Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Vraag om uitleg over de journalistieke standaarden voor het publiceren van namen
Verslag
Mevrouw Brouwers heeft het woord.
Voorzitter, de commotie na de uitspraak in het proces-Sanda Dia waarbij, zoals iedereen weet, de namen van de veroordeelden niet werden vrijgegeven, althans niet in de kwaliteitsmedia, als ik ze zo even mag noemen, heeft de regels rond het in de media vermelden van namen van personen, zowel beschuldigden, die nog niet zijn veroordeeld, als daders, volop onder de aandacht gebracht. De Vlaamse Vereniging van Journalisten (VVJ) vraagt respect voor de redactionele keuzes. Zij verwijzen naar artikel 23 van de Code van de Raad voor de Journalistiek, waarin inderdaad staat dat journalisten het privéleven van personen moeten respecteren. Daar staan nog allerlei dingen bij, over het specifiek omzichtig zijn met minderjarigen enzovoort. Daaraan is een speciale richtlijn voor gerechtelijke berichtgeving gekoppeld, waarover het in deze zaak ging. Daarin wordt gezegd dat journalisten een afweging moeten maken tussen anonimisering en identificatie, tussen hun plicht om te informeren en het recht op privacy van de personen die worden genoemd. Er moet met een heleboel zaken rekening worden gehouden, zoals de ernst van de feiten, of het gaat over een publiek figuur of niet, of de betrokkene bezwaar maakt enzovoort. Bij veroordeelden komen daar dan nog een aantal dingen bovenop, onder andere het waarschuwen van mogelijke nieuwe slachtoffers. Ik ga daar niet verder op in.
Pol Deltour van de VVJ zei uiteindelijk dat de redacties in de professionele nieuwsmedia redelijke keuzes maken. Hij zei dat er eigenlijk geval per geval wordt bekeken, bijvoorbeeld bij zo’n veroordeling, of namen worden gegeven. Hij zei: “(...) het is geen wiskunde.” Ik vind dat hij daar gelijk in heeft. Het is geen wiskunde, en dat is ook niet het probleem. Het probleem is – ik weet niet of ik het zo mag zeggen – een beetje het omgekeerde, namelijk wanneer namen van niet-veroordeelden dan toch worden gepubliceerd.
Ik kan u een aantal voorbeelden geven. Onlangs nog was er die mevrouw Mintjens, die zelfs helemaal niks te maken heeft met het gerecht en die uit de media wilde blijven naar aanleiding van de problematiek van de Bosuil in Antwerpen. Plots krijgt ze al die media over zich heen. Ik denk dat ze dat eigenlijk niet wilde.
Een ander voorbeeld is dat van professor Elke Van Hoof van de Vrije Universiteit Brussel (VUB), die is genoemd – ik noem haar nu dus ook – omdat er een onderzoek tegen haar loopt voor grensoverschrijdend gedrag. In ongeveer dezelfde periode kregen we echter een ander bericht, dat er een intern onderzoek liep naar een VUB-professor nadat er meldingen werden gemaakt van grensoverschrijdend gedrag. Dat was dan een andere professor, en daarvan werd de naam dan niet genoemd. Waarom gebeurde dat bij Elke Van Hoof wel? Omdat ze tijdens de coronapandemie lid was van de Groep van Experts belast met de Exitstrategie (GEES). Dat zijn de mensen die toen hebben geprobeerd ons te redden uit die pandemie, om het zo te zeggen. Voor haar was dat dan op psychologisch vlak. Het gaat me daar niet om, ik ken die vrouw van haar noch pluim, maar zij werd genoemd.
Misschien nog een sprekender voorbeeld is dat van de voorzitter van de Vlaamse Jeugdraad, Amir Bachrouri. In zijn huis werden plots drugs gevonden, maar die waren totaal niet van die jongen. Ik vind dat vreselijk. Dat was met foto en al.
