Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Vraag om uitleg over het gebruik van antidepressiva door bewoners van woonzorgcentra
Vraag om uitleg over het gebruik van antidepressiva in woonzorgcentra
Vraag om uitleg over het rapport van het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg over de performantie van het Belgische gezondheidssysteem
Vraag om uitleg over het gebruik van antidepressiva in woonzorgcentra
Verslag
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Het KCE-rapport (Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg) ‘Performantie van het Belgisch gezondheidssysteem – rapport 2024’ leert ons dat 39,5 procent van de mensen van 65 jaar en ouder in woonzorgcentra (wzc's) antidepressiva nam, vergeleken met 17,1 procent bij mensen van 65 jaar en ouder die niet in een wzc verbleven. Ook zien we dat bij 65-plussers in wzc's het gebruik van antipsychotica met 29,7 procent vele malen hoger ligt dan bij ouderen buiten het wzc. Voor wat betreft antidepressiva, doen we het beter dan Wallonië, voor antipsychotica is net het omgekeerde het geval.
Het gebruik van psychofarmaca is niet onschuldig. Zo verhogen ze het valrisico en hebben ze een negatieve invloed op het geheugen.
Dit hoog gebruik van antidepressiva en antipsychotica is in deze commissie al vaak aan bod gekomen. Er zijn duidelijke richtlijnen voor het voorschrijven van antidepressiva. Met name moet er eerst een niet-farmaceutische aanpak worden geprobeerd. Dat zijn dan gesprekken of therapie. Maar ook in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) zijn nog altijd wachtlijsten.
Daarnaast weten we ook dat mensen het moeilijker hebben bij de overstap van thuis naar het wzc en dat antidepressiva soms worden voorgeschreven om die overgang juist te vergemakkelijken, maar dat het gebruik daarna niet wordt afgebouwd.
Het Vlaams expertisecentrum Alcohol en andere Drugs (VAD) werkte in 2018 een draaiboek uit, ‘Psychofarmaca in woonzorgcentra: samen op weg naar minder’, waarbij aan de hand van verschillende stappen, richtlijnen en materialen samen met alle medewerkers van het wzc een visie uitgewerkt moest worden rond het gebruik van psychofarmaca, die vervolgens moet worden geconcretiseerd in acties. Nu, het doel was om een mentaliteitsverandering op gang te brengen, waar niet-farmacologische alternatieven en kwaliteit centraal staan.
Vandaar ook mijn vragen:
Hebt u zicht op hoeveel van het totale aantal wzc's een psychofarmacabeleid hebben uitgewerkt?
Werd er een evaluatie gemaakt van de wzc's die ermee aan de slag gingen, op het gebruik van psychofarmaca en op de valincidentie?
Is er een zicht waarom wzc's die geen dergelijk beleid hebben uitgewerkt, dat niet hebben gedaan? Welke belemmeringen werden ervaren, en kan daaraan geremedieerd worden?
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, collega’s, ik heb een vraag over hetzelfde onderwerp naar aanleiding van hetzelfde rapport van het KCE, waaruit blijkt dat bijna de helft – namelijk 48 procent – van de bewoners van wzc's antidepressiva neemt. Dat is een groot verschil met 65-plussers die niet in een wzc verblijven. Van hen zou slechts 18 procent – en dan zet ik ‘slechts’ tussen aanhalingstekens – antidepressiva nemen. Het is ook een stijging tegenover zes jaar geleden, maar toen ging het ook al om 40 procent van de bewoners van wzc's. Maar het is dus toch nog een sterke stijging.
Men stelt dat er sprake is van overmatig gebruik om verschillende redenen. Zo worden antidepressiva niet enkel voorgeschreven vanwege depressieve gevoelens, maar ook vanwege slapeloosheid, bijvoorbeeld, of bij onrust in het kader van dementie. Antidepressiva hebben immers minder bijwerkingen dan antipsychotica. Anderzijds worden ook normale gevoelens van verdriet en onzekerheid bij grote levensveranderingen, zoals een verhuis of een verlies, ook wel eens bestempeld als depressiviteit, waarvoor dus medicatie wordt voorgeschreven. Dat terwijl mensen vaak beter af zouden zijn met psychologische of spirituele begeleiding.
Minister, gisteren zagen we die film, ‘Human Forever’, over mensen met dementie. Ik vond dat heel indrukwekkend. Nu, ik weet dat er straks nog een vraag om uitleg van collega Anaf over dementie op de agenda staat, en ik wil dan ook de focus niet te sterk daarop leggen, maar er is natuurlijk een grote link. De film van gisteren deed je denken over tot waar we moeten gaan in het kader van veiligheid, en toch zorgen dat er ook meer vrijheid is voor mensen die zelf toch nog zo veel mogelijk de regie in handen nemen. We moeten zorgen voor die kwaliteit. Ik denk dat het gisterenavond absoluut een eyeopener was ook, om ons daarover te doen nadenken. De vragen passen ook wel in dat kader, denk ik.
In april vorig jaar hebben we een voorstel van resolutie goedgekeurd over meer medicatieveiligheid in de wzc's. In navolging daarvan kreeg de KU Leuven in juli een subsidie om een pilootproject op te starten voor het ontwikkelen van een beleidskader voor een kwalitatief medicatiebeleid in de Vlaamse wzc's. Binnen dat project wordt ook de inzet van een coördinerend en adviserend apotheker (CAA) in de wzc's verder bekeken.
Indien wzc begeleiding wensen bij het terugdringen van het gebruik van psychofarmaca, kunnen wzc een beroep doen op procesbegeleiders die hen dan gedurende minimum twee jaar ondersteunen bij het implementeren van een preventiemethodiek.
Minister, hoe reageert u op de cijfers met betrekking tot het gebruik van antidepressiva in wzc's?
Welke stappen kunnen worden gezet om het gebruik terug te dringen?
Op welke manier kan er in de wzc's meer aandacht gaan naar psychologische en ook spirituele zorg?
