Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, de krapte op de arbeidsmarkt treft ons onderwijs bijzonder hard. Behalve een tekort aan leerkrachten wordt het ook steeds moeilijker om een vacature voor schooldirecteur ingevuld te krijgen. Voor het derde jaar op rij staat het beroep van schooldirecteur op de lijst met knelpuntberoepen van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling (VDAB).
In het laatste ziekteverzuimrapport lazen we dat schooldirecteurs steeds vaker langdurig afwezig zijn, en vooral wegens psychosociale problematieken. We zien ook een stijgend aantal directiewissels: uit mijn bevraging waar vierhonderd scholen aan deelnamen, blijken zeven op de tien scholen de voorbije tien jaar minstens één keer van directie te zijn gewisseld. Bepaalde scholen in Vlaanderen moeten het zelfs doen zonder directeur.
De zware druk waar schooldirecteurs onder gebukt gaan, is niet nieuw en de thematiek was hier ook al verschillende keren onderwerp van debat. Er werden ook al verschillende initiatieven genomen om schooldirecties beter te ondersteunen. Ik denk aan de extra middelen voor professionaliseringstrajecten en het project rond inlooptrajecten voor beginnende directeurs. Vorig schooljaar kregen basisscholen ook extra middelen voor beleids- en administratieve ondersteuning. Het project rond inlooptrajecten liep af en werd niet meer verlengd, wat heel wat directeurs volgens de resultaten van de bevraging betreurden.
Wat de extra middelen voor omkadering betreft, wees de bevraging uit dat die eerder werden ingezet voor meer zorg en hulp in de klas, om afwezige leerkrachten te vervangen of om leerkrachten een voltijdse job te kunnen aanbieden. De meeste directies geven ook aan dat ze niet van plan zijn om een adjunct-directeur aan te stellen, omdat ze er niet voldoende middelen voor hebben of omdat ze niemand vinden om de functie op te nemen, of slechts voor een heel beperkt aantal uren. Ondanks de goede intenties verdwijnt het echte beleidswerk dat de kwaliteit van onderwijs ten goede komt dus noodgedwongen naar de achtergrond.
Ik heb daarom volgende vragen, minister.
Voorziet u nog bijkomende maatregelen om schooldirecties te ondersteunen in hun zware taak?
Welke acties onderneemt u om het beleidsvoerend vermogen van onze scholen verder op te krikken?
Erkent u dat het voor directeurs een zeer ingewikkelde oefening is om school te maken door onder andere de strikte regelgeving en de gekleurde middelen? Indien ja, hoe denkt u dit knelpunt aan te pakken?
Bent u van plan om de maatregel rond de extra middelen voor administratieve en beleidsondersteuning in het basisonderwijs te remediëren?
Minister Weyts heeft het woord.
Ik denk dat de waarheid in dezen haar rechten heeft: nog nooit zijn er zoveel middelen gegaan naar administratieve en beleidsondersteuning van de directeur als in deze legislatuur. Alles kan natuurlijk altijd beter, maar in het basisonderwijs worden dit schooljaar bijkomende middelen toegekend voor administratieve en beleidsondersteuning voor 13,5 miljoen euro. Dit komt boven op de bijkomende middelen voor beleidsondersteuning van 23 miljoen euro die we in 2022 al investeerden in het basisonderwijs. Dit ging ook gepaard met de introductie van twee nieuwe ambten: het ambt van beleidsondersteuner vanaf 1 januari 2022 en het selectieambt van adjunct-directeur vanaf 1 september van dit schooljaar. Dat ging ook om een 23 miljoen euro, dus veel extra middelen. Ik snap dat dit voor kleine scholen, ook al gaat het om zo’n grote inspanning, maar om een beperkt aantal uren gaat. Alle begrip daarvoor. Deze budgettaire massa zal in de toekomst niet verkleinen, maar we hebben fundamentele hordes genomen waarop verder kan worden gebouwd.
Het onderwijsbudget is van 13 naar 18 miljard euro gestegen. Dat is 5 miljard euro extra jaarlijks. Dat is al een serieuze evolutie. Maar alles kan dus beter.
