Verslag vergadering Commissie voor Wonen en Onroerend Erfgoed
Vraag om uitleg over de initiatieven tegen verappartementisering in landelijke gemeenten
Vraag om uitleg over de onvrede in bepaalde gemeenten over de verappartementisering
Verslag
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Minister, het is een afgrijselijk woord, een afschuwelijk woord, de ‘verappartementisering’ in Vlaanderen. Maar los van het woord is er de laatste tijd heel wat te doen geweest in de media rond het feit dat er veel meer meergezinswoningen en appartementen bij komen in Vlaanderen.
Er is een stijging met bijna 60 procent in vergelijking met twintig jaar geleden. We zien ook dat de verschillen zeer groot zijn per gemeente. In sommige gemeenten is de druk heel groot. Daar zie je een enorme stijging en trekt men echt aan de alarmbel. Aan de andere kant weten we allemaal dat we de schaarse open ruimte willen beschermen en dat we dus moeten verdichten, zodat we ook voldoende betaalbare woningen hebben voor iedereen als de bevolking stijgt. Het is dus een heel moeilijke evenwichtsoefening, maar dat kan u als minister van Wonen niet koud laten. Daarom heb ik een aantal vragen aan u, minister.
Hoe kijkt u als minister van Wonen naar deze analyse, naar deze cijfers, en welke conclusies trekt u daaruit?
Wat kunt u doen naar aanleiding van de bezorgdheid van verschillende lokale besturen die zeggen dat er een te grote druk is, dat ze dit niet aankunnen, dat ze het gevoel hebben dat ze te weinig instrumenten hebben en dat niet kunnen sturen? Welke antwoorden kunt u daarop formuleren?
Natuurlijk is de hamvraag in Vlaanderen: hoe kunnen we verdichten, betaalbaar wonen en gezinsverdunning combineren met leefbaar en kwaliteitsvol wonen in Vlaanderen? Want dat is de uitdaging waar we voor staan en waar we allemaal voor moeten gaan. Dat is belangrijk vanuit de ruimtelijke ordening, maar u kunt daar als minister bevoegd voor het wonen belangrijke klemtonen in leggen. Ik hoor graag van u hoe u dat ziet en hoe u dat wenst aan te pakken.
De heer Veys heeft het woord.
Collega Schauvliege heeft de problematiek al goed toegelicht, maar het is inderdaad een belangrijke doelstelling van de Vlaamse Regering. Ik denk dat we de bezorgdheid over open ruimte die wordt aangesneden, allemaal delen en ik denk dat er in de plaats daarvan meer verdichting moet plaatsvinden.
Dat komt neer op minder groot wonen en meergezinswoningen bouwen. We spreken altijd over appartementen, maar je hebt ook gestapelde gezinswoningen. Dat is ook verdichting. Dat zijn geen klassieke appartementen, maar die komen dus in de plaats van vrijstaande eengezinswoningen met grote percelen. Het is ook de bedoeling om oude gebouwen af te breken en opnieuw op te bouwen, om die herbestemming te doen enzovoort.
Voor veel gemeenten – dat stellen we ook vast in veel persberichten en berichtgeving – is die omschakeling geen eenvoudige opgave. Voor heel veel steden is dat ook niet evident, ik denk dat we dat ook wel eens mogen zeggen. We horen heel vaak verhalen over het landelijk karakter dat moet worden behouden, maar er is druk van bouwpromotoren die maximaal rendement willen halen.
De afgelopen jaren en weken zijn er meer en meer gemeenten die een bouwstop, een bouwpauze aankondigen, of een verbod op meergezinswoningen aankondigen. Dat gebeurde in de gemeente Vosselaar dichtbij Turnhout, maar ook in Lubbeek en onlangs in Ternat zien we soortgelijke uitspraken en manoeuvres van lokale bestuurders, waarbij ik me heel vaak ook wel afvraag hoe wettelijk dat allemaal is. Je ziet heel vaak dat de provincie het weigeren van de bouwvergunning dan ‘overrulet’.
Sommige landelijke gemeenten denken dat het draagvlak voor appartementsgebouwen bij inwoners beperkt is en vrezen dat de leefbaarheid en de dienstverlening onder druk komen te staan als de bevolking te snel aangroeit. Dat zijn begrijpelijke bekommernissen, denk ik dan.