In hoeverre wordt het overmatige gebruik van antidepressiva mee belicht in het project rond medicatieveiligheid dat wordt gecoördineerd door de KU Leuven?
Welke bevindingen zijn er binnen het project al met betrekking tot de inzet van de coördinerend en adviserend apotheker? Hoe kan die een rol spelen in het terugdringen van het gebruik van antidepressiva bij bewoners van wzc's?
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, de collega’s hebben het al aangegeven: de alarmbellen moeten al een hele tijd afgaan, maar nu helemaal.
Zes jaar geleden nam 40 procent van de bewoners van wzc's antidepressiva, uit het onderzoek van het KCE blijkt het over zowat de helft van de bewoners te gaan. Bij hun generatiegenoten die thuis wonen, gaat het over een op de vijf. Op het eerste gezicht lijkt er echter alvast geen oorzakelijk verband te zijn tussen wonen in een wzc en een hogere neerslachtigheid.
Er wordt door experten en onderzoekers nagedacht over wat de factoren kunnen zijn die hierin meespelen. Het zou kunnen dat de overgang van zelfstandig wonen naar wonen in een wzc een bepaalde impact heeft op het mentale welzijn, dat het ingrijpend kan zijn, en dat een korte medicatiekuur die overgang zou kunnen verzachten. In de praktijk zien we echter dat antidepressivagebruik zelden weer wordt afgebouwd, laat staan stopgezet.
Ook anderen hebben zich hierover uitgelaten. De voorzitter van de Christelijke Mutualiteit (CM), Luc Van Gorp, gaf aan dat er een vermoeden is dat medicatie in sommige gevallen wordt gebruikt als een zoethoudertje. De CM-voorzitter noemt het een evolutie naar geanestheseerde zorg, waarbij de bewoners vooral rustig worden gehouden. Hij legt daarbij zelf – niet wij, minister, maar hij – een expliciete link met de onderbemanning in de sector. Aan rustige ouderen zou er immers minder werk zijn.
Antidepressiva zouden het laatste redmiddel moeten zijn wanneer gesprekken en therapie niet volstaan. Ik denk dat we het daarover allemaal eens zijn. Gesprekken en therapie zijn echter veel arbeidsintensiever dan het organiseren van een pillenronde. Professor Vandenbulcke van de Universitaire Ziekenhuizen Leuven (UZ Leuven) verwoordt de schrijnende realiteit als volgt: “Het is zuur te moeten vaststellen dat medicijnen het alternatief zijn voor een menselijke aanpak.”
Nochtans tonen projecten, bijvoorbeeld van de Stad Gent en het Universitair Ziekenhuis Gent (UZ Gent), dat het anders kan. Een ruimer animatieaanbod voor bewoners zorgde ervoor dat het aandeel bewoners dat antidepressiva neemt, afnam van 40 procent naar 25 procent. Het kan dus wel degelijk op een andere manier en dat zou onze doelstelling moeten zijn.
Minister, zes jaar beleid is er blijkbaar nog niet in geslaagd om daar een omkering te realiseren. Welke verklaringen ziet u zelf voor het wijdverspreide gebruik van antidepressiva in de woonzorg?
Erkent u dat dit gebruik onrustwekkend hoog ligt en dus naar omlaag moet? Hoe wilt u de gestaag stijgende tendens omkeren? Wat zal er dan veranderen ten opzichte van het huidige beleid? We zien weinig tot geen impact van de laatste vijf jaar.
Hoe kijkt u naar de link die wordt gelegd met de personeelstekorten in de sector?
Hoe wilt u de pistes van gesprekken en therapie versterken?
Hoe wilt u de sector, maar bijvoorbeeld ook familieleden van bewoners, sensibiliseren over de negatieve bijwerkingen van antidepressiva, zodat het voorschrijfgedrag verandert en vooral ook de vraag aan artsen om voor te schrijven, afneemt?
Mevrouw Geerinckx heeft het woord.
Een op drie bewoners ouder dan 75 jaar krijgt antipsychotica toegediend binnen onze wzc's, terwijl dit vaak niet nodig is. In het antwoord op mijn actuele vraag in 2022 bracht minister Dalle een aantal punten naar voor: vorming, het belang van de coördinerend en raadgevend arts (CRA), het proefproject van de CAA en Procesbegeleiding Zorg en Welzijn.
We weten ook dat het personeelstekort nog altijd even prangend is als toen. Het is hier al vaak aan bod gekomen. Ik denk dat we het allemaal eens zijn dat het geen excuus mag zijn om daarvoor naar psychofarmaca en antidepressiva te grijpen.
Het KCE kwam recent met een nieuw rapport. De cijfers zijn al vermeld, dus die ga ik niet herhalen. Wat opmerkelijk is, is dat in de wzc's het percentage mensen dat psychofarmaca krijgt toegediend, veel hoger ligt dan bij de mensen die thuis wonen. Bij die laatste gaat het om 4,4 procent. In wzc's in Wallonië gaat het om 27,3 procent, in Vlaanderen om 39,5 procent.
Dat is een heel hoog cijfer en er is ook een groot verschil tussen beide woonsituaties. U gaf aan dat er werk gemaakt wordt van een indicator om het chronisch gebruik van psychofarmaca in beeld te brengen. We kennen de rapporten, maar een echte indicator over dit gebruik zou eind 2023 worden opgeleverd.
Wanneer mogen we de kwaliteitsindicator voor het chronisch gebruik van psychofarmaca verwachten binnen de Vlaamse wzc's?
Welke stappen zijn intussen gezet om het hoge gebruik van psychofarmaca enigszins in te dammen?
Wat is de taak en de zaak van de CAA die we samen hebben willen invoeren?
Op welke termijn ziet u het mogelijk om het huidige moratorium voor vergunningen op te heffen?
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Minister, het is een gedeelde bezorgdheid van verschillende fracties. Het probleem is hier al duidelijk en breed geschetst, dus ik zal me beperken tot mijn vragen.
Hoe reageert u op de vaststellingen uit dit nieuwe rapport van het KCE?