Het gaat dus om dat soort cases. Waarom was dat niet compleet geanonimiseerd of met initialen? Waar houden de journalisten op dat moment rekening mee? Ik vind dat die recente voorbeelden toch aangeven dat journalistieke keuzes en afwegingen zeker bij mensen die een publiek figuur zijn, zoals een voorzitter van de Jeugdraad, dan blijkbaar in hun nadeel uitvallen. Hun naam wordt meteen volledig gebruikt, ook al is er van bewezen schuld soms helemaal nog geen sprake.
Ik was wel heel blij dat ook de nieuwsombudsman van de VRT, Bert Lauwers, aangaf dat er toch wel reflectie nodig is over de bestaande regels. Hij schreef: “De deontologische regels over identificatie in gerechtelijke zaken kwamen jaren geleden tot stand. Ze zijn zeker niet versleten, maar de context waarin ze worden toegepast, nu met gonzende sociale media, is grondig veranderd. De redactie denkt hier best nog eens over na.” Ik kan hem toch wel voor een stukje gelijk geven. De sociale media maken inderdaad dat reputaties van mensen op het internet worden gekraakt. Dat blijft daar jaren op staan. We zitten toch echt wel in een andere context dan tien of twintig jaar geleden.
Minister, ik heb voor u dus een aantal vragen. Wat is de precieze inhoud van de richtlijnen, waar ik een stukje uit heb gehaald, met betrekking tot het garanderen van anonimiteit in verslaggeving, en hoe worden die toegepast? Ik weet dat dat uw verantwoordelijkheid niet is, maar als u dat toch nog even kunt kaderen.
Welke regels gebruiken journalisten in onze buurlanden? U moet ze nu niet allemaal opnoemen, maar hebben we daar weet van? Zijn dat regels die ook Europees op dezelfde manier worden toegepast?
De belangrijkste vraag lijkt mij de volgende. Welke initiatieven zult u nemen om die reflectie over de deontologische richtlijnen in de nieuwe context op gang te brengen? Zult u bijvoorbeeld met de VVJ in gesprek gaan – of misschien hebt u dat al gedaan, dat weet ik niet – naar aanleiding van heel de recente commotie over het gebruik van die richtlijnen, die toch niet altijd even duidelijk worden toepast?
Mevrouw Almaci heeft het woord.
De uitspraken in de zaak-Sanda Dia – afschuwelijk – beroeren de gemoederen. Ik heb me zeer terughoudend opgesteld, maar een van de onderdelen in die debatten is de rol van de sociale media, die samen hebben beslist de namen van de veroordeelde Reuzegommers niet in de reguliere media te publiceren. Dat is bewonderenswaardig, maar tegelijk opmerkelijk. Op hetzelfde moment dat men deze keuze verdedigde, verschenen er artikels met de naam en foto van Amir Bachrouri, in verband met een zaak waarin hij noch veroordeelde, noch beklaagd, was. Er zijn wel meer van zulke zaken waarbij de mensen zich afvragen wie op welke manier beslist, zelfs al weten we dat er op redacties meticuleus een lijst van criteria bestaat en dat men ook kijkt naar de deontologische code van de Raad voor de Journalistiek. Hoe komt zo’n naam als Mintjens in de media? Hoe komt het dat een privacyspecialist als Matthias Dobbelaere zegt dat men in verband met schandalen in de sociale huisvesting in de Denderstreek in eerste instantie niet-geblurde foto’s en namen publiceert? Dat is nog geen strafzaak en veroordeling. Later wordt dat dan geblurd. Dat betekent dat sommige zaken misschien te snel gebeuren. Maar als ze gebeurd zijn, is het zover.
De discrepantie geeft op zijn minst de indruk van een verschil in behandeling. Het gevolg is dat onder meer YouTuber Acid het heft in eigen handen heeft genomen, vooralsnog zonder juridische gevolgen of klachten. Het is wel een zaak die steeds verder gaat. Er zijn ook sites zoals die van ’t Scheldt waarop ronduit bedenkelijke dingen gebeuren, die volgens mij strafrechtelijk vervolgbaar zijn, waarop mensen in hun privésituatie in beeld genomen worden, waarschijnlijk met een drone vanop een dak omdat het nu eenmaal publieke figuren zijn. Er zijn zaken aan de gang die echt problematisch zijn, maar we moeten reguliere media scheiden van sociale media, van influencers en van pseudo-nieuws
U hebt zelf ook deze discrepantie aangehaald, onder andere om de positie van uw voorzitter Sammy Mahdi, te duiden. Vandaar, minister, volgende vragen.