Ik wil ook nog eens verwijzen naar de inspanning ter waarde van 10 miljoen euro voor de loonspanning. Voor de lonen van directeurs is er een loonspanning van 31 procent ten opzichte van die van leerkrachten. Ik besef natuurlijk dat door vroegere maatregelen de loonspanning minder zal spelen in het basisonderwijs dan in het secundair onderwijs en zeker voor het deeltijds kunstonderwijs (dko), maar ook daar zijn er extra middelen mee gemoeid. We hebben nu net in de begrotingsopmaak voor volgend jaar besloten om vijftien jaar anciënniteit toe te kennen voor alle vakken. Dat slaat niet alleen op leerkrachten maar ook op directies. Dat kan misschien een nieuwe incentive zijn om nieuwe mensen aan te trekken, te verleiden, richting onderwijs.
De versterking van het beleidsvoerend vermogen van onze scholen begint met goed opgeleide schoolleiders. Ik heb samen met de sociale partners alvast een kernprofiel voor schoolleiderschap ontwikkeld dat de basis kan vormen voor de opleiding, maar ook voor de verdere professionalisering van schoolleiders. Ik hoop dat we kunnen komen tot wat meer uniformiteit wat de opleiding betreft, niet alleen wat de nascholing betreft. Nu biedt elke koepel een eigen opleiding aan, bij de ene verplicht, bij de andere niet. Daar zou ik wel graag naar meer uniformiteit willen groeien en de opleiding versterken.
De pedagogische begeleidingsdiensten spelen vandaag al een belangrijke rol in de ondersteuning van schoolleiders. Een van de opdrachten van de pedagogische begeleidingsdiensten omvat immers het ondersteunen van de onderwijsinstellingen bij het bevorderen van hun onderwijskwaliteit. En daarbij moeten ze leidinggevenden ondersteunen en vormen en het beleidsvoerend vermogen van de instelling versterken. Nog eens, dat is een nieuwe maatregel. In het basisonderwijs komt er 4 miljoen euro bij. Dat is een verdubbeling van het budget voor nascholing. Ook dat kan worden gebruikt voor zowel leerkrachten als directies.
We hebben al gewerkt met projecten rond de professionalisering van schoolleiders. Die zijn ondertussen afgerond. De onderzoeksopdracht van de Universiteit Gent (UGent) in het kader van deze projecten loopt nog tot eind september 2023. Met het eindrapport van de onderzoekers en met hun desgevallende conclusies en aanbevelingen kunnen we aan de slag. Zodra ik die ontvangen heb, ga ik daar verder mee aan de slag. Dat past ook in de gesprekken met betrekking tot de professionalisering van de lerarenopleiding en de directieopleidingen die momenteel met de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) en de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) lopende zijn en waarover we het daarnet nog hadden.
Of het al of niet versoepelen van regelgeving en de ontkleuring van middelen daadwerkelijk soelaas zouden bieden, durf ik niet onmiddellijk te beamen. De voorbije jaren hebben me geleerd dat als we schoolbesturen en scholen meer autonomie willen geven inzake schoolorganisatie en personeelsbeleid, zij dikwijls vragende partij zijn om daar regels rond te hebben. Dat zijn twee bewegingen die tegen elkaar opbotsen. Ze vragen meer ontkleuring en dat ze meer hun zin mogen doen, en vervolgens willen ze een kader, een houvast en regels. Soms is het een beetje een perpetuum mobile.
Momenteel heb ik niet echt plannen om de schoolorganisatie en de aanwending van middelen ingrijpend te wijzigen. U kent mijn visie ter zake. Ik zou echt graag in de toekomst komen tot meer ontkleuring, tot meer vrijheid en verantwoordelijkheid voor het onderwijs, maar ook tot een sterkere outputcontrole, waarvoor we nu de eerste stappen zouden kunnen zetten met de Vlaamse toetsen. Als we daarop voortwerken, denk ik dat dat een methodiek zou moeten kunnen zijn om meer vrijheid en verantwoordelijkheid te geven aan de scholen. Dan moeten we enkel ingrijpen wanneer er wordt vastgesteld dat de output, de onderwijskwaliteit, niet navenant is. Dan pas moet je optreden. Ook op dat vlak bieden de Vlaamse toetsen echt wel wat perspectief, wat mij betreft.
De middelen voor administratieve en beleidsondersteuning in het basisonderwijs zijn nog maar net verhoogd. Laat ons de basisscholen misschien eerst de kans geven om hiermee aan de slag te gaan, voordat we al van aanpassingen en remediëringen spreken.
