Verslag vergadering Commissie voor Wonen en Onroerend Erfgoed
Vraag om uitleg over het niet behalen van het gewestelijke bindend sociaal objectief tegen 2025
Verslag
Mevrouw Smeyers heeft het woord.
Uit cijfers van Wonen in Vlaanderen blijkt dat 41 van de driehonderd Vlaamse gemeenten meer dan 9 procent sociale huurwoningen op hun grondgebied hebben. Dat is niet zo heel veel. Daarnaast staan er ook nog altijd 182.000 kandidaat-huurders op de wachtlijst voor een sociale woning.
De voorbije maanden hebt u al heel wat initiatieven genomen en alle beschikbare middelen gebruikt om nieuwe pistes te bewandelen om bijkomende sociale woningen te ontwikkelen of te laten ontwikkelen. Ik denk dat we straks nog een vraag hebben over de geconventioneerde huur, wat een van die pistes is. Dat was een titanenwerk, maar daar hebben we met het parlement nu toch de goedkeuring voor gegeven. Maar er zijn ook de vragen over migratie, over gezinsverdunning. Die zorgen ervoor dat de realisatie van sociale woningen en het wegwerken van die wachtlijst altijd weer een uitdaging blijft. Bovendien is het zo dat je het nodige draagvlak bij de bevolking moet creëren en garanderen om die sociale woningen te kunnen realiseren. ‘Draagvlak’ is een woord dat in de politiek heel vaak wordt gebruikt, maar het is wel zo.
Een belangrijk middel om tot meer sociale woningen te komen is alvast het bindend sociaal objectief (BSO). Met dit BSO worden gemeenten die in 2008 minder dan 9 procent aan sociale woningen hadden, ertoe aangemoedigd om meer van die woningen op hun grondgebied te realiseren. Wat dit BSO betreft, lezen wij in uw beleids- en begrotingstoelichting de volgende passus: “In 2022 werd een nieuwe voortgangstoets uitgevoerd. Eind 2022 wordt een mededeling op de Vlaamse Regering gebracht over de indeling van gemeenten in categorieën 1, 2a en 2b. In 2023 kunnen gemeenten die ondergebracht zijn in categorie 2b een overeenkomst sluiten met een of meer woonactoren.” Dat is een systeem dat we eigenlijk vroeger al kenden. “Bij gemeenten die hiertoe niet bereid zijn, zal de minister een overeenkomst sluiten met een sociale woonorganisatie die bereid is om het vereiste sociaal woonaanbod op het grondgebied van die gemeente te realiseren.” Dat is een beetje de stok achter de deur om tot de realisatie van sociale woningen te komen.
Het huidige BSO loopt af op 31 december 2025, dus dat is al in de volgende legislatuur. Maar u zegt dat u uw administratie de opdracht hebt gegeven om al een nieuw initiatief voor de periode 2026-2035 voor te bereiden, en dit te vertalen in een decretaal initiatief.
Minister, we gaan intussen al bijna het laatste jaar van de legislatuur van deze regering in. Kunt u een toelichting geven over hoe u de zaken ziet, en welke initiatieven u nog wilt nemen? Wat wenst u nog te realiseren?
Wat dat BSO betreft, en zeer specifiek de gemeenten die in categorie 2b ondergebracht zijn: kunt u ons al zeggen hoeveel gemeenten er te kennen gegeven hebben die overeenkomst met hun woonactor te willen sluiten?
En wat betreft de passus in uw beleidsnota over de langetermijnvisie: kunt u daar al iets over zeggen, kunt u eventueel al zeggen aan welke initiatieven u denkt, of in welke richting die initiatieven zouden gaan?
De heer Veys heeft het woord.
Een van de eerste vragen die de Vooruitfractie deze legislatuur heeft gesteld – ik denk dat het in oktober 2019 was – ging over dit BSO. We zijn ondertussen 3,5 jaar later, en de situatie is nog niet veel verbeterd. Vandaar deze vraag, die wij u vooral uit bezorgdheid stellen.
