Verslag vergadering Commissie voor Wonen en Onroerend Erfgoed
Verslag
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
Mevrouw De Vroe heeft het woord.
Minister, de proefomgeving rond experimentele woonvormen werd met vier jaar verlengd. De proefomgeving is er destijds gekomen naar aanleiding van een resolutie die ik had geschreven en die werd gesteund. Ik denk zelfs dat het hele parlement die resolutie heeft gesteund, alle politieke partijen. Dat heeft een aanvang genomen met de vorige regering. Ik las nu dat u die proefomgeving uitstelt of verlengt.
Nochtans hebt u naar aanleiding van verschillende vragen die daarover werden gesteld, meegegeven dat u tegen het einde van deze legislatuur de proefomgeving effectief zou afronden, om daar dan conclusies uit te trekken en te landen met een decretaal kader voor de experimentele woonvormen die deel uitmaken van de proefomgeving, zoals cohousing en andere vormen van gemeenschappelijk wonen.
In een antwoord op een schriftelijke vraag van collega Schauvliege van 5 juli 2013 gaf u aan dat het nog te vroeg is om conclusies te trekken. Zo zou de verlenging van de proefomgeving moeten dienen om methodieken verder uit te bouwen, knelpunten te detecteren en oplossingen te ontwikkelen.
U weet dat ik vragende partij ben om daar snel mee voort te doen. Uiteraard was ik dan ook teleurgesteld dat er nog niet echt beleidsmaatregelen worden genomen, zoals ik had gehoopt.
Minister, met de groeiende nood aan betaalbare woningen, de vergrijzing en het groeiende aantal alleenwonenden neemt het belang van alternatieve woonvormen grandioos snel toe. Maar het beleid blijft achter. Gedurende deze legislatuur heb ik verschillende initiatieven genomen en naar voren geschoven om bijvoorbeeld woningdelen en verschillende vormen van kleinschalig wonen te faciliteren. Steeds valt dat op een koude steen. Ik betreur dat want daar is echt nood aan. Toch blijf ik constructief – want hier ben ik weer met de zoveelste vraag, het zoveelste initiatief – en ik blijf ook positief ten aanzien van de niet te stoppen evolutie van alternatieve vormen van wonen. Mensen zijn heel inventief en passen het al op veel manieren toe omdat er een grote nood is.
Minister, welke conclusies hebt u zelf momenteel al getrokken uit de lopende proefomgeving alternatieve woonvormen?
Op welke manier zult u in samenspraak met uw collega van Omgeving een juridisch kader voorzien voor alternatieve woonvormen zoals woningdelen en vormen van kleinschalig wonen zoals tiny houses? Wat is de vooropgestelde en realistische timing ervan?
Welke stappen zult u als minister ondernemen om alternatieve woonvormen zoals woningdelen en andere vormen van gemeenschappelijk wonen extra te faciliteren?
In de praktijk merken we dat bij woningdelen heel wat financiële risico’s komen kijken. Ik denk niet dat ik deze hier moet uitleggen. Zo kan bijvoorbeeld een deurwaarder beslag leggen op bezittingen van de eigenaar van de woning als een woningdeler of samenhuizer in financiële problemen komt. Hoe wilt u samen met uw federale collega’s die risico’s verder indijken en regelen dat dit door middel van een robuust juridisch kader in de toekomst niet meer deze problemen zou veroorzaken?
Deze zomer heb ik, zoals veel mensen die tijdens de zomermaanden langsgaan bij bedrijven, het voorrecht gehad stage te mogen lopen bij onder meer Matexi. Zij hebben mij laten kennismaken met het reilen en zeilen van alternatieve woonvormen in de praktijk. Ik vernam dat hun vorm van hamsterhuren HappyNest een onvoorzien succes is en dat daardoor ook daar wachtlijsten zijn ontstaan. Minister, wat zult u ondernemen om eventueel deze nieuwe vorm van eigendomsverwerving extra, toekomstgericht en beleidsmatig te ondersteunen?
Minister Diependaele heeft het woord.
