Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, het agentschap Opgroeien maakte recent een inschatting van de potentiële nood aan kinderopvang in de Vlaamse Gemeenschap. We hebben vastgesteld dat potentiële nood nog niet hetzelfde is als de reële nood die er heerst of de aanwezigheid van doelgroepen die het best gebaat zijn bij een plaats in de kinderopvang.
Bij de berekening wordt rekening gehouden met het aandeel kinderen tot 3 jaar – en dan heeft men een aantal groepen gemaakt – bij een alleenstaande ouder die werkt of werk zoekt, bij een tweeoudergezin met een werkende of werkzoekende moeder, of in kansarmoede. Op basis van deze drie categorieën maakt men een inschatting naar de potentiële vraag per gemeente. Nu, minister, als je die drie groepen bekijkt, en als je dat breed opvat, dan is de vraag wie daar nog buiten valt. Alleen tweeoudergezinnen met twee werkende ouders zitten er dan niet in.
Voor het aanbod keek men naar het bestaande aantal plaatsen op 19 oktober 2023, en naar de toevoeging van het aantal plaatsen uit toegekende subsidiebeloftes.
Gemeenten waar minder dan 65 procent van de potentiële vraag gedekt wordt door het aanbod, op basis van de drie criteria en dus met uitsluiting van tweeoudergezinnen waar beide ouders werken, hebben plaatsen toebedeeld gekregen. Wie boven die grens zit, wordt uitgesloten. Het gaat over 84 gemeenten waar niets wordt uitgebreid.
Bij de gemeenten waar wel uitbreiding mogelijk is, wordt dat nog eens afgezet op de potentiële nood in de provincie. Gemeenten waarvan blijkt dat het zou gaan om een uitbreiding van minder dan vijf plaatsen, na deze oefening, worden ook uitgesloten. Dat zijn er 119. In totaal zullen dus 203 van de 300 gemeenten geen uitbreiding krijgen in T2-plaatsen.
Minister, ik heb daar toch wat vragen bij.
Op welke regelgeving zijn de criteria voor uitbreiding gebaseerd? Hoe werden deze bepaald en door wie?
Als we de drie toegepaste criteria bekijken, welke ‘soort’ andere kinderen of gezinnen zijn er dan nog? Ik heb het net aangehaald: tweeoudergezinnen met twee werkende ouders zijn dan niet meegenomen als indicator.
Waarom is het reële tekort aan opvangplaatsen in een bepaalde gemeente niet in overweging genomen, maar wel het potentiële tekort, berekend op basis van een aantal criteria?
Het was de uitdrukkelijke wens van de Vlaamse Regering en het Vlaams Parlement om bij schaarste werkende ouders voorrang te geven. Op welke manier is die voorrang voor werkende ouders ook meegenomen in deze criteria om de uitbreidingsplaatsen toe te kennen? Ik heb al aangehaald dat een tweeoudergezin met twee werkende ouders niet in de criteria zit.
Mijn laatste vraag: het uitbreiden van kindplaatsen is één zaak, de huidige behouden een andere. Op welke manier denkt u een halt toe te roepen aan een daling van het aantal plaatsen in gezinsopvang en zelfstandige initiatieven met het gebruik van deze criteria?
Minister Crevits heeft het woord.
Ik moet misschien toch wat verduidelijking bij de regelgeving geven.
Het decreet houdende de organisatie van kinderopvang van baby’s en peuters van 20 april 2012 bepaalt met welke criteria rekening moet worden gehouden bij de programmatie van inkomensgerelateerde plaatsen. Dat wordt verder uitgewerkt in artikel 57 van het Procedurebesluit van 9 mei 2014 waardoor Opgroeien de delegatie krijgt om de behoefte te berekenen op basis van de beschikbare objectieve en relevante cijfergegevens, op basis van de criteria bepaald in artikel 3 van het decreet.
Als er een oproep gelanceerd wordt, maakt Opgroeien daarom een programmatie, een oproep en een beslissingskader dat voorgelegd wordt aan de Inspectie Financiën (IF). Daarna bekrachtig ik dit in een ministerieel besluit.
Om snel de middelen uit de Septemberverklaring te kunnen toewijzen, hebben we de keuze gemaakt om te werken met dezelfde criteria als bij de meerjarenoproep, die reeds eerder deze legislatuur gelanceerd en gevalideerd werd door de Vlaamse Regering.
Om de potentiële nood te berekenen zet Opgroeien de potentiële vraag naar plaatsen af tegenover het aanbod aan plaatsen. Om de potentiële vraag per gemeente in te schatten werd rekening gehouden met: het aandeel kinderen tot 3 jaar bij een alleenstaande ouder die werkt of werk zoekt, het aandeel kinderen tot 3 jaar bij een tweeoudergezin met een werkende of werkzoekende moeder, en het aandeel kinderen tot 3 jaar in kansarmoede.