De Vlaamse Regering heeft zich ertoe verbonden om in de periode van 1 september 2009 tot eind 2025 het sociaal woonaanbod uit te breiden met 50.000 sociale huurwoningen. Dat was, collega’s, een minimumdoelstelling. Uit de laatste voortgangsmeting blijkt echter dat er sinds 2009 nog maar een goede 30.000 woningen bij zijn gekomen. Zelfs indien het aantal geplande woningen effectief gebouwd wordt – waarvan we, voor alle duidelijkheid, niet zeker zijn dat dat het geval zal zijn – zal het niet lukken om 50.000 woningen, de minimumdoelstelling die Vlaanderen zoveel jaar geleden heeft geformuleerd, te realiseren tegen de deadline. Bijna de helft van de gemeenten volgt het groeipad niet, en belandt dus in categorie 2. Minister, u staat erbij en kijkt ernaar, stellen wij vast.
Als het gaat om de goede leerlingen, gemeenten die veel bouwen en meer doen dan wat het BSO vereist, kiest u voor een stop op de financiering of verhoogt u de drempels om die financiering te kunnen krijgen. Dat gaat over enerzijds gemeenten die een bijkomend sociaal woonconvenant moeten afsluiten en anderzijds gemeenten die de 15 procent hebben bereikt. Daar zegt u dat deze gemeenten niet meer in aanmerking komen voor bijkomende financiering, ook al hebben ze nog een wachtlijst met mensen die recht hebben op een betaalbare sociale woning. Als het gaat om slechte leerlingen, voert u, zo stellen wij in de feiten vast, een beleid van heel veel herkansingen en toch ook wel van wat straffeloosheid. Dat is al sinds het begin van de legislatuur zo en dat gaat duidelijk niet meer veranderen.
We hebben de allerslechtste leerlingen opgelijst, op basis van de voortgangsmeting die uw administratie doet. Ik ga er zo meteen wat dieper op in.
Daarom kunnen we het best het vizier richten op het nieuwe BSO voor steden en gemeenten voor de volgende periode van tien jaar. De nood is hoog, collega’s. Er staan meer dan 180.000 gezinnen op de wachtlijst. Maar dat weten jullie allemaal al, natuurlijk.
Bij de slechte leerlingen steken er enkele gemeenten bovenuit. Het gaat om een vijftiental hardnekkige gemeenten die sinds de start van de voortgangsmetingen – er zijn er sinds 2012 al zes geweest – minstens drie keer in de categorie 2b zijn beland. Wat gebeurt er in de realiteit? De gemeente die in categorie 2 belandt, krijgt formeel van Vlaanderen te horen dat ze het groeipad niet volgt. Dan is het de bedoeling dat die gemeente een plan van aanpak indient. Dan komt ze in categorie 2a of 2b. We zien heel vaak gemeenten die een plan van aanpak indienen en op die manier bij de slechte leerlingen met hoop op remediëring komen, om het in onderwijstermen te zeggen. Ze blijven de volgende voortgangstoets gevrijwaard, maar ze keren de voortgangstoets daarop terug. Ik kan enkel concluderen dat deze gemeenten praat voor de vaak verkopen. Zij zeggen dat er een prioriteit is om op in te zetten, en dat gebeurt dan toch niet.
Er zijn vijftien gemeenten die minstens drie keer in categorie 2b belandden sinds 2012: Ardooie, Brakel, Destelbergen, Galmaarden, Keerbergen, Koksijde, Kortenberg, Kraainem, Lede, Lierde, Linter, Maarkedal, Overijse, Ranst en Sint-Genesius-Rode. Dit zijn gemeenten van uiteenlopende types. Er zitten faciliteitengemeenten bij. Mijn fractie erkent dat dat in de faciliteitengemeenten in de Vlaamse Rand een specifieke uitdaging is. Er zitten gemeenten in van alle provincies: kustgemeenten, landelijke gemeenten, gemeenten dicht bij en ver van een centrumstad.
