Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
Mevrouw Goeman, we hebben vorige week vrijdag met de commissie kunnen ontdekken hoe goed die cursussen in elkaar zitten.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Voorzitter, het wordt ondertussen een jaarlijkse traditie dat we met het agentschap een gedachtewisseling organiseren over de aanpak van de pijler maatschappelijke oriëntatie. Die was zeer interessant, en ik zal niet ontkennen dat er zeker vooruitgang is geboekt. Ik kon er dit jaar helaas niet bij zijn, maar toen ik de powerpointpresentatie wat nader bekeek, had ik toch nog een aantal bijkomende vragen, waarop ik in deze commissie toch wat dieper wil ingaan, om er zeker van te zijn dat men het aanbod optimaal georganiseerd krijgt voor de doelgroep.
Ik heb nog een aantal heel specifieke bijkomende vragen op basis van de cijfers die ik heb opgevraagd via een schriftelijke vraag. Uit de antwoorden blijkt namelijk dat er voor 996 personen nog altijd geen passend aanbod beschikbaar is. Ik had onder andere een opsplitsing gevraagd volgens de contacttaal van de mensen die geen passend antwoord kregen. Ze moeten die contacttaal zelf aangeven. Voor de grote meerderheid van die personen is dat eigenlijk een veel voorkomende taal, gaat het over Engels, Arabisch, Frans of zelfs Nederlands. Ik begrijp dus niet zo goed waarom er toch nog altijd een duizendtal mensen zitten in de groep waarvoor er geen passend aanbod beschikbaar is, terwijl de talen die zij aangeven als contacttaal nu ook niet van dien aard zijn dat het bijzonder moeilijk is om daar lesgevers voor te vinden. Dat is iets anders dan voor het Farsi – ik zeg maar iets – of minder veel voorkomende talen. Graag had ik dus een woordje uitleg daarover. Waarom wordt de cursus niet aangeboden in de contacttaal als er geen passend aanbod is in de moedertaal?
Wat de groep personen betreft die niet beschikbaar zijn voor de inburgeringscursus: uit de antwoorden die ik kreeg, blijkt dat meer dan de helft van de inburgeraars, 434 op de 743, vooral onbeschikbaar is wegens de combinatie met andere opleidingen of de combinatie met werk. Op zich is het natuurlijk zeer goed dat er mensen zijn die een opleiding aan het volgen zijn of die al onmiddellijk aan het werk zijn, maar natuurlijk is het spijtig dat ze daardoor de cursus maatschappelijke oriëntatie niet zouden volgen. Wat is de verklaring voor het feit dat er nog altijd zo’n grote groep niet beschikbaar is om die redenen? Zijn er geen mogelijkheden om de cursus op het gewenste moment online te volgen? Het is immers toch een heel groot deel van jullie omschakeling dat er een heel groot digitaal aanbod is. Ik begrijp dus niet goed waarom die mensen dat niet online zouden kunnen volgen, gezien de combinatie met andere opleidingen of werk. Worden er ook nog initiatieven genomen om al die redenen van onbeschikbaarheid weg te werken? Ik blijf vinden dat het zeer goed is dat er ook onmiddellijk wordt ingezet op activering. Dat mag echter geen reden zijn om ook geen maatschappelijke oriëntatie te volgen, want dat heeft voor mij een belangrijke meerwaarde an sich.
64 personen geven als reden van onbeschikbaarheid op dat er geen kinderopvang beschikbaar is. Dat is helaas in realiteit vooral nog altijd zo voor vrouwen, die vaak instaan voor de opvang van de kinderen. Dat toont aan dat kinderopvang een belangrijke randvoorwaarde is voor een geslaagd inburgeringstraject. Erkent u dat het wegvallen van het kinderopvangaanbod een van de redenen is waarom mensen het inburgeringstraject niet kunnen volgen en dat dat dus drempelverhogend werkt? Bent u van plan om daar iets aan te doen?
Ik had ook de slaagcijfers opgevraagd over de afgelegde eindtoetsen maatschappelijke oriëntatie. Dat slaagcijfer is heel hoog, 96 procent, maar er zijn nog altijd 337 personen die niet slagen voor hun test. Ik ben vooral benieuwd hoe die niet-geslaagden verder worden opgevolgd.
