeeld tegen wanneer de effectieve realisatie gepland is. Ik zal daar nu bijzondere aandacht aan besteden, omdat ik niet in moeilijkheden wil komen. Een ander gegeven dat wordt opgevraagd is of het om een werkelijke capaciteitsuitbreiding gaat of eerder om een renovatie van een verouderd gebouw. Die oefening is nog bezig.
Wat is het doel? Eind maart zou dat afgerond moeten zijn en zouden de gemeenten in kennis worden gesteld. 1 februari moeten de dossiers zijn ingediend en eind maart worden ze in kennis gesteld. Dat lijkt mij niet te traag. We zullen bijzondere aandacht besteden aan de motivatie en de hiaten of lacunes die er eventueel nog zijn.
Mijnheer De Meyer, ik kom tot uw derde en vierde vraag. Ik zei het daarnet al: voor mij is het zeer belangrijk dat we snel tot realisatie overgaan. Daarom heb ik in de oproep aan de lokale taskforces gevraagd dat ze expliciet zouden meedelen of ze kunnen verklaren dat ze op 1 juli 2015 klaar zijn om een aanbestedingsdossier in te dienen, en dat ze duidelijk motiveren waarom dat eventueel niet haalbaar is en welke realistische timing ze dan wel haalbaar achten. Ik wil dus niemand stigmatiseren, maar voor mij is het wel van belang dat we dat duidelijk zien, dat we goed weten, als er middelen worden verdeeld, waar die heen gaan, en dat we dan ook weten dat het snel kan gaan.
Die aanvraagdossiers worden nu dus gebundeld. Dan wordt beslist waar de grootste druk zit, en waar die zal zitten in 2018. Mijnheer De Ro, ik ben bij u geweest. Ik ken het probleem van de engagementen die mondeling zijn aangegaan. Dat wordt allemaal meegenomen. Ik hoop dat we tegen eind maart de middelen kunnen toekennen. Ik weet dat dit een heel moeilijk oefening is, maar ik zou toch goed willen starten.
Collega’s, ik besef zeer goed dat de doorlooptijd en de realisatie van de diverse capaciteitsprojecten zeer uiteenlopend kunnen zijn. Dat hangt ook een beetje af van de omvang. Ik heb in mijn brief dan ook niet gezegd dat alles aanbestedingsklaar moet zijn. Ik heb er alle begrip voor dat dit nog een tijdje duurt. Ik wil echter wel een timing en een engagement, net om te vermijden dat we met dat slapend geld blijven zitten. Dat is echt niet de bedoeling.
Ik wil aanvullend nog iets zeggen. De evolutie van de capaciteitsnoden zullen we in de toekomst beter kunnen opvolgen, aangezien nog voor de zomervakantie de capaciteitsmonitor wordt opgeleverd. Ik heb dat al een paar keer gezegd. Die zou op een realistische wijze rekening moeten houden met de demografische ontwikkelingen. Ik verwacht daar dus wel een en ander van. In het najaar kunnen we dan verder zien of dat een goed instrument is om in de toekomst ook wat sneller zicht te krijgen op de nood aan extra plaatsen.
De heer De Meyer heeft het woord.
Minister, ik ben blij dat ik mijn stem wat heb kunnen sparen voor de repliek. Ik zou om te beginnen willen vragen dat men 1 februari met de nodige soepelheid zou interpreteren. Uw schrijven aan de gemeenten dateert van 11 december. Ze hebben natuurlijk hun schoolbesturen moeten verwittigen. Dat was het einde van het trimester. Daarna was het kerstvakantie. De schoolbesturen waren uiteraard al verwittigd, maar het is niet voor iedereen mogelijk, en dat is mee afhankelijk van de aard van het schoolbestuur, om op zo’n korte termijn te reageren. Ik hoop dat 1 februari met een beetje soepelheid wordt geïnterpreteerd.
Een decreet moeten we naleven. We kunnen dat graag of niet graag hebben, maar wat er in een decreet staat, moeten we naleven. Daarmee bedoel ik niet dat er geen soepelheid van interpretatie kan zijn. Moet het evenwicht waarin het Onderwijsdecreet voorziet jaarlijks worden gehaald? Moet dat per gemeente worden gehaald? Ik meen echter dat de teneur van het decreet duidelijk is, zijnde de afgesproken evenwichten.