Een van de kernprincipes van de journalistiek is de zoektocht naar de waarheid, maar evengoed het principe van ‘fairness and impartiality’. Dit impliceert een grondige afweging van de beslissing om namen van belangwekkende personen al dan niet te publiceren. In Vlaanderen bestaat er de deontologische code van de Raad voor de Journalistiek, die hiertoe richtlijnen geeft, maar elke redactie beslist zelf hoe ze de afweging tussen recht op informatie van het publiek en het recht op privacy van betrokkenen exact operationaliseert. Dat is een recht, en ze doen dat met lange lijsten. Maar meten is weten. Vanuit dat perspectief en uw uitspraak is de vraag in hoeverre die afwegingen bijgehouden worden en of er longitudinaal onderzoek is naar de manier waarop onze media werken. Zijn er data daarover beschikbaar? Wat is uw evaluatie als bevoegd minister, gezien uw eerdere uitspraken dat redacties “goed moeten nadenken”? Ik ben het daar niet mee oneens. In deze snel veranderende wereld, met social media die ons opjagen, zijn waakzaamheid en goed nadenken belangrijk geworden.
Gezien uw recente uitspraken en ook die van andere politici, bent u van plan actie te ondernemen? Zult in u in gesprek gaan met de redacties, te beginnen met de VVJ en de VRT, met betrekking tot actualisering en aanscherping van de regels? Vindt u de code scherp genoeg?
Gezien de realiteit van de social media, komen er initiatieven met betrekking tot de sensibilisering over de deontologische regels voor de journalistiek ten aanzien van het brede publiek, ten aanzien van degene die zich verkopen als een soort mediaplatform maar eigenlijk dat gebruiken als vrijgeleide om de jacht te openen op mensen? Ik spreek me niet uit over wat ze eventueel gedaan hebben. We hadden net een mooi debat over sextortion en exposing. U weet waarover ik het heb. Er zijn de extreemrechtse complotsites, de fakenewssites enzovoort die zich als nieuwssites voordoen. Er zijn de influencers die de platformen gebruiken en als omroepers content maken.
Hoe verhouden de Vlaamse realiteit, deontologische regels en journalistieke praktijken zich binnen de Europese context?
Minister Dalle heeft het woord.
Collega’s Brouwers en Almaci, ik dank jullie voor de vragen.
Deze vragen hebben betrekking op de deontologie van journalisten en zoals jullie weten gaat het over zelfregulering. De Code van de Raad voor de Journalistiek geeft in artikel 23 aan dat de journalist het privéleven van personen moet respecteren en niet verder aantasten dan noodzakelijk in het maatschappelijke belang van de berichtgeving. Wanneer de journalist in zijn berichtgeving een verdachte of een veroordeelde identificeert, maakt hij een afweging tussen het recht van het publiek op informatie en het recht op privacy van de betrokkene. In de richtlijn bij artikel 23 wordt verder verduidelijkt dat de journalist het maatschappelijke belang van de berichtgeving afweegt tegen de reclassering en herintegratie in de maatschappij van de veroordeelde.
In de gerechtelijke berichtgeving betekent dit dat rekening wordt gehouden met diverse elementen. Het is dus geen ja-neenverhaal of zwart-witverhaal. Het gaat bijvoorbeeld over de ernst van de feiten, of het om een publiek figuur gaat of niet, en of de betrokkene bezwaar maakt of niet. Naargelang van de situatie kiest een journalist voor het niet bekendmaken van de identiteitsgegevens, beperkte identificatie of volledige identificatie. Het is overigens geen gezamenlijke beslissing van redacties. Elke redactie, elke journalist bepaalt dat ook, en binnen een redactie wordt daarover gesproken. Bij mijn weten is het niet zo dat hoofdredacties samenzitten om dit samen af te spreken. Men bevestigt mij ook dat dat niet het geval was in de zaak Reuzegom.
