Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
Mevrouw Groothedde heeft het woord.
Minister, ook u hebt de barometer van de Gezinsbond gezien, die elk kwartaal bevraagt wat er leeft in Vlaanderen bij ouders met kinderen tussen 0 en 18 jaar. Er wordt gepeild naar het welbevinden en vertrouwen in vijf levensdomeinen: inkomen, relaties en welzijn, woonkwaliteit, toekomst van de kinderen en de combinatie werk en gezin. De globale index daalt verder naar 6,5 op 10. Vorige keer stond die nog 4 procent hoger.
De Gezinsbond ziet vooral alarmsignalen bij de inkomensindex, die “zorgwekkend laag” genoemd wordt. De daling is ook steil: op nog geen jaar tijd is de index van 6,3 naar 5,4 op 10 gegaan – dat is nog zeer nipt geslaagd. De koopkracht van gezinnen staat onder druk. Vooral bij mensen die laaggeschoold zijn, zijn de resultaten heel verontrustend en zegt de Gezinsbond expliciet zich grote zorgen te maken.
Werk werd door deze Vlaamse Regering heel vaak dé garantie tegen armoede genoemd. De Gezinsbond stelt evenwel expliciet dat werk absoluut geen garantie biedt op financiële zorgeloosheid: bijna een op de drie werkende ouders geeft aan moeilijk tot zeer moeilijk rond te komen.
Minister, hoe ziet u deze cijfers, gezien de focus op werk van de Vlaamse Regering en haar overtuiging dat een job de beste garantie is tegen precariteit, wat nogmaals ontkracht is nu de precariteit duidelijk stijgt bij werkende gezinnen? Welke vangrail tegen armoede kunt u de gezinnen nog bieden in de laatste maanden voor de verkiezingen?
Minister Dalle heeft het woord.
Collega Groothedde, we hebben natuurlijk nooit beweerd dat werk de enige garantie is om uit de armoede te geraken, wel dat het de beste garantie is, zeker in vergelijking met vervangingsinkomens. Dat is nog steeds het geval. Er is ook geen enkele armoede-expert die dat in vraag stelt. En dan heb ik het nog niet over werk als instrument voor zelfontplooiing, sociaal contact, persoonlijk netwerk en het bieden van structuur. Tegelijk weten we dat we in Vlaanderen ongeveer 4 procent van de werkenden een inkomen heeft onder de armoedegrens. Dat is een laag percentage, maar in absolute cijfers zeker niet verwaarloosbaar. Deze categorie van de zogenaamde ‘working poor’ bestaat uit ongeveer honderdduizend mensen, toch een aanzienlijk aantal. Dat zijn er meer dan bijvoorbeeld het aantal mensen met een leefloon. Naar mijn lezing trekt het resultaat van de bevraging van de Gezinsbond die overtuiging rond werk die de Vlaamse Regering huldigt, helemaal niet in twijfel.
Ik wil graag ook wijzen op het verschil tussen enerzijds armoede en anderzijds moeilijk rondkomen. Dat zijn verschillende begrippen. De enquête die de Gezinsbond voert met de gezinsbarometer gaat niet over armoede, dat beweren ze zelf ook niet, maar wel over moeilijk rondkomen – dat is een ander concept.
We weten natuurlijk dat het de voorbije jaren niet eenvoudig geweest is voor een deel van onze gezinnen: de gevolgen van corona en nadien de stijgende energie- en voedselprijzen zorgden voor druk op de gezinsbudgetten. Toch stellen we vast dat, mede dankzij beleidsmaatregelen van de federale, Vlaamse en lokale overheden, de armoede gedaald is. Ik heb het dan niet enkel over het armoederisico maar ook over de subjectieve armoede. Ik vind het relevant om hierbij te verwijzen naar een stelling van professor Van Lancker, die door Knack bevraagd werd over de gezinsbarometer: “De bevindingen uit de Gezinsbarometer staan een beetje haaks op alles wat wij weten over subjectieve armoede in België en in Vlaanderen. Die daalt, zo blijkt uit de officiële cijfers. En dat geldt zowel voor de cijfers op basis van nationale rekeningen – zoals de Nationale Bank die hanteert – als voor de EU-SILC-cijfers (Statistics on Income and Living Conditions). Dat laatste is echt hét instrument om de inkomens en de levensomstandigheden van gezinnen en mensen in Vlaanderen en België te meten. Het gaat om een representatieve, goed uitgevoerde enquête op heel de bevolking.”