Tegelijk moet het aanbod aan kwalitatieve en betaalbare woningen dringend omhoog. De minister zegt het hier heel vaak, en ik ga daarmee akkoord: enkel een aanbodstijging zal de mismatch op de markt kunnen verbeteren, zal tot meer betaalbaar wonen kunnen leiden.
De verwachtingen zijn dan ook – als men nu zegt dat er geen verdichting, geen gestapelde woningen, geen meersgezinswoningen mogen komen, nog één woning per perceel – dat dat een aanbodtoename nogal tegenwerkt, denk ik dan.
Om die reden heb ik de volgende vragen, minister.
Wat is uw standpunt over de initiatieven die op lokaal niveau gebeuren om de verappartementisering tegen te gaan? Bent u van oordeel dat bijkomende appartementen het landelijke karakter van gemeenten aantasten?
Bent u het met mij eens dat winstoogmerk bij bouwpromotoren moeilijk te verenigen is met de doelstellingen van de overheid over betaalbaarheid, leefbaarheid en karakterbehoud? Welke mogelijkheden ziet u om dit te remediëren?
Ziet u mogelijkheden om iets te doen aan de zogezegde enorme druk van projectontwikkelaars op lokale besturen? Volstaan de bevoegdheden en instrumenten van de lokale woonregie vandaag om met die problematiek om te gaan? Hebben zij nog bijkomende bevoegdheden nodig? Ziet u daar een rol voor Vlaanderen? Hoe kijkt u naar de rol van de provincie in dezen?
Er gaan ook stemmen op om een spreiding te bepleiten. Bent u van mening dat de lokale woonregie – die daar toch wel dominant is – leidt tot een voldoende spreiding van de aanbodtoename in Vlaanderen?
Tot slot – en dat is een beetje een semantische discussie vrees ik – wordt er vaak uitgepakt met het begrip ‘landelijke gemeenten’ in de verdediging waarom men dit afkeurt. Ik heb het eens opgezocht. Ik denk dat enkel Belfius een definitie geeft van landelijke gemeenten. Dat zijn er welgeteld drie in heel Vlaanderen. Er is met andere woorden geen eenduidige definitie voor. Hoe vult u die termen in? Hoe vult de Vlaamse Regering die termen in? Is er nood aan om dat misschien te uniformiseren?
Alvast bedankt voor uw antwoord.
De heer D’haeseleer heeft het woord.
Het jaar 2022 was het eerste jaar waarin de appartementen als meest voorkomend woningtype de vrijstaande huizen voorbijstaken. Al sinds 2004 worden er jaarlijks meer nieuwe appartementen gebouwd dan nieuwe huizen. Dit is deels te verklaren door de groeiende vraag naar kleinere woningen door eenoudergezinnen en het groeiend aantal ouderen die een appartement of serviceflat willen, de zogenaamde gezinsverdunning. Een ander belangrijk deel van die nood aan bijkomende woningen is natuurlijk de migratiedruk, die vaak onderbelicht blijft. In Vlaanderen komen er jaarlijks via internationale migratie tussen de 25.000 en 30.000 extra inwoners bij.
In de bouwshift speelt het verdichten van dorpskernen een belangrijke rol. Het verdichten van dorpskernen betekent concreet dat huizen grotendeels worden vervangen door appartementen. Vooral kleinere steden en dorpen worden hierdoor getroffen. Steeds meer gemeenten en dorpen komen hier nu tegen in opstand omdat ze van oordeel zijn dat deze appartementisering de leefbaarheid in hun gemeenten en dorpen aantast.
Verschillende lokale besturen bekijken nu de mogelijkheden om de bouw van appartementen af te remmen of zelfs te stoppen. De burgemeester van Vosselaar wil zelfs een plan uitdokteren waar bij er nog één woning of woongelegenheid per perceel wordt toegelaten.
Minister, hoe onthaalt u deze groeiende onvrede bij lokale besturen over de wildgroei aan appartemensblokken?
Steunt u deze lokale overheden in hun onvrede over de appartementisering? Hebt u daar begrip voor?