Of beperkte identificatie kan en de mate waarin, hangt af van de ernst van de feiten, de stand van het onderzoek of de procedure en het maatschappelijk belang om over de feiten te berichten. Bij lichte misdrijven ligt beperkte identificatie niet voor de hand.
Volledige identificatie van verdachten en veroordeelden kan op een van de volgende voorwaarden: een maatschappelijk belang, in het geval van een verdachte geldt een evenwichtig maatschappelijk belang; de verdachte of de veroordeelde is een publiek figuur en het maatschappelijk belang rechtvaardigt volledige identificatie; de verdachte of de veroordeelde komt zelf met zijn verhaal naar buiten en maakt geen bezwaar tegen identificatie; bij ernstige misdrijven, in het geval van een verdachte alleen wanneer de schuld aannemelijk is gemaakt, bijvoorbeeld door een bekentenis, een betrapping op heterdaad of door informatie uit betrouwbare bron; de verdachte is voortvluchtig en de politie of het gerecht heeft een opsporingsbericht verspreid met volledige identiteitsgegevens en/of herkenbare beelden; tot slot, de volledige identificatie van de verdachte kan een waarschuwing betekenen voor mogelijke nieuwe slachtoffers.
De Code van de Raad geeft richting aan de redactionele keuzes, maar tegelijk is elke zaak anders. Journalisten en redacties maken zelf de afweging, waarbij telkens rekening moet worden gehouden met de specifieke kenmerken, eigenheden en context van de zaak.
Ik kom tot de vragen over het buitenland en Europa. De Raad voor de Journalistiek deed in 2021-2022 een vergelijkend onderzoek naar journalistiek-ethische codes. Hij bracht daarbij 55 codes in kaart, de meeste van persraden, maar ook enkele van journalistenverenigingen of andere organisaties. Van de 55 onderzochte codes bevatten er 41 specifieke artikels of richtlijnen over gerechtelijke berichtgeving en identificatie in gerechtelijke context. Sommige zijn zeer summier, andere meer uitgebreid. Veel codes hebben het over identificatie van slachtoffers en minderjarigen, iets minder over verdachten en nog minder over veroordeelden. De Code van de Raad voor de Journalistiek behandelt alle vier de categorieën. De richtlijn van de Raad voor de Journalistiek rond identificatie in gerechtelijke context behoort bij de meest uitgewerkte en gedetailleerde richtlijnen.
Ik kom bij de vragen over de maatregelen die ik al dan niet zou nemen. Er geldt geen algemene monitoringsplicht voor journalisten en redacties ten aanzien van de principes die zij hanteren en ik ben hier ook absoluut geen vragende partij voor. Het is aan de Raad van de Journalistiek om in alle onafhankelijkheid te oordelen over de naleving van de Code en om te kijken of de regels en richtlijnen aangepast dienen te worden. Ik blijf natuurlijk wel in nauw contact met de VVJ en de Raad voor de Journalistiek. Ik heb hier ook al contact over gehad en ik heb effectief een oproep gedaan aan alle media om hier in alle gevallen scrupuleus mee om te gaan en ervoor te zorgen dat er coherentie in de aanpak is. Collega Brouwers heeft een aantal gevallen geciteerd waarbij dat op het eerste gezicht niet het geval lijkt te zijn.
Ik wijs er trouwens ook op dat zelfs in de zaak Reuzegom men bij de berechting een duidelijke keuze heeft gemaakt, maar dat dit in het onderzoek dat daar de jaren voordien aan is voorafgegaan, niet altijd op dezelfde consequente manier werd toegepast. Ook in die zaak kun je dus niet zeggen dat er altijd een consequente en meticuleuze houding was. Mijn oproep is dus om dat bij de toepassing van artikel 23 steeds op een nauwgezette manier te bekijken, met respect voor alle artikels die daarin aan bod komen.
Natuurlijk is het niet aan de minister van Media om te bepalen hoe dat moet gebeuren, om dat te monitoren, te evalueren of maatregelen op te leggen. Dat is volledig de verantwoordelijkheid van de media. Maar ze hebben daarin dan ook een heel grote verantwoordelijkheid, omdat het gaat over fundamentele belangen.