Ik vrees dat wij enkel maar kunnen concluderen dat politieke onwil om hierop in te zetten, het verzaken aan de plicht die een gemeente heeft om mensen te geven waar ze recht op hebben, de grootste reden is voor het slechte resultaat.
Minister, wanneer komt u met het nieuwe BSO? Wat zal uw doelstelling zijn? U sprak over een verbinding met de woonsurvey in 2019. Wat is daar de stand van zaken in de timing?
Hoe wilt u de wortel hanteren? Hoe wilt u gemeenten stimuleren om in de toekomst meer sociale woningen te realiseren?
Als de wortel niet werkt, moeten we een stok achter de deur houden en hanteren. Dat hebt u in 2019 ook gezegd in uw antwoord. Plant u nog enig initiatief om – ik citeer uw eigen woorden – “rechtstreeks verkozen besturen die enige zeggenschap moeten hebben over hun bevoegdheid binnen de gemeente”, die weigeren hun plicht te doen, in casu het realiseren van betaalbare woningen en het volgen van het BSO, te responsabiliseren?
En als dat niet werkt, komen er dan sancties tegen gemeenten die het groeipad binnen het nieuwe BSO niet volgen? Zo ja, welke? Zo neen, waarom niet?
Welke stappen hebt u of heeft uw administratie sinds 2012 al ondernomen ten aanzien van die vijftien allerslechtste gemeenten? Neemt het beleid een wat bredere periode in ogenschouw? Wordt er enkel geageerd na elke individuele voortgangsmeting?
Welke bijkomende initiatieven zijn genomen om te helpen bij de slechtste leerlingen van de klas, zodat het daar beter vooruitgaat? Had u zelf al contact met de desbetreffende schepencolleges of gemeenteraden?
Er loopt dit jaar een actualisatie. Wat zijn de plannen met betrekking tot huurders die niet reageren? Blijven zij op de wachtlijst staan of zult u hen schrappen? In het verleden zijn in Vlaanderen verschillende methodes gehanteerd. Wat is daar de stand van zaken en hoe zal dat in zijn werk gaan?
Minister Diependaele heeft het woord.
Dank u wel voor de vragen. Een deel van uw vragen heeft betrekking op het huidige BSO en een ander deel op het nieuwe BSO. Ik ga die twee dus uit elkaar trekken, en ik begin met de vragen over het huidige BSO.
Zoals u weet, komen gemeenten die onvoldoende inspanningen leveren terecht in categorie 2b. Er is weliswaar een groot verschil met gemeenten in categorie 2a, zijnde de 135 gemeenten waarover u spreekt, die het groeipad niet volgen, maar wel voldoende inspanningen leveren. Deze 135 gemeenten zetten zich allemaal in voor de realisatie van een bijkomend sociaal woonaanbod.
Volgens de laatste voortgangstoets telt categorie 2b slechts acht gemeenten, dit zijn er vijf minder tegenover de voortgangstoets 2020. De definitieve indeling werd op 7 februari 2023 meegedeeld aan de gemeenten. Die acht gemeenten in 2b dienen uiterlijk op 30 november 2023 een samenwerkingsovereenkomst af te sluiten en kunnen desgewenst om een begeleidingsgesprek verzoeken. Zo’n gesprek staat in functie van de opmaak van een samenwerkingsovereenkomst. Alken en Berlare hebben alvast zo’n gesprek aangevraagd. Dat zal dit voorjaar nog plaatsvinden. De andere zes gemeenten hebben nog even de tijd om desgewenst een begeleidingsgesprek aan te vragen, maar ook om hun samenwerkingsovereenkomst in te dienen. Bovendien sturen we begin november een rappel aan diegenen waarvan we nog niets hoorden.
