Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Verslag
De heer Ronse heeft het woord.
Dit is een heel leuke vraag. Ik ben er opnieuw op gewezen door mijn collega Tijl Rommelaere. Maar ik vind het een heel boeiend thema, want er wordt heel veel gezegd dat digitale platformen zoals Deliveroo en Uber allemaal gangsters zijn die de rechten met de voeten treden, enzovoort, en dat we ze moeten afschaffen.
Wel, er is een enquête geweest via het Belgische statistiekbureau (Statbel) die de situatie van werknemers bij digitale platformen in kaart heeft gebracht, en wat blijkt? Het beeld is minder dramatisch dan wat men soms in de berichtgeving doet uitschijnen. 1,1 procent van de 15- tot 64-jarigen, of 84.000 personen, hebben het afgelopen jaar minstens één uur gewerkt voor een of meerdere klanten via platformen. Het gaat over het leveren van maaltijden, verkopen van goederen, of het leveren van diensten als babysitter of IT’er, of misschien de combinatie, al blijft het allemaal beperkt. In bijna 40 procent van die gevallen gaat het over niet meer dan negen uur per maand. 18 procent werkt meer dan twintig uur per maand. Bijna de helft haalt er minder dan een kwart van het inkomen uit. Opmerkelijk is ook dat meer dan de helft van de platformwerkers minstens een diploma hoger onderwijs heeft. Ik hoop dat alle vakbondsafgevaardigden die zo tegen die platforms zijn, ook massaal deze commissie aan het volgen zijn, en dat Statbelverslag hebben gelezen, want zo slecht zijn die platforms toch niet.
Maar, uiteraard dragen wij geen oogkleppen en moeten we ook kijken naar wat beter kan. En wat kan beter? Statbel zegt dat de meeste werknemers weinig sociale bescherming hebben. Iets meer dan helft is niet verzekerd tegen een arbeidsongeval, 65,8 procent krijgt bij ziekte geen uitkering en 72,5 procent is niet verzekerd tegen werkloosheid. Vier op de tien werknemers worden nergens tegen beschermd. Daar moeten we uiteraard wel iets aan doen en vandaar een aantal vragen.
Ten eerste, de klassieker der klassiekers, welke lessen trekt u uit deze enquête?
Dan gaan we uiteraard wat dieper. De cijfers zijn geconsolideerd op de drie gewesten. Helaas wonen we nog niet in een onafhankelijke mooie Vlaamse republiek, maar wel bijna – en collega Ongena, u kunt ons daar ook een handje bij helpen. (Opmerkingen van minister Jo Brouns)
Neen, neen, we willen Limburg niet verliezen. (Opmerkingen)
Neen, sorry, ik ben niet voor een onafhankelijk West-Vlaanderen, het moet een onafhankelijk Vlaanderen zijn, we mogen Limburg niet verliezen want elke republiek heeft toch een minder ontwikkelde regio nodig. (Opmerkingen)
Ik ga dat nog eens herhalen, minister. De reden waarom ik niet voor een onafhankelijk West-Vlaanderen ben, is omdat elke zichzelf respecterende republiek een minder ontwikkelde regio nodig heeft, dus ik zou Limburg niet willen verliezen. (Opmerkingen van minister Jo Brouns)
Ronse zou uiteraard de hoofdstad worden van de Vlaamse republiek, niet alleen omwille van de naam, maar ook omdat de meest geniale fractiemedewerker ooit, Tijl Rommelaere, daar is gevestigd.
Maar goed, ik richt de aandacht weer op de vragen. Eigenlijk was de tweede deelvraag of er specifieke kenmerken waren voor Vlaanderen in die Statbelenquête.
De enquête van Statbel schetst een zeer genuanceerd beeld. Toch stellen we vast dat vier op de tien geen bescherming genieten. In sommige gevallen, bijvoorbeeld als je enkele uren babysit op een platform, is dat inderdaad verklaarbaar. Als je een paar uurtjes moet gaan babysitten, dan moet je niet meteen een verzekering tegen arbeidsongevallen nemen. Maar voor anderen is dat niet verklaarbaar. Hoe kun je een onderscheid maken tussen medewerkers? Ik zeg maar iets, door bijvoorbeeld vanaf een bepaalde hoeveelheid tijd en uren dat je steekt in zo’n platformeconomie, je wel gaat naar een bescherming, maar als je eronder valt niet.
Het is vooral federale materie, dat geef ik toe. Maar Vlaanderen kan wel een sensibiliserende rol opnemen om werknemers voldoende in te lichten over het statuut. Welke initiatieven neemt u daarvoor, minister?
