Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Vraag om uitleg over de ontoereikende voorbereiding op het beroep van zorgkundige
Verslag
De heer Anaf heeft het woord.
Voorzitter, ik maakte me zorgen vorige week toen de Belgische Federatie voor Zorgkundigen (BEFEZO) naar buiten kwam met een bevraging bij afgestudeerde zorgkundigen, verantwoordelijken binnen de sector en leerkrachten die studenten voorbereiden op het beroep van zorgkundige, over de impact van de onderwijshervorming van de vooropleidingen zorgkundigen die vijf jaar geleden werd doorgevoerd. De hervorming hield in dat er meer werd gediversifieerd, en er ontstond een ander leertrapsysteem. Er werd dat jaar een nieuwe federale wetgeving goedgekeurd met een duidelijker onderscheid tussen de verpleegkundige functies: zorgkundige van niveau 4, basisverpleegkundige van niveau 5, verpleegkundige voor algemene zorg van niveau 6 en verpleegkundig specialist van niveau 7. Per trap werden toevertrouwde zorg- of verpleegkundige taken toegelaten en met een KB vastgelegd. Deze verpleegkundige taken werden in 2019 uitgebreid met een hogere verantwoordelijkheid voor de zorgkundigen.
Het doel van de hervorming was om de kwaliteit van de opleiding te verbeteren, om zo meer instroom te veroorzaken en het personeelstekort in de zorg op te lossen. Uit het rapport van BEFEZO blijkt nu net het omgekeerde te zijn gebeurd. Ook de rest van de resultaten van de bevraging schetsen een zeer donker beeld van de kwaliteit van de opleiding. Zo vindt drie kwart van de leerkrachten in zorgopleidingen dat leerlingen niet klaar zijn voor de arbeidsmarkt. Een respondent stelt: “Deze generatie zorgkundigen wil ik niet aan mijn bed hebben staan.” Wat studenten leren in de opleiding komt niet overeen met de competenties die noodzakelijk zijn in het werkveld.
Dit is alarmerend. We dreigen op deze manier een generatie aan kwaliteitsvolle zorgkundigen te verliezen en in te boeten op de kwaliteit van zorg terwijl we alle goed opgeleide mensen nodig hebben.
Ik heb de volgende vragen voor u, minister
Hoe analyseert u het rapport van BEFEZO? Bent u al in overleg gegaan?
Hoe evalueert u de impact van de onderwijshervorming van de vooropleidingen zorgkundigen op het werkveld?
Hebt u reeds dezelfde signalen van het werkveld ontvangen?
Zult u in overleg gaan met de minister van Onderwijs om de hervorming bij te sturen waar nodig, zodat de opleidingen aangepast zijn aan de noden op het werkveld?
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Minister, bijna drie kwart van de leerkrachten in zorgopleidingen in het secundair onderwijs vindt dat de leerlingen onvoldoende voorbereid zijn op de arbeidsmarkt. Dat blijkt uit een bevraging bij 383 leerkrachten door BEFEZO. De bevraging wou de impact van de onderwijshervorming van vijf jaar geleden onderzoeken. Bij die hervorming van 2019 werden onder andere de verantwoordelijkheden en handelingen van zorgkundigen uitgebreid. Na de hervorming waren er echter minder uren voorzien voor zorgvakken in de derde graad van zorgopleidingen.
Uit de bevraging blijkt dat hetgeen studenten leren in de opleiding niet overeenkomt met de competenties die noodzakelijk zijn in het werkveld. De beroepsfederatie vraagt dan ook een herstelplan voor de opleidingen tot zorgkundige om te voldoen aan de kerncompetenties van het beroep. Ze willen weer meer uren voor zorgvakken. De veiligheid en kwaliteit van de zorg moet volgens hen voorop staan. Met de vergrijzingsgolf binnen de ouderenzorg zullen heel veel zorgkundigen extra opgeleid moeten worden. Het werkveld is in nood, maar vraagt tegelijkertijd kwaliteit naast kwantiteit. Op federaal niveau is men voorstander van verdere uitbreidingen. De beroepsfederatie vraagt echter om geen verdere uitbreiding mogelijk te maken vooraleer de veiligheid van de zorg gegarandeerd kan worden.
