Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Van Dijck heeft het woord.
Minister, in april laatstleden hebben we kennis kunnen nemen van het rapport van de sportfederaties over de uitval van trainers. Dit werd bestudeerd vanuit het perspectief van de sportfederaties. Op zich vind ik dat zeer positief omdat men ook werkt met aanbevelingen en good practices. Het rapport beoogt antwoorden te bieden op vragen met betrekking tot het bewustzijn binnen de sportfederatie over de uitval van sporttrainers, de instrumenten die een sportfederatie tot haar beschikking heeft, de redenen voor uitval en wat dies meer zij.
Veel van deze aspecten zijn reeds behandeld in de commissie Sport. Het fenomeen van een tekort aan trainers is eigenlijk het gevolg van een positieve evolutie. Als meer mensen sporten hebben we niet alleen het probleem dat onze infrastructuur onder druk staat, maar we hebben ook steeds meer trainers nodig. Dat is op zich een goede evolutie. Het rapport benadrukt ook dat het aantal actieve trainers in Vlaanderen jaarlijks stijgt. Zoals u eerder hebt aangegeven, brengt dit succes twee uitdagingen met zich mee: infrastructuur en coaching of trainers. Het is naar aanleiding van dit tweede aspect dat ik u enkele vragen wil stellen.
In het rapport wordt vermeld dat alle sportfederaties unaniem van mening zijn dat alle factoren die kunnen bijdragen tot het verminderen van het tekort aan trainers, grondig moeten worden onderzocht en een plaats moeten krijgen op de beleidsagenda. Momenteel richt het beleid zich voornamelijk op het verhogen van de instroom van trainers, onder andere via de VTS-opleidingen (Vlaamse Trainersschool). Het verminderen van de uitstroom blijft grotendeels onontgonnen terrein. Dit rapport biedt eigenlijk al gedeeltelijk een antwoord op de vraag van de sportfederaties met betrekking tot de redenen voor de uitval van trainers, zoals de tijdsintensiviteit, de lage vergoeding, het gebrek aan ondersteuning en begeleiding, de familiale situatie, het stopzetten van het fiscaal voordelige studentenstatuut en de administratieve rompslomp.
Uit het onderzoek blijkt dat de overgrote meerderheid van de sportfederaties nog geen actief retentiebeleid voert met betrekking tot de uitval. Er is omzeggens geen beleid rond het behouden van de trainers. Het tegengaan van uitval is nog niet structureel verankerd in het beleidsplan van onze sportfederaties. Het is nog geen agendapunt op beleidsvergaderingen en er zijn nog geen structurele werkgroepen opgericht om uitval te voorkomen.
Welke conclusies trekt u als minister van Sport uit dit rapport? Waar kunt u mee aan de slag gaan?
In de commissie van 29 maart 2023 hebt u gezegd dat er een intensief sectoroverleg is gestart, waarbij een lerend netwerk is opgericht met ongeveer honderd sportprofessionals. Kan dit overleg een antwoord bieden op de hierboven genoemde oproep tot structureel overleg?
Daarnaast hebt u in dezelfde commissie aangegeven dat er een specifieke projectoproep is gelanceerd met als doel het ontwikkelen van creatieve concepten en projecten met betrekking tot het aantrekken en binden van trainers. Zowel sportfederaties, clubs als lokale besturen konden hierop intekenen. Wat is de stand van zaken van deze projectoproep?
Hoe kijkt u aan tegen het ontbreken van een retentiebeleid?
Minister Weyts heeft het woord.
Dank u wel. Ik kan niet méér benadrukken dan dat de rol van trainers cruciaal is. Ons besef op dat vlak is de afgelopen jaren gegroeid. Ook het onderzoeksrapport duidt opnieuw op de noodzaak om sterk te blijven inzetten op het activeren van trainers en het voorkomen van uitval. Het is daarom dat we tijdens deze regeerperiode een aantal initiatieven hebben genomen om de drop-out van sporttrainers in de georganiseerde sportstructuren in Vlaanderen tegen te gaan, maar ook om nieuwe, gemotiveerde trainers aan te trekken. Die initiatieven komen op kruissnelheid en we zien dat ze vruchten afwerpen. Welke initiatieven hebben we genomen?