Minister, uw bekommernis voor snelle realisaties is ook de mijne, maar ik ken toch wel een aantal praktijksituaties die sterk werden bemoeilijkt omdat het soms maanden duurde voor men de bouwvergunning kon krijgen. Ik hoop dat u begrijpt dat plaatselijke situaties, waarop schoolbesturen geen enkele invloed hebben, aanleiding kunnen geven tot een langdurig proces. Daarmee pleit ik er hoegenaamd niet voor om te bouwen zonder bouwvergunning. Ik verwijs naar de containers die destijds in Antwerpen op de gassite werden geplaatst en die nooit werden gebruikt. Dat is zeker en vast geen voorbeeld. Men moet er echter wel rekening mee houden dat procedures, buiten de wil van schoolbesturen, soms een tijdje kunnen aanslepen.
De heer De Ro heeft het woord.
Minister, u hebt het in de marge gehad over de diverse netten in onze stad. Ik wil daarover toch eens getuigen voor de collega’s. Er zijn voorbeelden van waar dit heel moeilijk gaat. Ik heb alle begrip voor die gemeenten en steden waar dat proces lang duurt.
Ik steun de vraag van de heer De Meyer dat men, als er hoop is op een akkoord in een lokale taskforce, daadwerkelijk wat mild zou zijn met betrekking tot de deadline. Bij ons in de stad is er grond van de stad naar het katholiek onderwijs gegaan, in erfpacht, en hebben we grond van het GO! naar de stad zien gaan. De stad onteigent nu grond voor een ander net, om daarop te kunnen bouwen met het oog op de capaciteit. Ik wil getuigen dat dit lokaal mogelijk is.
Hoe meer het water de netten aan de lippen staat, hoe gemakkelijker het is om overeenkomsten te sluiten. Op dat vlak is dat bijna zoals in de politiek: ook daar is het soms nodig dat de problemen echt groot zijn voor men akkoorden kan sluiten.
Wat dan echter heel moeilijk is, is het volgende. Bij het Agentschap voor Binnenlands Bestuur (ABB) moeten we beargumenteren waarom we een grond gaan onteigenen om er een school op te bouwen in een zone waar er 1500 woningen zullen worden gebouwd. Minister, dat kan ik u natuurlijk niet verwijten, maar het is wel iets om mee in overweging te nemen binnen de Vlaamse Regering. De stedelijke administratie en de mensen van de netten en de koepels vragen zich dan af of die mensen niet met elkaar spreken. Ze worden gedwongen, gevraagd, gestimuleerd om samen aan tafel te gaan zitten, en dat zijn dan de verschillende handen van de Vlaamse overheid. We moeten een argumentatie opsturen die eigenlijk al in Brussel ter beschikking is, en die erop neerkomt dat we die grond willen onteigenen in die zone waar 1500 woningen zullen worden gebouwd, omdat we vrezen dat er anders geen plaats zal zijn om die kinderen naar school te laten gaan.
Als we op lokaal niveau de koppen bij elkaar steken, dan mogen we verwachten dat dit ook in Brussel gebeurt.
Ik wil nog een bezorgdheid van het katholiek onderwijs van Vilvoorde meegeven. De heer De Meyer had het er al over: het ene net heeft het moeilijker dan het andere om te investeren. Het is voor iedereen moeilijk, maar voor het vrije net is het nog iets moeilijker, want het moet zelf voor die 30 procent instaan. Collega’s die alle heil verwachten van de gelijke financiering in het kader van SES – SES staat voor sociaal-economische status –, moeten weten dat de lokale inrichtende machten stellen dat het toch vreemd is dat men met dat geld ook wat investeert in schoolgebouwen.
Maar het aantal vierkante meter schoolgebouw dat nodig is voor een divers, kansarm publiek verschilt van dat voor een ander publiek. In het businessplan van onze lokale vrije inrichtende macht houdt men met die middelen op lange termijn rekening. Dit is dus geen ‘neutrale’ discussie over werkingsmiddelen en de koppeling aan gelijke kansen. Sommigen hebben dat zeer bewust meegenomen bij de afhandeling van deze operatie. Het gaat niet om een afwending van middelen, maar om een investering in meer ruimte die op bepaalde plaatsen echt nodig is. Dit zijn dus geen vragen, minister, maar ik vind dat dit in het verslag van de discussie over de capaciteit van schoolgebouwen thuishoort.
Minister, ik ben blij te horen dat u vooral zegt dat OD II geen heilige graal is waaraan alles zal worden afgetoetst, gezien de beperkte middelen en de omvang van de noden. Ik ben blij dat u zegt dat daarnaar zal worden gekeken, maar ook dat dit niet de enige norm zal zijn. Ik denk dat het een goed standpunt is, gegeven de problemen op het terrein.