Minister Somers heeft het woord.
Mevrouw Goeman, dank u wel, en blij u nog eens terug te zien in onze fractie. Wij hebben u allemaal heel hard gemist. (Opmerkingen. Gelach)
We zijn hier stilaan zo naar elkaar toe aan het groeien qua opvattingen dat wij stilaan een fractie worden, de fractie Binnenlands Bestuur. Dan moet de heer Van Rooy natuurlijk nog een deradicaliseringstraject doorlopen, maar hij is onderweg. (Opmerkingen)
U mag die 360 euro aan mij betalen. Ik zorg daar dan wel voor.
Alle gekheid op een stokje, zoals u weet, mevrouw De Vreese, hebben we de wachtlijsten maatschappelijke oriëntatie de voorbije jaren drastisch ingekort. Dat is de afgelopen jaren een heus huzarenstukje geweest. Ook het aandeel inburgeraars die binnen de drie maanden na het inburgeringscontract konden starten met maatschappelijke oriëntatie, is verdubbeld ten aanzien van 2019. Op 27 februari vonden 996 mensen geen passend aanbod. Voor inburgeraars die geen aanbod vinden in hun moedertaal, kiezen we er uiteraard voor om een cursus in de contacttaal aan te bieden. Zoals eerder aangegeven in de commissie is echter niet de taal, maar het niet of minder digitaal vaardig zijn een van de belangrijkste factoren waardoor er voor die mensen geen passend aanbod kon worden gevonden. Voor mensen die niet of minder digitaal vaardig zijn, zijn fysieke lesplaatsen nodig. Daarbij moet rekening worden gehouden met de verspreide leslocaties, talen en lesmomenten. Voor ons is het gemakkelijk om die digitale instrumenten te gebruiken. Die kunnen heel het grondgebied van Vlaanderen bestrijken. Als er sprake is van een wat zeldzamere taal, kunnen mensen van Voeren tot De Panne eigenlijk digitaal in eenzelfde les zitten, maar als je niet digitaal vaardig bent en je hebt een contacttaal, dan ben je opnieuw gebonden aan een redelijke geografische afstand. Ik zeg niet dat dat moet zijn in het dorp waar men woont, maar dat moet een redelijke afstand zijn. Dat is een eerste probleem. Het gaat ook over mensen die wat zwakker staan. Daarom is het belangrijk om hen echt in de juiste cursus te plaatsen. Dat kan soms wat langer duren.
U vroeg naar de redenen waarom personen niet beschikbaar zijn voor de inburgeringscursus. Voor de inburgeraars die door de combinatie werk-opleiding niet beschikbaar zijn, wordt het inburgeringstraject tijdelijk opgeschort. Dat is decretaal bepaald, onder meer voor inburgeraars die werken of studeren en kunnen aantonen dat ze dat werk of die studies niet kunnen combineren met het volgen van inburgering. De inburgeraar moet dat om de zes maanden bewijzen. Dit wordt nu telkens door de agentschappen grondig geëvalueerd.
De digitale cursus maatschappelijke oriëntatie werd afgelopen vrijdag voorgesteld in het nieuwe gebouw van het agentschap. Ook heel de commissie was daarbij uitgenodigd. Met die cursus kunnen we natuurlijk meer doen, hebben we meer mogelijkheden, wordt de combinatie van werk en les volgen gemakkelijker, zal men betere en andere motivaties moeten aandragen om te beweren dat men zelfs die digitale cursus niet kan volgen. We zullen daardoor veel meer op maat kunnen aanbieden. Sommige mensen zijn nu vrijgesteld omdat ze aan het werk zijn, wat we waarderen, want ze werken, ze dragen bij aan onze samenleving en staan in voor hun eigen onderhoud. Dat is een goede zaak. We hebben altijd gezegd dat te zullen opschorten als ze dat goed konden motiveren, maar met een digitaal aanbod maatschappelijke oriëntatie zal men natuurlijk serieuze argumenten moeten hebben voor die opschorting. Het aandeel van mensen die nu zijn vrijgesteld, zal daardoor dus gevoelig dalen, denk ik.