Hierover heb ik volgende vragen.
Wat is uw reactie, minister, op de resultaten van deze bevraging? Kreeg u al eerder deze signalen?
Gaat u in gesprek met uw collega-minister van Onderwijs om tegemoet te komen aan de bezorgdheden uit de sector? Zo ja, wanneer en met welke visie?
Welke initiatieven neemt u nog, eventueel in samenspraak met andere collega-ministers, om te verzekeren dat onze zorgkundigen zo goed mogelijk opgeleid worden en zo kwaliteitsvolle zorg kunnen aanbieden?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, dank u wel voor de vragen. Het staat buiten kijf dat zorgkundigen een heel belangrijke schakel in ons zorglandschap zijn. Een gedegen opleiding tot zorgkundige is essentieel. Leerlingen moeten zowel de nodige theoretische kennis als de nodige praktische ervaring opdoen tijdens hun opleiding. Signalen dat de inhoud van opleiding mogelijk ontoereikend is, moeten we uiteraard serieus nemen. Ik heb ook de voorzitter van BEFEZO op mijn kabinet uitgenodigd. Dat we samen in gesprek gaan, zal nog deze week gebeuren.
Ik waag mij hier op een glibberig pad, want ik ben natuurlijk niet de huidige minister van Onderwijs, maar wel de vorige minister van Onderwijs. En ik moet daar nog een extra link maken. In het kader van de modernisering van het secundair onderwijs, die ooit gestart is met een masterplan voor de hervorming van het secundair onderwijs van de minister van Onderwijs daarvoor, zijn er heel wat aanpassingen doorgevoerd, niet enkel met betrekking tot het studieaanbod, maar ook wat de algemene vorming betreft. Ik denk dat iedereen het erover eens is dat er altijd een goede balans gevonden moet worden tussen een stevige, brede vorming voor onze jongeren in het leerplichtonderwijs aan de ene kant, en in die richtingen die focussen op de arbeidsmarkt, op voldoende tijd om praktische vaardigheden te leren aan de andere kant.
De modernisering is gestart in 2019 in het eerste leerjaar van de eerste graad en bouwt zich zo gradueel op. Dat betekent dat we in dit schooljaar bij de leerlingen in het eerste leerjaar van de derde graad zitten, dus het vijfde jaar. In het zevende jaar start de modernisering maar in het schooljaar 2025-2026. Er zijn dus nog geen leerlingen uit de richting Basiszorg en Ondersteuning, laat staan leerlingen uit het zevende jaar Verzorgende/Zorgkundige, binnen het nieuwe systeem afgestudeerd. Het is dus wel van belang dat we dat tijdskader in het oog houden.
Bij het uittekenen van de matrix secundair onderwijs is er niet over één nacht ijs gegaan. Ik wil toch onderstrepen dat het huidige aanbod er gekomen is op expliciete vraag van de werkgevers én van de onderwijskoepels. Als we kijken naar het aanbod dat in de matrix binnen de arbeidsmarktfinaliteit naar de zorg- en welzijnssectoren toeleidt, dan hebben we in de tweede graad de richting Zorg en Welzijn, in de derde graad de richting Basiszorg en Ondersteuning en in het zevende jaar vanaf het schooljaar 2025-2026 de richting Verzorgende/Zorgkundige. De impact van de modernisering op bijvoorbeeld de doorstroming vanuit de richting Basiszorg en Ondersteuning naar Verzorgende/Zorgkundige zullen we in de realiteit, in de praktijk dus, maar over enkele jaren zien.