In het verleden gaf u reeds aan dat de wzc's gesensibiliseerd worden om, binnen hun mogelijkheden en bevoegdheden, het gebruik van psychofarmaca zoveel mogelijk terug te dringen. Acht u de huidige sensibilisering voldoende? Neemt u nog andere initiatieven hieromtrent?
Gaat u in overleg met uw federale collega-minister om te zorgen voor een integrale aanpak van deze problematiek? Zo ja, welke initiatieven neemt u hieromtrent?
Minister, waarom schrijft u zoveel antidepressiva voor? (Gelach)
Minister Crevits heeft het woord.
Een pokerface is niet aan mij besteed, vandaar dat er enkele blikken zijn uitgewisseld. Dat was toen de heer Vaneeckhout de bedenking maakte over wat we daar het afgelopen jaar aan hebben gedaan, en beweerde dat er niets is gebeurd. Mijn gedachte was toen dat ik niet de arts ben die voorschrijft. Wij nemen veel initiatieven, maar ik vind ook dat het beter moet. Er is ook terugbetaling, voorschrijfgedrag enzovoort. Ik ga geen stenen gooien naar iemand, want het gaat hier over iets dat we samen moeten aanpakken.
De opmerking dat er de afgelopen vijf jaar niets is gebeurd en dat ik er eigenhandig voor had moeten zorgen dat het niet voorgeschreven werd, is lastig, want dat kan ik nu eenmaal niet. Dat neemt niet weg dat het probleem bestaat. Het hoge gebruik van antidepressiva en psychofarmaca is inderdaad een uitdaging waarbij verschillende actoren betrokken zijn zoals huisartsen, apothekers, de wzc's en de CRA's. Er wordt gewerkt op een aantal sporen, en soms met succes. Dus ik zal niet volledig depressief worden, kwestie dat ik na deze commissie zelf geen medicatie nodig heb.
Het is gekend dat ouderen worstelen met hun mentaal welzijn. Dit bleek bijvoorbeeld ook uit de Gezondheidsenquête. Ouderen worden geconfronteerd met heel wat verlieservaringen: verlies partner, fysieke gezondheid, verlies woonst en andere ingrijpende levensveranderingen. Voor veel mensen lijken het vaak banale dingen, maar zaken als plots niet meer met de auto kunnen rijden, je gehoor verliezen, hulp moeten vragen voor levensnoodzakelijke zaken zoals naar het toilet gaan ... het kan een grote impact hebben op lichamelijk, sociaal en psychisch vlak. Dat heb ik ook gemerkt bij ons thuis in onze kangoeroewoning.
Ook de verhuis naar een wzc is voor veel mensen een enorme stap. In een wzc verblijven mensen met een hoge zorgnood en diverse aandoeningen, en men wordt daar ook geconfronteerd met de beperkte tijd die men nog heeft. Veel mensen beseffen er actief dat hun tijd nog maar beperkt is. Dat alles kan ertoe leiden dat ouderen in het wzc depressieklachten vertonen.
Ik vind het vooral van belang om aandacht te hebben voor de noden van ouderen en de mogelijke signalen, om zo te voorkomen dat depressieve klachten evolueren naar een depressie. Daarbij is het uiteraard zo dat niet-farmacologische alternatieven de voorkeur hebben. Collega Schryvers, u verwees naar de film ‘Human Forever’, die ik gisteren ook gezien heb, en zaterdag ook al eens. Een van de zaken daarvan die bij mij zijn blijven hangen, is het verschil in de blik van mensen als ze medicatievrij zijn. Soms is medicatie echt nodig, maar de blik wordt natuurlijk helderder, scherper als je geen medicatie nodig hebt. Ik ben het er dus absoluut mee eens dat je, als dat kan, aan niet-farmacologische alternatieven de voorkeur moet geven. We hebben de voorbeelden gezien in de film van mensen die vrijwel elke dag buiten gaan wandelen. De impact van buitenlucht kan een enorm verschil maken. Voor mij is dat toch zo, en soms ben je zelf de referentie voor vele anderen.
Dan komen we bij de farmacologische zaken. Het voorschrijven door een arts gebeurt altijd in een context. De inschatting van wat nodig is, is de taak van de huisarts. Het eigenlijke voorschrijfgedrag van artsen is federaal geregeld. Dat weten jullie. Ik ben de laatste om met stenen te gooien naar de artsen. Ik heb net gezegd met welke omstandigheden oudere mensen soms geconfronteerd worden. Het is dus niet zo eenvoudig om dat allemaal te behappen.
Er werden wel een aantal initiatieven genomen. Ik ga er eventjes door met jullie. Eerst en vooral is er een opleiding vanuit Domus Medica voor CRA's. Daarin is een module ‘Beleid farmaceutische zorg’ opgenomen. Dat bestaat nog maar sinds april 2022, collega Vaneeckhout. Het departement erkent ook de opleidingsverstrekker. Je zou kunnen zeggen dat dat eigenlijk al vroeger het geval had moeten zijn. Ik denk dat het een van de elementairste zaken is voor een CRA om ook daarin goed opgeleid te zijn.
Dan is er het onderzoeksproject dat in samenwerking met de KU Leuven werd opgestart. De doelstelling ervan is in de eerste plaats het ontwikkelen van een kader voor een kwalitatief medicatiebeleid, het ondersteunen van voorzieningen daarin en het ontwikkelen van een toolbox. Daarbij is er ook een bewonersgedeelte: bewoners worden betrokken in gesprekken over doelen, bezorgdheden en voorkeuren rond medicatiegebruik. Ten slotte is er het exploreren van de rol en de meerwaarde van de CAA.
Verder ondersteunen het Vlaams Instituut voor Kwaliteit van Zorg (VIKZ), de Vlaamse Ouderenraad en het Expertisecentrum Dementie Vlaanderen onze wzc's om via bewoners- en naastenbevragingen de kwaliteit van leven, wonen en zorg in de wzc's in kaart te brengen, en zo ook inzicht te krijgen in de noden en de mogelijkheden om het welbevinden van de mensen te verbeteren.
