Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Vraag om uitleg over het overlijden van een jonge man in een voorziening voor personen met een handicap
Verslag
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Ondertussen is het meer dan een maand geleden dat deze tragische gebeurtenis plaatsvond. Het is een gebeurtenis die zowel in de nabije omgeving als bij de bredere bevolking grote vragen heeft opgeroepen. Ik besef heel goed, bij het begin van deze vraagstelling, dat ieder zijn rol te spelen heeft, waaronder ook justitie, en dat het om een balans gaat. Het West-Vlaamse parket is op 8 november een gerechtelijk onderzoek gestart na het overlijden van een 25-jarige man met een zware beperking in een voorziening in Kortrijk. Hij verdronk in bad.
De jonge man verbleef al enkele jaren op weekdagen in de voorziening, en telkens weer genoot hij ervan om in bad te gaan. Tot het dus op die dramatische dag misliep. Hij werd in het bad getild, maar werd daarna, om onduidelijke redenen, blijkbaar uit het oog verloren. Het dramatische gevolg was dat de jongen overleed. Zowel voor de familie en vrienden als voor de medewerkers van de voorziening was dat een verschrikkelijke gebeurtenis. Ons medeleven gaat in eerste plaats uit naar het slachtoffer en de familie. In dat soort situaties zijn we het aan onszelf verplicht om daar op een ernstige manier naar te kijken. Vandaar zijn er vanuit onze fractie een aantal vragen bij dit drama.
Wordt deze zaak, parallel aan het gerechtelijk onderzoek, ook onderzocht door uw inspectiediensten? Is er al meer duidelijkheid over de omstandigheden van het tragische gebeuren, onder andere uit het eigen onderzoek door uw diensten? Zijn er zaken die tot beleidsgevolgen kunnen leiden? Welke beleidsgevolgen kunt u al trekken, nu of in de toekomst?
De heer Vande Reyde heeft het woord.
Ik heb, net zoals collega Vaneeckhout, een aantal vragen over dit voorval. Ik wil het niet alleen over dit voorval hebben, want tragische gebeurtenissen zijn natuurlijk nooit uit te sluiten. De vraag is wel wat we eruit kunnen leren.
Het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) kreeg sinds 2021 achttien meldingen binnen over ernstige soortgelijke incidenten. Hier bleken problemen te zijn met de registratie van klachten die niet alleen op dezelfde plek werden geregistreerd.
Waren er al eerder klachten geformuleerd? Stonden in inspectieverslagen al opmerkingen over het beleid inzake isolatie en behandeling? Zo ja, hoe werd dat geremedieerd? Het VAPH heeft aangekondigd dat er nog een onaangekondigde inspectie zou volgen. Heeft die al plaats gevonden en wat zijn daar eventueel de resultaten? Hoe verloopt in deze zaak de samenwerking met het parket? Er waren zowel van ouders als van begeleiders klachten over te weinig begeleiders en te grote werkdruk. Blijken er uit de inspectieverslagen al resultaten over het aantal begeleiders dat daar werd ingezet?
Sinds 2021 kreeg het VAPH achttien meldingen binnen over ernstige incidenten en daarnaast 26 klachten van mensen met een handicap, hun ouders of andere mensen. In dat laatste geval gaat het over klachten met betrekking tot de communicatie, verouderde of foute medicatie enzovoort. Het gaat dus niet altijd om ernstige incidenten. Het VAPH erkent dat niet alle meldingen van ernstige incidenten op eenzelfde plaats worden geregistreerd. Kan er werk worden gemaakt van één databank? Hoe evalueert u het aantal klachten dat tot hiertoe is binnengekomen? Mij lijkt dat niet al te veel, maar ligt dat aan de registratie of denkt u dat daar ruimte is voor verbetering?
Minister Crevits heeft het woord.