Als ik de lessentabellen bekijk van de betrokken richtingen voor en na de modernisering, dan zie ik wel een aantal dingen. We zien dat er in de tweede graad vaak meer tijd uitgetrokken wordt voor algemene vorming en iets minder voor het specifieke gedeelte. Met de modernisering van het secundair onderwijs zal bovendien ook in het zevende jaar veel meer aandacht naar het praktijkgerichte kunnen gaan dan vandaag het geval is. Het is, collega’s, ook niet de overheid die het aantal lesuren per vak vastlegt. Dat is gelukkig de bevoegdheid van de scholen zelf.
Maar toch zien we dat er grote zorgen zijn. Ik kan die oproep die er is, dus niet negeren. Die zorgen zijn wat mij betreft zeker gericht op de inhoud zelf en op de vraag of er wel voldoende competenties van de verzorgende al kunnen en mogen worden aangeleerd binnen de richting Basiszorg en Ondersteuning. Ik heb begrepen dat er daar een aantal beperkingen waren ingevolge federale regels, maar dat de nieuwe regelgeving rond activiteiten van het dagelijks leven (adl) in de toekomst inhoudelijk weer meer mogelijkheden biedt. Ik hoop dat dat een oplossing kan zijn.
Bovendien zou ook de versobering van de eindtermen tweede en derde graad, die recent is goedgekeurd, in dezen extra ruimte kunnen bieden. Ik heb begrepen dat onze onderwijsverstrekkers en de mensen van BEFEZO binnenkort ook samenzitten, hetgeen een goede zaak is. Wellicht kunnen dan ook een aantal onduidelijkheden uitgeklaard worden.
Ik geef hier nu uitleg over hoe alles tot stand gekomen is, maar ik neem de oproep natuurlijk wel ernstig, want het gaat hier over mensen die in de dagelijkse praktijk zullen staan. Ik wil zeker ook het gesprek voeren met de sector en de onderwijsactoren, en uiteraard ook met mijn collega van Onderwijs, Ben Weyts. Ik heb dat ook in de media gezegd. Maar ik moet toch bekennen dat ik tot op vandaag noch de werkgevers in de zorg noch de onderwijskoepels hierover een standpunt heb horen innemen. Dat vind ik eigenlijk wel bijzonder. Je hebt de werkgevers in de zorg en de werkgevers in het onderwijs, maar het is eigenlijk het praktijkveld dat de zorgen aankaart. Ik hoop dus echt dat men probeert om daar samen toe te komen, omdat er ook veel autonomie is bij het veld om een aantal zaken vorm te geven.
Naar aanleiding van de hervorming van de matrix heeft mijn kabinet zowel de onderwijskoepels als de werkgeverskoepels recent ook ontvangen. Die matrix is daar ook in detail besproken. Mijn kabinet meldt mij – want ik was er zelf niet bij – dat zowel de onderwijspartners als de werkgevers die hervorming ook inhoudelijk kunnen steunen.
Wat kan er nog gedaan worden? We moeten de kwantiteit en de kwaliteit van onze zorgopleidingen op een aantal vlakken versterken. Ik kan zelf ook nog een aantal dingen doen. Een aantal zaken zijn dus de bevoegdheid van mijn collega, maar ik wil me daar zeker niet achter verstoppen. Ik kan ook een aantal dingen doen.
Om de stagekwaliteit te waarborgen heb ik samen met onze sociale partners en het Vlaams Instituut voor Vorming en Opleiding in de Social profit (VIVO) een premie voor leerplekondersteuning voor organisaties in de zorg- en welzijnssector gelanceerd, zoals bijvoorbeeld de woonzorgcentra en de jeugdhulp- en revalidatievoorzieningen. Die premie moet de organisaties in staat stellen om stagiaires nog beter te kunnen begeleiden en coachen. De premie geeft een organisatie de mogelijkheid om het aanbod van stageplekken te blijven garanderen en geeft de stagementor tijd voor de begeleiding van iemand die stage doet. Aan de premie hangt een stageovereenkomst en mentorattest vast, zodat stagiaires goed onthaald worden op een stageplek en er duidelijke afspraken zijn over de begeleiding en de opvolging. Organisaties in zorg en welzijn kunnen de premie vanaf deze maand aanvragen. Ik kan jullie het heuglijke nieuws melden dat er tot nu al meer dan achthonderd aanvragen zijn. De ondersteunende premie wordt uitgekeerd voor alle opleidingen en stages die leiden naar de kwalificatie tot kindbegeleider voor schoolgaande kinderen en voor baby's en peuters, persoonsbegeleider, verzorgende, zorgkundige, logistiek assistent en basisverpleegkundige.