U vroeg of ik erken dat het wegvallen van de kinderopvang voor wie een inburgeringstraject volgt drempelverhogend werkt. Op 27 februari 2023 waren 743 personen geregistreerd als onbeschikbaar, waarvan er 64 aangaven geen kinderopvang te vinden. Het gaat om personen wier inburgeringstraject tijdelijk is opgeschort. Ik wil de cijfers graag in perspectief plaatsen. In 2022 waren 64 personen onbeschikbaar omdat er geen kinderopvang was, maar telden we 10.233 verplichte inburgeraars. Het gaat dus over 0,6 procent. In 2019 waren 91 personen onbeschikbaar wegens geen kinderopvang en waren er 9496 verplichte inburgeraars. Toen was het 0,96 procent, nog altijd een klein cijfer, maar eigenlijk is het aantal nog verder gedaald, zowel in absolute als in relatieve cijfers. U zult me vanzelfsprekend zeggen dat elk van die personen er een te veel is. Ik ga daar onmiddellijk mee akkoord, maar wat zulke zaken betreft, denk ik dat we op een volwassen manier moeten kijken naar de omvang en de uitdaging, en dan is dat cijfer marginaal. Die mensen zijn nooit marginaal en de problematiek is niet marginaal, maar dat is eigenlijk een zeer kleine groep.
Het zorgen voor voldoende flexibele kinderopvangplaatsen is een verantwoordelijkheid van mijn collega-minister Crevits. Zij is bevoegd voor onder meer kinderopvang. Vanuit mijn bevoegdheid zorgen de agentschappen ervoor dat inburgeraars waar nodig worden ondersteund bij de toeleiding naar een geschikte kinderopvang. In veel opvanginitiatieven betalen ouders een inkomenstarief. Ook ouders die een inburgeringstraject volgen, kunnen daarvan gebruikmaken. Daarnaast worden de inburgeraars individueel opgevolgd door de agentschappen in het kader van onderbrekingen wegens geen kinderopvang. Dat is een driemaandelijkse begeleiding, waarbij samen met de inburgeraar wordt gezocht naar mogelijkheden voor opvang.
Dit is dus een heel kleine groep, een groep die de voorbije jaren is gekrompen tot 0,6 procent en die wordt opgevolgd. Om de drie maanden moet worden bekeken of men dat niet kan remediëren. Uw vraag naar flexibele kinderopvang is eigenlijk een vraag aan de collega van Welzijn, mevrouw Crevits.
Er zijn nog altijd 337 inburgeraars die niet slagen voor de eindtoetsen. U vroeg hoe we dat aanpakken. Inburgeraars die niet slagen voor de test maatschappelijke oriëntatie worden eerst uitgenodigd voor een gesprek bij de trajectbegeleider. Daar worden de testresultaten besproken, alsook de oorzaak voor het niet slagen. Er wordt dus feedback gegeven. Op basis van dat gesprek wordt er een aangepaste ondersteuning aangeboden en wordt de inburgeraar opnieuw ingeschreven voor de cursus maatschappelijke oriëntatie, waarna er een nieuwe test volgt. Daarnaast zijn er ook inburgeraars die niet slagen wegens beperkte leercapaciteiten. Indien de leerkracht maatschappelijke oriëntatie of de trajectbeleider dat vermoedt, wordt een commissie beperkte leercapaciteiten bijeengeroepen. Daarin is decretaal voorzien. Als wordt vastgesteld dat iemand zijn uiterste best doet, maar niet beschikt over de nodige leercapaciteiten, kan hij door de commissie worden vrijgesteld van het slagen voor het examen maatschappelijke oriëntatie. Hij krijgt dan geen inburgeringsattest, maar wel een verklaring van geleverde inspanningen, en zoals de andere mensen moet hij de andere onderdelen van het traject wel behalen.
