Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Segers heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, deze vraag en ook de tweede hebben met de start van het schooljaar te maken. Deze vraag gaat over het lerarentekort in Brussel, want kort voor het begin van het nieuwe schooljaar bleek uit een telling van tvbrussel dat er nog 65 leerkrachten te kort waren in het Brussels Nederlandstalig onderwijs. Hoewel het aantal vacatures in Brussel zelfs sollicitanten lokt die vaak ver van de hoofdstad wonen, is het lerarentekort in Brussel klassieke kost. Het percentage jonge leerkrachten ligt hoger in Brussel dan in Vlaanderen, en velen onder hen willen niet in Brussel blijven, onder meer vanwege de omgevingstaal, de moeilijke werkomgeving, de hoge vastgoedprijzen en de lange afstand tussen woon- en werkomgeving. Dat zijn echter factoren waar men moeilijk verandering in kan brengen. Daarom ben ik benieuwd naar uw specifieke aanpak ten aanzien van jonge leerkrachten in Brussel.
U zei al zelf dat u het lerarenberoep aantrekkelijker wilt maken door onder meer de regeldruk in de scholen te verminderen, een verplichte maar niet-bindende toelatingsproef in te voeren én door een verbeterde lerarenopleiding. Uw voorganger, minister Smet, was overtuigd van het nut van campagnes. Zo verwachtte hij veel van het ‘Project Innoveren en Excelleren in Onderwijs’ (pIE.O), waarbij in het basisonderwijs op een andere manier zou worden lesgegeven.
Ik wil u daarover enkele vragen voorleggen. Is het prangende lerarentekort in Brussel ondertussen opgelost of kampen sommige Brusselse scholen daadwerkelijk met een lerarentekort? Zo ja, welke initiatieven plant u om dit op korte termijn op te lossen? Hoe wilt u meer leerkrachten naar het onderwijs in onze hoofdstad krijgen? Verwacht u ook veel heil van campagnes? Kijkt u hiervoor vooral naar de VGC, of zult u ook eigen initiatieven ondernemen? Denkt u dat het pIE.O-project extra leerkrachten naar Brussel kan halen? Wat is de stand van zaken van de implementatie van dat project, en van de promotie ervan? Hoe wilt u de uitstroom van leerkrachten uit Brussel verminderen? Hebt u zicht op recente cijfers? Wat is uw visie ter zake?
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, ik deel de bekommernissen van de heer Segers. Lesgeven in een grootstedelijke context is niet gemakkelijk. Het is moeilijk om les te geven wanneer de thuistaal van de leerlingen verschilt van de schooltaal.
Een van de uitdagingen bestaat erin om in de lerarenopleiding en in het nascholingspakket een module ‘lesgeven in een anderstalige context’ aan te bieden. Ik heb dat ook vaak tegen uw voorganger gezegd. Ik zou graag van u horen, minister, of u een mogelijkheid ziet om daar tijdens deze legislatuur aan te werken, wetende dat er al veel onderzoek naar gebeurd is en dat de wil er is op het terrein om dat probleem aan te pakken, om de leerkrachten te wapenen in deze grootstedelijke context.
De heer De Ro heeft het woord.
Ik wil even inspelen op het punt van de campagnes in de vraagstelling van collega Segers. De laatste twee legislaturen waren de ministers van Onderwijs veeleer terughoudend om campagne te voeren om jongeren aan te zetten om de studie aan te vatten om het lerarenberoep te gaan uitoefenen. In de legislaturen daarvoor zijn er wel initiatieven in die zin genomen. Ook de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) heeft de afgelopen jaren initiatieven genomen om mensen warm te maken en hen aan te spreken op maatschappelijk engagement, wat het lerarenberoep mijns inziens ook inhoudt.
Ik wil me dan ook aansluiten bij dat deel van de vraag, maar dan breder dan alleen Brussel. De minister heeft gisteren nog gezegd dat we tot 2020 60.000 nieuwe leerkrachten nodig hebben. Dat gaan we niet alleen halen met de natuurlijke instroom. Minister Vandeurzen heeft, samen met de persoon die in de welzijnssector de centrale persoon was om mensen te motiveren, de afgelopen jaren duidelijk gemaakt dat campagnes echt kunnen helpen om mensen te overtuigen. Daarom wil ik daar bij het begin van de legislatuur nog even aandacht voor vragen.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, het lerarentekort is gisteren in de plenaire vergadering ook al even aan bod gekomen. Het ging toen over de aantrekkelijkheid van het beroep en het loopbaanpact. Het is een thema waar we de komende maanden globaal over zullen discussiëren, ook naar aanleiding van de beleidsnota. Dat er zo’n pact moet komen, daarover zijn we het eens, maar wat de bouwstenen zullen zijn, dat moet nu zorgzaam aangepakt worden.