Ziet u mogelijkheden om het verdichten op een andere manier in te vullen? Zult u daarvoor samenzitten met uw collega-minister van Omgeving Zuhal Demir?
Minister Diependaele heeft het woord.
Ik dank jullie voor de vragen. Ik geef een globaal antwoord, wetende dat dit grotendeels de bevoegdheid is van collega Demir, bevoegd voor Omgeving. Het zal dus eerder een ruimer antwoord zijn.
Wat nu in de pers verschijnt over appartementisering, is geen verrassing en ook geen recent fenomeen: alle lokale besturen zien reeds meer dan tien jaar een stijgende groei van het aantal appartementen, niet enkel in sterk verstedelijkt gebied, maar ook in meer landelijke gemeenten – wat de definitie daarvoor ook kan zijn, het lijkt mij een concept dat je kunt definiëren. Dit is dus geen nieuw gegeven zoals nu soms wordt voorgesteld, maar een ruimtelijke evolutie die reeds lang bezig is en die samenhangt met langlopende maatschappelijke tendensen, zoals de gezinsverdunning en de vergrijzing, die ook leidde tot een grotere vraag naar kleinere woningen. Feit is wel dat sommige gemeenten meer druk ervaren, zoals gemeenten in de rand rond Brussel.
Verder is het niet zo dat er nu meer appartementen dan huizen zijn: er zijn voor het eerst meer appartementen dan vrijstaande woningen. Ik leg de nadruk op ‘vrijstaand’, want er is een groot verschil. Het is uitdrukkelijk het beleid van vele overheden om zuiniger om te gaan met ruimte en de vrijstaande woning is daarbij niet het ideaal, zeker niet bij steeds meer kleinere huishoudens. Het aantal vrijstaande woningen in Vlaanderen neemt in absolute aantallen nog steeds elk jaar toe, ook van 2021 naar 2022.
Momenteel is 28 procent van de woningen in Vlaanderen een appartement. Dit leidt inderdaad tot bezorgheden bij meerdere gemeenten. Het is niet omdat deze evolutie niet nieuw is dat ik geen begrip zou hebben voor de bezorgdheden van de lokale besturen die in grote mate met dit fenomeen worden geconfronteerd.
De belangrijkste parameter die deze verschuiving veroorzaakt, is goeddeels gekend, namelijk de demografische evolutie: vergrijzing, groei, gezinsverdunning en migratie. We weten dat we tegen 2050 zo’n 400.000 extra wooneenheden in Vlaanderen nodig hebben. Het is dus belangrijk dat het ontwikkelen van extra woningen niet stilvalt. Er mag niet minder worden gebouwd, integendeel. We moeten er als samenleving over waken dat we het beschikbare aanbod op peil houden. Dat is cruciaal als we het wonen in Vlaanderen betaalbaar willen houden.
Er moet niet minder, maar vaak wel anders worden gebouwd en de lokale besturen zijn bij uitstek ideaal gepositioneerd om vanuit de lokale mogelijkheden en kwaliteiten te blijven voldoen aan de blijvende woonvraag. Het lokale bestuur kan door middel van de huidige vraag evolueren naar projecten voor een gedifferentieerd woonaanbod, afgestemd op de lokale behoeften.
Het aantal gemeenten met een stedenbouwkundige verordening voor meergezinswoningen is groot. Een overzicht heb ik niet, maar een dergelijke verordening is courant en kan uitwassen tegengaan. Omgekeerd kan men met een ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP) ook zones afbakenen waar enkel eengezinswoningen mogen.
Het is goed dat lokale besturen een dynamische visie ontwikkelen om het wonen in hun gemeente betaalbaar te houden of te maken. Daarom heb ik ook initiatieven genomen zoals Wonen in Eigen Streek (WIES), samen met collega Weyts, en het model van geconventioneerde huur dat binnenkort operationeel zal zijn.
Deze initiatieven vergroten het instrumentarium waarover lokale besturen kunnen beschikken om een gepast antwoord, op maat, te geven op steeds veranderende lokale noden.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Minister, ik vind dat u, als wij vragen stellen over het woonbeleid, nogal vaak verwijst naar Omgeving. Dat is ook begrijpelijk, omdat daar heel wat hefbomen zitten, maar ik heb hier al tot treurens toe het signaal gegeven dat ik vind dat er veel meer overleg zou moeten zijn en dat jullie echt een sterke tandem zouden moeten zijn. Omgeving en Wonen kun je niet los zien van elkaar. Als u geen tandem vormt met Omgeving, dan bent u een minister van Wonen die geen instrumenten heeft, zoals u daarnet zelf zegt, om een visie te ontwikkelen op wonen. Ik wil dus toch nog eens oproepen om dat te doen.