Indien een gemeente in 2b geen overeenkomst sluit met een sociale woonactor zullen we, conform artikel 2.23, § 2, van de Vlaamse Codex Wonen 2021, optreden. Dat houdt in dat de Vlaamse Regering een overeenkomst afsluit met sociale woonorganisaties om toch het vereiste sociaal woonaanbod op het grondgebied van de gemeente te verwezenlijken. Indien de gemeente dan nog weigert mee te werken met de sociale woonorganisatie, is decretaal bepaald dat elk mogelijk financieel mechanisme kan worden aangewend ter sanctionering van de niet-uitvoering van de gemeentelijke verplichtingen. Ook al ga ik ervan uit dat dit nooit nodig zal zijn, omdat in het verleden geen enkele gemeente ooit aangaf geen samenwerkingsovereenkomst te willen maken, daar heb je toch je stok.
Dan hebt u ook enkele vragen over het nieuwe BSO. Het huidige loopt immers af in 2025. Wat betreft het nieuw BSO is de administratie volop bezig aan de voorbereidingen van de uitwerkingen van een vernieuwde aanpak voor een volgende periode. Zoals al een aantal keer in deze commissie werd meegegeven, kan ik hier momenteel nog niet op vooruitlopen. Ik zal hierover te gepasten tijde verder communiceren en we houden jullie daar uiteraard van op de hoogte.
Tot slot kom ik nog tot de zesde vraag van collega Veys. Omdat op 1 oktober 2023 het centraal inschrijvingsregister (CIR) online komt, zal de actualisering plaatsvinden in het centraal inschrijvingsregister vanaf 1 oktober 2023 tot 28 februari 2024.
De actualisering zal als volgt verlopen. In de eerste plaats zullen de kandidaat-huurders ingeschreven worden in het CIR met een nieuw inschrijvingsdossier. Hiervan zullen de kandidaten via hun woonmaatschappij een inschrijvingsbewijs ontvangen. De kandidaat-huurder moet bevestigen dat hij ingeschreven wil blijven in het CIR en dat zijn gegevens correct en volledig zijn. Dat is belangrijk, enerzijds vanuit GDPR-doeleinden, anderzijds om een correcte toewijzing mogelijk te maken door een woonmaatschappij. De kandidaat kan dit zelfstandig bevestigen via het digitaal dossier in het CIR of schriftelijk aan de woonmaatschappij.
In de tweede plaats zullen we tegelijk de inschrijvingsvoorwaarden nagaan van alle kandidaat-huurders. Samen met het inschrijvingsbewijs zullen sommige kandidaten de boodschap krijgen dat ze aan een of meerdere voorwaarden niet langer voldoen. Die kandidaten moeten tijdig bewijsdocumenten aanleveren waaruit blijkt dat ze toch voldoen.
Uiterlijk op 28 februari 2024 zal de woonmaatschappij de kandidaat-huurders schrappen die niet of niet tijdig hebben gereageerd, niet meer voldoen aan de inschrijvingsvoorwaarden en geen of niet tijdig bewijsdocumenten aanleverden om hun inschrijving te kunnen bevestigen.
Ik wil nog één punt aanhalen. Mijnheer Veys, u haalde op een bepaald moment aan dat het alleen maar kan liggen aan politieke onwil om het BSO te realiseren in een gemeente. Ik ga zeker niet tegenspreken dat dat zo is, maar ik wil ook absoluut de redenen niet daartoe beperken. Nogmaals, er zijn er zeker waar je hen dat kunt verwijten, maar als je alleen al kijkt naar de doorlooptijd van algemene bouwprojecten, niet alleen sociale woningen – maar misschien dat dat bij sociale woningen nog iets erger is dan bij andere projecten, dat denk ik ook, maar dat weet ik niet, het zou kunnen – dan zie je dat het moeilijker en moeilijker wordt om zaken te realiseren in Vlaanderen. Dat heeft natuurlijk zeer veel te maken met bouwprijzen, met de hele brede maatschappelijke consensus over het bewaren van open ruimte. Ook jullie – en ik ook trouwens – staan daarachter. En dat zorgt ervoor dat er natuurlijk veel minder wordt gerealiseerd. Nogmaals, er zullen er zeker zijn waarbij het ligt aan politieke onwil, maar het daartoe verengen zou ook niet correct zijn, en ik denk dat er door sommigen heel wat inspanningen worden geleverd, maar helaas is het moeilijker en moeilijker om die realisaties ook rond te krijgen.