Ik heb eergisteren samengezeten met collega Vanhengel. Dat was een aangenaam gesprek. We hebben bekeken hoe we een aantal zaken samen kunnen doen, enerzijds rond capaciteit, anderzijds rond de in- en uitstroom van leraren.
Om de situatie op de onderwijsarbeidsmarkt op te volgen, publiceert het Agentschap voor Onderwijsdiensten sinds 2008 een maandelijkse arbeidsmarktbarometer. Dankzij een verbeterde samenwerking met de Brusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling beschikken we voor Brussel vanaf 2012 ook over cijfers voor het basisonderwijs, het secundair eerste en tweede graad en secundair derde en vierde graad.
De laatste cijfers zouden wij krijgen op 2 oktober, vandaag dus. Ik heb ze ook voor u meegebracht, vers van de pers. Ik heb ze voor alle duidelijkheid niet aan de pers overgemaakt, ze zijn in primeur voor u.
Wat is de situatie in september 2014? In vergelijking met september 2013 is het aantal ontvangen vacatures voor het basisonderwijs gedaald van 130 naar 69. Dat is een daling met 46 procent. Ook voor het secundair onderwijs eerste en tweede graad is er een daling, van 226 naar 161, of 28 procent minder. Voor het secundair onderwijs derde en vierde graad is het aantal licht gestegen van 91 naar 95.
Dan kom ik tot het aantal werkzoekenden voor onderwijs. In het basisonderwijs is dat gestegen van 311 naar 323, of een stijging van 10 procent. In het secundair onderwijs eerste en tweede graad is er een stijging van 264 naar 272, of 3 procent. In het secundair onderwijs derde en vierde graad is er een stijging van 439 naar 486, of 3 procent. We kunnen uit die cijfers afleiden dat de spanning op de arbeidsmarkt een beetje afneemt.
Dat is een trend die we ook gezien hebben bij de algemene situatie van augustus 2014. In tegenstelling tot de algemene arbeidsmarkt in Brussel – plus 2,9 procent – daalt het aantal ontvangen vacatures voor onderwijs met 4,15 procent. De toename van het aantal werkzoekende leerkrachten volgt de trend van het globale aantal werkzoekenden op de Brusselse arbeidsmarkt. We zien dus dat die spanning een beetje afneemt. Plaatsen we die cijfers in een ruimer tijdsperspectief, dan stellen we vast dat er nog altijd een stijgende trend is als je de verhouding bekijkt.
We hebben ook de onderwijsnetten bevraagd. Op 1 september waren op de website van de Vlaamse Gemeenschapscommissie 35 vacatures beschikbaar voor onderwijzend personeel in basis- en secundair onderwijs. De verschillende onderwijsnetten gaven aan dat er bij het begin van het schooljaar in Brussel geen prangend lerarentekort was. Dat is dus min of meer onder controle.
We hebben als Vlaamse Regering in het regeerakkoord opgenomen dat we met de vakorganisaties en de onderwijsverstrekkers een pact zullen sluiten om de lerarenloopbaan aantrekkelijker te maken en het behoud van mensen in het beroep te verhogen. We zullen zeker ook aandacht schenken aan de werving van leraren, de aanvangsbegeleiding, taakbelasting en werkzekerheid van startende leraren en de professionalisering in het algemeen. We zullen sowieso moeten werken aan een gefaseerde aanpak. Gisteren was er bijvoorbeeld de discussie over de opdrachtnoemer, maar die past natuurlijk in het bredere geheel. Ik denk ook aan de begeleiding van jonge leraren: wat kunnen vastbenoemde leraren betekenen voor jonge leerkrachten? Je kunt er een heel pak bouwstenen rond maken.
Ik neem de opmerking van mevrouw Brusseel rond de opleiding mee. Er zijn immers heel wat noden in de lerarenopleiding. Uw suggestie is nuttig, mevrouw Brusseel. Uiteraard is ook al onderzocht op welke manier we de opleiding zouden kunnen versterken.
Wat de uitstroom van leraren betreft, onze administratie heeft dat bekeken en we zien inderdaad – zoals u wellicht weet – dat de uitstroom uit het Brusselse onderwijs van leerkrachten jonger dan 30 jaar over een periode van vijf jaar na indiensttreding 42 procent bedraagt. Dat zijn spectaculaire cijfers. Maar die mensen stappen niet uit het beroep, ze gaan buiten Brussel aan de slag in het onderwijs. Dat geeft nog eens de specifieke context aan – ik zal niet zeggen: precaire situatie – en de nood aan een goede vorming, om met goesting les te geven in de context die zich in Brussel aandient. Heel veel moet worden aangepakt binnen het loopbaanpact. Globaal bekeken is er op dit ogenblik geen acuut tekort. Het is een beetje verbeterd, maar de problemen zijn natuurlijk nog niet opgelost.