Ten tweede, als er een visie ontwikkeld moet worden, dan denk ik dat het dringend tijd is dat er beleidskaders worden uitgewerkt, in het kader van het Beleidsplein Ruimte Vlaanderen (BRV). We wachten daar al vier jaar op en we hebben daar nog geen zicht op. Daar zit ook specifiek een beleidskader in rond wonen en rond verdichten. Ik denk dus dat er echt wel snelheid genomen moet worden. U verwijst ook naar de lokale besturen en naar de stedenbouwkundige verordeningen. Het klopt dat er heel wat hefbomen zijn, maar toch zijn heel wat lokale besturen zoekende. Zoals collega Veys terecht zegt worden ze ook vaak overruled door andere niveaus.
Ik denk dus dat het nodig en nuttig kan zijn dat u ook een initiatief neemt richting die lokale besturen, zeker met het oog op de volgende beleidsperiode die eraan komt en de meerjarenplannen die er moeten worden opgemaakt. Het zou goed zijn dat u rond de tafel zit, in verband met de goede praktijken die er zijn en de mogelijkheden die lokale besturen hebben om een visie te ontwikkelen rond het woonbeleid die ook afgestemd is op de Vlaamse visie, en dat u probeert hen de instrumenten aan te reiken en goede voorbeelden te geven.
Nu ben ik een beetje teleurgesteld en ik heb het gevoel dat u zegt dat bij Omgeving zit, en dat de lokale besturen voldoende instrumenten hebben, en daarmee is de kous af. Ik vind dat nogal gemakkelijk, als minister van Wonen, om dat op die manier te formuleren. Misschien heb ik het verkeerd begrepen en bedoeld u iets anders, maar ik ben daar eerlijk gezegd wel wat in teleurgesteld.
De heer Veys heeft het woord.
Minister, ik heb u gisteren vlot zien antwoorden op vragen die gesteld werden aan minister Demir, en ik dacht dat we die lijn eventjes konden doortrekken naar de commissie hier. (Gelach)
Maar neen, serieus nu. U verwijst inderdaad naar de bevoegdheid van collega Demir. Dat is natuurlijk wel uw partijgenote. Maar ik volg collega Schauvliege, want ik ben daar ook wat in teleurgesteld. Die regels rond ruimtelijke ordening, die voorschriften hebben wel een ongelooflijke impact op betaalbaar wonen. Ik denk dat dat toch uw belangrijkste beleidsmotivatie moet zijn, hoe we voor betaalbaar wonen gaan strijden in Vlaanderen, hoe we dat gaan realiseren. U zegt altijd dat u daarop wilt inzetten, maar ik heb toch het gevoel … Dat mis ik hier toch wat. Hebt u daarover al met minister Demir samengezeten?
Ik heb u ook wat vragen gesteld over de lokale woonregie, dat is dan een bevoegdheid van minister Somers, maar ik verwacht wel een visie van de Vlaamse Regering over hoe we daarmee omgaan. Gisteren ging het ook over de omgevingsvergunningen, en er was daarover ook een vraag in de commissie Binnenland deze week. We weten dat kleine gemeenten geen ruimtelijk planners vinden. U zegt dat gemeenten verordeningen kunnen invoeren, en ruimtelijk uitvoeringsplannen (RUP’s), maar ze vinden geen mensen om die RUP’s te doen, en dan moeten ze dat ook uitbesteden. Dat is een ander debat waar we het nu niet over moeten hebben. De provincie kan ook overrulen.