Wat betreft de scholen die projecten wel of niet indienen, moet worden gezegd dat zij de vrijheid hebben om dat wel of niet te doen. We kunnen scholen niet verplichten om te bouwen. Ik vraag wel dat bij de afweging van de verschillende dossiers wordt nagegaan hoe de leerlingenstromen evolueren. Het zou jammer zijn om scholen uit te breiden omdat het geld er is en een capaciteitsuitbreiding nodig is, hoewel ouders eigenlijk andere scholen verkiezen. Want in dat geval blijft er volgens de ouders een capaciteitsprobleem bestaan. We moeten dus kritisch kijken naar wat de lokale taskforces indienen. Het kan niet dat men eenvoudig stelt dat op lokaal niveau een compromis is bereikt over de verdeling van de middelen over de netten; men moet aangeven wat de noden en de beschikbare capaciteit zijn. Men moet vertrekken van wat de ouders vragen. Zo niet zult u opmerkingen blijven krijgen over een capaciteitstekort. Als minister kunt u dan wel zeggen dat u in regio X of Y het aantal schoolbanken hebt geteld en dat er genoeg zijn, maar de ouders zullen dan zeggen dat die banken niet in de scholen staan waar ze dat willen.
Een laatste punt is een reactie op wat u zei, mijnheer De Ro. Ik neem aan dat u niet pleit voor een wijziging van de financiële normen door AGIOn in verhouding tot de omvang van de schoolpopulatie die er op dat moment zit. Als we dat zouden doen, gaan we ervan uit dat de omvang ervan niet zal veranderen. Ik stel voor dat we voor dat punt het onderzoek van de minister afwachten voor we daarover uitspraken doen.
Wat de laatste opmerking betreft, wordt er gesproken over middelen die naar een project gaan dat de ouders eigenlijk niet willen. Ik begrijp dat niet. Wat doen we? We beslissen hoe de middelen over de gemeenten worden verdeeld. De lokale taskforces zullen die middelen dan toewijzen. Ofwel hebben we er vertrouwen in hoe de lokale taskforces dat doen, ofwel niet. Ik heb zelf enkele kritische opmerkingen gemaakt over een aantal lokale taskforces omdat ik verschillen tussen hen vaststel. Ik wil de planlast niet verhogen. Maar ik kan niet van hieruit zeggen waar de middelen naartoe moeten gaan. Ik kan wel de middelen aan de gemeenten geven, op basis van een objectieve analyse, met de toewijzing uit het verleden voor ogen.
Wat OD II betreft: ik heb geen intentie om het decreet te wijzigen. De suggestie van de heer De Meyer is waardevol. Een decreet is natuurlijk altijd een heilige graal, maar we moeten daar zo mee omgaan dat evenwichten worden gerespecteerd en dat men de zaken over een langere periode bekijkt. Het is een leidraad. Kijkend naar de dossiers kan ik zeggen dat het niet zo moeilijk is om evenwichten te respecteren. Op dat punt heb ik duidelijk gemaakt wat ik denk, en de nuance in mijn antwoord is betekenisvol.
Mijnheer De Ro, wat de SES-middelen betreft, verschillen we op een aantal punten van mening. Ik bezoek een aantal concentratiescholen, om na te gaan waar die werkingsmiddelen voor worden gebruikt. Dat is niet eenvoudig, en ik zal met veel plezier het Leuvense onderzoek en het onderzoek van het Rekenhof en de OESO lezen. Maar het is nuttig om eens in de scholen zelf te gaan kijken wat men met de middelen doet, want dat zal mijn inzichten vergroten. Ik zal daar nu niet meer over zeggen, want ik stel vast dat elke uitspraak wel door iemand in een bepaalde zin wordt geïnterpreteerd. Zo heb ik gezegd dat het globale potje hetzelfde blijft, en dan besluit men daaruit dat alle scholen evenveel krijgen. Maar dat weet ik nog niet; op dat punt wachten we de evaluatie af. U wordt daar nauw bij betrokken.
Mijnheer De Meyer, u zegt dat sommige scholen nog niet in staat zijn om een dossier in te dienen. Daar heb ik zeker begrip voor. Maakt u zich daar dus zorgen en geen zorgen over. Wat ik een beetje vreemd vind, is dat de aanvragen uit het verleden niet allemaal gehonoreerd zijn. Er liggen dus heel veel dossiers. Als je een aanvraag had, maar niet bij de gelukkigen was, zou je die aanvraag het jaar nadien eigenlijk kunnen hergebruiken.