Wat de effecten van het pIE.O-project betreft, kun je nog niet echt een conclusie trekken in verband met de aantrekkelijkheid voor leraars. We zullen dus zien. Ik moet kijken welke expertise daar is opgebouwd. Het project loopt nog, het is nog niet afgerond.
Dank u, minister, voor het omstandige antwoord. We hebben toch een aantal interessante pistes gehoord, die we ongetwijfeld nog zullen kunnen volgen de komende tijd. Ik ben zeker verheugd dat de samenwerking met Brussel toch wel het beste laat verhopen. Ik kom daar in de volgende vraag nog op terug. Het is duidelijk dat samenwerking nodig is. Het is goed om te horen dat u die stappen al heeft gezet.
Het hele verhaal van het loopbaanpact zal ook worden gevolgd. Onze fractie hamert, zeker in de stedelijke omgevingen als Brussel en enkele andere grootsteden, uiteraard op het taalaspect. Het taalniveau, ook van de leerlingen, moet worden meegenomen in het verhaal. Aansluitend op wat mevrouw Brusseel aanhaalt, maar uit de context waarin zij het zegt, is taalkennis van leerlingen in de stedelijke omgevingen niet onbelangrijk en telt ook de manier waarop onze leerkrachten daarmee omgaan.
Inderdaad, de uitstromende leerkrachten zijn niet allemaal mensen die weggaan uit het onderwijs, maar ze trekken wel weg uit Brussel. Gezien de specifieke context, waarbij we jaar na jaar als het ware bij de start mensen bij elkaar sprokkelen, is het toch evident dat we dat blijven monitoren. Ik hoop dat we daartoe de kans krijgen. Ik kijk vooral uit naar wat de samenwerking met de mensen in Brussel heel concreet kan opleveren. Dank u wel.
Ik ben blij met de cijfers, minister. Het enige waarvoor ik aandacht vraag, en dat was vaak een dovemansgesprek met uw voorganger, is het capaciteitsprobleem. Hij zei dat er toch geen kind zonder plaats was. Dat is waar, maar als je tien kilometer ver moet gaan voor een plaats in het basisonderwijs, vind ik dat wel een probleem voor de ouders.
Hetzelfde geldt voor het lerarentekort. U zei dat er een lichte stijging is van het aantal vacatures. Als we de cijfers verder bekijken, zien we dat ook het aantal leerkrachten afneemt die aan hun vak gekoppeld zijn, die dus wiskunde gestudeerd hebben en ook dat vak geven. We moeten en voldoende en de juiste leerkrachten hebben. Los van de kwantiteit, is het ook een kwestie van de juiste mensen te vinden voor de juiste plaats, zeker in Brussel. Ook in de Rand wordt dat een groter probleem.
De heer De Meyer heeft het woord.
Minister, met de regelmaat van de klok gaat u de terechte zorg horen van de collega’s uit Brussel en uit Antwerpen over de capaciteitsproblemen in de grootsteden. En ze hebben niet volledig ongelijk. Maar u mag me niet kwalijk nemen dat ik met de regelmaat van de klok, net als in het verleden, zal zeggen dat er inderdaad problemen zijn in de grootsteden, maar vergeet de centrumsteden niet en vergeet zeker en vast ook niet dat er nog kleinere steden en gemeenten in Vlaanderen zijn waar eenzelfde probleem zich afspeelt, weliswaar op een andere schaal. Naast de capaciteitsproblemen zijn er ook de problemen van de wachtlijsten. Minister, dat zeg ik maar om u te inspireren om tot evenwichtige oplossingen te komen. Elke keer dat die problematiek wordt aangehaald, zal ik u deze inspiratie opnieuw meegeven.
Bedankt voor de aanvullingen, collega’s. De vraag over de capaciteit komt zo dadelijk nog aan bod. Mijnheer De Meyer, u weet dat in het regeerakkoord staat dat er een masterplan scholenbouw moet komen met twee grote prioriteiten, waarbij ik één en twee zeg, niet omdat ze belangrijk en minder belangrijk zijn, ze staan naast elkaar: één, de capaciteit, en twee, de grootste noden aan infrastructuur. U mag zich daarover zorgen maken, maar we zullen dat zorgzaam bewaken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.