Dank u wel, collega’s. Laat me eerst aangeven dat het overlijden ook mij enorm getroffen heeft. Dat zal wellicht niet verbazen. Ik heb onmiddellijk contact opgenomen met zowel de voorziening als de ouders. Ik kan dat niet altijd doen, maar gelet op de omstandigheden waarin dit ongeval is gebeurd, leek mij dat eigenlijk niet meer dan gepast. Het is op zulke momenten van groot belang dat ze op ons, het VAPH, Zorginspectie een beroep kunnen doen om hen op alle vlakken bij te staan. Een luisterend oor is ook van enorm belang. Je hebt uiteraard de juridische afwikkeling en het parket en het strafdossier en zo, maar daarnaast is er soms ook gewoon eens behoefte om een aantal dingen te vertellen. Ik vind het dus van belang dat ook onze administratie zeker een luisterend oor heeft.
Om meteen op een vraag te antwoorden: ja, de inspectie door Zorginspectie heeft al plaatsgevonden. Die inspectie heeft niet op het incident als dusdanig gefocust, omdat we het gerechtelijk onderzoek niet willen hypothekeren en omdat dat ook niet onze taak is, maar wel op de interne afspraken die een kwaliteitsvolle werking van de voorziening moeten garanderen, de aanpak van deze ernstige gebeurtenis en de maatregelen die de voorziening neemt om herhaling te voorkomen en de veiligheid van de andere bewoners te garanderen. Ik vind dat belangrijk, omdat er ook voor moet worden gezorgd dat er voor de andere gebruikers, het netwerk, het personeel in de nodige zorg en ondersteuning is voorzien na het overlijden van de jongen. Ik heb onze mensen de opdracht gegeven om ook wat dat betreft de voorziening zo goed mogelijk bij te staan.
Ik kan u op dit ogenblik geen antwoord geven wat de precieze omstandigheden betreft. Ik mag dat ook niet doen. Ik ben ook niet geneigd om hier publiek commentaar te geven op wat in de kranten heeft gestaan. Het is voor mij nu wachten op de conclusies van het lopende gerechtelijk onderzoek. In mijn gesprek met de voorziening en in mijn gesprek met de ouders heb ik ook hetzelfde gezegd: het is niet aan mij om daar uitspraken over te doen.
Wat de beleidsgevolgen betreft, zal het jullie ook wel bekend zijn dat James Van Casteren, de leidinggevend ambtenaar, onlangs in deze commissie heeft aangegeven dat het VAPH een interne commissie handhaving opgezet heeft. Binnen het VAPH worden verschillende signalen samengelegd om mogelijke problemen bij zorgaanbieders te capteren, probleemdossiers en bijhorende acties te bespreken en te leren uit dossiers in het kader van aanpassingen of het schrijven van wetgeving. Met een dergelijk systeem vermijdt men niet dat er toch individuele ongevallen of incidenten kunnen gebeuren, maar dit geeft ons wel een zicht op mogelijke aanbevelingen om het beleid gebeurlijk te wijzigen.
Zorgaanbieders binnen het VAPH moeten een kwaliteitshandboek hebben waarin hun processen beschreven staan. Daaraan gekoppeld is elke zorgaanbieder verplicht een zelfevaluatie van de gebruikersgerichte en organisatiegerichte processen uit te voeren. In het voorstel tot aanpassing van het Kwaliteitsbesluit dat ik volgende vrijdag op de agenda van de ministerraad heb gezet, schreven we in dat elk feit en incident dat zich voordoet in het kader van de geleverde ondersteuning en aanleiding geeft tot mogelijke schendingen van de integriteit, gezondheid, veiligheid en waardigheid van een gebruiker of medewerker, moet worden gemeld, geregistreerd én geremedieerd, om een leerproces op gang te brengen en dergelijke incidenten in de toekomst te vermijden. Daarmee doen we dus geen uitspraak over strafrechtelijke inbreuken of fouten of god weet wat, maar men móet het melden en men móet tonen wat men ermee doet. Voor alle duidelijkheid: de beslissing om dit in te schrijven in het voorstel tot aanpassing van het Kwaliteitsbesluit dateert uiteraard van voor het incident in ‘de branding’. Het is een richtlijn die ik een tijdje geleden al had voorgesteld. Ze stond al op de website van het VAPH, maar was nog niet regelgevend verankerd, en dat is wat we nu eigenlijk doen, opdat we een regelgevende basis zouden hebben.