Ik wil daar nog bij zeggen dat ik de slaagpercentages heel hoog en de lat die we legden, niet hoog genoeg vond, zeker met betrekking tot fundamentele waarden en zo verder. We hebben daar in de commissie een paar maanden geleden over gepraat. We hebben afgesproken dat we die lat hoger leggen. Dat zie je aan dit cijfer natuurlijk nog niet, maar volgend jaar of over een half jaar zullen we daar de effecten al van zien. Nogmaals, het is niet mijn ambitie om veel mensen te laten mislukken, maar in dezen zien we heel hoge cijfers in combinatie met heel gemakkelijke slaagcriteria. We hebben dus beslist dat die slaagcriteria strenger moeten, en dat wordt nu uitgerold. Dat komt dan ook later.
Voor mensen die niet slagen, volgt er dus een gesprek, terugkoppeling en een nieuwe inschrijving, met een heel kleine groep mensen die niet in staat zijn als uitzondering. Het is een commissie die daarover oordeelt. Op dat moment krijgen die mensen de facto een vrijstelling.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Ik denk dat niemand kan of wil ontkennen dat er inderdaad een daling is in de wachtlijsten voor mensen die een cursus maatschappelijke oriëntatie moeten volgen. Dat is natuurlijk alleen maar een goede zaak. Dat heeft natuurlijk inderdaad heel veel te maken met het feit dat jullie hebben ingezet op een digitaal aanbod. Wij hebben vanaf het begin gezegd dat dat voor ons een piste was die kon worden bekeken, op voorwaarde dat men zeker voor mensen die digitaal minder geletterd zijn, ook in een fysiek aanbod blijft voorzien. Ik heb zulke digitale cursussen maatschappelijke oriëntatie gevolgd. De interactie is natuurlijk wel compleet anders als je met vijftig voor een scherm zit dan wanneer mensen in een klaslokaal vragen kunnen stellen en iets kunnen bijleren. Bon, ik begrijp dat jullie ook op het aanbieden van fysieke cursussen blijven inzetten, zeker voor de mensen die dat het meest nodig hebben, en dat je er dan natuurlijk ook voor moet zorgen dat het niet te ver van huis is. Wat ik nog altijd niet begrijp, is dat er aan die heel specifieke groep die een contacttaal aangeeft die toch niet zo vergezocht is, niet wordt gevraagd om de cursus maatschappelijke oriëntatie in die contacttaal te volgen, dichter bij huis, in het Engels, in het Arabisch, in het Frans of zelfs in het Nederlands. Waarom gebeurt dat niet? Is dat omdat er geen lesgevers worden gevonden? Ik begrijp nog altijd niet waarom daar geen oplossing voor wordt gezocht.
Ik wist niet of was vergeten dat het moeten volgen van de cursus wordt opgeschort voor wie niet beschikbaar is wegens het volgen van een andere opleiding of de combinatie met werk. Blijft dat dan echter ‘ad aeternam’ opgeschort? Ik neem aan dat die mensen op een bepaald moment toch wel hun cursus moeten volgen, aangezien ze anders hun inburgeringsattest niet kunnen krijgen. Hoe zit dat precies?
Wat de kinderopvang betreft, bedankt om dit in perspectief te plaatsen, maar dat zijn natuurlijk 64 mensen waarvan ik ook vind dat ze absoluut een inburgeringscursus moeten volgen. Het gaat vaak om vrouwen die thuiszitten en voor hun kinderen zorgen, en die idealiter toch ook een inburgeringscursus zouden moeten volgen. U zegt dat het maar een kleine groep is, maar ik begrijp dan niet dat er niet proactief aan oplossingen wordt gewerkt. Zeker voor zo’n kleine groep kan dat toch ook niet zo heel moeilijk zijn. In hoeverre bent u dus ook bereid om zelf samen met het kabinet-Crevits te gaan bekijken of de trajectbegeleiders vanuit het agentschap niet zelf contact kunnen opnemen met Opgroeien, zodat daar voor die 64 binnen hun eigen regio een oplossing wordt gezocht? Mijn vraag is vooral dat u dat zelf zou trekken in plaats van mij gemakshalve door te sturen naar minister Crevits.
Mevrouw De Vreese heeft het woord.
Collega Goeman, dat zijn allemaal interessante vragen. Maar we hebben natuurlijk een hele gedachtewisseling gehad over die wachtlijsten voor de cursus maatschappelijke oriëntatie, en ik zou willen zeggen dat dat inderdaad een interessante discussie was. Maar ik zou bijna durven te zeggen dat het een interessante tête-à-tête was met de minister, want de volledige oppositie was daar afwezig.
