Verslag vergadering Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën, Begroting en Justitie
Verslag
De heer Vande Reyde heeft het woord.
Minister, het is zeker niet de bedoeling een voorafname te doen op het debat rond de Septemberverklaring, maar via een korte communicatie in de pers vernamen we dat u een aantal dingen hebt gezegd over het oplopende tekort in aanloop naar die Septemberverklaring en naar de begrotingsopmaak van 2024. Het tekort zou oplopen tot meer dan 2 miljard euro, exclusief Oosterweel en relance-uitgaven.
Dat zou vooral komen doordat de gewestelijke inkomsten, zoals de registratierechten, 700 miljoen euro minder zouden opleveren. Daarnaast zijn er een aantal zaken die gelieerd zijn aan de economische groei met een effect van ongeveer 300 miljoen euro.
Mijn centrale vraag is of dat een volledig effect is van de eigen gewestelijke belastingen. Kunnen we ter voorbereiding van de Septemberverklaring een volledig overzicht krijgen van de huidige stand van zaken en de evolutie van de inkomstenzijde? Ik besef dat dit een ongewone vraag is maar ik denk dat het wel belangrijk is ter voorbereiding van het debat op de Septemberverklaring.
Ik ben vooral benieuwd in welke mate de dalende gewestelijke belastingen van structurele aard zijn op het vorderingssaldo. Om het simpel te zeggen: als een kleine wijziging zoals het aantal woningverkopen en verleden akten, of een kleine wijziging in de economische groei, dergelijk grote effecten heeft en bijsturingen vraagt – in de pers wordt gesproken van het afschaffen van doelgroepenkortingen en andere –, dan stelt zich de vraag of onze inkomstenzijde proportioneel in evenwicht is ten opzichte van de uitgaven die we hebben. Zijn onze uitgaven niet structureel te groot?
Dat is het debat waar ik een duidelijk zicht op wil hebben voor de Septemberverklaring. Ik kon dit ook vragen via een schriftelijke vraag, maar dan zou ik te laat zijn. Daarom dus de vraag over de inkomstenzijde: is dit bedrag van 700 miljoen euro volledig of zijn er nog andere factoren waar we rekening mee moeten houden?
Minister Diependaele heeft het woord.
Dank u wel mijnheer Vande Reyde. Eerst en vooral, uw vraag is een beetje anders dan hoe ze schriftelijk is gesteld. Ik zal er straks op terugkomen.
Ter voorbereiding van de Septemberverklaring is het zo dat we nog geen begroting indienen. Ik weet niet hoe het decretaal is vastgesteld, maar we hebben tot 20 of 21 oktober om de eigenlijke begroting, waar alle cijfers in staan, in te dienen. Ter voorbereiding van de Septemberverklaring – of wat hier relevant is: het debat over de Septemberverklaring – geven wij het centenboekje. Dat komt er maandag en daarin zal ook veel verduidelijkt worden. Misschien zal niet elk detail verduidelijkt zijn zoals het later in de begroting zal staan, maar dat is evident. Daar zal wel de basis in staan of tenminste dat wat u verlangt om het debat te kunnen voeren.
Zelfs vandaag is het lastig om op alle onderdelen van de begrotingsopmaak, of de inkomsten daarvan, een overzicht te geven. Je hebt drie categorieën: de ontvangsten uit de Bijzondere Financieringswet – opcentiemen en dotaties, de gewestbelastingen en ten derde de andere ontvangsten. De eerste twee categorieën zijn vrij duidelijk. Die laatste categorie gaat van de ticketontvangsten van De Lijn tot de verkoop van emissierechten en allerlei andere kleinere zaken.
Wat ik u wel al kan meegeven is het volgende: van het Federaal Planbureau hebben we ondertussen de nieuwe prognoses ontvangen van de economische parameters die we nodig hebben en, zoals jullie weten, ook moeten gebruiken – we hadden het er daarnet over – om voor enkele ontvangstencategorieën een raming te kunnen maken. In de Economische Begroting van 7 september 2023 raamt het Planbureau de economische groei 2023 op 1 procent en die van 2024 op 1,3 procent. In vergelijking met de begrotingsaanpassing 2023 betekent dit voor het jaar 2023 een status quo. In de economische vooruitzichten van 23 februari 2023 werd de economische groei 2024 op 1,7 procent geraamd. Op 17 juni 2022 bedroeg de economische groei voor 2024 1,6 procent. Heel eenvoudig gezegd: het is nu bijgesteld van 1,6 procent naar 1,3 procent voor 2024.
