Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over comadrinken
Vraag om uitleg over het alarmerend aantal jongeren met een alcoholintoxicatie en de realisatie van de gezondheidsdoelstelling met betrekking tot alcohol
Verslag
Mevrouw Saeys heeft het woord.
De laatste gezondheidsenquête van het Wetenschappelijk Instituut voor Volksgezondheid (WIV) toont aan dat het percentage jongeren van 15 tot 24 jaar dat ten minste één keer per week zes glazen alcohol of meer drinkt bij eenzelfde gelegenheid is gestegen van 12 procent in 2008 tot 14 procent in 2013. Van de jongeren met een dergelijk gedrag van ‘hyperalcoholisatie’ geeft 19 procent aan zes glazen alcohol te drinken binnen twee uur. Met andere woorden, 11 procent van de jongeren van 15 tot 24 jaar heeft in de afgelopen twaalf maanden aan piekdrinken gedaan. Het fenomeen komt meer voor bij mannen dan bij vrouwen, meer in Wallonië dan in Vlaanderen en Brussel. Het Wetenschappelijk Instituut voor Volksgezondheid zegt dat verder onderzoek, specifiek gericht op jongeren, deze bevindingen moet bevestigen, omdat de steekproef te klein is om precieze regionale inschattingen te maken. De resultaten bevestigen volgens het instituut wel de noodzaak aan preventiecampagnes die gericht zijn op jongeren van 15 tot 24 jaar en hun ouders. Het is immers noodzakelijk de schade die wordt veroorzaakt door massieve inname van alcohol onder controle te houden.
Een recente studie van het Intermutualistisch Agentschap stelt intussen hetzelfde fenomeen vast. Volgens het IMA worden per week 45 jongeren op de spoedgevallendienst opgenomen met een vermoeden van alcoholintoxicatie. Ze zijn 14 of 15 jaar, soms zelfs maar 12 jaar. In de afgelopen vijf jaar is het aantal opnames wegens een vermoeden van alcoholintoxicatie gestegen met 7,5 procent. Sommige jongeren wordt in één jaar tijd zelfs een paar keer opgenomen. Specialisten vragen verdergaande maatregelen. Nederland heeft een verbod ingevoerd op de verkoop van alcohol aan jongeren tot 18 jaar en daar zou men al een verbetering vaststellen. Zo’n verbod is een federale materie, maar we moeten ons afvragen welke preventieve maatregelen nog mogelijk zijn om dergelijke fenomenen te vermijden of ten minste in te dijken. Het is een Vlaamse gezondheidsdoelstelling om tegen 2015 het percentage 15- tot 25-jarigen dat ten minste één keer per week zes glazen op eenzelfde gelegenheid drinkt niet hoger te laten zijn dan 13 procent. In 2004 was dat 17,3 procent. In 2008 was dat 15 procent en nu zou dat volgens de gezondheidsenquête 14 procent zijn.
Ik heb hierbij volgende vragen. Minister, blijkt een duidelijke toename van het piekdrinken, het drinken van meer dan zes glazen binnen twee uur, ook uit cijfers die u bijhoudt op basis van het actieplan tabak, alcohol en drugs? Zo ja, vindt u verder onderzoek bovenop de studie van het IMA nodig, zoals het Wetenschappelijk Instituut voor Volksgezondheid aangeeft? Zo niet, bent u bereid een onderzoek te laten uitvoeren inclusief een onderzoek naar de beweegredenen van jongeren om over te gaan tot piekdrinken? Zult u uw actieplan bijsturen, specifiek gericht naar de jongeren, zowel voor het drinken van zes glazen alcohol bij dezelfde gelegenheid als voor het drinken van zes glazen alcohol binnen twee uur? Het WIV vraagt een sensibilisering van jongeren en hun ouders met betrekking tot de gevaren van het piekdrinken. Bent u op dit vlak tot actie bereid, gelet op de schadelijke effecten van piekdrinken?