Hoe gaat VDAB aan de slag met de jobs van digitale platformen? Komen die ook in aanmerking voor het traject naar duurzaam werk?
Minister Brouns heeft het woord.
Dank u wel, collega. Eerst en vooral wil ik als disclaimer al meegeven dat het gaat om een pilootenquête van Statbel, gekoppeld aan een enquête naar arbeidskrachten en in kaart gebracht aan de hand van een beperkte steekproef. Desalniettemin is het inderdaad een goede zaak dat de platformeconomie in Vlaanderen en België voor de eerste keer via Statbel werd onderzocht.
Platformen zijn de laatste jaren een deel geworden van meerdere economische activiteiten, zoals taxiverplaatsingen – denk aan Uber –, het boeken van een verblijf met bijvoorbeeld Airbnb, of horeca met hulp van bijvoorbeeld Deliveroo. We maken er bijna allemaal gebruik van, maar het is voor velen onduidelijk wat de impact is op onze arbeidsmarkt en in welke arbeidsomstandigheden platformwerkers werken.
Uit de pilootenquête van Statbel – nogmaals, op basis van steekproefgegevens – blijkt dat ongeveer 84.000 mensen werken voor een of meer digitale platformen. 52 procent hiervan woont in het Vlaamse Gewest, wat neerkomt op 43.800 personen. Het is dus een beperkte groep. Interessant wordt het als we naar het profiel van deze mensen kijken. We zien een oververtegenwoordiging van hooggeschoolden. Meer dan 54 procent heeft ministens een diploma hoger onderwijs en ongeveer 90 procent is werkend of student.
Wat betreft eventuele specifieke kenmerken voor Vlaanderen is op dit moment enkel de informatie over het totaal aantal platformwerkers beschikbaar op gewestelijk niveau. 52 procent van de platformwerkers woont in Vlaanderen, wat neerkomt op 43.800 personen. Dat is een lichte ondervertegenwoordiging ten opzichte van de totale tewerkstelling, waar Vlamingen 61 procent van de jobs invullen.
U vroeg ook naar de sociale bescherming van deze mensen. Statbel heeft het onderscheid gemaakt tussen verschillende oorsprongen van sociale bescherming bij platformwerkers. Een aandeel van de platformwerkers combineert het platformwerk met een andere job. Zo stelt Statbel inderdaad vast dat 34,2 procent toegang heeft tot ziekteverlof, maar slechts 9,3 procent hiervan heeft daar toegang toe via een platform. Bij platformwerkers die toegang hebben tot ziekteverlof, is het dus vaak via een andere job of een andere bron zoals een verzekering. De mate van sociale bescherming hangt dus sterk af van de persoonlijke context: het platform waarop men actief is dan wel of men een andere job heeft.
In uw twee laatste vragen polste u naar welke rol ik als Vlaams minister opneem en hoe VDAB aan de slag gaat met jobs van digitale platformen. Zoals u zelf al aangaf, zijn de regeling rond platformwerk, loons- en arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden, een exclusieve federale bevoegdheid. In de federale arbeidsdeal werden hier dan ook elementen over opgenomen. Ik verwijs naar een weerlegbaar vermoeden van het bestaan van een arbeidsovereenkomst. Dat weerlegbaar vermoeden vind ik een goede zaak, omdat op die manier schrijnende verhalen rond schijnzelfstandigheid kunnen worden aangepakt.
Ook Europees wordt er actie ondernomen. Zo wordt er gewerkt aan een richtlijn over de arbeidsvoorwaarden voor werknemers op digitale platformen. Deze richtlijn werd meer dan een jaar geleden voorgesteld door de Europese Commissie en reeds goedgekeurd door het Europees Parlement. Momenteel ligt de richtlijn bij de Raad, die nog goedkeuring moet geven. Na dat akkoord, waar het Zweeds voorzitterschap naar mijn informatie momenteel grondig rond aan het werken is, zullen de trialoogonderhandelingen over de richtlijn kunnen opstarten.
Op Vlaams niveau worden geen expliciete acties ondernomen voor platformwerkers, maar zij kunnen uiteraard terecht bij VDAB voor inlichtingen over hun mogelijkheden op de arbeidsmarkt. Mensen die als zelfstandige deze activiteiten opnemen, hebben daarenboven toegang tot de verschillende instrumenten en diensten die we via VLAIO verstrekken voor sterker ondernemerschap.
Voor mij is het uitgangspunt duurzame tewerkstelling, en dit in de beste arbeidsomstandigheden en onder goede arbeidsvoorwaarden. Indien wij op de hoogte worden gesteld van inbreuken, nemen wij consequent contact op met de federale inspectie, waar wij zeer goed mee samenwerken.