Dat artikel stelde ook vragen over de methode, waarbij de indexen die de Gezinsbond gebruikt niet verder worden geduid noch achterliggende cijfers worden gepubliceerd. We weten enkel dat dit met een vrijwillig online panel gebeurd is, wat niet de meest betrouwbare methodiek is.
Hiermee beweer ik natuurlijk op geen enkele manier dat er geen armoede meer zou zijn of dat bepaalde groepen zoals eenoudergezinnen, werkende armen of kortgeschoolden niet meer risico lopen. Dat zien we ook in de SILC-cijfers, hoewel we ook daar een hoopgevende daling zien. Maar bijvoorbeeld voor eenoudergezinnen zijn we er nog lang niet en is er nog heel veel werk aan de winkel.
Mevrouw Groothedde heeft het woord.
Minister, ik had wel verwacht dat u het interview met professor Van Lancker zou aanhalen. U hebt daarin zonder twijfel ook gelezen dat de groepen waarop ik de nadruk leg, ook door hem worden benadrukt. Hij heeft het – zoals elke expert steeds weer – ook over een groeiende precariteit bij eenoudergezinnen. Minister, ik wil wat dat betreft een vrij concrete vraag stellen. Een paar weken geleden is een groot aantal middenveldorganisaties en professionele organisaties naar het Grondwettelijk Hof gestapt omdat de toegang tot de kinderopvang wordt beperkt voor kansengroepen. Nu krijgt nog 10 procent van die gezinnen toegang, tegenover minstens 20 procent in het verleden. In eenoudergezinnen wordt veel vaker gedwongen deeltijds gewerkt, ook omdat de zorgnood daar vaak veel groter is. Het gaat hier ook over gezinnen met mensen met een langdurige ziekte, handicap of met een zeer zware zorgnood.
Cd&v is een groot voorstander van het vermaatschappelijken van de zorg. Dat valt niet te rijmen met wat nu gebeurd is, het beperken van de toegang tot een essentieel instrument om, zoals u zelf zegt, het netwerk te vergroten. Ik weet dat cd&v dat met lange tanden gedaan heeft, maar dit is wel symptomatisch voor een regering die de toegang tot essentiële netwerken en dienstverleningen, die door de overheid aangeboden horen te worden, beperkt heeft, bemoeilijkt heeft en drempels heeft ingevoerd. Dat is al begonnen met de startnota van vijf jaar geleden op basis waarvan het regeerakkoord gevormd is.
Ik weet dat het wat filosofischer wordt, maar het is het einde van de legislatuur, en eerlijk gezegd zou ik graag iets anders krijgen dan een defensief antwoord, namelijk een antwoord met visie. Dat is niet aanvallend bedoeld, dat is echt bedoeld als een open uitnodiging. Hoe ziet u dat? Moeten die drempels opgeworpen blijven? Er zijn deze legislatuur nog meer drempels ingevoerd.
Als het gaat over de kinderbijslag, is het defensieve antwoord altijd dat er veel meer mensen met een sociale toeslag zijn. We zien evenwel dat in Vlaanderen de gezinsbijslag minder verhelpt aan kinderarmoede dan in de andere gewesten. Dat wordt bijvoorbeeld door een specialist als professor Van Lancker zeer vaak herhaald. U kunt het wel hebben over de absolute armoede in die andere gewesten – dat is nog een defensieve lijn – maar ik wil het hebben over de filosofie en ik wil het graag hebben over het Vlaamse Gewest en de aanpak aldaar en, als het gaat over kinderopvang, over de Vlaamse Gemeenschap.
Minister Dalle heeft het woord.
Collega Groothedde, ik denk dat het debat over de kinderopvang uitgebreid gevoerd is in de commissie Welzijn. Ik verwijs ter zake naar de antwoorden van collega Crevits .
Wat eenoudergezinnen betreft: die heb ik zelf ook vermeld. Ik heb in mijn antwoord verwezen naar de precaire situatie van bepaalde groepen, zoals eenoudergezinnen. Dat kunt u gerust nalezen.
We zien wel – en dat was het punt – dat het armoederisico in Vlaanderen tijdens deze legislatuur gedaald is van 9,8 procent in 2019 naar 7,8 procent in 2023.