U had ook een tweede kans om naar de verdere digitalisering van het traject maatschappelijke oriëntatie te komen kijken. Ere wie ere toekomt: buiten Sam Van Rooy, die hier vandaag ook aanwezig is, naast de drie commissieleden van de N-VA-fractie, was de voltallige oppositie daar opnieuw afwezig. Ik betreur dat echt, want ook voor het debat over de wachtlijsten is het natuurlijk verrijkend dat de oppositie daar aanwezig is, en het debat ook mee voert op dat moment.
Ik heb nog een bijkomend punt, mevrouw Goeman. Ik zou graag hebben dat uw partij zich even druk maakt om de instroom, die op federaal niveau totaal niet gecontroleerd is, waardoor we natuurlijk ook een enorme druk krijgen op de wachtlijsten hier in Vlaanderen, waar wij absoluut werk van maken, en waar de minister ook werk van maakt. Er is al een hele weg afgelegd.
Ik denk, minister, dat de nieuwe werkwijze rond dat passend aanbod een goede aanpak is, dat we inderdaad moeten streven naar een daling van die lijsten, dat we naar een nulpunt moeten streven. Ik zeg niet dat dat haalbaar is, maar we moeten daar het meeste proberen uit te halen.
Die digitalisering is, denk ik, heel belangrijk. We hebben ook gezien dat die digitale cursus nu volledig klaar is om gebruikt te worden. Ik denk ook dat dat in evolutie is, dat dat aangepast zal worden. We krijgen nog eens de kans, denk ik, om dat nog meer in detail te bekijken. Corona heeft daar natuurlijk voor een enorme versnelling gezorgd.
Maar voor onze fractie, minister, moet uw volgende prioriteit zijn om er absoluut voor zorgen dat de rechthebbenden de weg vinden naar de cursus maatschappelijke oriëntatie, zodat we inderdaad de kwaliteit gaan waarborgen, maar dan ook het gevraagde niveau verhogen. Zodat we die verdere digitalisering inderdaad gaan gebruiken, maar er dan ook goed voor moeten zorgen dat die vierde pijler echt wel goed werk levert, en voor ons sociaal weefsel eigenlijk een meerwaarde betekent, maar ook voor de inburgeraar zelf, zodat die twee met elkaar interageren. Ik denk dat het wel degelijk belangrijk is om die mensen ook in de praktijk te leren kennismaken met onze Vlaamse samenleving.
De heer Van Rooy heeft het woord.
Minister, ik zou van de gelegenheid willen gebruikmaken om u nog eens te vragen – ik heb dat al eens gedaan – in hoeverre u bereid bent om het taalniveau ook op te trekken. Dat is nu het taalniveau A2. Bent u bereid, of wat houdt u eventueel tegen, om dat op het taalniveau B1 of zelfs op taalniveau B2 te leggen?
Ik heb het hier nog eens opgezocht: iemand die het taalniveau B2 zou halen, kan bijvoorbeeld het nieuws op televisie zonder hulp begrijpen. Dat is het taalniveau B2. Dat is iemand die een probleem kan uitleggen aan de balie, en een gesprek kan voeren om een oplossing te vinden. Dat is iemand die in een normaal tempo kan spreken, terwijl het op het taalniveau A2 langzaam is. Dan kan iemand een gewone televisie-uitzending niet volgen, en dat lijkt me toch wel aan de lage kant te zijn.
Minister Somers heeft het woord.
Wat dat laatste betreft – omdat ik dat inderdaad een interessante vraag vind –, kan het taalniveau A2 voor mij enkel een startpunt zijn. Wat wij doen met ons inburgeringstraject, is mensen skills, vaardigheden, geven. Maar mensen moeten verder evolueren, en als je de rest van je leven niet verder geraakt dan het taalniveau A2, dan ben ik het met u eens dat dat eigenlijk een onvoldoende kennis is van het Nederlands om optimaal te kunnen functioneren in Vlaanderen.