Er is het project procesbegeleiding Zorg en Welzijn, dat door het VAD opgenomen wordt. Daar komt ook nog een inspiratiegids.
We zetten ook heel sterk in op participatief werken en het betrekken van bewoners en naasten in het wonen, leven en zorgen in een wzc. Daar werken we met relatiegestuurde modellen. U kent allen wellicht het Tubbemodel. Er is ook Trialoog, Woonleefwijzer, het referentiekader dementie en project Odette. Er zijn dus heel veel relatiegestuurde modellen die hiervoor een oplossing kunnen bieden.
We plegen ook overleg met de federale collega’s, onder meer aan de hand van het Belgian Psychotropics Expert Platform (BelPEP). Dat is een multidisciplinair platform dat als doel heeft een bewuster en adequater gebruik van psychofarmaca te bevorderen.
Er is federaal ook een campagne, waaraan wij meewerken: www.gebruikvanpsychofarmaca.be. Die site is gericht op psychologen, artsen en apothekers en bundelt informatie en richtlijnen.
Dan waren er de vragen over de aantallen. Binnen het project procesbegeleiding Zorg en Welzijn lopen er 28 trajecten voor het thema psychofarmaca. Twee zijn on hold. Mogelijk starten ze dit jaar opnieuw op. Dit jaar zullen we ook vijf nieuwe trajecten opstarten. Vijf wzc's hebben in de loop van het traject besloten om zelfstandig verder te gaan, zonder procesbegeleider. Dat kan sinds het draaiboek ter beschikking gesteld is. Er zijn ook al zestien trajecten volledig afgerond.
Als we naar de resultaten kijken, dan zien we dat allen erg tevreden zijn over het traject dat ze hebben doorlopen. Het belangrijkste element is dat allen een mentaliteitswijziging ervaren waardoor er minder snel psychofarmaca worden opgestart. Het gebruik wordt beter opgevolgd, men is zich ervan bewust dat medicatie niet de eerste keuze is en er is veel meer multidisciplinair overleg in het wzc tussen de verpleegkundige, de arts, de CRA en de apotheker.
Je ziet dat ook in de klinische resultaten van diegenen die hebben deelgenomen. Er is namelijk een daling in het gebruik van psychofarmaca. Bij sommigen is dat duidelijker te zien dan bij anderen. Dat komt omdat de cijfers zeer gevoelig zijn aan externe invloeden, natuurlijk. Het gaat bijvoorbeeld over nieuwe bewoners die met een hele batterij medicijnen aankomen, ziekenhuisopnames, overlijdens. Het is niet zo dat mensen daar twintig jaar verblijven. Maar je ziet wel dat de houding ten opzichte van psychofarmaca verandert en de evidentie een stuk minder groot wordt.
Vallen wordt meegenomen in het project als aandachtspunt, omdat er een link is met medicatiegebruik. Vallen wordt echter ook beïnvloed door andere factoren en is op zich geen prioriteit binnen het traject rond psychofarmaca.
Dan kom ik bij de sensibilisering, collega’s. De bewoners en familieleden worden betrokken bij ons project. Er is een brochure en er zijn ook infomomenten voor bewoners en familie.
Het VAD voert geen onderzoek naar het niet-deelnemen. Er zijn wel een aantal deelnamevoorwaarden. Uit de ervaring die we hebben met de trajecten, stellen we vast dat op die plaatsen waar er personeelstekort is, waar er directiewissels zijn – dus waar je voelt dat er geen echte stabiliteit is in het personeelsbestand – er een impact is op de deelname. En dat is jammer, want je zou natuurlijk net die voorzieningen wel moeten kunnen stimuleren om deel te nemen. Daar moet dus echt op gewerkt worden. Het zijn vaak de meest stabiele leerlingen van de klas die ermee aan de slag gaan en eraan deelnemen. We zien door het project dat er een heel hoge nood is aan een gedragen psychofarmacabeleid en het bevorderen van oordeelkundig gebruik. We gaan, naar aanleiding van de resultaten, nogmaals alle wzc's aanschrijven en hen stimuleren om deel te nemen aan het project, omdat we ook wel zien dat het heel wat positieve resultaten heeft.
Dan behandel ik de vragen rond het project van de KU Leuven en de CAA. Het project voorziet een kwaliteitsmeting op organisatieniveau. De wzc's kunnen zelf bepalen met welke aspecten van het medicatieproces ze aan de slag gaan. Ze kunnen bijvoorbeeld kiezen om te werken rond rationeel voorschrijven. Het project kwalitatief medicatiebeleid moet nog starten in het werkveld en dus hebben we nog geen nieuwe inzichten gekregen wat betreft de inzet van zo’n CAA. De onderzoeksgroep heeft wel de inzet van CAA’s-in-opleiding gebundeld. Ervaringen en inzichten van de tweede opleidingscyclus zullen we eind maart hebben. Die komen er dus nog aan.
Er is wel wat enthousiasme te voelen in de sector om zo’n CAA in het multidisciplinaire team te integreren, waarbij een CAA een hele resem aan taken op zich kan nemen, gericht op het gebruik van geneesmiddelen. Dat zou een heel groot verschil kunnen maken, zowel op organisatie- als op bewonersniveau. Evaluaties van de opleidingscycli voor CAA zullen worden gebruikt voor beleidsaanbevelingen naar de toekomst.
Dan was er nog een vraag rond de kwaliteitsindicator. Het VIKZ voert een haalbaarheidsstudie uit. Er wordt bekeken hoe we de data kunnen koppelen aan erkende wzc's, zodat het chronisch gebruik van psychofarmaca op het niveau van deze wzc's kan worden bepaald. De eerste resultaten kunnen we eind dit jaar verwachten. We zullen een publieke rapportering daarover doen op zorgkwaliteit.be.