De rechtstreekse aanleiding voor mijn vraag is de mededeling van het Intermutualistisch Agentschap over het aantal spoedopnames van ‘binge drinkers’, veelal jongeren, gemiddeld 45 per week. We moeten elkaar er ongetwijfeld niet van overtuigen dat de grote schade, de grote risico’s veel ruimer zijn dan het moment van de intoxicatie zelf. Ook die onmiddellijke schade mogen we trouwens niet onderschatten, integendeel. Alcoholintoxicatie, vooral op zeer jonge leeftijd, brengt onmiddellijk lichamelijke schade mee, maar hypothekeert ook de verdere ontwikkeling van jonge mensen. Op korte termijn lopen ze heel wat gezondheidsrisico’s, maar ook op langere termijn is de lichamelijke schade vaak niet min. Minstens even belangrijk is het feit dat een groep jongeren de jaren waarin ze in volle ontwikkeling zijn, soms letterlijk en figuurlijk verdrinken. Ook op sociaal vlak laat ‘binge drinking’ en de gevolgen ervan sporen na die het hele leven doorwerken. Kansen die je verkijkt, die je jezelf ontzegt, komen veel vaker dan men denkt, nooit meer terug. Ook de maatschappelijke kost is in die gevallen niet te overzien.
Een van de belangrijkste redenen waarom dit fenomeen ons zorgen moet baren, is dat het onze morele plicht is om vanuit de samenleving een kader te scheppen waarin we voor jongeren die vatbaar zijn voor comadrinken en alcoholmisbruik in het algemeen echt kunnen zorgen. Die zorg moet zich in de eerste plaats manifesteren in een doorgedreven preventie.
Hierbij valt vooral op dat men amper zicht heeft op wie die comadrinkers zijn, wat hun beweegredenen zijn en in welke context ze aan ‘binge drinking’ doen. Nochtans is dat voor de preventie bijzonder interessant om te weten. Vanuit die kennis moet het een stuk makkelijker zijn op de doelgroep in te spelen.
Daarnaast kunnen we ook opteren in te grijpen op de aanbodzijde, zoals hier al is aangehaald. Dat is in hoofdzaak een federale bevoegdheid, maar de houding die daar wordt aangenomen is vanzelfsprekend mee bepalend voor het preventieve luik op het Vlaamse niveau.
Minister, op welke gegevens baseert u zich vandaag om aan preventie te doen ten aanzien van degenen die zich moedwillig lazarus drinken en erger, drinken tot ze in een coma belanden? Welke acties staan daar tegenover? Welke actoren worden bij het preventiebeleid betrokken? Plant u meer onderzoek naar de achtergrond, de beweegredenen en de context van comadrinken? Wilt u daarbij mee werk maken van een landelijk registratiesysteem, zoals sommigen al hebben gesuggereerd?
Mevrouw Jans heeft het woord.
Mijn vraag vertrekt vanuit de cijfers die het Intermutualistisch Agentschap heel bewust heeft bekendgemaakt. De collega’s hebben ze al uitvoerig toegelicht. We weten allemaal dat preventie uiterst belangrijk is. In Vlaanderen doen we dan ook al meer dan twintig jaar aan alcohol- en ook aan tabak- en drugspreventie. We hebben gezondheidsdoelstellingen geformuleerd en een bijbehorend actieplan rond middelenmisbruik opgesteld.
De gezondheidsdoelstelling met betrekking tot middelenmisbruik wil het gebruik van tabak, alcohol en drugs terugdringen. Per middel zijn subdoelstellingen omschreven. Voor alcohol willen we concreet het percentage jongeren tot en met 15 jaar dat meer dan één keer per maand alcohol drinkt terugdringen van 26,6 procent naar 20 procent of minder. Voor de leeftijdscategorie 15- tot 25-jarigen streven we naar een daling van 17 naar 13 procent. Collega’s hebben al aangegeven dat deze doelstelling in 2015 afloopt. In de beleidsnota is het actualiseren van doelstelling en actieplan opgenomen, alsook de samenwerking met de federale overheid om een nationaal alcoholplan vorm te geven en zo alcoholmisbruik tegen te gaan.
Uitgaande van de cijfers van het IMA en de bredere problematiek die erachter schuilgaat en de informatie die we kunnen vinden in de beleidsnota heb ik een drietal vragen.