Ik heb recent ook ingezet op een omvattende webpagina waar zorgverleners in opleiding informatie terugvinden over de instanties waarbij ze terechtkunnen om problemen te melden. We bekijken nu ook hoe we een uniforme en toegankelijke captatie en behandeling van klachten van zorgbeoefenaars in opleiding kunnen waarborgen binnen de beleidsdomeinen Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Onderwijs en Vorming, en Werk en Sociale Economie, zodat je niet op drie plaatsen terechtkomt.
Daarnaast komt er dit jaar ook een stagecharter. De Vlaamse Zorg- en Welzijnsambassadeur geeft dit charter vorm, samen met een werkgroep met afvaardiging van studenten, het werkveld en de onderwijsinstellingen. Het charter moet de rol van stages vanuit het werkveld, het onderwijs en de studenten bekrachtigen. Het dient als een engagementsverklaring om het stageproces kwalitatief te verhogen, waarbij alle partijen zich engageren om hun verantwoordelijkheid op te nemen. Het charter legt onder meer vast hoe een kwaliteitsvolle leeromgeving eruitziet, door onder andere de rol van de mentor, het stageproces en het omgaan met klachten te definiëren.
Tot slot zal er dit jaar ook extra ingezet worden op de instroom van zorgkundigen met de invoering van de ‘microdegree’ Zorgkundige. Het doel hiervan is dat studenten die binnen het hoger onderwijs een zorggerelateerde opleiding volgen, bijvoorbeeld ergotherapie, podologie of audiologie, de mogelijkheid moeten krijgen om via een aanvullende opleiding hun visum en registratie als zorgkundige te behalen.
Er loopt op dit moment een pilootproject binnen Arteveldehogeschool, HOGENT en VIVES binnen de opleiding Ergotherapie. Eind januari werden een concordantietabel en opleidingsprogramma opgeleverd. In de concordantietabel werden de verschillende competenties van de zorgkundige vanuit het federaal beroepsprofiel waar mogelijk gelinkt aan de opleidingsonderdelen die voorhanden zijn binnen de opleiding Ergotherapie. Als aan een competentie geen opleidingsonderdeel uit Ergotherapie gelinkt kon worden, dan werden die competenties aangevuld met opleidingsonderdelen uit de opleiding Verpleegkunde. Op die manier wordt er gegarandeerd dat de studenten die de microdegree Zorgkundige behaald hebben, over alle competenties van een zorgkundige beschikken. Vanaf dit jaar zal het dus mogelijk worden dat studenten Ergotherapie die al hun eerste opleidingsjaar van de opleiding doorlopen hebben, een beperkt aanvullend opleidingsprogramma inclusief stage kunnen doorlopen, waardoor ze geregistreerd kunnen worden als zorgkundige.
Het is een zeer omvattend antwoord, maar het is ook een belangrijke thematiek. En ik wilde toch ook voldoende aandacht aan het thema besteden.
De heer Anaf heeft het woord.
Bedankt voor uw uitgebreide antwoord, minister. Het is inderdaad iets wat we ernstig moeten opnemen. Ik ben daar dus blij mee. Het is ook goed dat u de voorzitter van BEFEZO hebt uitgenodigd om met hem in overleg te gaan.