Wat is uw visie, of die van de N-VA, op de lokale woonregie? U mag daar zelfs het partijstandpunt geven, of iemand van de fractie kan dat doen. Hoe zit dat dan? U zegt ‘men kan daar een definitie van geven’, maar er is een reden waarom ik u die vraag stel. In Linden, een deelgemeente van Lubbeek, zegt de burgemeester dat hij een bouwvergunning geweigerd heeft, omdat ze daar ocharme vier verdiepingen zouden bouwen, en dat dat niet past bij het karakter van een landelijke gemeente. Collega’s, dit is Linden, tussen de gigantische wouden van het station van Leuven. Is dit een landelijke gemeente? Als er geen definitie is, waar praten we dan over? Vosselaar, naast Turnhout, dat is wel redelijk verstedelijkt, niet, collega’s? (Veys toont luchtfoto's van Linden en Vosselaar die moeten illustreren dat deze gemeenten niet zo landelijk zijn.)
Je ziet daar wel wat groen rond en ik denk dat we een keuze moeten maken hoe we open ruimte beschermen, maar doen alsof dit een dorp is met een bakker en een melkboer, dat is ook niet de realiteit. Het zijn heel vaak slaapgemeenten, en de motieven om appartementisering tegen te houden zijn andere dan ‘we moeten hier het landelijke karakter behouden’. Ik denk dat we daarover ook wel eens duidelijk moeten zijn.
Ten andere, collega Schauvliege, ik heb nu ook wel geen duidelijk standpunt gehoord van de cd&v-fractie over die ruimtelijke ordeningsregels. Ik kijk dan eens naar de meerderheid. Zet u daarover eens samen. Het zijn jullie burgemeesters die het nu tegenhouden. Zorg eens voor een Vlaamse visie. Daar is nog een beetje tijd voor vooraleer het verkiezingen zijn, maar ik zou toch wel een warme oproep willen doen om daar wat werk van te maken, zodat we volgende keer dat we over deze kwestie vragen stellen, toch een wat uitgebreider antwoord kunnen krijgen.
Ik heb geen bijkomende vragen.
De heer D’haeseleer heeft het woord.
Minister, u verwijst in uw algemeen antwoord naar Omgeving. Dat is deels begrijpelijk, maar tegelijk ook gemakkelijk. Het lijkt mij aangewezen dat lokale besturen nog meer tools in handen krijgen om hun eigen visie te ontwikkelen.
Gezinsverdunning en migratie gekoppeld aan de bouwshift zorgen er inderdaad voor dat er steeds kleiner en hoger moet worden gebouwd om aan de vraag te kunnen voldoen. Het is begrijpelijk dat de gemeenten en steden hier een rem op willen zetten omwille van de leefbaarheid. Er is misschien nood aan een Vlaamse visie, collega Veys, maar de autonomie van de gemeenten moet hier ook volop kunnen spelen.
Globaal gezien moeten we durven te concluderen dat we stilaan tegen onze limieten aan botsen. Er is de blijvend toenemende migratie die de druk op die verdichting nog versterkt. Gaat de minister ermee akkoord dat we stilaan aan onze limieten zitten qua verdichting, aangezien de bevolkingsdichtheid in Vlaanderen al bij de grootste van Europa is? Ik heb het eens opgezocht en ik denk dat enkel Vaticaanstad en Monaco een nog grotere dichtheid hebben. Dat op zich zegt al genoeg. Is het niet eerder het moment om dringend een noodkreet te slaken met betrekking tot die blijvende instroom van nieuwkomers? Ik vrees dat we nu aan het dweilen zijn met de kraan open.
Minister Diependaele heeft het woord.
We zullen beginnen met het belastingsysteem van Monaco te kopiëren; dat zal een goede eerste stap zijn.
Mevrouw Schauvliege, u hebt het over teleurstelling. Mijnheer Veys verwijst ook al naar uw fractie. Maar ik vind het toch behoorlijk cynisch om net van ú een paar zaken te moeten horen over het Instrumentendecreet en het ruimtelijkeordeningsbeleid in zijn totaliteit. Ik zal mij daar zeer vriendelijk over uitlaten, maar dat verwondert mij toch heel erg.
Het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen bevat trouwens ook een beleidsplan rond Wonen. We doen dat wel degelijk samen, dat is daar mee in betrokken. Uw partijgenoten weten dat zeer goed. We hebben dat altijd op tafel gelegd. Ook bij de afspraken die we hebben gemaakt voor het afremmen van de grondimpact, hebben we er uitdrukkelijk op gewezen dat er aandacht moet zijn voor wonen, omdat we daar met die problematiek kampen.