Hoever staat het met de deeldoelstellingen rond het gebruik van alcohol en dan vooral door jongeren? Het laatste voortgangsrapport dateert van 2013. Toen was er sprake van een duidelijk dalende trend. Beschikt u intussen over meer recente cijfers, minister?
Welke timing stelt u voorop voor het actualiseren van de gezondheidsdoelstelling middelenmisbruik? Welke strategieën en methodieken uit het actieplan die concreet gericht waren naar alcoholgebruik en -misbruik bij jongeren, werden positief geëvalueerd en zullen mogelijk worden voortgezet?
Hoever staat een eventueel nationaal alcoholplan? Welke concrete verantwoordelijkheden zal de Vlaamse Gemeenschap hierin opnemen?
Mevrouw Soens heeft het woord.
In een persbericht las ik dat de initiatiefnemers hun cijfers bekend willen maken om jongeren te sensibiliseren, maar ook om een oproep te doen tot sociale controle door ouders, jeugdverenigingen of sportclubs. Ziet u, minister, daarin een rol weggelegd voor de Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen (VAD), de centra algemeen welzijnswerk (CAW's) en de jongerenadviescentra (JAC's) en hebt u daarover overleg met de minister van Jeugd en de minister van Sport?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
De meest recente cijfers waarover we beschikken zijn die van de leerlingenbevraging van VAD van 2013, waarnaar mevrouw Jans ook heeft verwezen. Daaruit blijkt niet dat er bij Vlaamse jongeren een dramatische stijging zou zijn van het piekdrinken, ook wel ‘binge drinken’ genoemd waarbij men ten minste vier standaardglazen alcohol drinkt in een tijdspanne van twee uur voor een vrouw, of ten minste zes glazen voor een man. De globale trend is dat jongeren minder drinken en er later mee starten. Maar, en dat is wel belangrijk, deze positieve evoluties lijken vooral te zitten bij de jongeren van 12 tot 15 jaar. Blijkbaar is 16 jaar een scharniermoment en vanaf die leeftijd is het probleem groter.
Het huidig actieplan middelengebruik loopt af eind 2015. We houden momenteel een evaluatie en in 2016 plannen we een nieuwe gezondheidsconferentie om samen met alle actoren te komen tot aanbevelingen voor een nieuwe gezondheidsdoelstelling en een nieuw actieplan. We zullen in het kader van deze conferentie onderzoeken of er meer onderzoek en/of betere registratie nodig zijn. Zo lijkt het me belangrijk en zinvol de acties van het IMA te integreren in onze dataset.
Piekdrinken bij jongeren en jongvolwassenen verminderen is reeds een prioriteit in het huidige Vlaamse actieplan. De afgelopen jaren hebben we hierrond heel wat acties voor de doelgroep jongeren opgezet, zoals opvoedingsondersteuning voor ouders, een alcoholbeleid in de steden, zelftesten en zelfhulp online, campagnes in het uitgaansleven, peersupport,… Voor de concrete evaluaties van de verschillende projecten en acties is het wachten op de gezondheidsconferentie. Daarnaast zal de conferentie moeten uitwijzen in welke zin we verder moeten inzetten op het voorkomen van piekdrinken en comazuipen – een extreme vorm van piekdrinken waarbij men drinkt tot men bewusteloos of comateus geraakt – bij jongeren en bij jongvolwassenen.
Specifiek bij comazuipen – zwaar drinken met de bedoeling om snel en ernstig dronken te worden met vaak een bewustzijnsverlies tot gevolg – is het complex om aan preventie te doen. De klassieke aanpak is ook hier sensibiliseren, mensen bewust maken van de risico’s die ze lopen en het aanbieden van alternatieven. Het probleem is dat comazuipers in hun gedrag juist doelbewust het risico opzoeken. Het zou vooral voorkomen bij een beperkte groep ‘kick zoekende’ jongeren die met elkaar in competitie gaan. Omdat we weten dat het, zeker bij de jongere doelgroepen, vaak gaat om personen die ook op andere gebieden probleemgedrag vertonen, lijkt het ons het meest aangewezen in te zetten op vroegdetectie en vroeginterventie. Als er signalen van probleemgedrag zijn, worden jongeren aangesproken op hun gedrag en aangezet om deel te nemen aan een begeleiding waarbij hun gedrag en hun motieven worden besproken.
