Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, uit cijfers van uw administratie blijkt dat het aantal kleuters dat te vaak afwezig is, vorig schooljaar opvallend is gestegen. Het gaat vooral om kinderen uit kansarme gezinnen. In Gent was het voorbije schooljaar liefst 8 procent van de 5-jarige kleuters onvoldoende aanwezig. Ook Genk is een sterke stijger. In Hasselt en Antwerpen is er een probleem en zeker ook in Brussel waar er op twee jaar een verdubbeling is tot 6,6 procent.
Andere verontrustende cijfers kwamen uit het onderzoek van het Steunpunt Studie- en Schoolloopbanen. Uit onderzoek bleek dat in 2010 71.113 jongeren de schoolbanken vroegtijdig verlieten. 12,5 procent van die jongeren deed dat zonder een diploma secundair onderwijs. Er is ook een grote groep van 2845 jongeren die zelfs geen getuigschrift van basisonderwijs op zak hadden. Het is niet onmogelijk dat hier een link is met de aanwezigheid op de kleuterschool. In elk geval gaat het vaak om kinderen uit dezelfde sociaal zwakkere groepen.
Uit de cijfers van het rapport ‘Education at a glance’ van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) blijkt dan weer dat de democratisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen stagneert. Kinderen met laaggeschoolde ouders vinden nauwelijks toegang tot onze hogescholen. Slechts 5,57 procent stroomt door naar het hoger onderwijs. De hele schoolloopbaan van kinderen van kansarme ouders wordt dus overschaduwd door het risico om tussen de mazen van het net te glippen.
Naast geïntegreerde plannen hebben we dan ook dringend heel concrete aanklampende maatregelen nodig, minister. Mijns inziens start alles met een goede registratie en een analyse van het probleem om in maatwerk te kunnen voorzien.
Eind april 2012 werd DISCIMUS gelanceerd, een veelbelovende tool voor het registreren van inschrijvingen, aan- en afwezigheden en leerlingenkenmerken. DISCIMUS heeft zelfs al internationale lof gekregen. Toch lijkt het allemaal niet zo vlot te gaan. Het systeem zou achterlopen op andere databanken. Ik heb ook vernomen dat er nog steeds gemeenten zijn die eigen registraties doen. Er zijn ook lokale overlegplatforms (LOP’s) die eigen registraties doen, omdat de gegevens uit DISCIMUS niet, te laat, of niet correct doorgegeven worden aan de lokale belanghebbenden.
De databank zou volgens ons meer moeten zijn dan een databank. Men moet de gegevens echt kunnen gebruiken. Ze moeten, zoals u zelf zegt, een belangrijke hefboom zijn voor een doelgroepgerichte aanpak. Het zijn de lokale actoren die met deze gegevens aan de slag moeten. Zij zijn het die ouders moeten contacteren als kleuters niet opdagen; zij zijn het die jongeren moeten aanklampen bij spijbelgedrag, of als er gevaar is voor vroegtijdig schoolverlaten.
Minister, klopt het dat er problemen zijn met het DISCIMUS-systeem? Wat gebeurt er met de informatie die via DISCIMUS wordt verzameld? Hoe wordt er samengewerkt met de gemeenten, opdat er met de gegevens wel degelijk snel aan de slag kan worden gegaan? DISCIMUS moet het mogelijk maken dat er doelgroepgericht wordt gewerkt. Op welke manier gaat u aan de slag met de verzamelde gegevens? Wordt er gekeken naar een mogelijkheid om de gemeenten eveneens toegang te geven tot DISCIMUS, om zo korter op de bal te kunnen spelen?
Welke maatregelen neemt u opdat er wel degelijk aanklampend kan worden gewerkt door lokale spelers? Wat is de stand van zaken van de beloofde herziening van de besparing van 30 procent op de middelen voor het flankerend onderwijsbeleid? Ik ben absoluut van mening dat de lokale besturen die middelen echt nodig hebben om dat aanklampende beleid te kunnen uitvoeren. Ziet u de mogelijkheid om bestaande goed bevonden acties te versterken door een financiële bijdrage?
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Ik wil de probleemstelling van mevrouw Meuleman wat nuanceren, wat de werking van DISCIMUS betreft. Het is niet zozeer de werking van DISCIMUS zelf die een probleem is. Het systeem is vrij goed gekend door secretariaatsmedewerkers en leerlingensecretariaten, die de gegevens in het systeem brengen, maar is minder bekend bij directies en beleidsondersteuners van de scholen. Zij zien DISCIMUS nog veel te veel als een registratie-instrument, en niet zozeer als een beleidsinstrument.