We zijn het er allemaal over eens dat we meer wooneenheden nodig hebben. Die uitdaging moeten we combineren met het feit dat er in Vlaanderen een heel brede maatschappelijke consensus is dat we de open ruimte die er nog is, niet kunnen innemen. Er is ook een grote maatschappelijke consensus dat die woningen allemaal circulair moeten zijn of alleszins die weg moeten opgaan: meer klimaatgericht en dergelijke. Dat maakt het inderdaad zeer moeilijk.
Het pure ruimtelijkeordeningsverhaal zal er een zijn waarbij we erin zullen moeten slagen om op een bepaald moment op de ruimte waar nu 3,3 miljoen woningen staan, 3,7 à 3,8 miljoen woningen te gaan bouwen. Dat is de grote uitdaging. Dat zal zeker geen evidentie zijn en we zullen moeten nagaan waar dat wel kan en waar niet.
Maar daarom stellen dat het een foute aanpak van gemeenten zou zijn, mijnheer Veys, om zich landelijk te noemen ... Zottegem bijvoorbeeld heeft een verstedelijkte kern, maar daarrond een paar gemeenten die absoluut landelijk zijn. Is dat dan een landelijke gemeente of niet? Daar moet je het onderscheid maken. Zeker Lubbeek heeft een landelijk karakter. Maar goed, je kunt aan die definities tornen en sleuren zoveel als je wilt, je zult er nooit een heel eenduidige lijn in krijgen.
Maar, mijnheer Veys, zelfs dan betekent dit niet dat de lokale besturen niet de bevoegdheid zouden hebben of de bevoegdheid zouden mogen hebben om die sfeer en dat landschappelijke dat zij dan landelijk noemen, te bewaren. Die ruimtelijkeordeningsreglementering ligt nog altijd voornamelijk bij de gemeente. We zullen daarin een evenwicht moeten vinden. Ik ben er echter ook niet voor te vinden om die gemeenten nu allemaal op te dringen om zoveel mogelijk appartementisering toe te staan. Nu betreed ik natuurlijk het domein van minister Demir.
Waar ik wel voor pleit, is dat je duidelijk aangeeft waar in je gemeente je wat toestaat. Dat hebben we ook zo gedaan in mijn gemeente. Bepaal in een woonomgevingsplan waar je effectief iets hoger wilt gaan en waar je het wilt houden op eengezinswoningen, waar je meergezinswoningen toelaat en waar je wijken met eengezinswoningen overeind wilt houden. We hebben dat opgesteld en daar twee à drie jaren aan gewerkt. Dat is nu een zeer goede leidraad, waardoor iedereen weet waar ze aan toe zijn en waar de mogelijkheden tot uitbreiden en tot toevoegen van wooneenheden zijn. Per lokaal bestuur moet er een visie worden ontwikkeld om dat te begeleiden.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Minister, het is goed dat u vriendelijk blijft. Ik zal dat ook proberen te doen. Maar ik heb van u echt geen lessen te leren. Het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen is al zeven jaar klaar, de beleidskaders liggen al zes jaar klaar. Ik merk dat de concrete uitvoering van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen er nog steeds niet is en dat die kaders nog altijd niet zijn uitgewerkt. Daar moeten de juiste instrumenten in zitten om dat Beleidsplan Ruimte Vlaanderen concreet uit te werken. Dat ligt daar al zes jaar en we wachten nog altijd op de concrete uitvoering. Ik begrijp niet waarom. Blijkbaar is het heel moeilijk om daar concrete stappen in te zetten. Daar schort het natuurlijk. De principes zijn goed. We willen de open ruimte vrijwaren. Maar je hebt de beleidskaders nodig om de lokale besturen daarin zoveel mogelijk te ondersteunen.