Wat betreft de omgang van VDAB met jobs van digitale platformen geef ik mee dat elke vacature die wordt gemeld bij VDAB, gelijk wordt behandeld. Jobs voor een korte, bepaalde duur kunnen interessant zijn in afwachting van de opstart van een opleiding of kunnen een opstap zijn naar meer duurzame tewerkstelling. VDAB geeft mee aan werkzoekenden om bij een sollicitatie in gesprek te gaan met de werkgever, onder andere over de arbeidsvoorwaarden. Een werkzoekende kan er altijd voor kiezen om wel of niet in te gaan op een aanbod van een werkgever. In het kader van tewerkstellingsmaatregelen voldoen vacatures van digitale platformen vaak niet aan de vereiste voorwaarden, waardoor ze daar niet voor in aanmerking komen.
De heer Ronse heeft het woord.
Dank u wel, minister, ik begrijp dat u het vooral hebt over een steekproef en een pilootenquête, maar ik hoop dat de resultaten voor alles gelden, want dat zou goed zijn.
U geeft over het statuut aan dat het vooral over federale materie gaat. Als we uit zo’n enquête leren dat veel mensen nauwelijks of niet verzekerd zijn, dan denk ik dat er toch eens moet worden nagedacht over een systeem zodat we dat goed kunnen faciliteren. Dat zal dan eerder federale materie zijn, vrees ik.
De heer Verbeurgt heeft het woord.
Ik sluit aan bij het lofdicht voor de stad Ronse. Sommigen hebben er hun naam aan geleend, anderen wonen erbij. Ik ben er zelf verwekt. Mijn ouders woonden in Ronse, ze hebben elkaar daar leren kennen, dat is een kleine anekdote. Het is trouwens een prachtige stad.
Wat de digitale platformen ter zake betreft, collega Ronse, verraadt uw vraag natuurlijk al een zekere lezing van die platformen. U gaat vrij lang in op de cijfers van mensen die gebruik maken van het digitale platform. U zegt dat die niet de baarlijke duivel zijn, maar dan gaat u nogal snel over het echte probleem van de deelplatformen. U verwees er daarjuist wel naar, maar dat probleem is het gebrek aan sociale bescherming. Ik denk dat we echt wel alle zeilen moeten bijzetten om na te gaan hoe we die sociale bescherming kunnen versterken. Werk is werk. Werk moet dus ook tot rechtenopbouw en sociale bescherming leiden, dat is in dit land een evidentie.
Zoals u zegt, minister, is het natuurlijk voor een groot deel een federale bevoegdheid. Maar ik denk dat het ook belangrijk is dat u – in het kader van uw overleg met uw federale collega – kijkt hoe we daar vanuit Vlaanderen aan kunnen bijdragen. Dan moeten we kijken of het niet mogelijk is om, wanneer bijvoorbeeld misbruiken worden vastgesteld door platformbedrijven, die bedrijven daar stevig voor te sanctioneren.
Minister, we zien inderdaad dat een groot deel van de platformmedewerkers een diploma hoger onderwijs heeft. Ik denk dat dat ons ook brengt tot de problematiek van het stijgende aantal werkstudenten. Ik noem dat een problematiek, omdat dat wijst op steeds meer studenten die nood hebben aan een job tijdens het studeren. Ik denk dat we moeten kijken of het platformwerken in combinatie met studies geen negatieve effecten heeft op de studievoortgang. Misschien kunt u ook eens met uw collega-minister Weyts in detail naar de mogelijke problemen daarvan kijken.
Minister Brouns heeft het woord.
Ik begrijp een aantal opmerkingen, maar het moet natuurlijk binnen onze bevoegdheden blijven, dat weet u. Ik ondersteun de elementen die we daarvoor in de arbeidsdeal hebben afgesproken. Ik ondersteun ook het akkoord dat we daarover in de federale coalitie hebben gevonden. Collega Cindy Franssen werkt daaraan verder in het Europees Parlement.
De heer Ronse heeft het woord.
Ik ben eerst en vooral blij, collega Verbeurgt, dat u verwekt bent, en vooral dat het in een mooie stad als Ronse was.
Ik deel uw mening dat we wat meer voluntaristisch mogen zijn, ook op het Vlaamse niveau, ook al is het een federale bevoegdheid. Wij moeten daar wel aan durven meedenken. Het zijn ook heel veel Vlamingen die op zo’n platform werken. Het zou misschien een leuk idee zijn om een gezamenlijke conceptnota te maken over hoe we dat statuut kunnen versterken of verbeteren. Ik denk altijd heel graag mee over thema’s die de Vlaamse bevoegdheden overstijgen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.