Er zou mijns inziens actie moeten worden ondernomen, om erop te wijzen dat het ook als een beleidsinstrument kan worden gebruikt. Misschien moet de minister eens bekijken op welke manier dat eventueel zou kunnen.
Er worden ook een aantal outputgegevens van DISCIMUS op het platform Mijn Onderwijs gezet. Ook daar maakt men mijns inziens te weinig gebruik van. Men gebruikt Mijn Onderwijs vaak voor het afhalen van dienstbrieven en dergelijke informatie, maar men maakt veel te weinig gebruik van de data die vanuit DISCIMUS op Mijn Onderwijs terechtkomen.
Misschien kan de minister ook nog iets doen om het gebruik van Mijn Onderwijs te faciliteren, zodat men ook daar effectief gebruik van kan maken om beleidsmatig te werk te gaan.
De heer De Ro heeft het woord.
Voor mij is het essentiële in deze vraagstelling dat lokale besturen nu veel intenser willen werken rond een aantal problemen die zich in het onderwijs afspelen dan pakweg tien, vijftien jaar geleden. Als je het toen over kleuterparticipatie had gehad, hadden heel veel lokale besturen wellicht meer gekeken naar individuele scholen en de verantwoordelijkheid van leerkrachten en directies. Door een aantal acties die in het verleden zijn gebeurd, is dat bewustzijn op het lokale terrein gegroeid. Dan is het hebben van juiste en volledige cijfers, op een snelle en volledige manier, cruciaal.
DISCIMUS en het kenniscentrum zijn initiatieven die gemeenten kunnen helpen. Misschien, minister, is deze vraag wel een goede gelegenheid om in eerste instantie aan ons, en daardoor ook aan de rest van Vlaanderen, duidelijk te maken wie waarop al een beroep kan doen. Het heeft geen zin om nu onder ons de discussie te voeren. Geef ons mee waar lokale besturen, directies en beleidsmedewerkers op dit moment al aan kunnen, en hoe snel het is.
Dat brengt mij bij het tweede element dat in deze context van belang is: de snelheid van optreden. Of het nu het centrum voor leerlingenbegeleiding (CLB), de directeur, de lokale spijbelambtenaar, de lokale kleuterparticipatieambtenaar of een brugfiguur is, de snelheid is cruciaal. Dat zat ook mee in de vraagstelling, en ik kijk uit naar uw antwoord daarop.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, uiteraard is het van belang om op elk onderwijsniveau het uitvallen of het niet aansluiten bij het onderwijs te bestrijden. De cijfers rond kleuterparticipatie worden zeer zorgvuldig geanalyseerd. We willen vooral zoeken naar maatregelen die de participatie van specifieke groepen kunnen verhogen.
Eergisteren heb ik overigens de mensen van de autonome kleuterscholen gezien, en zij waren erg verbaasd over de cijfers van de kleuterparticipatie. Die cijfers strookten helemaal niet met wat zij zelf vaststelden. Ik heb hun de cijfers nu meegegeven. Het was voor mij in elk geval positief om vast te stellen dat zij dat niet zo percipieerden.
Omtrent schooluitval werken we aan een actieplan rond leerrecht, waarbij we zoveel mogelijk leerlingen tot aan de meet willen brengen. In het hoger onderwijs is er het hele verhaal rond oriëntering en toeleiding, maar de vragen gaan hier nu specifiek over DISCIMUS, dus ik zal mij daartoe beperken.
De laatste jaren vragen wij als overheid steeds meer gegevens op aan de scholen. Het Agentschap voor Onderwijsdiensten (AgODi) wil er ook alles aan doen om de planlast voor de scholen tot het absolute minimum te beperken, vandaar dat er nood was aan een toekomstgericht, elektronisch en up-to-date systeem van informatie-uitwisseling. Zo is DISCIMUS geboren, als een gebruiksvriendelijk systeem om zeer grote hoeveelheden leerlingengegevens uit te wisselen tussen scholen en AgODi. Dat was de basisopdracht.
DISCIMUS is een goed systeem, dat geleidelijk aan ook meer functies krijgt. Het wordt op dit ogenblik onder andere gebruikt voor het opsporen van dubbele inschrijvingen en het registeren van aan- en afwezigheden. Sinds het schooljaar 2013-2014 wordt DISCIMUS ook volop gebruikt om taken van de onderwijsadministratie uit te voeren. Voorbeelden daarvan zijn de berekening van de werkingsmiddelen en de omkadering of de leerplichtcontrole. Ik vind het positief dat het daar al allemaal voor gebruikt wordt.