De link met de personeelstekorten heb ik al eventjes aangehaald, collega’s. Een belangrijke voorwaarde voor de goede werking is uiteraard voldoende en goed opgeleide mensen. Het vinden van mensen vormt een uitdaging. We hebben een hele resem maatregelen genomen, en we hebben er al vaak over gediscussieerd. De laatste zijinstroomaspecten en de campagne Career van twee weken geleden brachten opnieuw alle werkgevers en vakbonden aan de tafel om eenzelfde boodschap uit te dragen. Dat was een vrij hoopvol moment. De flexibilisering in personeelsinzet is verruimd. U weet dat we een hele reeks nieuwe profielen toelaten om mee te nemen in de norm. We zien het aan de participanten van het project: er is een link met het personeelstekort om al of niet deel te nemen. Dat moeten we goed in het oog houden.
Het belang van geestelijke gezondheid neemt ook alsmaar toe. Wij voorzien de financiering van een psycholoog in dienst van het wzc. Er is ook de mogelijkheid om binnen de norm van personeel voor reactivering personen aan te werven met een opleiding theologie, moraalwetenschappen of filosofie en zo meer aandacht te kunnen geven aan de spirituele zorg. Er is ook de komst van de geconventioneerde eerstelijnspsycholoog (ELP), die door middel van de RIZIV-conventie (Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering) met betrekking tot de eerstelijns psychologische hulp mogelijk is gemaakt. Daar zien we nog een onderrepresentatie van 65-plussers en hun mantelzorgers, die ook als een kwetsbare groep beschouwd worden. De ELP richt zich op individuele sessies, maar ook op groepssessies en gemeenschapsgerichte interventies.
Een wzc kan een mogelijke vindplaats zijn voor een gemeenschapsgerichte interventie. We verwachten daar wel wat van.
De vraag over het moratorium voor vergunningen gaat over een ander thema. De huidige erkenningskalender loopt nog tot eind 2025. Wij moeten nog een beslissing nemen over de erkenningen die kunnen worden verleend in de periode die daarna komt. Anders is het niet zinvol om opnieuw vergunningen toe te kennen. Ik hoop om nog deze legislatuur – ik heb dat hier al ettelijke keren gezegd – daarover een beslissing te kunnen nemen. Ik weet dat de tijd dringt, maar het is van belang dat we stabiel en goed cijfermateriaal hebben om daarover een beslissing te kunnen nemen. Ik wil dit zo spoedig mogelijk nog eens met jullie bespreken, met veel plezier.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw uitgebreide antwoord. Ik ben blij dat u bent begonnen met te zeggen dat het niet aan u ligt, dat het uw schuld niet is, dat u zelf niet de persoon bent die voorschrijft. Dat is waar. Het zijn artsen die dat voorschrijven. Artsen weten heel goed wat de risico’s zijn van antidepressiva en antipsychotica bij ouderen. U hebt dat zelf ook gezegd. De overstap naar een wzc is niet evident. Het verlies van zelfstandigheid – gewoon al het niet meer met de wagen kunnen rijden – is voor heel veel mensen zeer confronterend. We weten heel goed dat het mentaal welzijn bij ouderen niet altijd zo schitterend is. Ik verschiet totaal niet van deze cijfers. Maar wie denkt dat het een heel eenvoudige oplossing is om geen medicatie voor te schrijven, heeft het volledig fout. Ik vraag me ook vaak af, wanneer men tot die mentaliteitswijziging komt – wat natuurlijk heel goed is –, en men minder medicatie voorschrijft, of het mentaal welzijn bij de ouderen dan ook effectief beter is. Dat moeten we altijd in ogenschouw nemen. Het is ook logisch dat het vooral de stabiele wzc's zijn die meedoen. Als je geen medicatie voorschrijft en je gaat naar gesprekstherapie, dan heb je daar veel tijd voor nodig. Dat is niet één keer per week, dat is dagelijks. Plus, je moet er rekening mee houden dat het vaak zwaar zorgbehoevenden zijn die in een wzc verblijven. Het zijn ook veel personen met dementie, mensen bij wie de cognitie sterk verminderd is. Dat zijn ook niet de gesprekken die je anders zou hebben met volwassen personen die dat niet hebben. Dat is natuurlijk allemaal niet zo eenvoudig.
Minister, ik ben ook blij dat u een brief zult sturen naar de wzc's. Ik realiseer mij zeer goed dat, wanneer je in een wzc met personeelsproblemen of met heel veel wissels zit, er op dat moment andere prioriteiten zijn dan het gebruik van antidepressiva of antipsychotica bij ouderen.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw antwoord. Ik denk dat we ons allemaal moeilijk kunnen voorstellen wat dat betekent, zo’n overstap naar een wzc. Niet alleen de overstap kunnen we ons moeilijk voorstellen, maar ook de verlieservaringen en het loslaten dat oudere mensen vaak meemaken. Want zoals de minister zei, gaat het over het stilaan, niet meer met de auto kunnen rijden, met de fiets kunnen rijden. Elke keer weet je dat er geen weg terug is. Ik denk dat het vaak daarover gaat. Je weet dat het weer een stap in dezelfde richting is: iets niet meer kunnen en meer afhankelijk worden. En het gaat niet alleen over dingen niet meer kunnen, maar ook over mensen in je omgeving zien wegvallen: familieleden, vrienden, bekenden uit dezelfde generatie. Ook dat heeft denk ik een grote impact. We moeten gewoon heel veel begrip hebben voor wat die mensen meemaken, en zien op welke manier we daar het beste mee kunnen omgaan.
Collega Saeys, ik begrijp natuurlijk heel goed dat het over voorschrijfgedrag gaat en artsen doen dat toch willens nillens. Het is hier absoluut geen pleidooi om enkel gesprekstherapie te doen en geen medicatie meer voor te schrijven. Het gaat altijd over en-en, niet over of-of. We moeten samen bekijken, met de artsen, binnen het wzc, de CAA en dergelijke meer, wat het beste is voor de persoon in kwestie. Elke persoon is daarin uniek en moet op de best mogelijke manier geholpen worden in zijn situatie. Dat is wat we voor ogen moeten houden.
Daarover heb ik nog een paar bijkomende vragen, minister.