Ik kom tot de vraag over eerdere klachten. Ik heb navraag gedaan bij het VAPH, en de voorziening staat niet bij hen op de radar. De klachtendienst van het VAPH behandelde nog geen enkele klacht of melding met betrekking tot ‘de branding’. Ik heb wel nagevraagd of de klachtendienst al gecontacteerd werd. In 2017 was er een klacht, die conform het Kwaliteitsbesluit naar de interne klachtenprocedure van de voorziening is verwezen. Nadien is er hierover geen verdere melding geweest.
Dan was er de vraag over het beleid inzake fixatie en isolatie. De getuigenissen die aangehaald worden, zijn niet gelinkt aan ‘de branding’. Ik ga ervan uit dat uw vraag over de ruimere VAPH-sector gaat, maar dat hebt u eigenlijk zelf gezegd. Zorginspectie controleert tijdens de inspecties ook het beleid en de praktijk inzake het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen zoals afzondering, fixatie en compartimentering. Mogelijke inbreuken daaromtrent worden dus ook vastgesteld en op eenzelfde wijze als andere inbreuken opgevolgd. Dat betekent dat de desbetreffende VAPH-zorgaanbieder vanuit het VAPH een remediëringstermijn opgelegd krijgt waarbinnen de zorgaanbieder de inbreuken moet remediëren. De zorgaanbieder laat binnen die termijn aan het VAPH weten wanneer die geremedieerd zijn, eventueel aan de hand van stavingsstukken. Zorginspectie plant vervolgens een opvolginspectie om te controleren of dat daadwerkelijk is gebeurd en of de inbreuken weggewerkt zijn.
Wat de samenwerking met het parket betreft, heeft het VAPH zich onmiddellijk benadeelde partij gesteld. Waarom hebben we dat gedaan? Omdat we daardoor het recht hebben om een verzoekschrift in te dienen tot inzage en afschrift van het gerechtelijk onderzoek. Er is ook een advocaat aangesteld die de zaak voor het VAPH opvolgt en behartigt. Er wordt ook een verzoekschrift ingediend om het dossier in te kijken.
Wat de ouders en begeleiders betreft, gaat het hier over een aantal stellingen in de pers. Dat was natuurlijk mijn eerste vraag: quid voldoende personeel en zo? Ik kan jullie formeel bevestigen dat er geen enkele link is met ‘de branding’ in dat opzicht. Binnen ‘de branding’ is er doorgaans geen personeelstekort, en er zou ook geen personeelstekort geweest zijn op het moment van de feiten. Dat neemt niet weg dat er personeelstekorten zijn in heel wat sectoren, ook in de zorg- en welzijnssector en bij een aantal zorgaanbieders voor personen met een handicap (PmH). Bij de ene speelt dit tekort veel meer dan bij andere. Er zijn ook zorgaanbieders die geen tekorten hebben.
Wij leveren als Vlaamse overheid – dat weten jullie – ook heel veel inspanningen om personeel in alle zorgsectoren aan te werven, bijvoorbeeld door zijinstromers aan te trekken. Er is ook een grootschalige campagne ‘Career’ gelanceerd om mensen warm te maken. Binnen de regelgeving van het VAPH bekijken we ook nog pistes om zijinstroom nog aantrekkelijker te maken, zonder dat je natuurlijk alle kwaliteit kunt verliezen. Je kunt niet zomaar iedereen aanwerven. Dus er wordt zeker actie ondernomen, maar er zijn geen eenvoudige oplossingen voor dit probleem.