Met Sport Vlaanderen hebben we afgelopen december een sectoroverleg georganiseerd met als thema ‘Meer trainers naar de sport’. We hebben honderd sportprofessionals uit Vlaanderen samengebracht rond twee cruciale vragen. Hoe kunnen we actieve trainers behouden? Hoe kunnen we nieuwe trainers aantrekken? Dat ging vaak over zeer concrete acties, zoals het aanstellen van een trainerscoördinator, acties die inzetten op het vormen van een community tussen de trainers, inzetten op inspraak van elke trainer, het voorzien van groeitrajecten voor trainers, enzovoort.
We hebben aan dat overleg een heel concrete projectoproep gekoppeld voor een bedrag van ongeveer een half miljoen euro om projecten te ondersteunen die erop gericht zijn om de actieve trainers te behouden of om nieuwe aan te trekken. We hebben die middelen gebruikt om negen grote en twaalf kleinere projecten te financieren. Die zijn ondertussen opgestart. Die financiële injectie komt boven op de extra permanente ondersteuning die via de nieuwe focus ‘professionalisering sportkaderopleidingen’ voorzien werd in het vernieuwde decreet Georganiseerde Sportsector. Binnen deze beleidsfocus kunnen sportfederaties jaarlijks bijna 2 miljoen euro extra middelen verkrijgen voor acties die gericht zijn op de optimalisatie van de kwaliteit van hun trainersbeleid en -opleidingen, de instroom in de opleidingen, de doorstroom in de opleidingen of de valorisatie van de trainers op het terrein, inclusief het retentiebeleid dat gericht is op het behoud van die trainers.
Voor de eerste periode werd een ondersteuning toegekend aan 24 sportfederaties. Die moeten daarmee inzetten op de vernoemde doelstellingen. Daarnaast gaf ik vorig jaar een financiële impuls van 1 miljoen euro voor een digispurt bij de sportfederaties, waarmee zij versneld de VTS-opleidingen en ook de eigen sportspecifieke kaderopleidingen en bijscholingen rond digitaliseren, konden digitaliseren. We hebben immers lering getrokken uit corona, waarbij we node onze cursussen digitaal moesten organiseren. Wel, we hebben vastgesteld dat, wanneer we dat structureel blijven doen, al dan niet ten dele, dat een grote aantrekkingskracht uitoefent op kandidaat-trainers. We zien dat het aantal inschrijvingen blijft toenemen. Het is misschien contra-intuïtief omdat men zou denken dat vrijwilligers afhaken, maar er is een toename van het aantal inschrijvingen voor die opleidingen via de VTS. We stellen immers vast dat sinds corona heel wat trainers zich minder willen verplaatsen, waar mogelijk zoeken ze naar digitale opleidingsmogelijkheden. Men blijft inzetten op de modernisering en flexibilisering van de opleidingsstructuur op basis van wetenschappelijke inzichten en benchmarks. Men leert uit actuele praktijken in andere landen. De nieuwe opleidingsstructuur biedt heel wat extra laagdrempelige instapmogelijkheden. Dat gaat over, naast de bestaande en ook laagdrempeliger gemaakte basisopleidingen, initiator, multi move- en sportsnackbegeleider. Die hebben toch wat nieuwe trainers naar een opleiding kunnen toeleiden.
We stellen vast dat opgeleide trainers, gebrevetteerd door gediplomeerde trainers, langer blijven. Mogelijk speelt de overweging dat de inspanning moet lonen. Beter kennen is ook liever doen. Dat zie ik ook in het onderwijs. Als je een materie beter onder de knie hebt, dan doe je dat ook liever. Dat is ook zo bij het lezen.
Het onderzoek waar u naar verwijst, bevat een oplijsting van heel wat nuttige acties die sportfederaties momenteel inzetten om drop-out tegen te gaan. Wat vooral blijkt te werken, is een aanpak op maat van elke trainer. Streven naar een win-win als het gaat over tijdsbesteding en verloning en een evenwicht tussen job, gezin en het trainerschap is de doelstelling.