Dank u wel voor uw vragen, mevrouw De Vroe. De proefprojecten hadden inderdaad een looptijd tot en met 31 januari 2024. Uitgebreide bevraging bij de projecten leerde ons dat een aanzienlijk aantal onder hen, voornamelijk vanwege de coronapandemie, vertraging hebben opgelopen bij de uitbouw. Dat leidt ertoe – en deze cijfers zijn belangrijk – dat slechts 8 van de 28 projecten op dit moment reeds bewoond zijn. Naast die 8 bewoonde projecten zijn er 5 projecten momenteel in de voorbereidende of ontwerpfase, en 7 projecten hebben de bouw aangevat. De impact van de vrijstellingen op de werking van de proefprojecten kon dus nog maar beperkt in beeld worden gebracht.
Daarom heeft de Vlaamse Regering beslist om voor 21 van de 28 experimentele woonprojecten de toegekende regelluwte eenmalig te verlengen tot 31 januari 2028. De proefomgeving experimentele woonvormen wil immers voldoende onderbouwde conclusies kunnen verzamelen om te analyseren of het wenselijk en mogelijk is om de nieuwe concepten in de bestaande regelgeving in te passen. Het is dus redelijk duidelijk dat we daar met vertragingen op het terrein zitten, die ervoor gezorgd hebben dat we niet de juiste lessen kunnen trekken uit die proefprojecten, vandaar de verlenging.
De inzichten uit het onderzoekswerk naar nieuwe woonvormen worden waar mogelijk verwerkt via lopende regelgevende initiatieven met betrekking tot het Vlaamse woonbeleid. Zo hebben we het recent mogelijk gemaakt dat ook verenigingen van mede-eigenaars een Mijn VerbouwPremie kunnen aanvragen. Veel cohousingprojecten werken immers met die rechtsvorm.
Inzake hospitawonen wordt een afzonderlijk traject opgestart, waarbij we de gesignaleerde knelpunten inzake woningkwaliteit, vergunningen en het bevolkingsregister wensen weg te werken. Daarvoor zullen de gesprekken met Ruimtelijke Ordening en het federale beleidsniveau worden aangevat.
Daarnaast is voornamelijk gebleken dat de Vlaming goed geïnformeerd moet worden over de mogelijkheden die er vandaag al bestaan met betrekking tot nieuwe woonvormen. Want ik wil daar toch wel heel duidelijk in zijn: er zijn vandaag al heel wat mogelijkheden om alternatieve woonvormen te realiseren, en de praktijkvoorbeelden bewijzen dat ook. Maar ik wil daarbij ook wel benadrukken dat de lokale autonomie en de keuze van steden en gemeenten om al dan niet in te zetten op bepaalde woonvormen, ook wel gerespecteerd dient te worden. Het is in dat opzicht dat we ook niet te ver kunnen of willen gaan in het opleggen van Vlaamse regelgeving die dat zou kunnen bemoeilijken. Lokale besturen zijn daar ook geen vragende partij voor.
Met het oog op het inspireren, sensibiliseren en informeren van initiatiefnemers, lokale besturen en woonmaatschappijen lanceer ik binnenkort een uitgebreide webpagina over nieuwe woonvormen. De inzichten uit lopende leertrajecten worden daarin maximaal meegenomen en kunnen worden aangevuld.
Het is dus niet omdat het proefproject trager loopt dan gepland – en ik deel uw teleurstelling daarover – dat er niet al heel veel mogelijk is en we niet zelf ook al heel veel initiatief nemen. Ten tweede blijft het natuurlijk zo dat je nog altijd je plannen of de nieuwe woonvormen ingepast moet krijgen in de keuzes die verschillende overheden, en in dezen vooral de lokale besturen, maken.