Opgroeien gebruikt deze criteria omdat uit onderzoek blijkt dat de werksituatie van de moeder en de gezinssituatie de meest bepalende factoren zijn in het bepalen van de opvangnood. De som van deze cijfers is toegepast op de prognoses voor het aantal kinderen tot 3 jaar in 2027 in die gemeente. Op die manier houden we rekening met een evolutie in de nataliteit.
Maar gezinnen waar beide ouders werken, vallen dus absoluut onder de doelgroep. Men kijkt gewoon naar de tewerkstelling van de moeder. Dat is dus iets anders dan geen rekening houden met het feit dat je met twee werkt.
Dan is er uw vraag welke andere soorten er dan nog zijn. Het lijkt me logisch dat de noden van de meeste gezinnen met jonge kinderen meegenomen worden in de programmatieoefening. We proberen die lokale nood aan nieuwe plaatsen zo goed mogelijk te bepalen. Een beperkt aantal gezinnen waarvan de moeder niet werkt of werkzoekend is en die niet kansarm zijn, vallen niet onder de criteria.
Dan het reële tekort. Momenteel is er eigenlijk geen volledig zicht op de reële vraag naar opvang in alle gemeenten in Vlaanderen. De programmatieoefening is een inschatting van de potentiële nood aan opvang in de gemeenten van het Vlaamse Gewest. Omdat we weten dat deze programmatieoefening een theoretische benadering is, hebben we een deel van het budget waarin we begin deze legislatuur hadden voorzien, ingezet om uit te breiden in gemeenten die op basis van cijfers van het Lokaal Loket Kinderopvang effectieve nood aantonen. In maart 2023 zijn daarvoor 114 plaatsen toegekend en in de oproep die in december is gelanceerd, is er ook in 315 plaatsen voorzien. De beslissingen daarover moeten binnenkort nog genomen worden.
Dan was er uw vierde vraag, over het criterium werken. Het criterium rond het aandeel kinderen tot 3 jaar bij een tweeoudergezin met een werkende of werkzoekende moeder speelt net in op dit economisch criterium. We moeten ook een verschil maken, maar dat weet u, tussen programmatie van opvangplaatsen en het voorrangsbeleid. De programmatie bepaalt waar die T2-plaatsen met inkomenstarief komen. Als die plaatsen er zijn, moeten de organisaties ook voor die plaatsen de voorrangsregels toepassen. Naast de uitbreiding met inkomensgerelateerde plaatsen is er ook nog eens in een uitbreiding met drieduizend T1-plaatsen voorzien. Die plaatsen kunnen om het even waar in om het even welke gemeente gerealiseerd worden.
Dan was er de vraag over het behouden. U weet dat we met de Vlaamse Regering in deze legislatuur enorme investeringen hebben gedaan om de leefbaarheid en op die manier de duurzaamheid van het bestaande aanbod te verbeteren. We investeren dit jaar 270 miljoen euro extra in de kinderopvangsector, recurrent. We zetten in op het versterken van de leefbaarheid van de zelfstandige initiatieven door het verhogen van de basissubsidie tot 3000 euro. Ook voor de zelfstandige onthaalouders werd de basissubsidie verhoogd, tot 2000 euro. Ook voor de aangesloten onthaalouders werd de kostenvergoeding aanzienlijk verhoogd.
Daarnaast voorzagen we in 55 miljoen euro voor extra omschakelingen van trap 1 naar trap 2. Samen met de middelen die hiervoor reeds in 2023 uitgetrokken waren, konden daardoor al 8830 plaatsen omschakelen van trap 1 naar trap 2. Die beslissingen komen uiteraard de betaalbaarheid voor mensen in de opvang ten goede, maar uiteraard ook de leefbaarheid van de opvanginitiatieven.
Ik denk dat ik daarmee op uw vragen heb geantwoord en niet op die van collega Saeys, maar het was een beetje zoeken.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoord. Een decreet van 2012, vervolgens een procedurebesluit van 2014, dan een doordelegatie aan het agentschap: ik denk dat we toch ook eens opnieuw zullen moeten bekijken in welke mate we de reële nood, in een landschap dat ook gewijzigd is, met prioriteit voor werkende ouders, wel nog altijd juist benaderen met die potentiële nood. Onze fractie wil daar echt toe oproepen. Er zijn initiatieven die niet kunnen gebruikmaken van geld dat nog van een overheid komt. Ik denk maar aan gemeenten of steden. Zelfstandige initiatieven kunnen daar niet aankloppen om eventuele tekorten weg te werken. Ik denk dus dat we opnieuw moeten bekijken of de berekeningswijze van de potentiële vraag, aangezien we geen zicht hebben op de reële tekorten, nog altijd accuraat genoeg is.