Dat is trouwens de reden waarom we in ons decreet hadden voorzien dat mensen die na hun inburgeringstraject in de twee daaropvolgende jaren maar zes maanden hebben gewerkt, eigenlijk een hoger taalniveau moeten bereiken, namelijk taalniveau B1. Dat is niet taalniveau B2, maar taalniveau B1, wat opnieuw een stap hoger is.
De motivatie erachter is dubbel – misschien herinnert u zich dat nog. De eerste motivatie houdt verband met waarom die mensen niet hebben gewerkt. Dat is misschien omdat hun Nederlands onvoldoende goed is om een job te vinden. Misschien hebben ze daar een drempel gevonden op de arbeidsmarkt, dus dan gaan we die drempel remediëren.
Een tweede mogelijkheid is dat zij bijvoorbeeld onvoldoende kansen hebben om buitenshuis te komen. Ik denk dan aan een klassiek gezin, waar vrouwen niet dezelfde emancipatie achter de rug hebben als degene die in onze samenleving bestaat. Ook daarnaartoe geeft het kunnen en moeten volgen van een cursus Nederlands B1 hun niet alleen de kans om buitenshuis te komen, maar ook om beter Nederlands te kennen, waardoor hun emancipatiestrijd, het op eigen benen staan, haalbaarder wordt dan wanneer ze de cursus Nederlands A2 hebben gevolgd. Dat waren de twee redenen die we hadden ingeschreven. Vandaag is dat voor die mensen het taalniveau B2.
Persoonlijk is het mijn overtuiging dat we met een open geest moeten kijken of we daar niet met een getrapt systeem moeten werken, waarbij je zegt dat iemand goed bezig is als die het taalniveau A2 behaalt, maar dat we toch nog een extra inspanning vragen in de loop van de komende jaren, in een realistisch tijdstraject. Ik sta daarvoor open, ik heb er weinig taboes rond om daar verder over na te denken.
Ik wil mevrouw De Vreese bedanken voor haar constructieve en positieve tussenkomst, die in lijn ligt met het beleid dat we samen in de regering voeren.
Mevrouw Goeman, ik ben altijd blij als u terug bent, maar vier antwoorden vragen van mij, dat is toch veel, als ik dat mag zeggen.
Eerst en vooral wil ik u toch attent maken op wat we gedaan hebben met het digitaliseren. Eigenlijk hebben we een vijfde pijler aan ons inburgeringsbeleid toegevoegd: het bijbrengen van digitale skills en vaardigheden bij mensen die nieuw zijn in de samenleving.
Herinner u: we hebben die discussie gehad over de Chromebooks. Er was aarzeling over of we die wel in bruikleen zouden geven en zo verder. Eigenlijk geven wij nieuwkomers nog een soort dimensie aan vaardigheden die toelaat om optimaal te functioneren in onze samenleving. Dat zijn die digitale vaardigheden, die digitale skills. Dat is volgens mij iets heel belangrijks om vandaag goed te kunnen functioneren in onze samenleving. We zorgen ervoor dat het geen digibeten zijn, en dat ze daardoor geen achterstand hebben tegenover de rest van de samenleving. Volgens mij is dat een eerste heel belangrijke zaak.
Ten tweede is er het probleem van de mensen op de wachtlijst omdat zij niet digitaal vaardig zijn, en dus fysiek les moeten krijgen in hun contacttaal. Mevrouw Goeman, het probleem is niet dat we dat niet aanbieden, we bieden dat wel aan. Maar natuurlijk is dat moeilijk te organiseren. Als ik morgen zou zeggen dat iedereen, ongeacht waar hij woont in Vlaanderen, les moet komen volgen in Brussel, dan gaat die wachtlijst, denk ik, nog sneller weggewerkt zijn. Maar dat is een keuze die we niet hebben gemaakt. Als je in Koekelare of in Peer woont, is de afstand die je dan moet afleggen om die les in Brussel te volgen, groot, dus die mensen moeten soms iets langer wachten alvorens zij een aanbod krijgen om fysiek les te volgen in hun regio, in hun contacttaal. Dat is de reden.
Het is niet dat we die lessen niet willen aanbieden. Wij zitten onder de duizend mensen op de wachtlijst, we komen van heel ver. We willen – daar ben ik het volledig eens met mevrouw De Vreese – nog meer insnoeren op die wachtlijsten. Er zal altijd wel een wachtlijst zijn, maar we moeten die zo klein mogelijk maken. We hebben daar al een revolutionaire stap vooruit gezet.