Ik wil er graag op wijzen dat alle uitspraken over klachten raadpleegbaar zijn op de website van de Raad voor de Journalistiek en dat iedereen die kan lezen. Een van de zoektermen onder de hoofding ‘Respect voor privéleven en menselijke waardigheid’ is ‘Identificatie gerechtelijke context’. Als men deze zoekterm aanklikt, krijgt men onmiddellijk alle uitspraken over klachten die onder meer betrekking hebben op deze bepalingen in de Code.
Ik kom dan aan de laatste vraag, over de realiteit van sociale media en eventueel overleg daarrond. Ik kan u meedelen dat ik morgen, in het kader van het actieplan tegen grensoverschrijdend gedrag, een nieuw charter lanceer, specifiek voor journalisten. Het opzet van dit charter vertrekt vanuit tactvol berichtgeven over seksueel grensoverschrijdend gedrag. Maar bij uitbreiding is dit ook een praktische tool die de deontologische regels op een makkelijk raadpleegbare manier toegankelijk moet maken voor journalisten die daar nood aan hebben. Uiteraard zal de website ook toegankelijk zijn voor het brede publiek, voor wie zich daarin wil verdiepen.
En tot slot, in de frequently asked questions (FAQ) voor influencers bieden we influencers handvatten om hun impact zo positief mogelijk te maken. Via do’s en don’ts geven we hen tips om op een zo correct mogelijke manier te communiceren rond allerlei maatschappelijke thema’s zoals zelfmoord, racisme, seksisme en ga zo maar door. Er zijn geen plannen om specifiek met hen hierover in overleg te gaan, omdat we dat eigenlijk al vrij intens hebben gedaan tot nu toe.
Mevrouw Brouwers heeft het woord.
Dank u wel voor het antwoord, minister. Het is goed dat u al een oproep hebt gedaan bij de media en dat zij daar hopelijk ook mee aan de slag gaan. Het is vooral het gebrek aan coherentie dat moeilijk ligt: de ene keer wel anoniem, de andere keer niet. Ook de manier waarop verschilt: de ene keer met initialen, de andere keer toch met een deel van de naam of de volledige naam. En dan ook de manier waarop het op televisie wordt gebracht: dan is het weer een zwart balkje, dan wordt er geblurd. Kunnen ze daar nu echt geen afspraken rond maken? Dat maakt het misschien al wat gemakkelijker voor al die journalisten.
Ik geloof dat het Karl Verhoeven was die in De Afspraak op 5 juni zei dat er eigenlijk al strikter met namen wordt omgegaan – hij zegt dat als journalist, natuurlijk –, omdat het internet en de sociale media een brandversneller zijn voor allerlei wraakgevoelens. Ik heb dat genoteerd, omdat ik dat zo goed verwoord vond. Daar gaat het hier uiteindelijk om. Ik zeg niet dat anonimiteit de regel moet zijn, maar het zou hier het uitgangspunt moeten zijn. Al die uitzonderingen, waarvan u er een paar hebt voorgelezen, moeten misschien nog wat worden aangescherpt in deze tijden, en vooral heel secuur worden toegepast zodat we, naast verwijten van klassenjustitie, ook geen verwijten gaan krijgen van klassenmedia. Want de ene keer wel, de andere keer niet, en je ziet dan ook bij wie wel en bij wie niet: daar moeten we toch echt voor opletten.
Ik kan uw oproep naar de media alleen maar ondersteunen. Ga daar verder mee aan de slag. Ik heb geen verdere vragen. Ga misschien wel verder aan de slag met experten. Ik vind dat wel een goed idee. Collega Almaci vroeg of er onderzoek is. Misschien moet u dit wat meer wetenschappelijk ondersteund verder uitwerken, zodat we inderdaad de beste code van Europa blijven hebben.