Mevrouw Smeyers heeft het woord.
Minister, dank u wel. Ik heb er alle begrip voor dat u nog niks over de periode na 2025 kunt zeggen. Dat zal dan wel te gepasten tijde op de politieke agenda, of beter gezegd, in de openbaarheid komen. Ik deel uw mening dat dat heel gemakkelijk is.
Mijnheer Veys, in alle rust en sereniteit, men mag dat inderdaad niet alleen aan politieke onwil wijten. We zijn alle twee actief op het lokale terrein. Bij ons was het ook kantje boord met onze categorie. We zaten ook bijna in 2b, terwijl ik toch wel met de hand op het hart durf te zeggen dat ik met enige realiteitszin en met oog voor wat de burger wil, voor het nodige draagvlak, zoek naar een evenwicht in de realisatie van sociale woningen. Als er echter één groot project niet kan doorgaan, en dat is dan middelgroot, gelet op het draagvlak dat je altijd nodig hebt, dan zorgt dat op de teller voor problemen. Zo hebben wij nu twee projecten die on hold staan, maar waarop we wel hadden gerekend voor het realiseren van ons bindend sociaal objectief, en ik kan u zeggen dat het derde eraan komt, met een procedure van openbaar onderzoek waar je nu al de klachten weer naar boven ziet komen. Het is eigenlijk erg om te zeggen, maar het is echt triestig gesteld met de verdraagzaamheid, of er is een verkeerde perceptie van sociaal wonen. We moeten dus met alle mogelijke middelen, beleidsvisies en manieren van bouwen en realiseren zorgen voor een kentering en voor die verdraagzaamheid. We hebben allemaal altijd, los van partijgrenzen, de mond vol van armoedebestrijding, maar dat moet ook wel doorleefd zijn, want het realiseren van sociale woningen is de eerste manier om armoede te bestrijden, en dat stuit soms op verzet, ook ongeacht de politieke visie, bij de burger, wat ik eigenlijk totaal niet begrijp. Er is dus een taak voor ons weggelegd om dat draagvlak te realiseren. Ik heb al een paar keer gezegd dat ik wat dat betreft ook mijn hoop stel op de initiatieven die de minister heeft genomen, zoals de geconventioneerde huur. Ik geloof echt dat een gezonde mix van prijzen binnen een appartementsgebouw – ik stel me daar immers altijd een appartementsgebouw bij voor – zal zorgen voor het nodige draagvlak en het realiseren van het BSO.
De heer Veys heeft het woord.
Collega, bedankt voor de repliek. Minister, bedankt voor de antwoorden. Er is de vaststelling dat het niet goed gaat met het Vlaamse woonbeleid en met de sociale woningbouw. Daar zijn we het over eens. Toch? Niet eens? (Opmerkingen van minister Matthias Diependaele)
Voilà. Precies. Minister, ik vind uw antwoord dat het niet enkel politieke onwil is, toch wat jammer. U bent nu vier jaar bevoegd. Het is al tien jaar dat die gemeenten slag om slinger tot de slechtste behoren. Ik heb u de vraag gesteld welke bijkomende stappen er zijn gezet met betrekking tot die vijftien. U hebt daar nog niet op geantwoord. Ik zou die vraag dus graag opnieuw stellen. Gaat u dat nog doen? Ze waren de voorbije tien jaar al de allerslechtste leerlingen van de klas, of langer, sinds 2010, dus dertien jaar. Ik heb u in 2019 gewaarschuwd dat het niet goed liep met het BSO. Wat hebt u in de tussentijd met die slechtste leerlingen gedaan?