Nieuw sinds dit schooljaar is dat scholen niet langer een formulier ‘Herberekening in het kleuteronderwijs’ moeten opsturen als ze recht hebben op instaplestijden. AgODi verzamelt deze gegevens nu ook via DISCIMUS. Indien u dus zou zeggen dat we niets doen aan de planlastvermindering: we proberen er echt wel aan te werken. DISCIMUS heeft wel nog groeipotentieel. Dat is een pijnpunt, collega’s. Het systeem is nog niet compatibel met de aanmeldingssystemen waarmee sommige steden werken. Ik heb daarover al een heel gesprek gevoerd met de schepen van Onderwijs in Antwerpen. We zullen dat oplossen, maar het is nog niet compatibel. Het zat ook niet mee in het pakket bij de geboorte. Het takenpakket wordt groter en dan bots je op allerlei knelpunten. Daardoor moeten de scholen de gunstig gerangschikte leerlingen van het aanmeldingssysteem nog ingeven in DISCIMUS. Dat moet nog worden opgelost.
DISCIMUS en de degelijkheid van de gegevens blijven natuurlijk afhankelijk van de input, die hoofdzakelijk door de scholen gebeurt. Zo komt het dat we soms even moeten wachten tot we volledige gegevens hebben, bijvoorbeeld over het luxeverzuim of over de dubbele inschrijvingen.
De gemeenten hebben geen toegang tot het systeem. Bovendien kunnen we een aantal gegevens niet doorgegeven door de wet op de privacy. Ik heb mij daar ook al eens een namiddag over gebogen. Het biedt wel de mogelijkheid om met andere partners samen te werken of om in de toekomst de databank aan andere databanken te koppelen, zolang de privacyregelingen voldoende in acht worden genomen.
U weet dat we stappen zetten om tot een volledige gegevensuitwisseling te komen met bijvoorbeeld de Franse Gemeenschap en de Vlaamse Gemeenschapscommissie. Dat zou voor Brussel een enorme sprong voorwaarts zijn. Sommige kinderen verdwijnen daar namelijk uit het systeem, omdat ze wel aanmelden, maar nergens zijn ingeschreven. Misschien zitten ze dan in het Franstalig onderwijs, maar weten wij dat niet. Dat is dus heel vervelend.
Op de website www.onderwijs.vlaanderen.be publiceren we de onderwijsstatistieken. Daar worden ook de gemeenterapporten vrijgegeven. Gemeenten kunnen deze gegevens vrij downloaden. Het agentschap kan tot op schoolniveau bepaalde tendensen vaststellen. Via ‘Mijn Onderwijs’ geeft AgODi daarover rapporten op maat aan de scholen. Het gaat bijvoorbeeld over vroegtijdige schoolverlaters of zittenblijvers. Scholen kunnen met die informatie aan de slag. Op die manier nemen we al een aantal aanklampende maatregelen. Dankzij DISCIMUS wisselt AgODi gegevens uit met Kind en Gezin in het kader van kleuterparticipatie. Dat is zeer belangrijk. Als we willen dat Kind en Gezin ermee kan werken, moeten we ervoor zorgen dat de gegevens worden uitgewisseld.
We investeren volop in tools voor de scholen, waardoor we DISCIMUS nog meer kunnen laten uitgroeien tot de bron van leerlingengegevens. Tegelijk zorgt dat voor een planlastvermindering in de scholen, zodat er meer tijd vrijkomt voor de kerntaken.
Collega’s, u weet dat ik een aantal ochtenden op pad ben geweest bij schooldirecteurs. Er was ook steeds iemand bij van Mijn Onderwijs, die uitlegde wat er allemaal ter beschikking wordt gesteld aan de scholen. Vaak merk je dan dat de scholen nog niet duidelijk beseffen wat ze er allemaal aan beleidsvoerend vermogen bij krijgen door de uitwisseling van de gegevens. We moeten dus inderdaad duidelijker informeren. De administratie is daar volop mee bezig.
Mevrouw Meuleman, de problemen waarnaar u verwijst, zijn voor een stuk ook te herleiden tot de toegang en de automatische uitwisseling van gegevens die nog niet geregeld is. Dat moeten we oplossen, omdat we dat zeker in de steden en grotere steden voelen. We moeten uitzoeken hoe we dat zullen doen, want de steden onderling hebben ook geen gelijke systemen. Het is dus niet zo evident. Ik ben mij zeer goed bewust van het feit dat we dat moeten oplossen.
We hebben hier al 24 keer discussie gevoerd over het flankerend onderwijsbeleid. U weet dat er een budgetcontrole aankomt. We zullen zien hoe we dat oplossen. Ik wil nog eens benadrukken dat dat flankerend onderwijsbeleid wordt gegeven aan 35 van de 308 gemeenten in Vlaanderen. We hebben ook het groeipad van 3,5 procent van het Gemeentefonds behouden. Dat betekent dat de grotere gemeenten verhoudingsgewijs meer krijgen. Er zijn er nu 35 die budget krijgen, maar er waren veel meer dossiers ingediend. Hoeveel precies weet ik niet. Er zijn er heel wat uit de boot gevallen die in de toekomst nooit meer iets zullen krijgen.
