Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Maar liefst 29 procent van onze jongeren deed ooit al eens aan zelfverwonding. Dat is meer dan een op de vier. Dat is toch een hard cijfer dat aantoont dat het almaar meer, maar ook almaar jonger gebeurt. Dat blijkt uit jarenlang onderzoek van professor Imke Baetens aan de Vrije Universiteit Brussel (VUB).
De laatste twee jaar nam het zelfverwondingsgedrag toe van 21 tot 29 procent. En het gedrag duikt nu ook op in de lagere school. Bijna de helft van de medewerkers uit de basisschool geeft aan dat ze ooit al in contact kwamen met minstens één leerling die zichzelf verwondt.
Minister, hoe evalueert u deze cijfers en de belangrijkste bevindingen waarvan het onderzoek melding maakt? Wat is daar volgens u de verklaring voor?
Welke maatregelen dringen zich volgens u op? Hoe staat u tegenover het idee om een expertisecentrum rond zelfverwonding, zoals professor Baetens suggereert, in het leven te roepen?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega, dank u wel voor de vraag. Het onderzoek van professor Imke Baetens met betrekking tot zelfverwondend gedrag is al jarenlang een heel belangrijke referentie. Haar expertise vanuit theoretisch oogpunt en vanuit praktijkervaring is zeer relevant om meer inzicht te krijgen in het ontstaan, de prevalentie, de ontwikkeling en de behandeling van zelfverwondend gedrag. Professor Baetens deelt die expertise ook door middel van vorming, publicaties en lezingen. Ze wordt heel vaak geciteerd op de website van ons agentschap Opgroeien. Ze draagt dus eigenlijk bij tot deskundigheidsbevordering bij heel veel zorg- en welzijnsactoren. Ze is ook een hart onder de riem voor de vele jongeren en gezinnen die met dit zelfverwondend gedrag te maken krijgen.
In een recent onderzoek van de VUB, stelt men door middel van bevraging vast dat meer jongeren aangeven dat ze zelfverwondend gedrag stellen en dat de leeftijd waarop men dat uitprobeert, ook een stukje verlaagt. De oorzaak is niet duidelijk, ook voor de professor is de oorzaak niet echt duidelijk. Ze stelt bij bevraging wel vast dat socialemediakanalen belangrijke triggers blijken te zijn voor experimenteergedrag. Ik vind dat erg om te lezen.
Het zijn zorgwekkende vaststellingen die verder onderzoek vragen. Het is moeilijk om op basis van dit onderzoek uitspraken te doen over de globale mentale gezondheid van onze kinderen en jongeren, maar ik blijf uiteraard inzetten op basiszorg, vroeg en nabij, via vroegdetectie, vroeginterventie, pertinent steunen en preventie ten aanzien van kinderen en jongeren, het gezin, maar ook de nabije zorgactoren die hen omringen.
Welke maatregelen dringen zich op? Vanuit Vlaanderen voeren we geen apart of specifiek beleid gericht op de preventie van zelfverwonding. Persoonlijk ben ik ook niet echt een voorstander van een apart expertisecentrum. Wij zetten eigenlijk met de gezondheidsdoelstelling in op een algemeen gezondheidsbeleid waarvan geestelijke gezondheidsbevordering deel uitmaakt. We zetten ook in op suïcidepreventie. Ik vind het wat lastig om dan te zeggen dat we voor iedere geestelijke gezondheidsproblematiek een apart expertisecentrum in het leven roepen. Ik wil wel meer inzetten op preventie bij jongeren en kinderen. Dat is dan het bevorderen van de globale geestelijke gezondheid. Door het versterken van een aantal beschermende factoren, zoals de veerkracht, kunnen we ook het zelfverwondend gedrag een stukje voorkomen.
Ik vind het wel van belang dat de beschikbare kennis wordt opgevolgd en wordt meegenomen binnen de bestaande werkingen. Ik geef een voorbeeldje. Binnen het meer algemene beleid rond ggz (geestelijke gezondheidszorg) en suïcidepreventie is er wel ruimte om tegemoet te komen aan de heel specifieke nood om deskundigheid in het omgaan met jongeren die zelfbeschadigend gedrag stellen bij ouders en hulpverleners te bevorderen. We moeten dat een stukje bevorderen. Daarom is bijvoorbeeld hierrond door onze partnerorganisatie voor suïcidepreventie, het Vlaams Expertisecentrum Suïcidepreventie (VLESP), een brochure vertaald die ontwikkeld werd aan de universiteit van Oxford. De Vlaamse brochure wordt aangeboden op de portaalsite zelfmoord1813.be. Daar zie je ook een factsheet over zelfbeschadigend gedrag.