Mevrouw Almaci heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw uitgebreide antwoord. Het is aan politici om terughoudend te zijn en zich inderdaad niet te moeien met de deontologische code van de journalisten. Maar tegelijkertijd met de vaststelling dat er veel volksonbegrip is in de samenleving over de uitspraak, is er dezelfde grote verontwaardiging over hoe de media met de zaak zijn omgegaan. Wij als politici moeten de rechtstaat verdedigen en moeten de rechtstaat dus niet over een individuele uitspraak aanvallen.
Ik hoop dat het breed ongenoegen over die vaststelling op zijn minst aanleiding geeft tot een debat over vragen als: zijn we misschien toch bevooroordeeld? Hoe brengen we bepaalde dingen? Ik herinner me het volgende, en het gaat helemaal niet over mijn partij. Afgelopen week zijn er een aantal collega-ministers beoordeeld waarbij uit de manier waarop vrouwelijke en mannelijke collega’s werden beschreven bleek dat er een bias is waar niemand van ons aan ontsnapt. Het debat over die bias moet worden gevoerd. Ik ga ervan uit dat dat gebeurt. Ik heb een artikel van Flip Voets herlezen, naar aanleiding van wat er destijds in Dendermonde is gebeurd met de crèche waar kinderen werden vermoord en de rechtszaak daarrond. Hij riep op om een gewetensonderzoek te doen in de media over wanneer wel en wanneer niet namen worden genoemd, waar de balans ligt en hoe we moeten gaan naar het veel zorgvuldiger omspringen met de namen. Zelfs initialen zijn niet evident, want dan beginnen mensen jacht te maken op iedereen die toevallig die initialen heeft, zeker in deze context.
Ik ben het eens dat sociale media een brandversneller zijn. Ik denk dat het goed is een maatschappelijk debat te voeren, maar ook een wetenschappelijk onderzoek, en een intern debat binnen de media. Ik ga ervan uit dat dit al gebeurt, maar ik hoop echt dat deze case binnen de schoot van de VVJ aanleiding kan geven voor een breder gesprek erover. Ja, de code is sterk, we hebben sterke standaarden. Dat weten we uit onze bezoeken aan verschillende redacties, uit de dagelijkse contacten. Maar sluipen er geen dingen in de snelheid waarmee we beoordelingen doen? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat het vertrouwen in de reguliere media niet erodeert? Want dat is eigenlijk de fundamentele vraag.
Ik wil duidelijk aangeven dat ik een groot vertrouwen heb in dit debat, maar dat het absoluut niet evident is. En als men het gevoel heeft dat men niet de informatie krijgt of dat die op een niet rechtmatige of op een onoordeelkundige manier of op een oneerlijke manier – met twee maten en twee gewichten – iemand onthouden wordt, dan zullen er nog meer Acids optreden. Daar ben ik van overtuigd. Het ene is de remedie voor het andere. Dus moeten we elkaars partners zijn in dat debat, politiek en media, elk vanuit onze onafhankelijkheid en vanuit onze aparte rol. En dat is mijn echte bezorgdheid in dezen.
Ik wil dus wat dat betreft mijn bezorgdheid uiten. We zijn op een punt gekomen dat de oproep van 2009 vandaag heel diep mag doordesemen. Dat onderzoek naar de bias is relevant. Ik wil daar de nadruk op leggen. Ik ben het met u eens dat dat een grote verantwoordelijkheid is. Ik hoop dat zij dat zelf monitoren en dat die zelfregulering ook kan helpen.
Minister, misschien is het ook interessant op momenten dat zo’n uitspraak gebeurt, in het heetst van het moment, dat er eerder een oproep wordt gedaan die constructief is, eerder dan een die kort door de bocht gaat. Want er wordt natuurlijk wel naar elkaar gekeken. Ik hoop dat u het wat dat betreft met mij eens bent.
Wij hebben heldere definities nodig. Wanneer is iets burgerjournalistiek? Wanneer wordt een influencer een omroeper? Wanneer pakken we een website die zichzelf als een nieuwswebsite verkoopt aan en zeggen we dat die titel niet mag worden gebruikt? Daar is absoluut een aanscherping nodig. Minister, dat is iets wat u in gang kunt zetten. Met die oproep wil ik eindigen.
Mevrouw Perdaens heeft het woord.