Bij wijze van slotsom denk ik dat we heel grote stappen vooruit hebben gezet ten bate van de financiering in globo van het basisonderwijs, maar zeker ook op het vlak van de ondersteuning van de directies. Daarmee erken ik dat het absoluut broodnodig was en dat er nog altijd soms wel een kloof blijft ten opzichte van het secundair onderwijs, wat soms aanleiding geeft tot enige frustratie. Dat zal, denk ik, ook wel worden gehoord door een volgende regering.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, ik wil zeker mijn waardering uitspreken voor de middelen die werden vrijgemaakt voor de directeurs en de professionalisering en de administratieve ondersteuning. Maar ik heb vooral gezocht naar een verklaring voor het feit dat mensen op het terrein aangeven dat ze wel weten dat het er is maar dat ze het nog niet merken. Ik wil daar een analyse van maken. Bent u het ermee eens dat we moeten bekijken hoe we dat versterken en hoe we op het terrein echt het verschil kunnen maken?
Ik had in mijn vraag om uitleg de anciënniteit niet opgenomen, omdat dat nog niet beslist was, maar u hebt dit wel benoemd. U hebt het allicht niet gehoord, maar ook daar denk ik dat we stappen vooruit zetten. De directeurs kunnen dat ook meenemen, en het zal misschien ook andere profielen aantrekken dan de mensen die we tot voor kort gewoon waren te zien als directeur in een school. Dat wordt misschien verruimd door ook met de anciënniteit rekening te houden.
We moeten er alles aan doen om de directeurs de beste opleiding en de beste professionalisering te geven. Ik kijk samen met u uit naar het onderzoek en de aanbevelingen ervan. Uit het onderzoek en de bevraging die ik zelf heb gedaan en uit de vele gesprekken die ik heb met directeurs, is dit wat ik het vaakst hoor: het is een eenzaam beroep. Die mensen voelen zich als het ware ‘gesqueezed’ tussen het beleid, het bestuur, de leerlingen, de ouders en wat de maatschappij van hen verwacht. Ik hoorde van een intervisieproject dat is opgestart door de Vereniging Leidinggevenden Vlaams Onderwijs (VLVO). Directeurs met heel veel ervaring, die bijna met pensioen gaan, begeleiden daarin directeurs. Dat is iets wat zeker ook werkt. Daar zal ik op inzetten.
We moeten ook werk maken van de mogelijkheid dat scholen directeursteams maken. We moeten hun daar nog veel meer vrijheid in geven. Daar moeten we de vrijheid en de autonomie nog meer op loslaten. Nu is dat nog heel sterk verbonden aan de wetgeving. De adjunct-directeurs zijn niet meegenomen in die loonkloof. Ik snap wel dat er keuzes moeten worden gemaakt, maar op het terrein zorgt dat ervoor dat het niet zo gemakkelijk is om een directieteam te vormen.
Ik volg u als u zegt dat scholen inderdaad soms vragen om regels en duidelijkheid, maar de sterke directeurs willen wel losgelaten worden. Zij vragen autonomie. Daarom durf ik het voorstel dat ik al in het verleden deed te herhalen: we moeten zoeken naar een mogelijkheid om scholen te ontvoogden. Als ze kunnen aantonen dat ze aan bepaalde criteria voldoen om de onderwijskwaliteit te garanderen, krijgen ze een grotere vrijheidsgraad. We kunnen erover discussiëren welke criteria dat moeten zijn. Dat bestaat bijvoorbeeld bij de diensten voor sociale huisvesting, maar ook bij lokale besturen: als je een bepaald niveau van autonomie kunt aantonen, krijg je een grotere vrijheidsgraad met betrekking tot bijvoorbeeld ruimtelijke ordening.
Dat zijn zaken die scholen kunnen stimuleren om kwaliteit na te streven. Dat is bij dezen misschien iets om over na te denken bij een volgend regeerakkoord of voor toekomstige plannen. Mij lijkt het toch een mogelijke piste.
Mag ik nog eens inpikken? U geeft net een voorbeeld van een directieteam dat samengesteld wordt. Als je creatief aan de slag gaat met de figuur van de leraar-specialist, snap ik de weerstand niet die momenteel bestaat. Dat zie je ook in het basisonderwijs. Er is één concreet voorbeeld waarbij je met enige creativiteit effectief zo’n team kunt samenstellen.
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Het is een debat dat we in het verleden gevoerd hebben. Het is een debat dat we deze legislatuur voeren. Het is ook een debat dat we nog de volgende legislaturen zullen voeren. Het gaat over de functie van de directeur, die natuurlijk cruciaal is in het kader van het beleidsvoerend vermogen. We zullen niet alles opnieuw herhalen. We hebben daar al uren over gedebatteerd.