Ik ben een aantal weken geleden zelf een HappyNestproject gaan inhuldigen. Het succes van de formule en de wachtlijsten tonen ook wel aan dat dat een goed initiatief is. Vanuit mijn bevoegdheid Wonen ben ik dan ook verheugd dat de markt zich organiseert en naar voren treedt met innovatieve modellen. Het feit dat men dat doet zonder financiële overheidstussenkomst, vind ik als minister van Begroting heel positief. Het mooie hieraan is vooral dat men formules zoekt om het eigenaarschap te versterken. Dat lijkt me inderdaad een heel creatieve oplossing. Het biedt om die redenen ook een heel grote meerwaarde.
Uit het uitgevoerde juridische onderzoek blijkt dat er voor de woonvorm huren met aankoopoptie momenteel weinig tot geen juridische knelpunten bestaan. Dat bewijst ook het project, dat al ruim loopt. Het feit dat er op het terrein dergelijke projecten gerealiseerd worden, toont dat ook aan.
Mevrouw De Vroe heeft het woord.
Dank u wel voor uw antwoord, minister. Uiteraard zijn er al alternatieve woonvormen die in de praktijk worden toegepast. Dat is een goede zaak. Men is inventief. Het is inderdaad belangrijk dat de privémarkt ook zelf met nieuwe woonvormen komt en alternatieve woonvormen stimuleert en faciliteert om het eigenaarschap, zonder financiële tussenkomst van de overheid, zoveel als mogelijk mogelijk te maken. Dat is zeer goed.
Ik wil nog op twee punten terugkomen. Ten eerste: de proefomgeving zelf, de 28 projecten. Ik heb er uiteraard alle begrip voor dat er bij sommige projecten vertraging is door corona. Dat neemt niet weg dat ik heel graag deze legislatuur – ik ben hier al van vorige legislatuur mee bezig – extra beleidsmaatregelen had gezien rond gemeenschappelijk wonen, en dat men niet volledig die afwachtende houding zou aannemen. Ik had bij een vorige vraagstelling al gezegd dat er naast die 28 geselecteerde projecten nog vele andere alternatieve en nieuwe woonvormen zijn, ook kleinschaliger, zoals tiny houses enzovoort, die ook in een proefomgevingsproject zouden kunnen worden gestopt, om ook daar al lessen uit te leren. Ik vind dat daar op het vlak van woonbeleid nog altijd te conservatief en te oubollig mee wordt omgegaan. De innovatieve kansen die er zijn, worden nog niet voldoende omarmd.
Ik wil dan ook graag nog even terugkomen op mijn laatste actuele vraag omtrent dit thema, in de plenaire vergadering. Het ging toen over woningdelen. Ik heb daar ook al een conceptnota over geschreven. We hebben daar al hoorzittingen over gehouden. Dat is iets dat effectief al in de praktijk gebeurt, omdat mensen op zoek zijn, op hun eigen manier, naar betaalbaar wonen, maar met heel wat risico’s voor de mensen die het momenteel doen. Veel van die fiscale nadelen zitten op federaal niveau, maar wat wel Vlaamse wetgeving is, is dit: als je nu bijvoorbeeld een woning wilt delen, moet je naar een vergunningsplicht op stedenbouwkundig niveau gaan. Ik zou dat heel graag vereenvoudigd hebben naar een meldingsplicht, conform hoe het bij het zorgwonen is. We hebben een Z-code. Laat ons gewoon een G-code creëren, voor gemeenschappelijk wonen, zodat je naast een eengezinswoning of een meergezinswoning ook een gemeenschappelijke woning kunt hebben. Daar moet stedenbouwkundig niets aan aangepast worden. Die woning wordt dus niet opgedeeld, voor alle duidelijkheid. Dat is gewoon één woning, waarvan je zegt: dit wordt gemeenschappelijk gebruikt, en dat wordt privatief gebruikt. Dan woon je met verschillende mensen in die woning, zonder enig probleem op fiscaal vlak en ook op stedenbouwkundig vlak, gewoon met een eenvoudige melding in de plaats van een vergunning. Ik wil het dus faciliteren en vergemakkelijken voor de mensen die op zoek zijn naar een betaalbare woning.