Ik kom hier tot de vreemde vaststelling dat collega’s die normaal gezien journalistieke autonomie verdedigen, in die overtuiging momenteel wankel staan. Het werd nochtans de afgelopen periode afdoende geduid door verschillende redacties of hoofdredacteurs. Er is absoluut niet over één nacht ijs gegaan. Luister naar wat Liesbeth Van Impe in De Afspraak zei: dat er niet minder dan 25 criteria tegenover elkaar werden afgewogen. Ook de code van de Raad voor de Journalistiek lijkt ons zeer uitgewerkt. Die mensen doen hun job uiteraard met een zekere integriteit. Net zozeer dat ik hoop dat ook wij dat doen met onze job. Bovendien lijkt het ons dat de VVJ en de Raad voor de Journalistiek perfect in staat zijn om die code intern tegen het licht te houden, zoals dat ook hoort voor autonome organisaties. Meer dan gesprekken aangaan met de VVJ, lijkt het ons in dezen vooral de vraag of de code werd geschonden, minister. Ja of neen?
In principe lijkt dit mij iets waarover we aan de minister niet moeten vragen om daar uitspraken over te doen. Maar hier is de geest nu eenmaal uit de fles. Er zijn een aantal uitspraken gedaan. Men is zijn boekje te buiten gegaan, om het zeer kort door de bocht te stellen. Dat is precies wel de thematiek van dit dossier.
De collega’s hebben al aangehaald, zoals ik het in het verleden al meermaals heb aangehaald, dat de vraag naar de rol van influencers in het bredere media-ecosysteem terecht is. De influencerFAQ biedt informatie. Minister, u zei dat al. Maar ik heb eerder al vaak aangehaald dat de manier waarop die nu bestaat, als een papieren tijger zonder tanden is. Zoals we het bij de omzetting van het decreet betreffende de audiovisuele media ook al hebben opgemerkt, bevinden de influencers zich in een grijze zone tussen gebruiker van een videoplatform en omroepdienst. Daarover moet klaarheid worden geschapen. We zeggen dat al een tijdje en we blijven dat benadrukken. Minister, maak daar alstublieft nog werk van.
Mevrouw Almaci had het over een drone. Ik herinner me ergens een camera in een fietszak, die ergens stond bij een restaurant in Antwerpen. Dat lijken mij allemaal nogal ‘creepy’ dingen. Maar goed, daar is een uitspraak over geweest, tot daar aan toe.
Minister Dalle heeft het woord.
Mevrouw Almaci, voor de duidelijkheid: ik heb maar één oproep gedaan. Ik heb de mediasector opgeroepen om in elk geval meticuleus om te gaan met die deontologische code. Daarnaast is er ook nog bias in onze samenleving, zeker. Dat is het geval in de mediasector, dat is het geval in het gerecht, dat is het geval in de politiek. Dat is overal het geval. Dat is de strijd die we voeren voor inclusie en tegen alle vormen van discriminatie, die zeker ook op mannen en vrouwen betrekking heeft, zoals u zeer terecht hebt aangehaald.
Wat het onderscheid en de verschillende definities betreft, ben ik het er niet mee eens dat de situatie vandaag niet duidelijk is. De situatie is heel duidelijk. We hebben het toepassingsgebied van het Mediadecreet, dat helder is omschreven. De richtlijn voor de audiovisuele media is helder omschreven en werd omgezet in het Mediadecreet. Ook wie een journalist is en wat onder de deontologische code valt, is eigenlijk vrij helder. De twee vragen die worden gesteld zijn: handelt de betrokkene als journalist en gaat het over een journalistieke post? Bijvoorbeeld in het geval van Acid is dat duidelijk niet het geval. Die man valt niet onder de deontologische code van de journalisten.