Ik kom dan tot de zesde vraag, over het aantal klachten. De databank, collega Vande Reyde, gaat ruimer dan ernstige incidenten. Daar worden eigenlijk alle signalen gecapteerd. De inhoudelijke analyse van die databank is bezig. Ondertussen is er een voorlopige, tussentijdse centrale registratie van de meldingen ernstige incidenten opgezet. Alle VAPH-zorgaanbieders moeten een interne klachtenprocedure hebben. Als iemand een klacht heeft, moet eerst die interne procedure doorlopen worden en vervolgens kan die dan verder. Bij die procedure zijn er twee stappen. In eerste instantie wordt de klacht ingediend bij de directie. Als de afhandeling geen voldoening schenkt, kan de gebruiker de klacht richten tot de interne klachtencommissie van de zorgaanbieder. Die bestaat uit een vertegenwoordiger van de inrichtende macht en een persoon aangewezen door het collectief overlegorgaan. Als er daar geen voldoende antwoord op de klacht verkregen wordt, kan de gebruiker terecht bij het VAPH. Het is ook logisch dat de voorziening eerst zelf een interne klachtenprocedure moet hebben.
Klachten die onderling tussen de gebruiker en de zorgaanbieder worden uitgeklaard, komen dus nooit bij het VAPH terecht. Dit betekent dat er mogelijk meer klachten zijn dan het vermelde aantal, want we krijgen ze natuurlijk niet allemaal, zeker niet als de interne procedure werkt. Maar ik vind dat een heel goede cultuur omdat het ervoor zorgt dat een cliënt zijn wensen en ook de ontevredenheid eerst kenbaar kan maken aan de voorziening en dat men daar naar een oplossing kan zoeken, en dat er dan vervolgens, als het echt nog nodig is, een klacht tot bij ons kan komen.
Voilà, tot hier de eerste stand van zaken in dit bijzonder pijnlijke dossier, dat uiteraard heel veel mensen beroerd heeft.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor het antwoord. Het is inderdaad een eerste stand van zaken. Ik denk dat er zeker nog opvolging zal komen.
Ik probeer net als collega Vande Reyde nu een klein beetje uit te zoomen en het niet alleen tot dit dodelijk incident terug te brengen. Het is zeer goed dat u een luisterend oor hebt geboden. Dat is ook ten dele uw rol. De volgende stap is natuurlijk ook echt antwoorden ten gronde geven op een aantal dingen. Er zijn een aantal dingen die nu al duidelijk zijn; misschien worden er de komende maanden nog andere dingen duidelijk. Als zo’n incident gebeurt, kan er immers heel veel spelen. Ik wil dus vandaag niet de fout maken om te suggereren wat het zou kunnen zijn. Het kan bij wijze van spreken van nalatigheid tot een fout zijn, tot zeer beleidsmatige gevolgen die daar ook een rol in spelen en alles wat daartussen ligt, of een combinatie van factoren.
Ik heb daarom een paar aanvullende elementen. Ten eerste, we weten dat het in dit type zorg voor mensen met een handicap zeer complexe zorg is, ook zeer uitdagend voor medewerkers op het terrein. U zegt dat er duidelijk geen link is met een feitelijk tekort aan personeel binnen de huidige normen in de voorziening zelf. Dan is natuurlijk de eerste vraag – en dat is dan een meer beleidsmatige vraag – of onze normen goed genoeg zijn om altijd kwaliteit te kunnen garanderen, ook omdat we weten dat in sommige situaties isolatie, fixatie, compartimentering een manier is om voor een stukje de druk op teams en medewerkers op te vangen, wat uiteraard niet de bedoeling zou mogen zijn in een ideale personeelscontext, als die er al zou kunnen zijn. In welke mate vindt u dus dat er toch naar gekeken moet worden om in dit soort specifieke zorg de personeelsnormen nog een keer opnieuw nader te gaan bekijken? We moeten natuurlijk finaal altijd die mensen vinden. De eerste stap is natuurlijk de ambitie hebben om naar meer zorg en meer medewerkers en hogere personeelsnormen te gaan.
Een tweede vraag sluit aan op andere spijtige incidenten, die we in deze commissie af en toe zien. Het is dan geen verwijt of zo. Maar is er een mogelijkheid dat wij dit inspectieverslag op gesloten manier zouden kunnen inzien? Ik denk dat we dat bij andere incidenten ook gedaan hebben, en daar als commissie op een correcte manier mee zijn omgegaan. Ik kijk dus ook naar de voorzitter, om het inspectieverslag aan het parlement ter inzage te leggen op de gebruikelijke manier.