U hebt natuurlijk een punt dat die eerste leerlingen die gestart zijn na de onderwijshervorming, nog niet aan het uitstromen zijn. Maar ik denk – en ik zeg niet dat u dat beweert, helemaal niet – dat we zeker niet mogen denken dat het daarmee dan opgelost zal zijn. Want de signalen zijn wel ernstig. Dat is ook wat ik uit de praktijk al een aantal keer gehoord heb, dat daar echt wel zorgen over zijn. U geeft aan dat het toch wel bijzonder is dat die signalen niet eerder tot hier gekomen zijn, tot bij u of tot bij de minister van Onderwijs via de koepels, zowel binnen Welzijn als de onderwijskoepels. Dat is misschien ook wel iets, als u dan toch met de voorzitter van BEFEZO samenzit, om het over te hebben. Dat zegt misschien wel iets over die koepels. Dus misschien moet daarmee het gesprek wel eens aangegaan worden, ook omdat dat zulke belangrijke signalen zijn, zowel vanuit de leerkrachten in die opleidingen naar de onderwijskoepels, als in het werkveld en het welzijnsveld, die niet tot op het juiste niveau geraken, wat dan door zo’n bevraging aan het licht moet komen. Hoe kunnen we dat in de toekomst beter doen? Hoe kan die doorstroming beter gaan? U moet daar toch echt korter op de bal kunnen spelen.
Ik heb nog een concrete vraag. U hebt het over mentoren die beter stages kunnen begeleiden. Hoe ziet u dat precies? Want uit de bevraging bleek ook dat verpleegkundigen dat momenteel niet kunnen oppakken. Ze zetten vooral in op de verpleegkundige studenten die er zijn. Zult u dan zorgkundigen opleiden om die rol van mentor op een goede manier te kunnen opnemen, om zo die stagiairs beter te kunnen begeleiden tijdens hun opleiding?
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw uitgebreide antwoorden. Ik ben blij dat u onze bezorgdheden hierover toch deelt. De kwaliteit van de opleiding valt uiteraard onder de bevoegdheid van de minister van Onderwijs. De gevolgen van slechte opleidingen ervaren we dan op de werkvloer, en dat is in dezen de zorg. Dat is dan uw bevoegdheid, toch degene die onder de Vlaamse bevoegdheid vallen. Als 80 procent van die zorgleerkrachten dan zegt dat ze in de toekomst geen volwaardige zorgkundigen kunnen afleveren, dan zitten we toch met een serieus probleem. Als 90 procent van de leerkrachten duidelijk maakt dat de nieuwe onderwijshervorming een negatieve impact zal hebben op de instroom van zorgkundigen, en in een tweede tijd ook van de verpleegkundigen, dan is er een nog veel groter probleem, zeker omdat we nu al een groot personeelstekort hebben in de zorg en we die zorgkundigen zo hard nodig hebben.
Mijn collega heeft het net ook al aangekaart. Uit die bevraging bleek dat er ook problemen zijn met de stageplaatsen. Door personeelsgebrek hebben ze onvoldoende tijd om leerlingen professioneel te begeleiden. Ook daar ontbreekt dus een professionele begeleiding. Dus welke signalen krijgt u daarvan, minister? Ik ben blij, en ik denk dat de komst van die stagecharter broodnodig is. Dank u wel.
Ik wil tussenkomen omdat ik dit dossier van zeer nabij volg. Ik heb lesgegeven in de opleiding verzorging, het gaat dus over mijn oud-leerlingen, en ik weet dus wat daar aan bod kwam en niet aan bod kwam.
Ik wil toch wel een oproep doen aan iedereen die bij dit dossier betrokken is geweest om ook een beetje in eigen boezem te kijken, en dat is geen verwijt maar een vaststelling. Namelijk: op het terrein, maar ook bij de onderwijsverstrekkers, maar ook bij sectororganisaties hoorde ik de vraag dat de opleiding kwalitatiever moet. ‘Kwalitatiever’ werd dan eigenlijk vertaald in een hoger kwalificatieniveau. We hebben in ons onderwijs verschillende kwalificatieniveaus. Er werd gezegd dat de zorg complexer werd, dat mensen meer moeten weten, en de vraag werd gesteld of dat vijfde en zesde jaar beroepsonderwijs wel het juiste niveau is om deze opleiding te bieden.
