Verslag vergadering Commissie voor Mobiliteit en Openbare Werken
Verslag
De heer Verheyden heeft het woord.
Minister, het loopt blijkbaar niet zo goed met de aanleg van de Hoppinpunten in Vlaanderen. Sedert de lancering van de Hoppinpunten drie jaar geleden blijkt dat van de geplande 1996 Hoppinpunten er amper 65 punten klaar zijn. Dat is slechts 3 procent van het totaal. Nochtans zijn de Hoppinpunten cruciaal voor de modal shift en de uitrol van basisbereikbaarheid waarmee u vanaf 1 juli het tram- en busvervoer in Vlaanderen wilt hervormen. De Hoppinpunten moeten reizigers toestaan om snel over te stappen van trein, tram en/of bus naar bijvoorbeeld deelauto’s, deelfietsen of deelsteps. Ook andere diensten, zoals pakjesautomaten, worden er gecentraliseerd en zijn cruciaal in de nieuwe basisbereikbaarheid.
De trage uitrol ligt volgens de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) vooral aan uw eigen, onduidelijke beleid. Eerder weet u de trage realisaties deels aan de lange procedures met onteigeningen en omgevingsvergunningen, maar tegelijkertijd wees u ook de steden en gemeenten met de vinger omdat die volgens u niet voldoende doen. Twee derde van de mobiliteitsknooppunten moet immers door de lokale besturen zelf worden aangelegd, omdat het gaat om terreinen naast gemeentewegen. Ondertussen blijkt ook dat van de 65 gerealiseerde Hoppinpunten er maar liefst 43 in Leuven staan. Dat betekent dat er de afgelopen drie jaar in de overige 299 Vlaamse gemeenten nauwelijks iets is gebeurd. Toch vinden de steden en gemeenten het veel te gemakkelijk om de lokale besturen als de schuldige aan te wijzen. Ze verwijzen naar uw onduidelijke beleid. Daar komt de kritiek bovenop die ook in de Commissie voor Mobiliteit en Openbare Werken herhaaldelijk werd geuit: er is nog altijd geen duidelijkheid over het vervoer op maat (VoM), de onderste laag van het nieuwe systeem van openbaar vervoer. Net die laag bestaat ook uit de deelsystemen waarin de Hoppinpunten moeten voorzien. De Lijn is verantwoordelijk voor de flexsystemen, de vervoerregio’s voor de deelsystemen. Volgens de steden en gemeenten is het niet duidelijk welke Vlaamse budgetten daartegenover staan. Nochtans vormen die deelsystemen een cruciale schakel bij de uitbouw van de Hoppinpunten.
Daarnaast wordt er volgens de VVSG bij de financiering vanuit Vlaanderen ook geen rekening gehouden met de lokale gang van zaken. Van lokale besturen wordt verwacht dat ze middelen inschrijven, terwijl ze die pas krijgen als de Hoppinpunten worden opgeleverd. Om al die redenen kunnen of willen steden en gemeenten hier niet mee aan de slag.
Minister, wat is uw reactie op de kritiek van de VVSG? Hoe wilt u duidelijkheid scheppen met betrekking tot de opmerking dat het niet duidelijk is welke Vlaamse budgetten er voor de vervoerregio’s rond de deelsystemen beschikbaar zijn? Hebt u begrip voor de vragen rond de financiering van lokale Hoppinpunten? Kunt u de financiering van de Hoppinpunten door de gemeenten verhogen, versnellen? Welke oplossing wilt u de steden en gemeenten aanreiken? Het is duidelijk dat de resterende 1931 te realiseren Hoppinpunten niet tegen 2025, wanneer de basisbereikbaarheid volledig zal zijn geïmplementeerd, zullen worden gerealiseerd. Hoe wilt u alsnog die uitrol versnellen? Is er een actieplan?
Minister Peeters heeft het woord.
Dank u wel voor uw vragen. We lezen inderdaad soms persberichten waarvan we ons afvragen wat er daar gaande is. Ik denk dat ik alleszins nooit heb ontkend dat ik vind dat de uitrol van de Hoppinpunten veel te traag gaat. Dat heb ik, en dat weten alle entiteiten die bezig zijn met basisbereikbaarheid, op vrijwel elke vergadering gezegd. Als de vervoerregioraden ruim 1900 Hoppinpunten selecteren, dan vind ik dat we daar ook werk van moeten maken. U weet dat ik vorig jaar in de zomer het geweer van schouder heb veranderd inzake de uitrol van basisbereikbaarheid. Ik heb niet langer het Departement Mobiliteit en Openbare Werken, maar De Lijn als voortrekker in dezen aangeduid. Ik denk niet echt dat we moeten zeggen wie aan wat schuldig is wat die Hoppinpunten betreft. Daar wil ik alleszins voor passen. Dat de uitrol daarvan te traag verloopt, is alleszins een feit.