Ten eerste, over dat project van de KU Leuven, over die CAA: u zegt dat er eind maart een eerste evaluatie zal zijn. U verwees naar het multidisciplinair overleg, en dat de resultaten toch wel positief zijn. Ik moet zeggen dat ik daar zelf ook wel in geloof, omdat het natuurlijk meer aandacht vestigt op de problematiek van medicatie, en dat alleen al is een goede zaak. Ik hoop dus dat we daar naar de toekomst toe ook mee kunnen verdergaan.
Ten tweede komen sommige mensen natuurlijk vanuit een ziekenhuissituatie, en ze hebben daar, vaak vanwege een acute problematiek, medicatie voorgeschreven gekregen, en nemen die dan ook mee naar het wzc, waar misschien al snel het idee is dat de medicatie op die manier ook al lang wordt genomen. Ook dat moeten we dus onder ogen zien, en we moeten mensen daarop attent maken.
Minister, mijn derde punt is dat ik een aantal maanden geleden, naar aanleiding van een actuele vraag van een collega, ook gevraagd heb naar die spirituele zorg. Nu heb ik dat opnieuw gedaan, en u hebt verwezen naar het feit dat ook masters in de moraalwetenschappen, filosofen, psychologen, enzoverder nu aan de slag kunnen in de wzc's, en dat op die manier als het ware een multidisciplinair team gevormd kan worden. Ik denk dat dat absoluut een meerwaarde is, maar zijn er ook cijfers? Hebben jullie er zicht op in welke mate dat momenteel al gebeurt binnen de wzc's, dus dat inschakelen van een master in de moraalwetenschappen, filosofen, psychologen en dergelijke meer?
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor het uitvoerige antwoord. Ik was in mijn vraagstelling al verheugd om vast te stellen dat u alvast niet neerslachtig bent, maar wel strijdbaar. Maar u zult het me niet kwalijk nemen dat ik in het Vlaams Parlement zetel en dat, als ik zaken zie, ik aan de bevoegde minister vraag wat de bevoegde minister daarrond kan doen, en dat ik aan mijn partijgenoten zal vragen om de nodige vragen op andere niveaus te stellen. Daar kunt u ook op rekenen. Maar preventie en woonzorg zijn uiteraard Vlaamse thema’s. Er ligt hier dus wel wat voor.
Ik zoom even uit. De voorbije maanden hebben we al wat gezien als het gaat over psychofarmaca. Voor mij is dat ook nog een fundamentele analyse die we moeten maken. We hebben de cijfers gekregen rond antidepressivagebruik bij jongeren, vaak als een soort overgangsmiddel tot er effectieve psychologische hulp verleend kan worden door de wachttijden en de wachtlijsten die er zijn. We hebben het een paar weken geleden gehad over rilatinegebruik bij jongeren, ook psychofarmaca, en daar ging het er ook over dat er te weinig begeleiding is naast het gebruik.
Voor alle duidelijkheid, psychofarmaca en antidepressiva kunnen vaak zeer zinvol zijn en hebben zeker hun plaats in de hulpverlening. Laat ons daar dus ook geen taboe rond creëren. Maar als het is om af te leiden van andere zaken die falen, is het natuurlijk geen goede zaak. Vandaar is er toch onze bezorgdheid. Want ik ben het ermee eens dat bij het ouder worden waarschijnlijk ook een serie aan – ik heb het zelf nog niet meegemaakt, maar we komen er allemaal in terecht – kleine en grote verlieservaringen op het levenspad komt. Dat die impact hebben op het mentaal welzijn is nogal duidelijk, maar het verklaart niet het gigantische verschil tussen de mensen die thuiszorg krijgen en de mensen die in de woonzorg zitten. Die situatie is niet overal in die mate verschillend dat er zo’n groot verschil op kan zitten. Uiteraard is de zorgsituatie vaak nog een stukje verschillend, maar niet altijd van die orde.
Twee, het verklaart ook niet waarom we internationaal koploper zijn in het gebruik van psychofarmaca. Dat is eigenlijk wat ons het meest bezorgd moet maken. Uiteraard, degenen die dat voorschrijven, collega Saeys, zullen dat in 99 procent van de gevallen bewust en met kennis van zaken doen, maar wel binnen een context. Een paar dagen geleden was ik op een debat van Zorgnet-Icuro en daar zei men dat de context is wat ze is, dat er personeelstekorten zijn, dat de ratio veel te laag ligt. Dat hele multidisciplinaire team klinkt heel mooi maar het is niet ingevuld. Die zijn niet rijk en breed genoeg om de zorg te verstrekken die de bewoners nodig hebben.
Vandaar dat ik twee aanvullende vragen heb. Is er binnen de multidisciplinaire teams voldoende instroom van mensen die psychologische, spirituele en andere zorg kunnen verstrekken? Is de ratio groot genoeg daarvoor? Is er voldoende tijd om psychofarmaca als tweede of zelfs laatste middel te voorzien?
Minister, u zegt dat het vaak afhangt van de stabiliteit van de wzc’s. Er is veel gebeurd de voorbije maanden. Ziet u verschil tussen de publieke, socialprofit- en commerciële wzc’s op het gebied van deelname aan het project en de cijfers van psychofarmaca- of antidepressivagebruik?
Mevrouw Geerinckx heeft het woord.
Het antwoord was inderdaad uitgebreid, maar ik heb toch ook begrepen dat de kwaliteitsindicator er vooralsnog niet is en nog niet onmiddellijk klaar is, wat we betreuren want het probleem is acuut en aanwezig. We kunnen er allemaal bij gebaat zijn om die er snel te krijgen. We kunnen de indicator misschien ook inzetten om de goede voorbeelden naar boven te halen. Het is niet evident om in de zorgsector positief aan het woord te komen, in dit geval al zeker niet. De indicator kan daarbij helpen.