De heer Vande Reyde heeft het woord.
Bedankt voor de stand van zaken, om het zo te zeggen. Op zich heb ik daar geen verdere vragen meer over.
Ik wil wel nog eens benadrukken dat men inderdaad een beetje het risico loopt om op basis van deze individuele gevallen elk geval van isolatie en fixatie als iets heel verdachts te aanschouwen. Ik moet zeggen dat in de meeste voorzieningen die ik bezocht heb, er inderdaad procedures zijn voor dergelijke gevallen. Vooral als het om een GES-problematiek (gedrags- en emotionele stoornis) gaat, is dat soms ook nodig. Ik wil voorkomen dat we alles op dezelfde hoop gaan gooien. Dat is niet, zoals het misschien klinkt, dat men mensen opsluit of ergens gaat wegsteken of zoiets. Er zijn echt wel gedegen procedures, mensen die ervoor opgeleid zijn. Twee weken geleden heb ik nog een rondleiding gekregen van iemand die me dat helemaal uitgelegd heeft. We moeten voorkomen dat we de indruk wekken dat er in onze voorzieningen een soort middeleeuwse toestanden gebeuren. Dat is zeker niet het geval. Maar het is goed dat het opgevolgd wordt, en ik kijk uit naar de verdere resultaten ervan. Alvast bedankt voor de stand van zaken.
Mevrouw van der Vloet heeft het woord.
Eerst en vooral willen ook wij ons medeleven betuigen aan de familie van Robin, want het is natuurlijk heel vreselijk dat zij dat moeten meemaken.
Het gerecht zal zijn werk daar wel doen, en ik denk niet dat wij daarover uitspraken moeten doen.
Het is wel belangrijk, minister, dat de mensen weten waar ze met hun klacht naartoe kunnen. Ik zal dadelijk nog even terugkomen op de interne klachtenprocedure. Het is wel zo dat ze moeten weten dat ze bij het VAPH moeten zijn, niet bij Zorginspectie. Zorginspectie verwijst naar het VAPH, maar als je naar de website van het VAPH gaat, bestaat die pagina niet. Ja, dat is natuurlijk wel een heel moeilijke. Ik denk dat er een duidelijk gekend portaal moet zijn, waar je een klacht kunt overmaken. Want nu gaat het inderdaad over achttien klachten, dat lijkt me vrij weinig. Het lijkt me sowieso belangrijk te weten waar je een klacht kunt indienen.
U vond de interne klachtenprocedure een goede cultuur. Ik kan spreken vanuit het werkveld, en ouders doen dat zelden of nooit, een interne klachtenprocedure volgen. Want zij moeten gaan melden dat ze een probleem hebben gehad met opvoeder A, ik zeg maar iets, maar weten heel goed dat de dag nadien, of de dag zelf, die opvoeder nog steeds de zorg heeft over hun zoon of dochter. Ik heb dus heel vaak van ouders gehoord dat ze dat liever niet doen, omdat ze de klacht mogelijk gaan uitwerken op hun zoon of dochter. Ik weet dus niet of het zo’n goede cultuur is. Een inspectie kan de interne klachten ook opvragen. Als we het inspectieverslag krijgen, komen we misschien te weten of er al veel interne klachten zijn. Maar uit ervaring weet ik dat het geen boeken dik zijn, al een geluk. Maar het houdt toch wel wat mensen tegen om die interne klacht te doen.
Dat het Kwaliteitsbesluit er vrijdag aan komt, is natuurlijk goed. Dat juichen we uiteraard alleen maar toe.