U zegt dat het niet enkel aan politieke onwil kan liggen, dat het ook aan de doorlooptijd van bouwprojecten ligt. Ik denk dat het niet goed zit met die doorlooptijd. Collega Smeyers, ik verdenk u niet van het willen afschuiven van de verantwoordelijkheid van de gemeenten, maar in uw vraagstelling verwees u niet naar de rol die gemeenten spelen bij de sociale woningbouw. Het staat nochtans wel in het onderzoek van het Steunpunt Wonen waarover we het hebben gehad. Het zou aan die doorlooptijd liggen en niet enkel politiek onwil zijn. Op basis van de hoorzitting die we hier elk jaar met de Nationale Bank hebben, stel ik echter vast dat we meer woningen bouwen dan er gezinnen bij komen, maar toch zitten we met die wooncrisis, toch zitten we met een probleem van betaalbaarheid. Minister, dan kan ik enkel maar vaststellen dat er te weinig wordt gedaan, dat er ook wat politieke onwil bij u is om strenger te zijn voor die gemeenten. Dat vind ik dan heel vreemd als we kijken naar het bredere beleid van deze Vlaamse Regering, het beleid van de N-VA. Dat is streng voor sociale huurders. Ik denk dat niemand hier dat zal ontkennen. Jullie zijn ook strenger voor studenten, met het nieuwe decreet: het moet rapper vooruitgaan, in het hoger onderwijs krijgt men minder herkansingen. In het geval van deze gemeenten gaat het echter over twaalf jaar. Er zijn twee verschillende coalities geweest. Dan is het, denk ik, toch geen moment te laat om de conclusie te trekken dat u daar iets meer moet doen. U hebt geantwoord wat dat responsabiliseren betreft. Er is een begeleidingsgesprek. Bent u dan van mening dat die begeleidingsgesprekken volstaan? Waarom hebben die dan nog niet geholpen voor die vijftien slechtste leerlingen op die tien jaar? U zegt financieel te kunnen sanctioneren als men weigert om een plan van aanpak te maken. Dat is dus de stok. Uit de cijfers blijkt echter dat dat plan van aanpak onvoldoende is om ervoor te zorgen dat het terug op de rails komt, dat er wel wordt gebouwd. Bent u dus, fundamenteel, van mening dat dat de beste manier is waarop we dit kunnen oplossen?
Collega Smeyers, wat uw opmerking betreft: ik ben het ermee eens zijn dat het doorleefd moet zijn, dat er draagvlak moet zijn voor die sociale woningbouw. De minister gaf dat ook aan. Minister, ik vind echter oprecht niet dat uw fractie en uw communicatie daar actief aan bijdragen. Kunt u mij eens zeggen hoe u actief hebt bijgedragen tot het creëren van dat draagvlak? De communicatie is telkens dat u strenger zult zijn voor sociale huurders, dat u hen zult controleren. Draagt dat bij tot een draagvlak bij de bevolking? Waarom heeft dat dan nog niet gewerkt? Jullie doen dat nu ook al vier jaar.
Tot slot heb ik nog een technische vraag rond de actualisatie. Hoeveel tijd krijgen de kandidaat-huurders om die documenten te leveren om de toelatingsvoorwaarden te funderen?
Minister Diependaele heeft het woord.
Mijnheer Veys, die laatste vraag moet ik eens nagaan, dat weet ik niet van buiten.