Daarnaast lijkt ook peersupport binnen de uitgaanswereld een veelbelovende aanpak, met het mobiliseren van de omgeving. Wanneer de directe omgeving en leeftijdsgenoten duidelijk aangeven dat ze ongerust zijn, heeft dat vaak meer invloed dan dat de overheid zegt dat het gevaarlijk is. In dit kader zijn we van plan de projecten Vitalsounds en Breakline, die sterk inzetten op deze peersupport, voort te zetten. Verder moeten we rekening houden met het hele continuüm aan interventies, van gedragsondersteuning en universele preventie, over vroegdetectie en vroeginterventie bij risicogroepen, tot hulpverlening op maat voor de jongeren met afhankelijkheidsproblemen.
Het Vlaamse preventiebeleid streeft ernaar om een beleidsmatige aanpak te hebben binnen verschillende sectoren: onderwijs, vrije tijd, gezin, jeugdhulp, lokale gemeenschap enzovoort. De methodieken en materialen worden ontwikkeld door de VAD, verspreid door de Logo’s, en de uitvoering bij de actoren op het terrein wordt ondersteund door de alcohol- en drugpreventiewerkers in de centra voor geestelijke gezondheidszorg.
Ik sluit aan bij het standpunt van minister De Block inzake het belang van een alcoholstrategie voor heel België die globaal en geïntegreerd is. Ik zal dan ook de dialoog aangaan met de federale overheid en de andere deelstaten om hieraan mee te werken in de Algemene Cel Drugsbeleid en de Interministeriële Conferentie Volksgezondheid waar minister De Block dit zal agenderen. Op die manier kunnen onze gezondheidsdoelstellingen in spoor worden gebracht met de globale alcoholstrategie.
De heer Anseeuw heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Het is een goede zaak dat de bestaande data verder worden geïntegreerd waardoor ze meer representatief en betrouwbaarder zijn. U hebt ook gezegd dat de algemene strategie inzake preventie bestaat uit sensibilisering. Daar is wel het probleem dat het om een zeer specifieke groep gaat die aan comadrinken doet en die zich onderscheidt van alle andere jongeren in het feit dat ze het risico opzoekt. Ze maken doelbewust die keuze. In vergelijking met vijf jaar geleden is er een lichte stijging in de cijfers. Die is niet zo substantieel om te stellen dat het nog harder de foute kant uitgaat dan voorheen, maar we moeten wel toegeven dat het niet verbetert. De vraag blijft of er nood is aan bijkomend onderzoek naar die groep. De schade is acuut en snijdt veel dieper in de ontwikkeling van de jongeren dan bij diegenen die sporadisch wel eens dronken zijn maar niet elk weekend opnieuw het risico opzoeken door comadrinken. Bestaande data integreren is bijzonder goed, maar er zijn ook nieuwe data nodig naar die specifieke groep. Bent u daartoe bereid?
Mevrouw Soens heeft het woord.
Hoe ziet u de rol van het CAW en het JAC? Pleegt u hierover overleg met de ministers van Jeugd en Sport? U hebt daar nog niet op geantwoord.
Het is duidelijk dat het JAC en CAW een belangrijke rol spelen in de hulpverlening. In een nieuw actieplan binnen de regelgeving op de gezondheidsdoelstellingen moeten heel wat levensdomeinen worden betrokken. Ik denk aan Onderwijs, Sport en Werk. Daar moet naar worden gekeken om te weten welke acties er moeten worden opgezet om mensen te overtuigen om te kiezen voor een gezonde levensstijl. Dat is de kern van het verhaal. Het is duidelijk dat het om een facettenbeleid gaat. Dat is niet specifiek voor deze kwestie. Er zijn heel veel kwesties die te maken hebben met een gezonde levensstijl waarbij we ‘health in all policies’ moeten proberen te realiseren.