Wat blijven de pijnpunten? Er zijn natuurlijk al heel wat inspanningen geleverd. Dat merk ik nu ook als ik spreek met een aantal directeurs, zeker naar het ondersteunend creëren van directieteams in de basisscholen. Het is ook een evolutie die aan de gang is, want dat moet ook geïmplementeerd worden. Maar er is soms een gebrek aan tijd. Directeurs zijn nog al te vaak, zeker in kleinere scholen, nog een beetje een manusje-van-alles. Die moeten alle taken op zich nemen. Ik ben, collega, ook een groot voorstander van die intervisies, want daar leer je heel veel uit. Maar die mensen hebben daar gewoon te weinig tijd voor.
Dat is niet de taak van een minister. Dat kan bekeken worden op het niveau van de scholengroepen. Ik ben daar voorstander van. Dat kan ook bekeken worden met de pedagogisch adviseur. Men zou eigenlijk structuren moeten kunnen maken waarin men het aantal scholen vergroot, waarin directeurs kunnen samenwerken. Ik ben daar voorstander van. In Bredene heb je twee scholen van het GO!, met twee directeurs die apart werken. Maak daar één school van. Maak daar dan een pedagogische en een andere directeur van. Er zijn daar veel mogelijkheden in.
Nogmaals, minister, dat is niet uw verantwoordelijkheid. Dat is ook de vrijheid van de scholengroepen. Dat is ook de vrijheid van de koepels en hoe zij daarmee aan de slag gaan. Maar die evolutie moet er wel komen. Directeurs en het onderwijs moeten meer ‘out of the box’ denken, en ook tot die moderne managementmogelijkheden komen. Ik denk dat dat een volgende stap is die gezet moet worden. Maar daarvoor moet je wel de evolutie en de mindset van die mensen meehebben. Dat is iets waar ook wij verder op zullen moeten werken.
Maar nogmaals, het is niet alleen uw verantwoordelijkheid. Ik denk dat zowel de scholengroepen, de pedagogische begeleidingsdiensten als de diverse coördinerende directeurs daar een belangrijke rol in kunnen spelen. Vooral die intervisie past daar dan perfect in. Ik denk dat er wat dat betreft nog heel veel werk aan de winkel is.
De heer Danen heeft het woord.
Ik hoop dat er een nieuwe studie aankomt. Maar er is al gestudeerd over het beleidsvoerend vermogen van scholen. In 2006 is er bijvoorbeeld een publicatie geweest, die net ging over beleidsvoerend vermogen, met een aantal aanbevelingen. Ik hoop, als we de nieuwe studie hebben, dat we misschien de aanbevelingen van toen en nu eens naast elkaar leggen, want hoe ik het begrijp, zijn heel wat van de zaken die daarin worden aanbevolen nog steeds van tel.
Wat u zegt over dat directeur een eenzaam beroep is, bijvoorbeeld: dat klopt. Men pleit hier voor een soort gedeeld leiderschap, met schoolteams, met ervaren leerkrachten, met adjunct-directeurs, met een middenkader. Men pleit voor een professionalisering van het schoolbestuur. We hebben het er al vaak over gehad dat schoolbesturen in ons land, of in Vlaanderen, vaak heel goede bedoelingen hebben, maar niet altijd bestaan uit mensen die scholen op een hoger niveau kunnen tillen. Ik zeg dat met het grootste respect voor iedereen die daarin zit, voor alle duidelijkheid. Dat zijn zaken waar het beleid de laatste jaren, de laatste twintig jaar, kansen heeft laten liggen. Ook als het gaat over bijscholing van scholen, zelfevaluatie van scholen: ik denk dat scholen daar vandaag de tijd, de ruimte en de middelen niet voor hebben, en dat ze dat bijgevolg niet doen.
Ik heb een concrete vraag voor u, minister. Toen de inspectie hier was, heb ik begrepen dat het beleidsvoerend vermogen van scholen als dusdanig niet wordt doorgelicht. Klopt dat? Is dat misschien een piste die we wel kunnen bewandelen? Kunnen we kijken of inspectiediensten een rol kunnen spelen om scholen ook op dat vlak door te lichten, en natuurlijk te helpen om daar beter in te worden?