U zei dat de CAA zal worden opgenomen in het multidisciplinair team. Het is natuurlijk de huisarts die het voorschrijft, maar feedback is ook belangrijk. Ik spreek over een voorbeeld uit mijn eigen familie. Enerzijds zet men in op psychofarmaca, anderzijds verdwijnen daarmee ook de remmen. De agressie daalt – dat is goed –, maar de remmingen zijn ook weg. Zo geraakt men in een vicieuze cirkel. Het zijn juist de wzc’s die actief feedback kunnen geven naar die voorschrijvende huisartsen, die wel een beeld hebben maar de omgevingsfactoren ook moeten meekrijgen. Ik ben blij dat die CAA zal worden opgenomen in het team.
Minister, ook al is de indicator er nog niet, bent u bereid om de goede voorbeelden bekend te maken via de wzc’s in Vlaanderen? Er zijn er, we hebben dat in de pers kunnen lezen. Het zou niet slecht zijn om daar eens de nadruk op te leggen. Met goede feedback en een actief programma is het mogelijk om minder psychofarmaca voor te schrijven.
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord. Psychofarmaca worden uiteraard opgestart met een reden – u hebt er enkele opgenoemd –, maar het medicatiegebruik van ouderen wordt onvoldoende regelmatig geëvalueerd en aangepast aan de situatie van de patiënt. Hieromtrent moeten extra initiatieven worden genomen. Ik hoop dat dit probleem meer aandacht krijgt, zeker in het kader van foutpreventie. Dat is uw bevoegdheid, minister. We weten dat ouderen een vertraagd metabolisme hebben en veel gevoeliger zijn voor nevenwerkingen van medicatie, wat de kans op vallen sterk verhoogt.
De heer Anaf heeft het woord.
Ja, kort misschien, want er is al heel veel gezegd.
Minister, u hebt uiteraard gelijk als u zegt dat het iets is wat samen met federaal moet worden aangepakt. Die overconsumptie van psychofarmaca is iets wat ons zorgen moet baren, niet alleen bij ouderen, maar ook bij alle andere bevolkingsgroepen – ook bij jongeren, bijvoorbeeld. Ik weet dat er recent ook nog een campagne gestart is om artsen veel meer te laten inzien dat de overconsumptie van die psychofarmaca wel degelijk problematisch is, om te proberen hen daarop attent te maken. Ik denk dat het inderdaad iets is wat samen moet gebeuren.
Als het dan specifiek over de wzc's gaat, heb ik inderdaad begrip voor het feit dat het die arts is die dat moet voorschrijven. Ik heb ook begrip voor het feit dat er inderdaad op die oude leeftijd mogelijk heel traumatische ervaringen geweest zijn, ook recent. We moeten echter ook attent blijven voor het feit dat we toch ook vaststellen – en dat is gelukkig niet in alle wzc's, zelfs maar in een kleine minderheid – dat in bepaalde settings echt wel bewust te veel wordt voorgeschreven. Zo zorgt men ervoor dat de mensen die in het wzc verblijven, rustig blijven, dat men daar verder niet te veel tijd in moet steken en het dus met minder personeel kan doen. Daar moeten we toch wel attent voor blijven. Het is dus ook de vraag hoe we daar nog verder op gaan inzetten. We moeten sensibiliseren, maar er ook op toezien dat het niet gebeurt.
Ik heb nog een bijkomende vraag. We weten dat er ook een aantal commerciële groepen zijn, waar binnen dezelfde groep ook apothekers actief zijn. Het is daarnet gegaan over het feit dat apothekers ook een rol hebben om die overconsumptie tegen te gaan. Zien we in de cijfers dat er daar meer consumptie is van psychofarmaca of niet? Ik kan me voorstellen dat dat ook iets is waar u nu niet meteen op kunt antwoorden, maar ook daar moeten we bewust mee bezig zijn, dat daar een groot risico zit, denk ik.
Minister Crevits heeft het woord.
Dank u wel voor alle opmerkingen die gemaakt zijn, collega’s.
Eerst en vooral denk ik – ik heb dat ook een aantal keren gezegd – dat het wat mij betreft een collectieve verantwoordelijkheid is, die er is op heel veel fronten. U hebt eigenlijk met z’n allen ook het hele spectrum in uw opmerkingen achtergelaten.
Eerst en vooral, de afbouw van medicatie is niet alleen een kwestie van een-op-eengesprekken. Dat wil ik meegeven. Dat is ook een kwestie van je zinvol voelen, inzetten op zinvolle activiteiten, en dat kunnen perfect collectieve activiteiten zijn. Er zijn veel manieren om mensen uit die donkere zone te trekken. In ons draaiboek rond procesbegeleiding Zorg en Welzijn staan er ook heel wat tips en ondersteuningsmaterialen die worden aangeboden. Elke voorziening kan daar dus mee aan de slag; het materiaal ligt er. Je moet er natuurlijk aan de slag mee willen gaan, maar er is niet alleen tijd voor een-op-een, je kunt dat ook op andere manieren aanpakken.
Dan is er het multidisciplinair overleg. Dat zorgt net voor het bespreken van de mogelijkheden en de noden die een bepaald persoon heeft, collega’s, en de noodzaak ook om oplossingen te zoeken. Je kunt dat ook organiseren na de terugkeer uit een ziekenhuis, dus dat kan snel worden georganiseerd.
Wat de cijfers rond de moraalfilosofen en de spirituele begeleiders betreft: ik denk dat dat een vraag was van collega Schryvers? We gaan die opvragen, ik had dat nog niet gedaan. In die procesbegeleiding wordt er echter op ingezet om de volledige omgeving mee te hebben, dus de huisartsen van de bewoners, de directie, het personeel, de familie … Dat gaat dus niet enkel over de CRA. Ik vind dat wel belangrijk om te zeggen, want anders heb je natuurlijk mogelijk een breuk. Je hebt de arts van de mensen thuis, dan kom je in een wzc en plots is het gedaan. Men probeert dus om die allemaal mee te nemen.