Ja, er is bij mij politieke onwil om lokale besturen te verplichten. We hebben al gezegd dat er wel financieringsmogelijkheden zijn en dergelijke, maar ik vind het niet verklaarbaar dat men een rechtstreeks verkozen politiek orgaan zomaar die plicht zou opleggen. Men kan daar nog een paar andere dingen mee doen, en dat zal moeten worden uitgewerkt in dat nieuwe BSO, hoe men dat eventueel wat meer dwingend kan maken. Het opleggen of verplichten, zoals u bepleit, vind ik niet oké. Als u dat politieke onwil wilt noemen, dan doet u dat maar, maar het is zo. Het gaat niet meer alleen om die vijftien die zijn teruggebracht naar acht. Daar wordt wel degelijk die samenwerkingsovereenkomst mee gesloten. Dat begeleidingsgesprek is ook een opstap of aanleiding daartoe.
U stelt me vragen met betrekking tot het draagvlak. Ik weet dat we daar van mening verschillen. Dat is dan maar zo. Ik ben ervan overtuigd dat het signaal dat we moeten geven aan de rest van Vlaanderen, aan iedereen die bijdraagt en graag solidair is met het systeem van sociale woningen – dat is meer dan 90 procent van de Vlamingen –, is dat wie een sociale woning krijgt, daar echt recht op heeft en nood aan heeft. Dat is ook draagvlak creëren. Ik geloof er niet in om het signaal te geven aan heel Vlaanderen dat zomaar alles en iedereen een sociale woning kan krijgen. Neen, als we mensen vragen om daarmee solidair te zijn en ze zijn daartoe bereid, dan ben ik ervan overtuigd dat die mensen dat willen zijn op voorwaarde dat hun bijdrage, hun solidariteit, gebruikt wordt om mensen te helpen die het effectief nodig hebben. Dat is de reden waarom we een paar maatregelen genomen hebben die ervoor zorgen dat die sociale woningen terechtkomen bij de mensen die er effectief nood aan hebben en er echt recht op hebben. Het is een rechtvaardigheidsinspanning die wij leveren. Ik vind het zeer belangrijk naar die mensen zelf, maar daarnaast moet je aan al die andere Vlamingen die daarvoor bijdragen, kunnen uitleggen dat hun hulp en solidariteit terechtkomt waar dat moet. Dat vind ik een belangrijke bijdrage aan het draagvlak.
Als je jarenlang de vaststelling en mails krijgt dat dat niet zo zou zijn, dat woningen terechtkomen waar ze niet thuishoren, bij mensen die er geen recht op hebben, dan moet je op een bepaald moment inspanningen doen om het tij te keren. Dat is de reden voor die maatregel en voor de communicatie daarrond. Ik heb trouwens altijd elke keer bij alle communicatie daarover, meegegeven dat we werken op twee sporen. Dat is eerst en vooral het vergroten van het aanbod van sociale woningen, en twee ervoor zorgen dat de sociale woningen terechtkomen bij degenen die er recht op hebben en er nood aan hebben. Ik geef altijd die twee pijlers mee. Ik daag u uit om mij het tegendeel te bewijzen. Dat het misschien anders werd overgenomen, is mijn zaak niet. Maar zelfs hier in de plenaire vergadering geef ik altijd die twee pijlers.
Mevrouw Smeyers heeft het woord.
Ik wil nog eens reageren op het verwijt van de heer Veys. Ik leg de nadruk op het rechtvaardigheidsprincipe en de controles op de inkomens en middelen, zodat sociale woningen wel degelijk gaan naar de mensen die er recht op hebben. Dat dit ten koste van het draagvlak zou gaan ... U vraagt waarom er dan niets verandert. Ik vind het te gratuit om te zeggen dat er niets verandert. Er is een voortgangstoets en daaruit blijkt dat het systeem dingen in beweging zet, maar dat het weliswaar te traag gaat. Er is vooruitgang in het aantal woningen, er zijn minder gemeenten die weigeren iets te doen. De hardnekkige moeten we met een stok – de minister spreekt over een stokje, hij wil niet te betuttelend zijn of in de plaats treden van, er is nog altijd die lokale autonomie – achter de deur aanporren. Men kan via andere beleidsnormen dat draagvlak creëren, via de nadruk op het rechtvaardigheidsprincipe de lokale besturen over de streep trekken.