Ik heb zeer specifiek met elk van de netten gesproken en gezegd dat de capaciteit voor mij belangrijk was en dat de middelen rap kunnen worden ingezet. Ik heb gevraagd om na te kijken hoe het komt dat bepaalde zaken niet lukken. Er moet wat soepelheid zijn in de procedure, maar hier geldt wel: hoe vroeger, hoe beter. Hoe vroeger we de aanvragen krijgen, hoe sneller we middelen kunnen toewijzen aan de gemeenten en hoe sneller ze aan projecten kunnen worden toegewezen. Ik denk dat het beter is om tempo te maken dan niet.
Die soepelheid kan zeker ook nu. Mijnheer De Meyer, zoals ik al zei, zijn er aanvullende vragen gesteld over dossiers. Als er aanvullende vragen worden gesteld en men een dossier lokaal indient, ga ik ervan uit dat men die mee indient. Dat is voor mij geen must. Het belangrijkste is dat men lokaal tot een consensus komt.
Er waren nog een aantal zeer interessante opmerkingen van collega’s. Ik zie ook dat middelen die in het verleden werden aangewend om her en der containers te plaatsen, niet altijd even goed werden gebruikt. Mijnheer Daniëls, ik begrijp uw opmerking dus wel. Voor mij gaat het erover wie de keuze maakt om ze toe te wijzen, hoe die keuze wordt gemaakt. Ik stel dat ook vast.
Samengevat: het is de bedoeling om eind maart te kunnen toewijzen aan de gemeente, zodat de taskforces ermee aan de slag kunnen. Ondertussen stoppen wij er nu wat tijd in om de werking van die taskforces te bekijken en na te gaan waar ze voortreffelijk werken en waar het wat moeilijker gaat. We gaan na hoe het komt dat, als er noden zijn, er toch geen dossiers worden ingediend. We bekijken hoe we daarin beter kunnen begeleiden of we daarvoor oplossingen kunnen vinden. Een belangrijke zorg blijft hoe we ervoor kunnen zorgen dat ze snel kunnen worden ingezet.
Mijnheer De Meyer, ik heb er zeer veel begrip voor als je een bouwvergunning niet krijgt of er komen wat stenen op de weg of extra doornen aan de rozen. We zeggen ook niet dat het gerealiseerd moet zijn. We vragen: kun je starten, en indien niet, waarom niet? Ik vind het logisch dat je dat als overheid mee in rekening neemt.
Mijnheer De Ro, uw opmerking over de informatieuitwisseling tussen administraties is zeer terecht. We nemen dat op. Ik denk dat men vrij transparant is. Je kunt ook omgekeerd redeneren: als er grote woonwijken komen, weet je sowieso al dat er een probleem zou kunnen ontstaan. Ik geef het door. We bekijken hoe we dat kunnen aanpakken.
Maar hebben we daarvoor binnen de Vlaamse overheid geen good practice? Ik dacht dat het bij DBFM-constructies (Design Build Finance Maintain) sowieso Vlaanderen was dat de vergunningen afleverde en dat de steden en gemeenten alleen maar adviserend optraden. Daar is het gebeurd omdat er een centrale nv is, Scholen van Morgen, die het deed. Misschien zou je bij de informatiedoorstroming bij capaciteitsdossiers minstens kunnen verwachten dat er een een-op-eenrelatie is tussen alle betrokken bevoegdheidsdomeinen van de Vlaamse overheid.
Misschien ben ik nu wat voorbarig, maar eigenlijk zou er, vooraleer de middelen worden toebedeeld aan de gemeenten, een check kunnen gebeurd zijn. Het moet maar van administratie naar administratie. Ik neem het mee. Er zijn heel wat dossiers ingediend. We kunnen niet alle dossiers screenen, want we weten nog niet waar de middelen zullen worden verdeeld. We weten dat de aanvraag het aanbod sterk zal overtreffen.
We hopen rond te zijn op 1 maart. Ik neem heel veel suggesties mee die gedaan zijn.
De heer De Meyer heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord.
Minister, ik wil graag een suggestie doen voor volgend jaar. Misschien is het nuttig om in een volgende ronde te suggereren dat men in de gemeenten en steden met capaciteitsproblemen nagaat of een deel van het patrimonium van andere scholen of onderwijsnetten leegstaat of deels onderbenut is.