Betekent dat dat hij aan geen enkele regel onderworpen is? Natuurlijk niet. Er is wetgeving die toepasselijk is: het aanzetten tot geweld zou bijvoorbeeld niet toegestaan zijn. Het is natuurlijk ook niet zo dat omdat iets niet wettelijk is omschreven, er geen ethische regels toepasselijk zijn. Uiteindelijk is de deontologie van de journalist een doorgedreven en welomschreven vorm van ethiek voor journalisten. Dit is geen strafrechtelijk systeem, het is een ethisch systeem. Ook voor influencers geldt een ethisch systeem. In onze influencerFAQ verwijzen we daarnaar. Ik ben verrast, collega Perdaens, dat u er keer op keer op terugkomt dat dat niet afdwingbaar is en dat we daar sancties op moeten zetten. Ik ben het daar niet mee eens. De regels die er zijn, wettelijk en decretaal omschreven, moeten worden gehandhaafd. De influencerFAQ is een manier om die regels helder te stellen, om influencers tips en tricks aan te bieden en om hen ook te wijzen op hun verantwoordelijkheid. Een van die elementen is het volgende: als u veel volgers hebt, hebt u een grotere verantwoordelijkheid. Ik zeg altijd: “With great power comes great responsibility.” Dan moet je ook voldoen aan een aantal ethische standaarden, maar dat is een ethische kwestie. Voor de duidelijkheid: bij wat Acid in dit geval heeft gedaan, zijn er, denk ik, ethisch wel een aantal vragen te stellen, maar dat wordt niet noodzakelijk juridisch omschreven, en dat hoeft ook niet noodzakelijk.
Mevrouw Brouwers heeft het woord.
Het is al laat, maar ik wil toch nog even zeggen dat ik het moeilijk vind, met de regels zoals ze nu bestaan. Oké, er is persvrijheid, er is zelfregulering en die kan worden aangescherpt, maar in die regel staat dat als de persoon een publieke figuur is, we de anonimiteit al sneller gaan opheffen. Volstaat het dan om een publiek figuur te zijn, om meteen verdacht gemaakt te worden in de media, zonder dat er een veroordeling op gevolgd is? Ik verwijs nog eventjes naar Amir Bachrouri bijvoorbeeld, dat is het simpelste voorbeeld. Het was me daar vooral om te doen: laat die anonimiteit alstublieft het belangrijkste uitgangspunt zijn. Dat is onze oproep. Wij hebben er, zoals u terecht zegt, minister, heel weinig over te zeggen, want er is persvrijheid, maar laten we hopen dat onze journalisten – dat zijn toch ook mensen – de oproep ter harte nemen.
Mevrouw Almaci heeft het woord.
Ik ga niet veel herhalen van wat ik daarnet heb gezegd. In dezen is het niet intentioneel. Niets hiervan is intentioneel. Mensen hebben een gevoel in de samenleving waarmee ze rondlopen, dat ze projecteren op verschillende elementen, een gevoel van onrechtvaardigheid. Maar, voor alle duidelijkheid, mevrouw Perdaens – dat wil ik wel expliciet aangeven –: ik twijfel absoluut niet aan de integriteit van onze reguliere media en van onze individuele journalisten, integendeel. Maar we moeten wel onze ogen openhouden, ook wij als politici, voor niet-intentionele biases die gewoon bestaan en die wel een gevoel kunnen teweegbrengen dat mensen hebben: hoezo, daar wel en daar niet? Dat is het debat, en dat debat ga ik niet voeren voor hen, dat moeten wij onder ons voeren.
Maar in alle eerlijkheid, collega Perdaens: de aanvallen op de rechtstaat die er langs uw partij gekomen zijn, mevrouw Demir die specifieke uitspraken heeft gedaan over bepaalde uitspraken in rechtszaken of beslissingen die instellingen hebben genomen, de reacties die er zijn geweest, eerder ook al, op gebeurtenissen, die logen er niet om. Ik hoop dat dat dan ook in eigen partij toegepast mag worden. Dat is eigenlijk – en ik ga het zelfs niet persoonlijk spelen – een les voor ons allemaal: dat we daar zelf ook veel accurater mee moeten omspringen, met kritiek zowel op de pers als op de rechtstaat als in individuele cases met individuele uitspraken. Ook onze verantwoordelijkheid is groot.
Dank u wel. Het is goed in ’t eigen ‘hert’ te kijken voor het slapengaan.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.