Minister, bent u bereid om wat dat betreft deze legislatuur nog stappen te ondernemen om bijvoorbeeld een definitie te voorzien voor woningdelen en gemeenschappelijk wonen, en om een meldingsplicht in te voeren in de plaats van de vergunningsplicht?
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Minister, ik wil me graag aansluiten bij de vraag van collega De Vroe. Wat natuurlijk zo uniek is aan die proefomgeving is dat het regelluw is, wat ervoor zorgt dat je buiten de context kunt experimenteren met een aantal zaken en ze gaan vergunnen. Wat ik wel merk in de praktijk is dat men vaak buiten die proefomgeving ook wel graag wil meegaan in die alternatieve woonvormen, maar dat men inderdaad vaak botst op bestaande regelgeving of zaken waar men niet onderuit kan en dat het dus niet lukt om dat te realiseren.
U zegt dat als er signalen zijn, u uw best doet om decretaal of op een andere manier een oplossing te zoeken. Mijn vraag is of het niet nuttig zou zijn dat lokale besturen daar ook ergens een aanspreekpunt hebben in Vlaanderen. Ik merk dat niet elke gemeente de expertise heeft om mee te zoeken naar en mee te denken over die oplossingen. Misschien kan er vanuit Vlaanderen dan ook wel meer ondersteuning zijn, zowel vanuit Wonen maar uiteraard ook vanuit Omgeving en vanuit Ruimtelijke Ordening. Mijn vraag is of er daar niet meer kan gebeuren om die lokale besturen op dat vlak wat meer expertise bij te brengen als daar nood aan is.
De heer Veys heeft het woord
Ik denk dat ik een belangrijke vraag heb. Acht jaar is wel lang voor een proefomgeving. Daarnet werd covid als reden vermeld. Minister, mijn vraag aan u is of er nog andere redenen zijn dat projecten zo aanslepen. We weten dat de doorlooptijden in de sociale woningbouw veel korter moeten. Acht jaar is in dezen ook geen reclame. Daarnet werd covid aangehaald maar wat zijn de andere specifieke redenen? Zit dat soms bij lokale besturen die er wat moeilijker mee omgaan bijvoorbeeld? Kunt u dat nog wat specifiëren alsjeblieft?
Minister Diependaele heeft het woord.
Dank u wel voor de bijkomende opmerkingen. Ik begrijp helemaal de bedenkingen bij de verlenging van de proefomgeving en het feit dat dat dan wel heel lang duurt, maar het is niet omdat je met één proefproject zit of een onderzoek doet, dat er daarnaast niet al heel veel gebeurt. Het mooiste voorbeeld is HappyNest en daarnaast zijn er nog heel veel andere zaken, dus je kunt niet zeggen dat er op het gebied van nieuwe woonvormen niets gebeurt omdat dit proefproject inderdaad langer aansleept dan gepland.
In die zin, mevrouw De Vroe, vind ik het een beetje vreemd dat u enerzijds spreekt van conservatief maar anderzijds toch heel hard toespitst op dat proefproject. Ik denk dat u het veel ruimer moet zien dan dat proefproject en dat we daar net aantonen dat we niet zo conservatief zijn – alhoewel ik dat woord op andere vlakken ook niet als een belediging beschouw.
Het opsplitsen van woningen kan vandaag perfect met vergunningen. De lokale besturen kunnen dat heel gemakkelijk doen, ook via het Omgevingsloket, maar u vraagt om dat te doen met een melding. Wat is daar het grote verschil? Voor die melding verwijst men dan naar zorgwoningen maar bij zorgwoningen ga je er natuurlijk van uit dat er een of andere affectieve band is tussen de zorgdrager en de zorgnemer, bij wijze van spreken. Dat is in dit geval niet zo of soms helemaal niet, in die zin dat hier ook een zodanig misbruik kan ontstaan dat de lokale besturen, met name in centrumsteden, hier geen vragende partij voor zijn. Zij willen nog altijd de mogelijkheid hebben om die woningen te controleren, want anders krijg je uitwassen waarbij er melding gedaan wordt van opsplitsingen voor woningen die daar helemaal niet voor geschikt zijn. Ten eerste krijg je dan een risico op huisjesmelkerij en krijgt het lokaal bestuur daar dan minder vat op en wordt het moeilijker om dat te gaan controleren.