Dan is er de toekenning van uitbreidingsplaatsen, vooral de tweede golf. Er wordt gezegd dat men minstens vijf plaatsen moet hebben. Dan zijn er nog eens 119 die zijn uitgesloten. Een plaats is echter een plaats, om het even waar die zich bevindt, en in sommige gevallen kan het toekennen van vier extra plaatsen in een opvang maken dat die meer leefbaar is. Dat lijkt me dus toch ook iets om te bekijken.
Ik wil nog even voortgaan op de voorrang voor werkenden. Dat was een vraag van collega Saeys. We zien dat sommige opvanginitiatieven openlijk zeggen dat ze die voorrang voor werkende ouders niet zullen toepassen. Ik heb in het nieuws en ook elders gezien dat men dat gewoon openlijk zegt. Welke consequenties heeft dat? Wij keuren in dit parlement decreten goed om ze dan tot uitvoering te brengen, en de opvang zegt: “Er is toch schaarste aan opvang, wat zullen ze ons maken als we het niet doen?” Waar zijn we dan eigenlijk mee bezig?
Minister, ik wil deze vraag expliciet stellen, ook in het kader van de toekenning van de plaatsen. Er zijn plaatsen die we toekennen rekening houdend met de criteria van alleenstaande ouder die werkt en van twee ouders die werken. De potentiële nood is dus afgemeten aan mensen die werken en die echt nood hebben aan opvang, waarna een opvanginitiatief dat misschien bijkomende plaatsen heeft gekregen, zegt die voorrang niet te zullen toepassen. Dan had ik die plaatsen liever gegeven aan een opvang die de voorrang voor werkenden wel zou toepassen in het kader van de nood die we daar hebben. Hoe wilt u daarmee omgaan?
Minister Crevits heeft het woord.
Wat uw eerste luik opmerkingen betreft: ik ben bereid om alle procedures te herbekijken. Dat is op zich geen punt, maar voor mij was het, toen we in september de goedkeuring kregen voor de begroting, elementair om snel te kunnen schakelen. Ik wil dat elke euro die we hebben voorzien, op tijd buitengeraakt en wordt geïnvesteerd in de kinderopvang. Dat matcht natuurlijk niet goed met een hele discussie over op welke manier we het zullen regelen, zeker nu we weten dat in die programmatieoefening ook de werkende ouders worden meegenomen. Ik denk dat u dat ook weet.
Ten tweede, ik heb ook een kinderopvanginitiatief, zelfs een persoon, op televisie zien verklaren wat hij allemaal niet zou doen. Ik heb daarover contact gehad met het lokale bestuur omdat dat mij heel vreemd in de oren klonk. Het is simpel: een opvang met inkomenstarief moet de voorrangsregels volgen. Als men dat niet doet, en dat wordt vastgesteld, dan handhaaft men op de gebruikelijke manier: men gaat een gesprek aan met de organisator, via een plan van aanpak krijgt hij de kans om de tekorten weg te werken, en als dat nog niet in orde is, volgt een verdere handhaving. Dat kan zelfs het stoppen of het verminderen van de subsidies zijn.
We gaan er dus consequent op handhaven. Ik wil alleen niet dat mensen die een kinderopvangplaats toegewezen krijgen daar het slachtoffer van zijn. Ik denk dat u het daar ook wel mee eens bent. Als er hardnekkig wordt geweigerd om de regels toe te passen, zal daar zeer assertief op worden ingegrepen.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, ik begrijp dat u snel wilt gaan en die bijkomende middelen zo snel mogelijk wilt toekennen. Dat is een belangrijk signaal naar de sector. Daarin kan ik u wel volgen. Maar ik denk toch dat we de vraag moeten stellen hoe de berekening van de potentiële vraag moet gebeuren zodat we dichter bij de reële vraag komen en een beter zicht krijgen op wie welke opvang nodig heeft. Daarbij moeten we de gezinnen met twee werkende ouders misschien een hogere gewichtscoëfficiënt in die berekening geven, tot de schaarste is opgelost.
Ik ben tevreden dat u zegt dat we bij een opvang die de voorrangsregels niet wil toepassen en die misschien zelfs extra plaatsen heeft gekregen, kort op de bal moeten spelen om te handhaven. Dat lijkt mij niet meer dan logisch, waarvoor dank.
De vraag om uitleg is afgehandeld.