Het klopt dat een aantal gemeenten heel wat doen. Ik kijk dan naar mijn gemeente, waar ik zelf als schepen al een verordening heb ingevoerd. Wij hebben, als eerste gemeente, onze woonreservegebieden onder een stolp gestopt en zelfs geschrapt. Wij zijn daar pioniers in. Er kan dus veel. Maar we zijn dan ook een grote gemeente, met meer dan 35.000 inwoners en met voldoende personeel en begeleiding om dat allemaal te doen. Niet elke gemeente is daar klaar voor. Daarom roep ik op om ervoor te zorgen dat er aanspreekpunten zijn, dat men kan begeleiden, dat men kan helpen waar dat nodig is. Daar krijg ik van u geen antwoord op. Ik vind dat men nu de lokale besturen wat aan hun lot overlaat. Vele zijn zoekende. Vele willen wel iets doen, maar vinden niet de juiste tools. Ik zou u dus willen oproepen om uw verantwoordelijkheid te nemen als minister van Wonen en om op dat vlak de nodige stappen te zetten.
De heer Veys heeft het woord.
Collega Schauvliege legt de vinger een beetje op de zere pols. Men moet wachten. Dat is natuurlijk het beleid dat de Vlamingen de voorbije tien jaar onder deze coalitie – het is twee keer dezelfde constellatie geweest – moet ondergaan: wachtlijsten, wachten, zaken die er maar niet komen. We zien hier waarom deze regering niet werkt. (Opmerkingen)
Ja, als ik het zo bekijk. Minister, u hebt net ruzie gemaakt met de vorige minister van Omgeving, die dan zegt dat de kaders moeten worden uitgewerkt. Maar jullie zitten wel samen in de regering. Jullie moeten overeenkomen om dat uit te werken. Daar kan ik als oppositielid niet veel aan veranderen.
Het is wel cd&v die historisch ooit heeft bepaald om overal in Vlaanderen te gaan wonen, en dan zou men met de auto overal naartoe rijden. Dat lukt nu niet meer. We zitten vast. Daar komt het op neer. We hebben nu beslist dat we de open ruimte willen bewaren en dat we zullen verdichten. Ik ben mij ervan bewust dat dat een gevoelige discussie is.
Minister, u zegt niet letterlijk dat u vindt dat er in die deelgemeente van Zottegem een verdichting moet gebeuren. U bent op uw hoede. Ik begrijp dat. Dat is politiek. Maar dan kijk ik naar het beleid rond betaalbaar wonen. Daar doet u uw deel niet. “Elk zijn deel is niets te veel”, zeggen we vaak. Dat gaat over solidariteit tussen gemeenten. Gemeenten die niets doen rond betaalbaar wonen en bijbouwen, laat u daarmee weg komen. Er is die 1 miljard euro per jaar die niet opgeraakt. Dat is de overheid die zelf betaalbare woningen niet bouwt. Daar zit een andere sleutel in verordeningen en regels van ruimtelijke ordening, waar er vier jaar rond de pot werd gedraaid. En dan zitten de liberalen hier niet, maar die willen gewoon geen regels meer. Dat zijn de drie visies in deze regering. Dat is de reden waarom er hier niets deftigs uit komt.
We zijn meer en meer in centrumsteden aan het wonen. Alle Vlamingen doen dat. Dat betekent dat er solidariteit moet zijn rond de dienstverlening. Dat we allemaal, kleine en grote gemeenten, zullen moeten samenwerken in Vlaanderen. Maar ik zie hier enkel maar een regering die erbij staat en ernaar kijkt. We zullen echt wel eens in gang moeten schieten, want binnen een paar jaar zal het te laat zijn. De ruimtelijke ordening goed krijgen is een moeilijke uitdaging, maar we zullen wel eens effectief iets moeten beslissen en uitwerken.
De heer D’haeseleer heeft het woord.
Minister, u zegt dat er een grote maatschappelijke consensus is over het feit dat we de open ruimte niet meer moeten aansnijden en zoveel mogelijk moeten vrijwaren. Maar er is ook een consensus dat er geen woongelegenheden zijn. Minister, ik denk dat er in Vlaanderen ook een heel grote consensus is dat vol vol is en dat er een stop moet komen in de aanhoudende immigratie, die de grote oorzaak is van de problemen waarmee we nu worden geconfronteerd en waarover we vandaag debatteren.
Collega Veys had het daarjuist over rond de pot draaien. Ik stel vast dat het voor de meeste partijen blijkbaar heel moeilijk is om die bittere realiteit onder ogen te zien en nog moeilijker om haar openlijk te benoemen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.