Mijnheer Anseeuw, het klopt wat u zegt, maar u moet goed begrijpen wat het institutionele kader is. Iedereen is het erover eens dat er een geïntegreerde aanpak nodig is. Om die mogelijk te maken, hebben we een kader. Er is een Vlaams decreet op de gezondheidspromotie en de ziektepreventie waarin gezondheidsdoelstellingen zijn opgenomen. Het ritme is dat we tegen 2016 omtrent dit thema en het thema ‘voeding en beweging’ een nieuwe conferentie moeten organiseren. Ik pleit ervoor consistent te blijven met onze methodologie. Eer er dingen in de praktijk worden gebracht, moeten die een jaar of anderhalf jaar voordien ontwikkeld zijn. Om geïntegreerd en duurzaam te zijn, is het belangrijk dat het ritme dat bij iedereen bekend is, te gebruiken.
We hebben een samenwerkingsakkoord tussen alle overheden van dit land over drugbeleid. Dat is weinig bekend. Iedereen beseft dat om een succesvol drugbeleid te voeren, er geïntegreerd moet worden gewerkt. Daarin zijn de verschillende overheden aanwezig en dragen ze financieel bij om de geïntegreerde aanpak te realiseren. De cel wordt momenteel voorgezeten door professor De Ruyver. Er zijn al analyses gemaakt van hoeveel centen er worden ingezet op preventie, curatie, alcohol, illegale drugs enzovoort. Er is een heel inzicht in hoe dit moet worden aangepakt.
De vraag naar bijkomend onderzoek is volstrekt legitiem en moet worden overwogen, maar het moet gebeuren met de partners die institutioneel in lijn zijn gebracht. Als we dat niet doen, creëren we een nieuw circuit met nieuwe partijen, nieuw overleg. Dat is niet verstandig. We hebben voor dit beleid een aantal zaken afgesproken. Minister De Block pleit voor een globale alcoholstrategie. Dat is een enorme opportuniteit om na te gaan hoe we de timing van onze gezondheidsdoelstellingen, de werking van de cel Drugs en de conferentie kunnen laten sporen. Ik ben absoluut bereid om uw vraag daarin aan bod te laten komen.
Voor een echt grondig wetenschappelijk onderzoek zijn er randvoorwaarden nodig bijvoorbeeld op het vlak van privacy. Dat gebeurt niet zomaar. Dat moet op een goede manier in een plan worden ingebracht zodat alle partijen weten dat hun medewerking wordt verwacht aan een diepteonderzoek.
Ik heb in mijn antwoord aangegeven dat ik dat punt van de analyse ten volle deel. Het is een specifieke problematiek omdat die mensen het risico opzoeken. Dat is een heel ander gedrag dan het gedrag dat met een klassiek arsenaal van preventie wordt ontraden. Ik neem uw suggestie dus zeker ter harte.
Ik ben bijzonder tevreden met uw antwoord. Een geïntegreerd beleid is erg belangrijk. Ik wil niet de indruk wekken dat er paniekvoetbal moet worden gespeeld en snel in een parallel circuit een onderzoek moet worden opgestart. Ik wil alleen het belang onderstrepen van efficiënte preventie. Daarom moeten de doelgroepen bijzonder goed gekend zijn en voor deze doelgroep is dat een pijnpunt. Ik heb begrepen dat daar bij het vastleggen van nieuwe gezondheidsdoelstellingen ruimte voor kan zijn. Dat stemt me tevreden. Ik zal de verdere werkzaamheden van nabij opvolgen en eventuele suggesties aan uw adres richten.
Mevrouw Godderis heeft het woord.
Minister, u sprak over een gezonde levensstijl. Meisjes lijden tegenwoordig aan ‘drinkorexia’. Ze drinken enorm veel in het weekend en eten dan tijdens de week niets om die calorieën uit de alcohol te compenseren. Dat is geen gezonde levensstijl. Het fenomeen bereikt al de Nederlandse grens. In Maastricht zijn er daarover veel klachten. Meisjes worden er opgenomen met dit soort eetstoornis.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.