Ik ben het fundamenteel oneens met die collega’s die suggereren dat OD II niet moet worden nageleefd. Het kan vanuit het Vlaams Parlement toch geen signaal zijn om te zeggen dat we een decreet dat we hebben goedgekeurd niet moeten naleven. Dat wil ik toch laten weten aan sommige collega’s.
Als je 100 procent betoelaagd wordt, is het uiteraard veel gemakkelijker om snel te bouwen dan als je slechts voor 70 procent betoelaagd wordt en zelf moet zorgen voor de andere 30 procent. Dat is voor deze schoolbesturen logischerwijze een steeds moeilijker proces.
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik voel mij niet aangesproken door de heer De Meyer. OD II is al een tijdje geleden goedgekeurd, in tijden dat er nog geen sprake was van capaciteitsproblemen. Daarom staat in de motie die in dit parlement werd goedgekeurd die noodwendigheid met zoveel woorden. Minister, ik ben blij dat u daarnet zei dat we ook moeten kijken naar de noden.
Mijnheer De Meyer, het lijkt mij moeilijk om aan de bevolking uit te leggen dat we niet zullen bouwen of bepaalde middelen niet zullen vrijgeven omdat de verhoudingen waarvan sprake is in OD II, niet gerespecteerd zijn. Die boodschap wil ik niet graag brengen aan burgers.
Voorzitter, dat heb ik ook niet gezegd. Ik vraag aan de heer Daniëls alleen of hij nu namens heel de N-VA of in persoonlijke naam spreekt.
Mag ik jullie beiden even verzoenen?
Minister, er is duidelijk een meningsverschil.
De heer Daniëls zei daarnet dat we ervoor moeten zorgen dat de capaciteit niet komt op de plaats waar de mensen ze niet willen hebben. Dat kan natuurlijk het gevolg zijn van het feit dat het sneller gaat bij een net dat voor 100 procent financiering krijgt. Ik heb net gezegd dat het spijtig is als die 30 procent het risico is dat men niet wil nemen, want als je weet dat er capaciteitsdruk is, moet je dat risico wel nemen. We moeten proberen die te verzoenen. Misschien zijn er wel omgekeerde situaties. Dat zou het gevolg kunnen zijn van wat u net zegt.
Ik wil gewoon aangeven dat de taskforces niet alleen moeten kijken naar bevolkingsprognoses en naar wie er geld heeft. Want, dames en heren, de gelden die herverdeeld worden via die taskforces, zijn per definitie belastingsmiddelen. Met andere woorden, op dat vlak moeten we bekijken wat er gebeurt.
Minister, u hebt gelijk: er zijn taskforces die daar volwassen mee omgaan. Zij oordelen dan: op deze school is er een gigantische druk, er is plaats, de school wil bouwen, we zijn het er allemaal over eens dat we deze school naar voren duwen. Er zijn echter ook andere taskforces, waarvan we ons afvroegen waarom er daar niet gebouwd werd, omdat het alarmpeil op rood stond. Als ik het me goed herinner, zijn die in het verleden zelfs tot op de ministerraad gekomen. Dan bleek dat er heroïsche discussies werden gevoerd, zwaaiend met OD II.
Dat is wat ik bedoel met mijn bijdrage. Dat krijg je niet uitgelegd aan de burger. Als er capaciteitsproblemen zijn, waarvan iedereen weet dat er iets aan zou moeten gebeuren, en er zijn plaatsen, maar men geraakt er lokaal niet uit, louter en alleen door OD II, dan vind ik het wijs dat we zeggen dat er een zekere pragmatiek moet zijn.
Maar ik deel absoluut de bezorgdheid van de heer De Meyer dat als een net niet uit lokale middelen moet putten – hetzij eigen, hetzij lokale belastingsmiddelen, die allebei niet voor het rapen liggen, dat weten we allemaal – dat het dan minder evident is om een project in te dienen. Ik pleit voor het gezond verstand.
De heer De Meyer heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, ik heb deze vraag om uitleg ingediend vanuit een bezorgdheid voor een efficiënte aanpak van de problematiek en een efficiënte verdeling van de middelen, maar wel op een correcte en billijke manier, met respect voor de decreten.
Het zal niet de laatste keer zijn dat we hierover van gedachten wisselen in deze commissie.
De vraag om uitleg is afgehandeld.