Ik heb in de krant gelezen dat de VVSG zou hebben gezegd dat de trage uitrol ligt aan een regelgeving die niet goed is, dat dat de schuldige is. Ik weet niet of de VVSG dat met zoveel woorden heeft gezegd. Alleszins zat de VVSG mee aan tafel bij het opmaken van de besluiten van de Vlaamse Regering. Ze hebben daar ook advies over gegeven wat die Hoppinpunten betreft. Feit is dat de uitrol te traag verloopt en dat twee derde van de Hoppinpunten ten laste van de lokale besturen is. Ik denk dat daar veel meer aspecten spelen dan louter en alleen de regelgeving of dergelijke. Ik hoef heel de gedachtewisseling over de uitrol van basisbereikbaarheid niet over te doen, maar ik verwijs naar het verhaal van de Mobiliteitscentrale, naar de bestekken rond het VoM en dergelijke meer. We hebben daar heel wat problemen gehad. Voor mij is de toekomst belangrijker dan het verleden. We hebben vorig jaar in de zomer het geweer van schouder veranderd. Nu is het zaak om die Hoppinpunten zo snel mogelijk uit te rollen. Dat is ook mijn boodschap aan iedereen, aan de lokale besturen. Zij krijgen 100 procent subsidie voor die lokale Hoppinpunten. Laten we dus met vereende krachten zorgen voor de uitrol van de basisbereikbaarheid en dus ook van die Hoppinpunten. Ik hoor toch ook dat heel veel lokale besturen daar wel enorm welwillend in willen meegaan.
Hoe willen we meer duidelijkheid scheppen over de budgetten voor het vervoer op maat wat de deelsystemen betreft? De budgetten voor het vervoer op maat zijn bekend. Enerzijds hebben we het historische budget van om en bij de 34 miljoen euro. Daar komt een budget van 31 miljoen euro bovenop. In een besluit van de Vlaamse Regering – ik dacht van 2021 – is duidelijk bepaald hoe dat is verdeeld, welke vervoerregioraad welk budget voor vervoer op maat krijgt. Het is de vervoerregioraad zelf die beslist waaraan hij die middelen voor het vervoer op maat besteedt: aan flexsystemen, aan flexplussystemen, aan deelsystemen of wat dan ook. Dat is de autonomie van de vervoerregio’s. Zij weten dus welke budgetten er zijn. Ze weten ook dat De Lijn op dit ogenblik volop bezig is met de verdere uitrol daaromtrent, zeker wat het flexvervoer betreft.
Ik kom dan tot de vragen rond de financiering van de lokale besturen. Ik weet dat er een vraag is wat dat betreft. Nu is de financiering van dien aard dat de betaling volgt zodra het is uitgevoerd en opgeleverd. Ik verneem nu dat het anders stond in een eerste besluit van de Vlaamse Regering, in het begin van deze legislatuur. Dat is aangepast in 2022. Nu wil men dat weer laten aanpassen. Ik sta open voor alle suggesties. Ik vind het alleen vreemd dat die suggesties bij andere gesprekken dan niet op tafel lagen. Soit, mijn bekommernis is vooral de toekomst en ervoor te zorgen dat we de uitrol van de Hoppinpunten zo snel mogelijk kunnen krijgen.
Ik vraag aan het Agentschap Wegen en Verkeer (AWV) om daar zo snel mogelijk voor te zorgen en alle regeldrift die er soms is achterwege te laten. Ik geef een voorbeeld. Op een gegeven moment kwam er de suggestie om voor elke fietsenstalling die er moet komen, toch nog voorafgaandelijk een omgevingsvergunning aan te vragen. Als er ergens een bushalte is en daar wordt een uitbreiding met een fietsenstalling gevraagd, dan denk ik dat men niet gaat beslissen om eerst de doorloopperiode voor een omgevingsvergunning te hebben om te bekijken of dat allemaal wel wenselijk en mogelijk is. Ik denk dat iedereen die lokaal actief is, dat weet. Ik vind dus dat we daar flexibel mee aan de slag mee moeten gaan en zo prioriteit moeten geven aan het uitrollen van zo veel mogelijk Hoppinpunten.