Mevrouw Vandromme haalde al aan dat er deze legislatuur echt al heel veel inspanningen zijn geleverd, heel veel initiatieven zijn genomen en veel middelen zijn vrijgemaakt om de directies te ondersteunen in hun beleid.
Ik ben wel blij dat er binnenkort een nieuw onderzoek is van de UGent. Het onderzoek van 2006 is ook al heel lang geleden. De wereld is geëvolueerd. Ik heb ook gezien dat er in dat kader twee onderzoeken van onderwijskundig beleids- en praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek (OBPWO) zijn. Dat is heel goed, want hoe meer data we hebben, hoe gerichter we ook maatregelen kunnen nemen. Nu zijn we voor een stukje blind aan het varen. We hebben hier in de commissie ook al een aantal keren gezegd dat we zouden moeten weten waarom schooldirecties vertrekken. We hebben ook de exitgesprekken aangehaald en gezegd dat dat een heel goede zaak zou zijn. Nu zijn er zoveel dingen die worden gezegd, zoals dat het een eenzaam beroep is en er te veel taken zijn. Iedereen heeft misschien wel een beetje gelijk, maar wat weegt het meest door? Minister, gaan wij daar ook zicht op hebben in dat onderzoek? Bent u op de hoogte van de redenen waarom die directieleden vertrekken? Is dat meegenomen in het onderzoek van de UGent?
Minister Weyts heeft het woord.
Wat het onderzoek van de UGent betreft: dat gaat natuurlijk over professionaliseringstrajecten voor schoolleiders, waar we vooral lering proberen te trekken uit wat werkt en willen weten wat de goede praktijken zijn die we kunnen exporteren.
Met betrekking tot de exit zou ik even moeten kijken of daar binnen de onderzoeksagenda een specifiek thema rond bestaat. Dat heeft alleszins, met verschillende andere thema’s, mee op tafel gelegen. Ik durf niet te zeggen welke beslissing toen uiteindelijk is genomen. Om te weten of er een onderzoek lopende is, moet ik daar even naar teruggrijpen.
Het voordeel en het nadeel van het onderwijs is de macht van het getal. Wanneer je een extra maatregel neemt, heeft die soms maar een heel beperkt effect, zeker in de vele kleine schooltjes in het basisonderwijs, niettegenstaande de geboden ondersteuning. Als we spreken over beleidsondersteuning, spreken we over de twee maatregelen die we hebben getroffen: enerzijds de beleidsondersteuning invoeren, anderzijds de extra middelen voor administratieve dan wel beleidsondersteuning. Dat is in totaal 36 miljoen euro, recurrent op jaarbasis. In elk ander beleidsdomein zou men zeggen dat daar wel wat mee te doen valt. In het beleidsdomein Onderwijs is dat soms, voor kleine schooltjes dan, maar enkele uren. Die kunnen natuurlijk wel geclusterd worden, als er wordt samengewerkt tussen scholen, wat voor zulke functies, zeker als het gaat over een administratieve invulling, misschien wel is aangewezen. Maar ik besef dat het allemaal gemakkelijker gezegd is dan gedaan.
Daarnaast wil ik effectief meer vrijheid en verantwoordelijkheid geven en toelaten dat er een moderner personeelsbeleid gevoerd kan worden. Net daarom hebben we inderdaad die figuur van de leraar-specialist ingevoerd. Als je daar creatief mee aan de slag kunt, als je daar keuzes durft te maken, dan kun je daar wel aardig mee aan de slag gaan. Ik heb goede hoop dat de weerstand stilletjesaan zal wegebben.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Dank u wel, collega’s, voor de aanvullingen, en minister, voor het antwoord.
Het besluit van dit kleine debatje kan zijn dat we er allemaal mee akkoord gaan dat het belangrijk is om analyses te maken, om met data aan de slag te gaan. Dat is wat ik gisteren ook probeerde duidelijk te maken: dat we echt aan de slag moeten gaan met wat we nu weten. We hebben de cijfers. We verwachten van scholen dat ze omgaan met die data, dan moeten wij dat in Brussel ook doen en op basis daarvan beslissingen nemen, en eventueel zaken durven aan te passen.
Wat het moderne personeelsbeleid betreft: volgens mij staat elke directeur daarvoor open, maar ontbreekt het hem soms aan tijd om daar effectief mee aan de slag te gaan.
Ik sluit bij dezen af door wie aan het roer van een school staat, nog eens een hart onder de riem te steken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.