Voor een aantal belangrijke ontvangsten is de raming evenwel nog niet definitief. Tot die categorie behoren bijvoorbeeld ook de dotaties uit de Bijzondere Financieringswet en de bruto-opcentiemen. Voor beide ontvangsten worden nog inputparameters van de FOD Financiën verwacht. Daar is vrijdag – want het is allemaal kort dag – interfederaal over overlegd. De bedoeling is om hier tegen 22 september 2023 tot een definitieve raming voor 2024 te komen. Ik verwijs dan ook naar het centenboekje en de Septemberverklaring voor verdere details.
Niettemin, het is inderdaad correct dat de ontvangsten uit de registratiebelastingen – daar zijn we niet afhankelijk van het federale niveau, daar hebben we zelf een zicht op – in 2023 lager zullen uitvallen dan een jaar geleden geraamd in de meerjarenbegroting. U weet dat we in de begrotingsaanpassing ook al een forse bijstelling gedaan hebben. De afkoelende huizenmarkt heeft ontegensprekelijk een significante impact op de verwachte ontvangsten in 2024. Ook voor 2024 mogen we immers uitgaan van een verlaagde vastgoedactiviteit. Het structurele karakter is natuurlijk moeilijk te voorspellen. Maar we hebben toch al vaak gezien dat de vastgoedmarkt in Vlaanderen vrij robuust is en daarom mogen we volgens mij wel veronderstellen dat deze dip tijdelijk zal zijn. Dat is wat je in het verleden altijd ziet: op lange termijn zie je een bepaalde lijn, maar die verloopt gekarteld, met schokken. In 2021 hebben we 600 miljoen euro extra ontvangen. Toen is er weinig reactie op gekomen, maar dat was een leuke meevaller voor de rekening. Nu is het eens negatief. Als je kijkt naar het verleden kun je zeggen dat het op korte termijn problematisch is, maar op lange termijn maken we ons daar niet zo heel veel zorgen over.
Hoe dan ook, de afkoeling van de huizenmarkt en de verlaagde prognose voor het bruto binnenlands product (bbp) zullen in 2024 een impact hebben op de inkomstenzijde van de Vlaamse begroting. Dat was ook mijn waarschuwing een paar weken geleden. Het is te vroeg om nu al een volledig en gedetailleerd overzicht van de inkomstenzijde te geven, maar met de weken die vorderen, komt dat er wel aan.
De heer Vande Reyde heeft het woord.
Dank u wel voor de duidelijke antwoorden. Ik zal maandag inderdaad afwachten voor het centenboekje. Dat zal wel tijd genoeg zijn om het verder voor te bereiden.
Ik kom er in mijn volgende vraag over het overheidsbeslag ook nog op terug. Het is net om te voorkomen dat je met relatief kleine wijzigingen die inderdaad cyclisch zijn, zoals de woningmarkt of de economische groei, waarbij het kan mee- of tegenvallen, dat je vanwege die kleine volatiliteit, een groot effect gaat hebben op het vorderingensaldo. Op die manier ga je dan een stop-and-gobeleid moeten voeren. Als de maatregelen die al genoemd zijn in de pers – en ik weet niet of dat waar is, er wordt zoveel gezegd, dus we zullen op maandag en woensdag wel zien – genomen moeten worden, toont dat voor mij een beetje aan dat je uitgaveniveau ergens structureel te hoog is voor de inkomsten die je op dit moment hebt. Bij de vraag over het overheidsbeslag kom ik erop terug.
Dat noopt ons om er eerder structureel over na te denken, en verder dan de begrotingsopmaak van 2024, of dat voor de toekomst wel stabiel genoeg is. Je kunt dan twee dingen doen. Je kunt je inkomsten verder verhogen, om er zeker van te zijn dat je genoeg hebt, maar je kunt er ook over nadenken om je uitgavenplafond scherper te stellen. Voor de begrotingsopmaak wilde ik al wat meer details hebben. Bedankt dat u die gegeven hebt. We zullen dat debat in de komende week zeker verder voeren.
Minister Diependaele heeft het woord.
Ik begrijp de intentie helemaal, en ben het ermee eens. Maar door nu bijgestelde cijfers voor volgende maand te geven – en u verwijst naar een stop-and-go-beleid … Dat ga je uitschakelen door een anticyclisch beleid te voeren, en daarvoor hebben wij onze uitgavennorm. (Opmerkingen van Philippe Muyters)
Dat is net waarom die uitgavennorm bestaat. Die kijkt over een periode van tien jaar, en we gaan over tien jaar kijken hoe die uitgaven zich verhouden tot de inkomsten. Dat is het antwoord op uw vraag.
Maar goed, we gaan die achteruitkijkspiegel nog veel meer gebruiken om naar de toekomst te kijken. Soit, dat is volgens mij het antwoord op uw vraag.
De heer Vande Reyde heeft het woord.
Ik heb geen verdere vraag. Ik ga er kort op terugkomen in de tweede vraag hierna.
De vraag om uitleg is afgehandeld.