Collega’s, de informatiedoorstroming is geen probleem. Ik zal al het mogelijke doen om de knelpunten die ontstaan door de systemen die niet toegankelijk zijn, weg te werken. We moeten dus werken aan de toegang voor de gemeenten en de uitwisseling van databanken, weliswaar rekening houdend met het recht op privacy. Ook moeten we ervoor zorgen dat de uitval die erin zit doordat de gegevens van de stedelijke systemen nog in DISCIMUS worden ingevoerd, wordt weggewerkt door het te automatiseren.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, ik heb een aantal opmerkingen. Het zou goed zijn om te proberen de problemen zeer goed in kaart te brengen en op te lossen. Wat de werkgroep Kleuterscholen bij u blijkbaar al aangaf, dat men het gevoel heeft dat die cijfers niet overeenkomen en zelfs beter zijn, leeft ook in Gent, waar men plots een enorme stijging zag.
Men heeft dan via AgODi de cijfers per school opgevraagd om zelf te kunnen kijken of ze wel kloppen. Toen bleek dat de optelsom niet overeenkwam met het algemene cijfer dat werd doorgegeven op mijn schriftelijke vraag. Daar zat dus een discrepantie die misschien niet helemaal te verklaren is.
Na het opvragen van de eigen cijfers bleek ook dat het niet helemaal overeenkwam. De opmerking van mevrouw Krekels is zeer terecht. Er zit een zekere verantwoordelijkheid bij scholen, leerkrachten en directies om die gegevens nauwkeurig door te geven en het belang daarvan in te zien. Het lijkt mij nuttig die boodschap door te geven via de volgende Schooldirect.
Naast ervoor te zorgen dat het systeem zeer goed werkt en op punt staat en dat iedereen daarvan het belang inziet, denk ik dat we als overheid moeten nagaan hoe we zo’n instrument zo goed mogelijk kunnen gebruiken. In Nederland heeft men iets gelijkaardigs. De VSV-Verkenner is een systeem waarbij men de registratie van afwezigheden zeer sterk gebruikt om de schooluitval te bestrijden. Dat heet ‘Aanval op schooluitval’. Daarbij worden er cijfers geregistreerd die zeer snel worden doorgegeven aan steden en gemeenten, als het ware de dag zelf. U zegt dat we bij ons ook perfect per stad of gemeente kunnen terugvinden hoe het zit met de cijfers. Dat klopt, maar het duurt zeer lang alvorens je de spijbelgegevens doorkrijgt, terwijl je heel vaak kort op de bal moet kunnen spelen en dat er ook echt maatwerk nodig is.
Wat gebeurt er in Nederland? Je krijgt zeer snel cijfers en moet als stad of gemeente een soort objectief, een streefcijfer halen om die schooluitval aan te pakken. Ik zeg niet dat we zo ver moeten gaan, maar het is wel iets om naar te kijken. Er hangen financiële stimuli aan vast, ten goede als je resultaten boekt, en anders moet je extra inspanningen doen.
De schooluitval is daar gedaald, van 5,5 procent in 2000 naar 1,9 procent vandaag, door heel strikt te registreren en via het gemeentelijk beleid maatwerk na te streven en daar zeer dicht op te zitten. Het heet niet voor niets ‘Aanval op uitval’. De manier van meten en registreren zal hier wellicht anders zijn, maar toch: hier zitten we met cijfers van 12 procent schooluitval. Daar kunnen we dus echt wel iets van leren. De registratie en het maatwerk door gemeentelijk beleid is dan cruciaal. Ik denk dat we onze gemeenten daarin moeten versterken en hun daartoe middelen moeten geven, vandaar die tweede component in mijn vraag. We moeten hun geen middelen afnemen, maar nagaan of we de gemeenten niet meer kunnen versterken om aanklampend onderwijsbeleid op maat te kunnen voeren. Zo kunnen we de strijd die we zo belangrijk vinden als overheid, tegen schooluitval en voor schoolparticipatie, in het kader van alle maatschappelijke problemen die er zijn, aangaan. Het is niet bij de haren getrokken om hierbij te verwijzen naar de Commissie voor de bestrijding van gewelddadige radicalisering en de rol die scholen daarin te spelen hebben, om dat gemeentelijk beleid op dat vlak te versterken. Hier zit dus echt nog wel een schat aan mogelijkheden wat de registratie via het systeem betreft en wat het gemeentelijk beleid betreft.
De vraag om uitleg is afgehandeld.