Ten tweede krijg je ook een verdringing. Want je krijgt natuurlijk weer het feit dat panden door mensen met wat geld en die niet de beste bedoelingen hebben, kunnen worden aangekocht in centrumsteden en dan worden opgedeeld, wat de waarde doet stijgen. Daardoor krijg je verdringing van gezinswoningen, bijvoorbeeld in Leuven, Gent, Antwerpen. Deze steden delen dezelfde bedenking voor studentenkamers. Woningen mogen niet worden opgesplitst vanwege die verdringing van gezinswoningen. Vandaar dat ik er absoluut tegenstander van ben dat je dat gaat doen met een pure melding. Ik blijf er voorstander van om dat te doen met een vergunning omdat de lokale besturen de mogelijkheid moeten blijven hebben om die controles uit te voeren, om daar grip op te blijven hebben. De vergelijking met de zorgwoningen vind ik totaal fout, maar goed, dat is mijn mening daarover.
Mevrouw Schauvliege, het aanspreekpunt is natuurlijk Wonen-Vlaanderen. Ik denk dat ook lokale besturen die aan de slag willen met een eigen beleid rond nieuwe woonvormen een aanspreekpunt vinden bij Wonen-Vlaanderen, want dat is ook wel nodig. Lokale besturen zijn heel verschillend, van de grotere centrumsteden tot de kleine plattelandsgemeenten, maar diegene die willen nadenken over die nieuwe woonvormen kunnen zeker terecht bij Wonen-Vlaanderen.
Mijnheer Veys, die doorlooptijd is inderdaad langer en langer. Corona is een van de redenen maar met de cijfers over de vergunningsaanvragen bij Ruimtelijke Ordening in de drie gewesten kun je de vergelijking maken en valt het in Vlaanderen nog het beste mee, maar ze zijn ook hier heel fel gestegen. Ik denk dat de doorlooptijd van een project nu, van bij aanvang tot realisatie, gemakkelijk vier tot zes jaar is. Dat heeft natuurlijk alles te maken met het feit dat wij beperkte ruimte hebben en dat we het met die beperkte ruimte moeten gaan doen. Nogmaals, en daar maak ik mijn cirkel mee rond, het is niet omdat het proefproject inderdaad vertraging oploopt – en die teleurstelling deel ik, of ik had het liever anders gezien, teleurstelling is misschien een fout woord –, dat dat betekent dat er niets gebeurt. Integendeel, er zijn heel wat nieuwe modellen die ontstaan die heel beloftevol zijn.
Mevrouw De Vroe heeft het woord
Mijn opinie is dat het conservatief gedachtegoed van de N-VA te veel blijft steken in het model van het klassieke gezin. Ik heb gisteren nog een conceptnota voorgesteld over de alleenwonersreflex, over alleenstaanden. Tegen 2060 gaat ongeveer de helft van de inwoners in België alleenwonend zijn, dus die groep blijft stijgen en ook de huishoudens zijn diverser. Het is niet meer het klassieke gezin, het is zo veranderd en het blijft evolueren en veranderen. Ik vind persoonlijk dat het beleid momenteel enorm achterophinkt op de realiteit en ik vind dat wij als liberalen, die die keuzevrijheid ook heel belangrijk vinden, dit moeten aankaarten en ik zal dat ook blijven doen tot het laatste moment dat ik hier in het parlement zetel. Dit moet veranderen. Er moet actie worden ondernomen in deze commissie, in de actualiteit, in de regering om meer perspectief te geven op het vlak van diverse woonvormen, om dat juridisch kader te verbeteren, om die risico’s weg te werken, om dat beleidskader uit te werken, om daar een definitie aan te geven en om dat vooral ook eenvoudiger te maken. Dus, minister, het spijt me, maar we verschillen daar echt van mening, voilà.
De vraag om uitleg is afgehandeld.