Eenoudergezinnen vormen inderdaad, net zoals een aantal andere categorieën, een zeer precaire groep. Ze moeten in het armoedebeleid zeker voldoende aandacht krijgen, omdat ze zeer kwetsbaar zijn voor armoede en kansarmoede. Ik zal u daarom het integrale citaat voorlezen van professor Van Lancker: “Neem eenoudergezinnen. Die hebben het moeilijk om rond te komen.” Dat zei ik zonet ook. “Het is absoluut waar dat zij zeer kwetsbaar zijn voor armoede.” En dan komt het: “Maar ook bij die groep is de armoede gedaald. En als je in Vlaanderen kijkt naar de mensen die géén diploma middelbaar onderwijs hebben, dan geeft 15 procent van die laaggeschoolden aan dat het moeilijk of zeer moeilijk is om rond te komen. Terwijl de Gezinsbond het heeft over 80 procent, voor een groep die min of meer overeenkomt.” Ik denk eerlijk gezegd dat professor Van Lancker en ik hetzelfde zeggen en ik denk dat ik dat ook heel helder heb gesteld. We moeten wel de cijfers die voorhanden zijn en die wel wetenschappelijk onderbouwd zijn, durven te noemen.
Mevrouw Groothedde heeft het woord.
Ja, minister, u hebt de eenoudergezinnen inderdaad vernoemd. Daarom ging ik er ook op in. Daarom vroeg ik naar uw visie betreffende het beperken van de dienstverlening aan kwetsbare groepen. Die kwetsbare groepen omvatten veel meer dan enkel eenoudergezinnen. Anderzijds verwees u ook naar de column van Karen Hermans, Bea Cantillon en Sarah Marchal. Daarin wordt gesproken over ontoereikendheid bij bepaalde groepen op dit moment. Ik zal ook even citeren: “Ook de toegankelijkheid staat onder druk. De toenemende focus op activering, strengere toegangsvoorwaarden, rechten worden niet uitgeput.” Ook in de barometer van Decenniumdoelen wordt expliciet gezegd dat er moedigere keuzes gemaakt moeten worden, met specifieke en gerichte maatregelen voor mensen met een laag inkomen. Er wordt ook heel duidelijk gezegd dat de ongelijkheid aangepakt moet worden. We zien ook steeds opnieuw dat er steeds meer mensen in een situatie van economische onzekerheid belanden. Dat is een tendens die de afgelopen vijf jaar veel sterker geworden is: mensen weten niet waar ze aan toe zijn en behoren tot een onderlaag die niet noodzakelijk arm is maar wel zeer precair. Die groep groeit, en dat is zeer zorgwekkend. Als je daarvoor de drempels verhoogt, kom je niet verder. Wat dat betreft, vind ik dit toch een non-antwoord, minister.
Ik heb in mijn bijkomende vraag gepeild naar uw visie inzake drempels en de toegang tot infrastructuur, tot kennis, tot hulp. U bent minister van Armoedebestrijding, maar verwijst gewoon integraal door naar uw collega, de minister van Welzijn. Dan hadden die bevoegdheden toch niet gesplitst hoeven te worden? Als het gaat over Welzijn en ik stel uw collega een vraag over armoedebestrijding, dan verwijst zij naar u. Dan denk ik het volgende: voor alles bevoegd maar voor weinig verantwoordelijk.
Ik vind het heel jammer dat er hier geen diepgaander antwoord kwam. Ik heb u expliciet gezegd dat mijn vraag meer filosofisch en dieper bedoeld was, minister. Ik heb heel duidelijk geschetst dat er de afgelopen vijf jaar meer drempels opgeworpen zijn, op allerlei vlakken. Het gaat niet alleen over kinderopvang. Het gaat ook over het feit dat het regeerakkoord gebaseerd is op een startnota waaraan wekenlange onderhandelingen met het Vlaams Belang voorafgingen, waarin drempels zijn opgeworpen, specifieke drempels voor kwetsbare groepen. U hebt gelijk als u zegt dat een subjectief gevoel en een online selectie geen precieze instrumenten zijn. Maar bij preciezere instrumenten en preciezer onderzoek zien we dezelfde tendens. Dan zien we dat er inderdaad een veel grotere groep is die geprecariseerd is. Dan zien we dat zelfs in België, waar we toch prat konden gaan op een goede gini-index. De ongelijkheid groeit. Daarover had ik heel graag een filosofischer en diepgaander antwoord gehoord met een visie voor de komende jaren. (Opmerkingen van minister Benjamin Dalle)
Er wordt blijkbaar wat lacherig over gedaan, dat zullen we dan maar bewaren voor de annalen. Ik hoop dat er de komende vijf jaar drempels zullen worden afgebouwd in plaats van opgeworpen. Heel veel mensen hebben het nodig.
De vraag om uitleg is afgehandeld.