Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Minister, het koninklijk besluit van 9 maart 2014 tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 september 2004 houdende vaststelling van de normen voor de bijzondere erkenning als rust- en verzorgingstehuis, als centrum voor dagverzorging of als centrum voor niet-aangeboren hersenletsels bevat een aantal bijkomende voorwaarden waaraan de coördinerend en raadgevende arts (CRA) moet voldoen.
Er blijken zich heel wat problemen voor te doen met betrekking tot de uitvoering van dit KB. Zo stelt het KB dat minstens 75 procent van de prestaties als CRA moet worden uitgevoerd in het rust- en verzorgingstehuis. Voor wat betreft het administratief werk, lijkt de plaats waar men dat werk uitoefent voor ons niet echt belangrijk.
Om CRA te kunnen zijn, moet de arts een specifieke opleidingscyclus hebben gevolgd van minstens 24 uur gespreid over maximum 2 jaar die erkend is door de FOD Volksgezondheid. Om CRA te kunnen blijven, moet de CRA jaarlijks 6 uur bijscholing volgen.
Blijkbaar is er onvoldoende aanbod van opleiding om dat attest ook effectief te kunnen halen binnen de vooropgestelde termijn. Niettemin is dit KB in werking getreden op 19 maart 2014. Binnen dit opleidingsaanbod worden sommige organisaties gefinancierd door het RIZIV zonder dat hiervoor duidelijke criteria bestaan. De vraag dient gesteld wat de gevolgen van dit beperkt aanbod zijn voor de coördinerende en raadgevende artsen. Het is ook zo dat de ervaring van CRA’s die al jarenlang in een woonzorgcentrum als CRA actief zijn, niet in rekening wordt gebracht bij de opleidingsvereisten.
In de loop der jaren zijn de taken en bevoegdheden van de CRA uitgebreid, maar is de verloning niet gevolgd en is er ook onzekerheid over de duur van het contract van de CRA dat op geen enkele wijze in officiële teksten wordt opgenomen. Op het werkveld bestaat er ter zake blijkbaar ook een grote diversiteit.
De bevoegdheden inzake ouderenzorg worden in het kader van de zesde staatshervorming overgedragen naar de gemeenschappen. Het zullen dus de gemeenschappen zijn die dit besluit moeten uitvoeren.
Minister, hoe zult u dit KB uitvoeren? Op het werkveld stellen we vast dat er momenteel veel onduidelijkheid en onzekerheid bestaat over dit KB en dat het KB door een groot deel van de coördinerende en raadgevende artsen totaal niet gedragen wordt.
Staat u achter de bepaling dat de CRA 75 procent van de prestaties als CRA moet uitvoeren in het rust- en verzorgingstehuis ? Bent u bereid om dat percentage aan te passen?
Wat zullen voor de CRA de gevolgen zijn als hij/zij wegens een gebrek aan aanbod de opleidingscyclus van 24 uur gespreid over maximum 2 jaar of de vervolgcursus van 6 uur per jaar niet heeft kunnen volgen?
Bent u bereid om een deel van de opleidingsvereiste te laten wegvallen voor CRA’s die reeds jaren deze functie vervullen?
Er is blijkbaar een tekort aan aanbod van opleidingen en bijscholing. Zult u ervoor zorgen dat meerdere organisaties deze opleidingen kunnen organiseren en op dezelfde wijze gefinancierd worden? Zo ja, welke procedure zult u daarvoor gebruiken?
Zult u werken aan een eenduidig verloningsbeleid van CRA’s en duidelijkheid met betrekking tot de contractvoorwaarden voor de CRA?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, ik ben inderdaad op de hoogte van de door u geschetste problematiek. Zoals u bekend is, waren tot 30 juni 2014 de rvt-erkenningsnormen (rust- en verzorgingstehuis) een federale bevoegdheid. Vanaf 1 juli 2014 is Vlaanderen bevoegd. Tot 31 december 2017 geldt een overgangsprotocol.
Het KB van 21 september 2004 waarin onder meer de erkenningsnormen van rust- en verzorgingstehuizen aan bod komen, werd, zoals u hebt gezegd, recent gewijzigd bij KB van 9 maart 2014. In de gewijzigde erkenningsnormen worden onder meer de taken, aanstelling en opleiding van de coördinerend en raadgevend arts gespecifieerd. Aanleiding voor de aanpassing van de rvt-normen was een visietekst over de rol en statuut van de CRA in rvt-instellingen opgesteld door een werkgroep van artsen, de betrokken overeenkomstencommissie en de betrokken federale administraties, namelijk de FOD Volksgezondheid en het RIZIV.
Op basis van dit document werd door de werkgroep rvt van de Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen een voorstel uitgewerkt om de rvt-normen aan te passen.
Er is over dit KB voornamelijk tussen 2010 en 2012 overleg geweest met de sector. Via de interkabinettenwerkgroepen (IKW’s) ouderenzorg van eind 2012 en januari 2013 werden nog een heel aantal bekommernissen geuit. Slechts met een aantal daarvan heeft de toenmalige bevoegde minister rekening gehouden.
Van bij de bevoegdheidsoverdracht werd al snel duidelijk dat de bepalingen in het KB geen draagvlak kennen, noch bij de vertegenwoordigers van de CRA’s, noch bij de koepelorganisaties. Om die reden heeft er op 3 december 2014 op het kabinet een overleg plaatsgehad met de vertegenwoordiging van de CRA’s, de artsensyndicaten en de koepels van de residentiële ouderenvoorzieningen met betrekking tot de uitvoering van dit KB.
Wat betreft de bepaling in het KB dat de CRA 75 procent van de prestaties als coördinerend en raadgevend arts moet uitvoeren in het rust- en verzorgingstehuis is het onze opvatting dat het opleggen van een strakke uurregeling geenszins de bedoeling kan zijn.