Wat betreft een correcte vergoeding heeft mijn voorganger een goed wetsontwerp voorgelegd aan het federale niveau, wat tot het verenigingswerk heeft geleid. Dat was een sterk instrument voor sportclubs om een beloningsbeleid uit te bouwen naar hun trainers toe. Helaas was men op het federaal niveau er zo enthousiast over, dat men de actieradius ervan sterk heeft verruimd met als gevolg dat men afweek van de oorspronkelijke idee waardoor diverse sociale partners zich ertegen verzetten. Dat heeft aanleiding gegeven tot diverse procedures. Finaal is de sportsector daar het slachtoffer van geworden. Wij benadrukken wél het belang van correcte vergoedingen voor trainers en daarom hebben we een oproep gelanceerd voor een nieuw Onderzoeksplatform Sport. Daarin is ook het thema organisatorische capaciteit van sportorganisaties, tewerkstellingsvormen en vergoedingen in de sportsector opgenomen als een van de drie onderzoekslijnen. Dat zal hopelijk tot nieuwe inzichten en oplossingen leiden, die sportclubs kunnen versterken in hun beleid.
Wat de vierde vraag betreft, lijkt uit dit onderzoek inderdaad dat de overgrote meerderheid van de bevraagde sportfederaties geen actief retentiebeleid voeren. Er zijn wel wat uitzonderingen. Ik verwijs naar Tennis en Padel Vlaanderen die als sportfederatie actief inzet op het tegengaan van de drop-out van sporttrainers en erin is geslaagd een trainerscommunity te creëren en het imago en de waardering van de trainer positief te stimuleren.
Ook binnen de grote projectoproep ‘Meer trainers naar de sport’ waren er heel wat sportfederaties die bewust inzetten op de uitbouw van een retentiebeleid om trainers zo lang mogelijk actief te houden binnen de club- en federatiewerking. Een van de voorbeelden hierin is de Vlaamse Zwemfederatie die, in navolging van Tennis en Padel Vlaanderen, inzet op het imago van de zwemtrainer en het versterken van hun sportclubs op vlak van verbinding en trainersbeleid. Dat zijn goede voorbeelden die we exporteren en communiceren naar andere federaties en clubs.
Vanuit dat oogpunt wordt een nieuwe publicatie voorbereid waarin de inspirerende ideeën en voorbeelden uit het recente sectoroverleg en de projectoproep ‘Meer trainers naar de sport’ zullen worden toegelicht. We proberen de goede praktijken te exporteren. Het was een eenmalige subsidieoproep, maar we proberen er een structureel karakter aan te geven door ze als goede praktijken aan andere federaties en clubs aan te bieden. De publicatie wordt nog deze zomer ter beschikking gesteld en gedeeld met alle partnerorganisaties.
Meer dan ooit is er het besef dat het niet alleen belangrijk is trainers goed op te leiden, maar hen ook te motiveren, te waarderen en te ontzorgen, zodat ze actief blijven in onze sportclubs. Ik kan niet genoeg benadrukken dat zij essentieel zijn, zowel voor de basiswerking, de recreatieve werking, als in het kader van topsport.
De heer Van Dijck heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor dit antwoord. Het stemt positief dat de federaties zelf het initiatief hebben genomen om kritisch naar dit gegeven te kijken. De ondersteuning die wordt gegeven is inderdaad zeer lovenswaardig, want alles staat of valt natuurlijk met de trainers.
Als ik nog eens naar de redenen van uitstap kijk die ik daarstraks al aanhaalde, speelt de druk mee. Wanneer jonge mensen starten met iets, is het volgen van een opleiding op zich een stimulans om ermee door te gaan. Maar ik kan me heel goed inbeelden dat je in onze samenleving soms keuzes moet maken wat je tijdsbesteding betreft. Ik wil opnieuw onderlijnen dat het tweede aspect van uitstroom die lage verloning is. Ik wil eenieder oproepen om binnen de initiatieven naar waardering die in het verleden zijn genomen, sociale afspraken te maken.
We moeten, vooral op federaal niveau, opnieuw het initiatief nemen om ervoor te zorgen dat onze trainers op een fatsoenlijke manier worden gewaardeerd. Zij zijn belangrijk en ze zijn de basis van onze werking. Ik ben ervan overtuigd dat een financiële vergoeding die deftig is geregeld, een bijkomende stimulans kan zijn. Het mag niet de hoofdreden zijn, maar het kan een stimulans zijn om trainer te blijven omdat men financieel een voordeel doet. Laat ons een kat een kat noemen. Dat zou, om trainer te blijven, een heel belangrijk element kunnen zijn. Laat ons allemaal – ik richt me ook tot de andere partijen – dit gegeven opnieuw onder de aandacht brengen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.