We wachten nu op de reacties van die resterende gemeenten. Dat zal in november duidelijk worden. Dan kunnen we dit debat voortzetten.
De heer Veys heeft het woord.
Dank u, minister, voor de antwoorden.
Ik dacht dat het een plicht was voor de gemeenten om betaalbare woningen te voorzien. U wilt daar geen verplichting van maken, maar in al uw wetteksten en de Codex Wonen, is het al een verplichting. Mijn vraag is hoe u zult nagaan of de gemeenten voldoen aan die verplichting, hoe ze hun plicht waarmaken. Ik denk dat we allemaal een Vlaanderen van rechten en plichten willen. Hoe gaat u dat afdwingen bij die lokale besturen?
U sprak over vijftien slechte leerlingen. Dat hebt u teruggebracht naar acht. Ik heb uitgelegd dat dat gespreid is over de laatste tien jaar. Kunt u zweren dat geen enkele van die zeven andere binnen twee jaar niet terugkeren? Ik betwijfel dat, en u weet dat ook.
U wilt een signaal geven zodat de solidariteit met wie het moeilijk heeft, een draagvlak blijft krijgen. Waar is het signaal dan voor mensen die betwijfelen of al die studiebeurzen wel terecht zijn? Zijn die niet met een omweg verkregen? Heeft iedereen die een verhoogde tegemoetkoming aanvraagt daar wel recht op? U zou een vermogenskadaster kunnen starten om dat goed te kunnen controleren. Als de rechtvaardigheid zo belangrijk is voor iedereen – u weet dat dat mijn kritiek is, u stelt het graag anders voor op Twitter, maar daar komt het op neer –, dan moeten we voor iedereen rechtvaardig zijn. Juist is juist.
Ik vind het vooral zeer betreurenswaardig dat er politieke onwil is bij u om een signaal te geven aan de gemeenten die niet solidair zijn met de andere die hun best doen. Het komt dan op de nek van andere gemeenten. Het is al moeilijker voor alleenstaanden om aan die lokale binding te voldoen omdat ze de hoop opgeven in de vijftien slechte leerlingen en dan maar naar ergens anders gaan, waar ze ook niet aan de bak komen omdat u die socialebindingsregels verstrengd hebt.
Ik heb u in 2019 gevraagd wie bij de slechtste leerlingen zat. Daarnet hebt u dat niet meer vermeld. Het staat nochtans in het regeerakkoord: de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen (VMSW) kan zelf een initiatief nemen in gemeenten waar niets gebeurt. Dat is in nog geen enkele gemeente gebeurd. In vier jaar tijd hebt u dat instrument nog geen enkele keer geactiveerd. Binnen een jaar zijn er verkiezingen. U zult dat in deze legislatuur niet meer doen. Dat, beste collega’s, is een bewijs van politieke onwil.
Ik heb nog een suggestie, minister. Uw fractie en uw partij hebben vaak kritiek op het Europese niveau, maar op één vlak vindt u het heel handig wat zij doen. Zij doen aan ‘naming and shaming’. Je moet met een vergrootglas zoeken naar de voortgangsmeting om te zien welke gemeenten slabakken en niet hun best doen. Daar heb ik een probleem mee. Als het gaat over begrotingstekorten en schuldgraden en de EU maakt een statistiekje, dan pakt u daar graag mee uit. Ik doe een oproep aan u om eens straf te communiceren welke gemeenten geen moeite hebben gedaan in de afgelopen twaalf jaar. Ze zullen dan wel anders piepen. Misschien kan de oppositie in die gemeenten dan ook vragen beginnen te stellen. Dat is de manier om problemen op de agenda te plaatsen. Dat is de manier om politieke wil te tonen om iets op te lossen en te zorgen dat wonen voor iedereen in Vlaanderen betaalbaar wordt.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.