Ik weet dat een aantal instanties ook lange tijd hebben gevraagd te wachten met de Hoppinpunten omdat er nog geen duidelijkheid was over de Hoppinzuil. Ik vind dat allemaal loze argumenten om achterover te leunen. Ik heb meermaals aan onze administratie gezegd dat dat gedaan moet zijn, dat we er snel voor moeten zorgen dat die uitrol kan worden gefaciliteerd en dat ik geen argumenten meer wil horen om een vertraging in te roepen, om geen Hoppinpunt te kunnen faciliteren. Mijn boodschap aan alle wegbeheerders blijft dus dat die Hoppinpunten moeten worden uitgerold. Lokale besturen krijgen een subsidie van 100 procent. Bij AWV weet men ook wat hen te doen staat. Laten we dus zo snel mogelijk werk maken van die Hoppinpunten. Dat is in het belang van de uitrol van basisbereikbaarheid, maar vooral in het belang van de reiziger zelf, die daardoor een veel duidelijker beeld krijgt van hoe het nieuwe plan inzake basisbereikbaarheid eruit gaat zien.
De heer Verheyden heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoord. Het is natuurlijk een beetje vreemd. U zit samen met de VVSG aan tafel en toch is het hen niet duidelijk hoe die regelgeving in elkaar zit. Het is goed dat u blijft openstaan voor suggesties. Ik zou zeggen: ga die communicatie opnieuw zo snel mogelijk opnieuw aan, zodat men duidelijk weet waar men voor staat.
Opvallend is wel dat men in de Leuvense regio heel veel Hoppinpunten heeft gerealiseerd. Bijvoorbeeld in Limburg zijn er momenteel amper vier van de 275 geplande locaties. Ik vraag me af hoe u die significante verschillen tussen die twee regio’s verklaart. Heeft dat dan te maken met de financiering van de betreffende vervoerregio? Die financiering is immers verschillend voor elke vervoerregio. U zei het zelf. Misschien heeft dat daarmee te maken. Dat is mogelijk.
Gemeenten worden inderdaad voor 100 procent gesubsidieerd bij de uitrol van de Hoppinpunten, maar ze moeten dat natuurlijk eerst wel ophoesten. Gemeenten hebben het momenteel budgettair niet altijd even gemakkelijk. Vandaar mijn vraag om ook wat dat betreft de communicatie te stroomlijnen en duidelijkheid te verschaffen. Misschien kan er toch wel al enige incentive worden gegeven zodat bijvoorbeeld al de start van de uitrol van een Hoppinpunt kan worden gerealiseerd, waarna men de rest van het bedrag dan zou krijgen wanneer het Hoppinpunt wordt opgeleverd. Ik denk dat er toch enige stimulansen kunnen worden gegeven om gemeenten aan te zetten tot het realiseren van Hoppinpunten.
Hoe komt het dus dat bepaalde vervoerregio’s veel meer Hoppinpunten hebben gerealiseerd dan andere regio’s, waar dat nauwelijks is gebeurd? Ik verwijs daarbij naar de Leuvense regio. Heeft dat te maken met de vervoerregio’s, of heeft het toch te maken met nog andere facetten?
Mevrouw Robeyns heeft het woord.
Minister, ik hoor u zeggen dat lokale besturen een beetje pragmatisch moeten zijn en niet te veel op allerlei regeltjes moeten wachten en geen afwachtende houding moeten aannemen en aan de slag moeten gaan met die Hoppinpunten. Ik zou u willen vragen om aan uw administratie, aan AWV dezelfde boodschap te geven. Bij mij ligt het Hoppinpunt langs een gewestweg en als wij daar als gemeente naar vragen, dan krijgen we altijd dezelfde boodschap dat ze nog op verschillende zaken aan het wachten zijn. Ook daar komt er dus totaal geen schot in de zaak. Het zijn niet alleen de lokale besturen, maar ook de andere wegbeheerders die, denk ik, een tandje mogen bijsteken.
Minister Peeters heeft het woord.