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Ook ons medeleven aan de familie en vrienden van deze jonge man. Minister, het is een schrijnend voorval, dat ouders met kinderen in gelijkaardige situaties razend kwaad maakt, aangezien zij ook al jaren de schrijnende leefomstandigheden en het tekort aan middelen in zulke voorzieningen aankaarten. Maar het is ook moedig en mooi van een papa om te benadrukken dat het probleem vooral niet bij de verzorgers zelf ligt, want die staan onder hoge druk en worden bovendien onderbetaald, zegt hij. De zorgverleners werken als paarden om iedereen naar behoren te verzorgen en hebben vaak niet eens een poets- of andere hulp. Dat betekent dat ze naast de zorg ook nog eens de was moeten doen en de woning moeten onderhouden. Dat kan toch niet, minister. Dan spreek ik niet specifiek over ‘de branding’. Mijn bijkomende vraag is deze: kan ook in deze zorginstellingen extra worden ingezet op het aanwerven van logistiek medewerkers, die zulke logistieke taken kunnen overnemen? Op deze manier kunnen ze de zorgverleners voor een groot deel ontlasten, zodat die de tijd kunnen gebruiken voor de kerntaken, de zorg voor de hulpbehoevenden.
Minister Crevits heeft het woord.
Dank u wel, collega’s. Ik wil eerst toch iets uit de wereld helpen. We hebben geen vaste personeelsnormen meer sinds de persoonsvolgende financiering. Het personeel wordt dus ingezet op basis van het persoonsvolgend budget. Het is dan aan de voorziening om te bekijken hoe men dat invult. Wij bemoeien ons ook niet meer met het pedagogisch beleid van een voorziening. Dat is de vrijheid. Het ene is de consequentie van het andere. Ofwel heb je persoonsvolgende budgetten, ofwel heb je die niet.
Collega Vaneeckhout, u hebt een vraag gesteld over dit incident. Er waren dan uitweidingen over andere. Ik wil ook niet de indruk hebben dat alles hier van toepassing is op ‘de branding’, want dat is helemaal niet zo. Ik wil toch ook meegeven dat er qua personeel sprake was van vijf voltijdequivalenten voor vijftien mensen met een budget. Qua personeelsnormen was dat dus eigenlijk wel oké, ook al hebben wij geen normen en mag ik dat dus eigenlijk niet zeggen. Bovendien ging het hier niet over isolatie of fixatie. Het ging over een badmoment. Met alle begrip voor de vragen die hieromtrent werden gesteld, maar men zou zo de indruk kunnen krijgen dat dat allemaal van toepassing is op wat in dezen is gebeurd.
Voor mij is het geen probleem om een inspectieverslag te bezorgen, maar ik was vorige week zeer ongelukkig. We hebben het parlement heel vertrouwelijk een inspectieverslag bezorgd in het kader van de vertrouwenscentra kindermishandeling (VK’s), en dat stond in het lang en het breed met alle details in de krant. Dat is wat lastig, als ik dat mag zeggen. U moet zich ook inbeelden wat dat doet met de mensen zelf, of de voorziening in dit geval. Dat was dus niet zo’n ideaal moment. Maar ik heb daar natuurlijk geen vat op. Ik wil dat zeker bezorgen, dat is geen enkel probleem, maar het is de verantwoordelijkheid van elkeen om daar dan voldoende discreet mee om te gaan.
Collega Vande Reyde, ook rond fixatie zijn er eigenlijk goede richtlijnen. Zorginspectie neemt dat ook grondig onder de loep.