Vervolgens, wat de onderbreking van zes maanden betreft waarin mensen een job hebben en die niet kunnen combineren omdat er nog geen digitale lessen zijn: in de toekomst gaat dat anders zijn. Om de zes maanden wordt dat samen met de betrokkene geëvalueerd, door te kijken waar die nu staat, en of die nu opnieuw kan beginnen. Die onderbreking is dus maximaal voor zes maanden, en met het digitale aanbod zullen er veel minder mensen een beroep op de mogelijkheid op onderbreking kunnen of moeten doen.
Wat de kinderopvang betreft, denk ik dat we elkaar daar goed moeten begrijpen: de groep die kinderopvang nodig heeft, is veel groter. Die worden intensief door ons begeleid. We werken daar niet samen met het agentschap hier in Brussel. Onze agentschappen werken samen met de Huizen van het Kind, die zijn veel dichter, veel nabijer. Ze zijn permanent aan het zoeken naar mogelijkheden om die opvang te realiseren. De groep mensen die kinderopvang nodig heeft, is dus veel groter.
Wat we hier zien, is een momentopname van een kleine groep – 0,6 procent nog – die op het moment van de screening, op het moment van de opname, nog geen opvang heeft en waarvoor we daar verder naar zoeken. Dat is een dynamisch gegeven, maar op een bepaald moment neem je een opname. Je ziet natuurlijk niet al degenen waarvoor ondertussen werd gezorgd dat ze kinderopvang hebben. Je ziet alleen diegenen die op dat moment nog geen kinderopvang hebben, en waar verder op wordt gewerkt. Het is dus niet dat we daar passief in zijn, we zijn daar heel intensief mee bezig.
Mevrouw Goeman, ik denk dat ik daarmee uw bijkomende vragen heb beantwoord.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Ik denk dat het heel duidelijk is wat we hier ook altijd gezegd hebben, dat Vooruit grote voorstander is van verplichte inburgering. Los van het feit dat we heel dat betalend maken van het traject een slecht idee vinden, dat volgens ons contraproductief werkt, zijn we er altijd voorstander van geweest om mensen te verplichten een inburgeringstraject te volgen. Daarom vinden we het ook zo belangrijk dat we letterlijk iedereen meekrijgen, alle nieuwkomers die onder de verplichting vallen. Ik denk dat een aantal van de groepen waar ik hier naar heb verwezen, minder evident aansluiting vinden. Ik vind het dus belangrijk om dat te blijven opvolgen.
Ik vind het een beetje jammer hoe mevrouw De Vreese daarop heeft gereageerd. Ik vind dat het aan ons is, als oppositie, om het debat eerlijk te voeren. Ik zal altijd zeggen wat ik positief vind, namelijk dat er naar oplossingen wordt gezocht, ook met zo’n digitaal aanbod. Maar dat is gewoon een beetje spijtig, dat je daar zoiets politieks van probeert te maken. Ik heb me heel erg geëxcuseerd voor mijn afwezigheid de vorige keer, en ik denk dat je veel kunt zeggen over mij, maar niet dat ik geen parlementslid ben die haar werk probeert te doen. Ik kon er die keer gewoon niet bij zijn.
Ik vind het ook een beetje triest dat er dan opnieuw, altijd opnieuw, diezelfde uithalen komen naar de Vivaldiregering. We zitten hier in het Vlaams Parlement, laat ons hier de Vlaamse debatten voeren. Ik denk trouwens ook niet, mevrouw De Vreese, dat de instroom onder Theo Francken zozeer onder controle was, met misschien als uitzondering de mensen die rechtsreeks contact hadden met Melikan Kucam.
Laat ons in het Vlaams Parlement de debatten voeren die hier gevoerd moeten worden. Dit gaat over inburgeringsbeleid. Ik denk dat er een aantal stappen in de goede richting zijn gezet, maar ik denk dat er ook nog grote uitdagingen zijn, en ik zal hier die vragen blijven stellen, zoals de oppositie hoort te doen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.