Een tweede vraag ging over voldoende algemene vorming, ook in ons beroepsonderwijs. En dan kwam je op de combinatie en de vaststelling – en dat is ook de reden dat de eindtermen zijn bijgesteld – om voldoende ruimte vrij te houden voor praktijkvakken. Wat de minister zegt, is natuurlijk net dat het scholen zijn die veelal lessentabellen gebruiken van koepels, maar het is de school die autonoom bepaalt hoeveel uur ze waaraan besteedt, dat scholen lessentabellen hebben overgenomen van koepels, waarin dan minder lestijden werden voorzien voor bepaalde praktijkvakken en oefeningen. Het staat die scholen absoluut vrij om daar meer tijd aan te besteden.
Derde punt: de beroepskwalificaties bevatten zaken die men minimaal moet kennen en kunnen om een bepaalde beroepskwalificatie afgeleverd te krijgen. Daar staat geen maximum op. Ik stel vast dat sommige scholen dat heel nauw interpreteren, waarbij ik toch een oproep doe om ook te kijken naar de praktijk.
Ik denk dat er in dezen twee zaken belangrijk zijn. Ten eerste zijn dat de beroepskwalificaties en beroepsprofielen die daarmee samenhangen. Als de sector nu zelf zou zeggen dat die toch niet volledig zijn wat ze moeten zijn, dan zou ik die vraag en die oproep ook wel willen krijgen van de sector, maar ik stel samen met de minister vast dat zowel de sector als de onderwijskoepels in dezen tot op de dag van vandaag niet gereageerd hebben. Dat is opvallend en niet opvallend. Het is niet opvallend omdat zij het eens waren met hoe de opleiding nu georganiseerd is. Dat is de reden waarom men niet gereageerd heeft. Dat is ook de reden waarom ik mijn oproep doe dat iedereen ook even ‘in eigen hert’ kijkt. En uiteraard kunnen er bijstellingen gebeuren. Als dat nodig blijkt te zijn, denk ik dat we die ook moeten doen. Maar dan moet dat natuurlijk wel op zo’n manier gebeuren dat scholen niet weer alles moeten omgooien, want dan zijn we dubbel werk aan het doen.
Er is nog een laatste punt dat ik in dezen wil aanhalen. Ik wil toch nog eens herhalen dat scholen zeer veel vrijheid hebben. Er zijn scholen die we personenzorgscholen noemen, waar men heel veel ervaring in deze opleidingen heeft. Als zij vaststellen dat ze bepaalde zaken echt nog willen blijven geven, dan zou ik gewoon zeggen: doen. Ik haal er één concreet voorbeeld uit. Een school zegt dat ze haar leerlingen niet meer mag voorbereiden om voeding toe te dienen aan mensen die slikproblemen hebben. Dat mag niet meer. Er is een verschil tussen ‘het mag niet meer’ – dan is er ergens iets dat het verbiedt – en dat ze op stage niet meer zouden mogen, dan wel dat men zegt dat het niet meer in het leerplan staat. Als men het wel nog aanbiedt aan de leerlingen, en ze hebben het geoefend, en onder toezicht kan die leerling dat dan ook doen, dan kan dat uiteraard wel. En daar zit toch iets, minister, dat we wel wat moeten uitklaren. Er is een verschil tussen ‘het mag niet meer’ en ‘het kan niet meer’ of ‘we doen het niet meer’. Dat zijn drie verschillende vragen, waar telkens verschillende actoren in betrokken zijn. We moeten dat inderdaad uitklaren en bekijken hoe het zover is kunnen komen en wie waar dan wat zou moeten wijzigen om de terechte bekommernis die er is en die ik ook vaststel, te kunnen ondervangen.