Ik zou nog even willen inzoomen op die nood aan psychofarmaca. Jullie hebben het misschien ook al meegemaakt, maar ik heb het ook in mijn persoonlijke omgeving meegemaakt hoe psychofarmaca op een bepaald moment echt een goede oplossing kunnen zijn. Onderschat niet wat een opdracht het is om ouder te worden. Op een bepaald moment begin je eigenlijk alsmaar … Ik heb ook al de leeftijd waarop de conditie vermindert en je verlieservaringen hebt. De kans op grote verlieservaringen wordt groter hoe langer je op de wereld rondloopt, natuurlijk.
Als je vandaag in een wzc woont, wonen daar ook de mensen met de grootste zorgnoden. Kijk naar de gemiddelde leeftijd om binnen te komen in een wzc, kijk naar de problematieken. Mensen leven langer, maar het gevolg is dat er veel complexere problematieken binnenkomen in een wzc. Er is een verschil tussen een thuissituatie en mensen in een wzc. Veel mensen wachten ook heel lang vooraleer ze die overstap maken. Maar vanmorgen heb ik nog met een van onze buurvrouwen gesproken, die zegt dat haar vader in een wzc is en weer helemaal opfleurt, want die sociale contacten die hij daar heeft, dat is spectaculair. Het is dus niet zo dat dat voor iedereen een verlieservaring is. Het kan ook net een omgekeerde ervaring zijn. Dat mogen we ook niet vergeten. Ik werd er deze ochtend nog eens aan herinnerd in functie van deze namiddag.
Over de personeelsinzet heb ik gezegd dat er inderdaad een effect is op de participatie. Ik vind het echter heel gevaarlijk om het voorschriftgedrag van artsen te linken aan een tekort aan personeel. Sorry dat ik het zo moet zeggen, maar ik ga ervan uit dat een arts een professional is die niet zal voorschrijven op commando of omdat er mensen te kort zijn. We moeten dat in het oog houden. Sommigen van jullie hebben aangekaart dat we daar goed op moeten letten. Het is een vrij beroep, zij leggen ook een eed af. Voor mij is een arts toch nog altijd iemand die in een specifieke context de keuze maakt om al dan niet iets te geven.
Ik ben gevoelig voor de opmerking dat we dat op tijd moeten evalueren. Ik weet niet meer wie die opmerking maakte. Het is niet omdat het op moment a een oplossing is dat dat drie jaar later nog een oplossing kan zijn. Het klopt dat daar voldoende aandacht voor moet zijn. Het is een aandachtspunt dat we kunnen opnemen. Ik geef een voorbeeld. Iemand nam psychofarmaca van thuis uit, gaat naar het wzc en de toestand verbetert. Het is geen evidentie dat die dat dan verder neemt. Ook daar moeten we goed bekijken of die brug voldoende wordt gemaakt.
Collega Vaneeckhout, u vraagt naar de cijfers per type wzc. Dat is interessant. Mijn raadgeefster zegt mij dat er geen grote verschillen zijn. Uit elk van de drie grote koepels wzc's zijn er wzc's die zijn ingestapt in de procesbegeleiding. Ik zal de cijfers opvragen en als we ze hebben, zullen we ze u bezorgen.
Naast het invullen van een multidisciplinair team intern in de organisatie zijn er ook nieuwe mogelijkheden van de RIZIV-conventie over de terugbetaling van psychologische zorg. Op die manier kun je als wzc een aantal uren eerstelijnspsychologie inschakelen voor individuele sessies of voor een groepsaanbod. Op dit ogenblik is dat nog in uitrol.
Voor ouderen is er op dit ogenblik een ondervertegenwoordiging. Dat is dus nog niet in orde. Ik geef u de cijfers van het najaar mee: 3,6 procent ouderen ten opzichte van 20,9 procent algemene bevolking. Dat is te weinig en daarom werd er samen met de federale overheid een webinar gegeven over de opportuniteiten van de eerstelijnspsychologische conventie, om dat meer aan te moedigen voor ouderen.
Tijdens onze webinar kwamen een aantal praktijkervaringen aan bod, onder andere van een wzc en een lokaal dienstencentrum (LCD) die nu als werkgever participeren aan de uitrol ervan. Het is dus ook een kwestie van kennen en van de sprong maken.
Collega’s, er is wel een spreiding in deelname in de provincies. Daarom is het interessant dat u de cijfers krijgt. Zodra ik ze heb, zal ik ze u bezorgen. Als het kan, zal ik ze nog bij dit antwoord laten hechten. Dan heeft iedereen ze meteen. We zullen zien hoeveel tijd het vraagt om dat te doen.
Het project met de KU Leuven voorziet een toolbox over medicatiebeleid voor de voorzieningen. Die box bevat ook tips en goede praktijken. We verwijzen daar ook graag naar de verschillende modellen die werken op de relatie met de bewoners, zoals Tubbe en Odette. Er gebeuren heel veel inspanningen om goede praktijken te delen, waaraan men kan participeren.
Collega Anaf, we blijven sterk stimuleren om dat medicatiebeleid gericht in te zetten en op die manier overconsumptie te vermijden. Er zijn handvaten en inspiratiegidsen, maar het is uiteraard aan de voorzieningen om daarmee aan de slag te gaan.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
We moeten dit blijven opvolgen. Ik kijk uit naar de aanvullende cijfers omdat ze misschien iets meer inzage zullen geven.
Ik zal niet nalaten om als slotrepliek mee te geven dat ik iets genuanceerder kijk. Ik wil geen rechtstreekse link leggen tussen het personeelstekort en het gebruik van psychofarmaca, omdat artsen daar inderdaad verantwoord mee zullen omgaan. Als er echter veel informele tijd verdwijnt omdat zorgverstrekkers van het ene naar het andere moeten hollen, dan krijg je op de lange termijn wel een impact op het welbevinden van de bewoners. Er zal dus wellicht een bepaalde impact zijn. We zullen dat samen met u verder opvolgen.
Mevrouw Geerinckx heeft het woord.
We kijken samen uit naar de resultaten en verbeteringen. Ik heb genoteerd dat u duidelijk hebt gesteld dat de erkenningskalender nog steeds aangekondigd en beloofd is, en er komt, waarvoor dank.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.