Binnen het preventieve gezondheidsbeleid vervullen ook de CLB’s een belangrijke rol. Jongeren die zelfbeschadigend gedrag stellen, kunnen bij de CLB’s een vertrouwenspersoon vinden voor veel gezondheidsaspecten, waaronder mentale gezondheid of de zorgen daarrond. Bovendien bieden ook de systematische contacten, waarbij alle jongeren van 3 tot 15 jaar systematisch opgevolgd worden, een mogelijkheid om eventuele mentale problemen of zelfverwondend gedrag vroegtijdig te detecteren.
We hebben ook de Vlaamse Wetenschappelijke Vereniging voor Jeugdgezondheidszorg (VWVJ), onze partnerorganisatie die de CLB’s ondersteunt. Die hebben in samenwerking met professor Baetens een specifieke vorming die ze aanbieden aan CLB-personeel over zelfverwondend gedrag bij jongeren, om het te detecteren en om te kijken of je het bespreekbaar kunt maken.
Ik kan ook nog verwijzen naar Psyche. Daar zet men heel sterk in op het doorbreken van stigma’s en het aanmoedigen om over psychische gezondheidsproblemen te praten, ook via campagnes van Te Gek!?, waarvan we er vorige week een nieuwe gelanceerd hebben. In het najaar gaan we ook een Te Gek?!-spel voorzien.
Zelfverwondend gedrag is symptoomgedrag. Het kan een aantal betekenissen hebben. Een kind of jongere die zelfverwondend gedrag stelt, kan dat om diverse redenen doen. Als men vaststelt, ziet of hoort dat een kind of jongere zichzelf opzettelijk schade toebrengt, is dit niet altijd vanuit dezelfde motivatie of problematiek. Het is dus van belang om er aandacht aan te besteden, zodat de betekenis van dit gedrag kan worden achterhaald. Soms is de motivatie ook eerder onschuldig. Soms ook niet, en dat vraagt eigenlijk gespecialiseerde hulp. We zien trouwens dat zelfverwondend gedrag significant vaker aanwezig is in de bevraging van jongeren die een suïcidepoging ondernamen. Er is ook een speciale leerstoel, ‘Public Mental Health’, die zich heel specifiek daarop gaat focussen.
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Dank u wel.
Er zijn inderdaad heel wat initiatieven, die ik zelf ook ken en die ik alleen maar kan toejuichen. Ik ben ook de laatste om de inspanningen van de minister van Welzijn en de Vlaamse Regering of de complexiteit van deze ggz-problematiek te onderschatten. Ik ben ook niet het type dat mensen zal wijsmaken dat we alles gewoon met een vingerknip opgelost krijgen, maar ik moet wel vaststellen dat die tendensen en die cijfers, ondanks alle inspanningen die we doen en alle initiatieven die er zijn, gewoon niet goed zijn. Er gebeurt heel veel, maar toch lijkt het niet te werken. En dan is de vraag: waar ligt het probleem, hoe komt dat juist? Ligt dat aan een gebrek aan coördinatie? Missen wij bevoegdheden?
We hebben ook de Panoreportage gezien over toxische geheime groepen op sociale media. Hebben we dat alarmsignaal misschien niet voldoende serieus genomen? Hadden we van zelfverwonding misschien een beleidsprioriteit moeten maken? Daar had ik dus graag uw mening over gehoord.
Dan is er nog een tweede luikje dat aansluit op mijn vorig punt, specifiek rond dat expertisecentrum. Ik hoor u zeggen dat u niet echt voorstander bent. Ik ben dat idee op zich wel genegen. Hoe dat juist moet zijn of waar dat ergens geïntegreerd moet worden, dat weet ik ook niet. Maar we zien wel dat de zelfverwondingsproblematiek lijkt te verergeren en dat er volgens professor Baetens ter zake, of toch wat betreft het werkveld, nog heel wat foutieve vooroordelen circuleren over de zelfverwondingsproblematiek. Ik moet ook zeggen dat ik het ten zeerste apprecieer dat professor Baetens uitdrukkelijk uitgesproken heeft dat inzetten op weerbaarheid en veerkracht ontzettend belangrijk is. U weet dat – ik haal dat ook vaak aan – mijn partij daar ook voorstander van is, ondanks dat hier al gesuggereerd werd dat onze jongeren geen kamerplantjes zijn. Absoluut, onze jongeren zijn geen kamerplantjes, maar de wereld is uitdagend, misschien zelfs doordat jongeren altijd, op elk moment van de dag, in contact kunnen staan met van alles en nog wat, nog meer dan vroeger. Er zijn ontzettend veel uitdagingen. Wordt daar volgens u, minister, voldoende op ingezet?