Ik ben van mening dat het beter is dat de beheerder van het rvt in samenspraak met de CRA hierover concrete afspraken zou kunnen maken en dat we hen aldus responsabiliseren.
Wat betreft de opleiding van de CRA bepaalt het KB dat in elk rust- en verzorgingstehuis de beheerder een coördinerend en raadgevend arts aanwijst, die huisarts is, en die ten laatste twee jaar na zijn aanwijzing houder is van een attest verkregen na een specifieke opleidingscyclus te hebben gevolgd die toegang verschaft tot de functie van coördinerend en raadgevend arts.
Het attest dat toegang verleent tot de functie van coördinerend en raadgevend arts kan worden verkregen na een opleidingscyclus met vrucht te hebben gevolgd van minstens 24 uren gespreid over maximum twee jaren en die is erkend door de FOD Volksgezondheid.
Op 30 september 2014 heeft de FOD Volksgezondheid aan de bestuurders van de rvt’s en de CRA’s een omzendbrief verstuurd waarin de modaliteiten beschreven staan om de erkenning van de opleiding vanwege de FOD Volksgezondheid te verkrijgen. Dat impliceert dat meerdere organisaties deze opleiding kunnen organiseren, op voorwaarde dat ze aan de erkenningsmodaliteiten beantwoorden.
Er dient hiervoor naar mijn mening geen bijkomende procedure te worden ontwikkeld.
Ook voor de organisatie van de opleiding voor de CRA wens ik de nodige flexibiliteit aan de dag te leggen. Het lijkt mij redelijk dat de maximale opleidingstermijn wordt verlengd om enerzijds tegemoet te komen aan het feit dat de vraag naar opleiding groter is dan het aanbod en om anderzijds te vermijden dat iemand het attest niet zou behalen wegens het missen van een sessie.
Het is volgens ons belangrijk om CRA’s die reeds jaren deze functie vervullen te blijven opleiden. De wetenschappelijke evoluties op vlak van geriatrie en gerontologie, de wetgeving, de zorgpraktijk, zoals vroegtijdige zorgplanning en benadering van de dementieproblematiek, en de evoluties in de wetgeving zijn van die aard dat regelmatige update noodzakelijk is.
Niettemin zou kunnen worden overwogen om CRA’s die de afgelopen drie jaar bepaalde onderdelen van de opleiding hebben gevolgd en dat kunnen aantonen via het bewijs van accreditering, vrij te stellen van deze onderdelen.
Wat betreft het verloningsbeleid van de CRA kan ik u meedelen dat artikel 29 van het ministerieel besluit van 6 november 2003 het bedrag en de voorwaarden voor toekenning van de tegemoetkoming voor de CRA in rvt en rustoord voor bejaarden (rob) stipuleert.
Er werd bepaald dat de CRA door een ondernemingscontract met de inrichting verbonden is en op zijn minst gedurende 2 uur en 20 minuten per week en per 30 rechthebbenden presteert. Momenteel bedraagt de CRA-vergoeding 0,58 euro per dag per rechthebbende in een rvt. Dit betekent dat een CRA, werkzaam in een rvt-voorziening met 90 rvt-gerechtigde bewoners 52,2 euro per dag ontvangt of 1566 euro per maand voor 26,4 uur, wat overeenstemt met 59 euro per uur. De vergoeding van de CRA werd binnen de FOD vastgesteld op basis van het barema van een ziekenfondsarts.
Wat betreft uw vraag naar duidelijkheid over de contractvoorwaarden, deel ik mee dat de huidige regelgeving reeds bepaalt dat de CRA door een ondernemingscontract verbonden is met de inrichting. Dat staat in artikel 29 van het MB van 6 november 2003. Het is logisch dat in deze overeenkomst de plichten en rechten van beide partijen worden opgenomen. Elke arts is in principe verplicht deze overeenkomst ter goedkeuring voor te leggen aan de Orde der Geneesheren. Veelal nemen de beheerder van het rvt of de huisartsenkring het initiatief om de overeenkomst over te maken aan de Orde der Geneesheren.
In het overleg met de sector werd gesteld dat het wenselijk is om minimaal de nieuwe bepalingen in verband met de coördinerende verpleegkundige en de CRA on hold te zetten. Er was een consensus om in een latere fase alle andere bepalingen te integreren in het uitvoeringsbesluit over de woonzorgcentra. Ik heb dan ook het Agentschap Zorg en Gezondheid de opdracht gegeven te onderzoeken of en hoe de bepalingen onder andere met betrekking de CRA-functie in dit KB kunnen worden opgeschort of gewijzigd tijdens het overgangsprotocol. Zodra ik hierover het advies heb ontvangen, zal ik het initiatief nemen om het KB of bepaalde artikelen van het KB on hold te zetten.
Daarnaast beoog ik in samenspraak met onder andere de vertegenwoordigers van de CRA’s, de artsensyndicaten en de koepelorganisaties van de ouderenvoorzieningen, de rvt-normen waaronder de bepalingen met betrekking tot de functie van de CRA in te kantelen in de Vlaamse regelgeving, met name in het uitvoeringsbesluit van het Woonzorgdecreet. Uiteraard zijn er naast de betrokkenen ook een aantal organisaties die de belangen van patiënten en bewoners vertegenwoordigen en daarin zullen worden gehoord en betrokken.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Ik ben het met u eens, minister, dat er over de 75 procent van de prestaties van de CRA afspraken mogelijk moeten zijn tussen rvt en CRA. Ik vind het alleszins ook positief dat u de maximale termijn zult verlengen. Dat is volgens mij een mogelijke oplossing.
De vraag om uitleg is afgehandeld.