Dan is er tot slot de klachtenprocedure, collega van der Vloet. We kunnen daar misschien bij gelegenheid nog eens beter over communiceren. Dat niet doen met een klachtenprocedure in de voorziening zou ik heel raar vinden, want dan wordt het nog erger. Dan ga je met je klacht naar Vlaanderen, en Vlaanderen komt dan zo binnengewaaid. Ik vind, en we horen dat van heel veel mensen, dat er een goed overleg moet zijn tussen ouders en de voorziening. Als je ouder bent van een kind met een ernstige handicap, dan kan dat niet anders, dan moet je overleggen, en dan kan het niet anders dan dat er nu en dan spanning is. Ik heb al met zo veel voorzieningen gesproken die me zeggen dat ze een grote overlegcultuur hebben. Als mensen ongelukkig zijn of als kinderen of volwassenen zich in het weekend thuis anders gedragen dan in de voorziening, dan onderzoeken ze hoe dat komt, wat rustgevender kan zijn. Ik ben dus zelf een voorstander van die interne procedure. Mochten er gevallen zijn – dat zal niet overal zo zijn – waarin er een angstcultuur is bij ouders, waarin die vrezen dat medewerkers hun kind misschien iets zullen aandoen, dan zou ik dat eigenlijk wel straf vinden. Ik denk dat de meeste mensen die in voorzieningen voor mensen met een handicap werken, ook wel weten dat er een cultuur van overleg moet zijn. Daarom vind ik dat qua sentiment beter. Dat is niet altijd een klacht. Dat kan commentaar zijn. Je ziet dat velen ook werken met wederzijdse verslagen. Maar ik ben zeker bereid om dat ook te bekijken. Die pagina die is weggevallen, dat moet ik bekijken, want dat mag inderdaad niet, maar ik vind dat er doorgaans heel veel informatie over de klachtenprocedure wordt gegeven. We vragen uiteraard ook aan het VAPH om ouders te begeleiden die contact opnemen. Het is dus niet zo dat we dat niet doen.
Als we die interne klachtenprocedure zouden moeten herbekijken, dan gaat dat volgens mij ruimer dan enkel PmH. Het is kijken hoe we een geschil kunnen oplossen. In mijn ogen is het nog altijd het beste als een geschil door onderling overleg opgelost kan worden. Het klopt dat dat dan niet of niet voldoende wordt geregistreerd, maar als je het kunt oplossen, is dat een goede zaak.
Collega Wouters, sinds persoonsvolgende financiering is dat allemaal mogelijk, ook als het gaat over logistieke hulp. Voorzieningen zijn autonoom om te beslissen hoe ze hun kader invullen. Wat ik een uitstekende zaak vind, is dat er sinds de persoonsgebonden financiering veel meer wordt samengewerkt met gezinszorg, die vaker wordt ingeschakeld.
Ik herhaal dat het een algemene opmerking is die ik niet van toepassing wil laten zijn op het individuele dossier van ‘de branding’. Ik wil hier van geen enkele voorziening een proces maken. Het is aan de mensen die het strafonderzoek leiden, om conclusies te trekken. Het gesprek dat ik heb gehad met de ouders; was supersereen en vooral gericht op hoe je ervoor zorgt dat de kwaliteit overal gelijk blijft. Dus ik was na dat gesprek zeer onder de indruk. Als ik met mensen spreek die zoiets hebben meegemaakt, kan ik niet ingaan op wie zijn schuld dit is, want dat is niet mijn taak. Zo’n gesprek kan alleen maar gaan over wat er nodig is om de kwaliteit globaal te verbeteren, en daartoe waren die mensen in staat, wat heel veel respect verdient. Hetzelfde geldt trouwens voor de voorziening.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, ik ga kort zijn, want we zoomen uit en proberen daar beleidsmatig breder over na te denken, maar willen inderdaad geen enkele indruk laten ontstaan dat het specifiek over dit voorval in deze voorziening gaat. Ik kijk er wel naar uit om het inspectieverslag te zien. Ik kan alleen mijn medeafschuw uitdrukken over het feit dat het zo moeilijk is om daar op een deontologisch correcte manier mee om te gaan. Onze fractie zal daar alvast niet op die manier mee omgaan. Wij gaan dat bekijken en nagaan welke beleidslessen er nog te trekken zijn. Ik dank u alvast voor de contacten die u met de ouders en de voorziening hebt gehad en de antwoorden op onze vragen. Het is een feit dat binnen de persoonsvolgende financiering de logica is dat er geen normen meer zijn, maar dat maakt niet dat we niet meer de vraag kunnen stellen of die financiering voldoende is. Ik begrijp dat het hier, met vijf voltijdsequivalenten, niet is gebeurd wegens een acuut personeelstekort op de werkvloer.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.