Minister Crevits heeft het woord.
Ten eerste wil ik dit meegeven. Ik zei daarnet dat we dat nu pas weten. Dat is niet helemaal juist, want de voorzitter van BEFEZO ken ik ook persoonlijk en die heeft mij een aantal keren mails gestuurd om zijn zorgen te uiten. Ik kan dus niet zeggen dat ik het niet wist. De zorgen zijn al een aantal maanden geleden … Toen dat begon eigenlijk, zei men: ja, oei.
Ten tweede hoor ik niet alleen bij woonzorgcentra, maar ook in de kinderopvang, dat de leerlingen die nu voor het eerst stage gaan doen, veel minder mogen doen dan vroeger. De vraag is hoe dat komt. Heeft dat te maken met de hervorming? Of heeft het ook te maken met de problematiek van die ADL, die ik net in mijn eerste antwoord uitgelegd heb, omdat bijvoorbeeld een aantal zaken daarrond nu goed kunnen? Maaltijdzorg bijvoorbeeld wordt nu gecoverd door die ADL-invoering. En dat kan daar perspectief bieden. Er zijn daar een aantal zaken uitgeklaard, maar ik weet niet of dat de volledige oplossing is. We moeten daar het gesprek nog over voeren.
Dan is er ook nog het zevende jaar. Het grote verschil met vroeger is, denk ik, dat het zevende jaar in de toekomst exclusief over het richtingspecifieke zal gaan: geen algemene vorming meer. En dat zou, zeker aldus de koepels, een groot verschil kunnen maken. Maar de vraag is of dat klopt. Dat moet dus nog een keer doorgesproken worden.
Wat de vraag rond de leerplekondersteuning betreft: de voorwaarde is dat de stage begeleid wordt door een mentor met pedagogische competenties. Die moet een mentoropleiding gevolgd hebben en dat moet niet altijd een zorgkundige of een verpleegkundige zijn. De rol van het mentorschap is te bekijken door het team of de organisatie. En dat gaat idealiter ook gepaard met een mentoropleiding. Dus idealiter, zoals ik zei, wordt de student of de leerling begeleid door iemand met minstens een diploma of een beroepskwalificatie als datgene waarvoor de student in opleiding is. Dat lijkt mij logisch. Maar dat moet dus binnen het team bekeken worden. En dat is ook niet noodzakelijk een een-op-eenrelatie.
Het zou goed zou dat BEFEZO ook eens betrokken wordt bij het kijken naar die leerplannen. Wat kan daar eventueel nog bij? Op welke manier kunnen we daarin schakelen? Voor mij is het elementair dat de scholen die in de praktijk de mensen van de toekomst opleiden, ook gelukkig zijn en trots zijn op wat ze kunnen aanbieden. En daar hoor ik zowel vanuit de woonzorgcentra als vanuit de kinderopvangsector toch ook wel geluiden dat het te weinig is wat men kan aanleren of dat we het potentieel van de mensen te weinig benutten.
Wordt dus vervolgd, maar ik ben zeker bereid om daar het gesprek verder rond te voeren.
De heer Anaf heeft het woord.
Dank u wel, minister. Ik ben tevreden dat u de zorgkundigen zelf wilt bevragen om te kijken hoe we tot oplossingen kunnen komen. Het is wel iets waar ik me zorgen over blijf maken. Laat ons hopen dat we dit gekeerd krijgen zodat we vooruitgaan. Ik zit al iets te veel in debatmodus, ik moet het woord ‘vooruit’ laten vallen, maar dit was per ongeluk. Ik hoop dat we stappen vooruit zetten in plaats van achteruit als het gaat over de opleiding van onze zorgkundigen.
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Dank u wel voor uw bijkomende antwoorden, minister. Ik heb geen verdere opmerkingen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.