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Minister, twee jaar geleden, op 12 januari 2021, stelde ik dezelfde vraag naar aanleiding van een onderzoek van dezelfde professor Baetens, waaruit bleek dat een op de vijf jongeren aan zelfverwonding doet. Tweeënhalf jaar later is dit cijfer al een op de vier, wat toch wel heel onrustwekkend is.
Minister, nu zien we ook al ouders die met hun kind naar de spoed rijden na een serieuze zelfverwonding, waar ze dadelijk medische hulp krijgen. Die wonde gaan ze dus dadelijk verzorgen, maar daarna staan die ouders met hun kind wel op straat, omdat er geen plaats is om dat kind of die jongere mentaal te helpen. Dat is zeker even belangrijk als het verzorgen van de wonde. Dit zorgt echt wel voor radeloze toestanden, zowel bij de ouders als bij het kind.
Op welke manier kan er volgens u een betere brug gemaakt worden tussen de somatische gezondheidszorg en de ggz?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, dank u wel. Ik heb vaak het gevoel – ik heb het net ook aan mijn raadgever gezegd – dat we inzake ggz nu pas een aantal inzichten extra aan het verwerven zijn. Vergelijk het met een wonde. Een wonde kun je genezen, en dan is de buitenkant hersteld, maar de binnenkant is er natuurlijk ook nog. Ik vind zelf, en ik ben daar elke keer door verrast, dat er ontzettend veel wordt gedaan als het gaat over ggz, met hele boeken met antwoorden op alle vragen die jullie stellen, met heel veel verschillende plaatsen waar van alles gebeurt, maar globaal gezien staan we nog niet zo ver. De aandacht is nog niet zo groot. De bespreekbaarheid is veel, veel kleiner dan als het gaat over andere verwondingen, die je ziet. Ik deel dus de basisvaststellingen. Ik zei daarnet dat ik geen groot voorstander ben van een nieuw instituut, aangezien zelfverwonding één manier is om dingen te uiten en er nog zoveel andere manieren zijn. Ik wil liever niet beginnen te versnipperen over instituten, maar ik vind wel dat de expertise gebundeld moet zijn, dat er een plaats moet zijn waar wie daarmee wordt geconfronteerd, terechtkan met zijn noden. Dat kan niet één persoon of één plaats zijn. Er is nu één professor die baanbrekend werk doet op dat vlak, maar er moeten heel veel mensen zijn die daar ook deskundig in zijn en dat kunnen aanpakken.
Hoe we dat dan verder kunnen begeleiden, dat zullen we ook samen met de professor bekijken. Zij is een autoriteit op dat vlak. Dat heb ik ook gemerkt. Ik zie inderdaad dat de cijfers de voorbije twee jaar niet zijn verbeterd. Onderschat ook niet wat die voorbije twee jaar bestrijken, welke crisissen we hebben meegemaakt. Elke week krijg ik hier vragen, maar we hebben een periode gekend waarin mensen opgesloten zaten, soms mensen met veel kinderen in een klein appartementje en geen manieren meer om zich uit te leven. Onderschat de effecten daarvan niet. Ik wil niet alles daaraan wijten, dat is verkeerd, maar dat was een uitlokkende factor.
De juiste somatische zorg is zeer belangrijk. Op het vlak van suïcidepreventie is er bij de spoeddiensten ook specifieke aandacht voor het goed bespreekbaar maken van pogingen en het leiden naar juiste nazorg. Niet alleen de wondverzorging is van belang, maar ook het toeleiden naar de zorg. Ik besef dat heel, heel goed. Zelfverwonding is een symptoom van iets. De cijfers tonen dat we heel sterk moeten blijven inzetten op algemene geestelijkegezondheidsbevordering. Ik heb in mijn antwoord ook heel expliciet het woord ‘veerkracht’ genoemd. Als je veerkrachtig bent, dan weet je, als je een tegenslag hebt, dat er wel manieren zijn om eruit te raken. Daar moeten we dus op inzetten, maar ook specifiek op suïcidepreventie, aangezien er, zoals ik zei toen ik verwees naar de leerstoel, een heel duidelijke link is tussen zelfverwonding en suïcidepogingen. Het ene hangt heel vaak samen met het andere.
Ik ben ervan overtuigd dat Psyche, onze partnerorganisatie op het vlak van geestelijkegezondheidsbevordering en suïcidepreventie en op het vlak van beeldvorming, een goede basis kan bieden om een sprong voorwaarts te maken wat geestelijke gezondheid betreft.
Wat het werken aan veerkracht betreft, vorige week werd hier de vraag gesteld waarom we de gezondheidsdoelstellingen wijzigen. Wel, werken aan veerkracht is een van die gezondheidsdoelstellingen, aangezien dat natuurlijk erg belangrijk is om je ‘fit in je hoofd’ te voelen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.