Ik ga even in op dat laatste. Ik ben het er volkomen mee eens. En als ik het heb over het verhaal van die vergunning, dan ging dat over Hoppinpunt langs de gewestweg. Maar dan kwam er niet zozeer van AWV maar wel van Omgeving de boodschap dat er een vergunning gevraagd moest worden. Ik heb zelf aan mijn lokaal bestuur gevraagd waar onze Hoppinpunten blijven, en daar kwam de Hoppinmanager met de boodschap om nog even te wachten en dat ze nog geen informatie hadden over de Hoppinzuil. Dus dat zijn allemaal argumenten die vandaag niet meer geuit moeten worden. We moeten vooruit en we moeten daar volop in faciliteren. Dat moeten wij als Vlaamse overheid doen, en dan moeten we niet met argumenten komen dat dat of dat niet in orde is. Dat is vooral de boodschap die ik daarmee wil geven.
Ik geef dus echt geen sneer naar de lokale besturen, maar ik vind ook dat men moet ophouden met argumenten zoeken en regeltjes uitvinden om achterover te kunnen leunen en het niet te doen. Als het dan specifiek gaat over de VVSG, dan nodig ik u uit, mijnheer Verheyden, om even op de website van de VVSG zelf te kijken. Zij hebben daar zelf heel het verhaal rond Hoppin uiteengezet en hebben zelf ook mee het webinar ten behoeve van de lokale besturen georganiseerd. Ik denk dus dat in de pers het iet of wat fout verwoord is, dat het niet zozeer gaat over wie we de schuld moeten geven en ook niet over het aanduiden van schuldigen, maar wel vooral over het feit dat twee derde van de Hoppinpunten door lokale besturen wordt beheerd en een derde door AWV. Ik heb AWV opdracht gegeven om daar werk van te maken, en het beter is om daar vandaag dan morgen aan te beginnen. En tegelijkertijd roep ik lokale besturen op om hetzelfde te doen. Maar dan moet er geen Hoppinmanager, vanuit het Departement Mobiliteit en Openbare Werken, gaan zeggen om nog maar even te wachten. Die boodschappen ben ik ook beu. Het is dus geen zaak van een schuldige aan te duiden, maar wel een zaak van de vlucht vooruit.
Ik kreeg zonet ook nog de informatie binnen, specifiek voor mevrouw Robeyns, dat het Hoppinpunt aan de gewestweg op de prioriteitenlijst staat van AWV en sowieso uitgerold zal worden.
Wat is de reden waarom sommige lokale besturen wel aan een aantal Hoppinpunten hebben? Daar is de Leuvense regio inderdaad een goed voorbeeld van. In Maasmechelen, mijn buurgemeente, en ook in Hechtel-Eksel, heeft men ook al de vlucht vooruit genomen, maar het zijn er vandaag nog veel te weinig. Het Leuvense is inderdaad een goed voorbeeld. Zij hebben zelf ook al volop gefaciliteerd. Ze hadden er een aantal in het verleden, maar hebben nadien snel werk gemaakt van dat verhaal van Hoppinpunten. Zij hebben niet gewacht om te kijken wat er überhaupt zou komen qua basisbereikbaarheid. Ik denk dat dat een goede ingesteldheid is. Ik ben blij dat u dat voorbeeld hier ook aanhaalt. Het is sowieso een verhaal dat voor Leuven ook wel duidelijk is, ook wat die subsidieregeling is en hoe zij hun lokale of gewestelijke Hoppinpunten zo snel mogelijk kunnen uitrollen.
Kortom: de toekomst is belangrijker, en ik hoop zo snel mogelijk meer Hoppinpunten te zien en ook die in Wellen formeel te kunnen openen.
De heer Verheyden heeft het woord.
De toekomst is inderdaad belangrijk, want voor een stuk zal de toekomst van basisbereikbaarheid daarmee staan of vallen. Die Hoppinpunten zijn toch wel een van de pijlers van die basisbereikbaarheid. Ik vrees toch wel een beetje dat als er geen betere communicatie en afstemming komt, of het nu om het departement Mobiliteit, de VVSG of de gemeente gaat, het verhaal van de basisbereikbaarheid geen al te beste start zal nemen, met alle gevolgen van dien voor de reiziger, die daarvan de dupe zal zijn. Met ja-neediscussies komen we er niet en met naar elkaar wijzen ook niet. Het is dus inderdaad wel belangrijk dat er dringend duidelijk gecommuniceerd wordt waar het op staat en waar het over gaat, zodat men volop met de uitrol van die Hoppinpunten kan beginnen. Maar zoals gezegd vrees ik dat de uitrol van de 1931 te realiseren Hoppinpunten nog in zijn kinderschoenen zal staan op het moment dat de basisbereikbaarheid in 2025 op kruissnelheid is.
De vraag om uitleg is afgehandeld.