Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
De heer Van Miert heeft het woord.
Minister, collega’s, mijn vraag sluit aan bij de bespreking van daarnet.
Vorige week konden we in de pers vernemen dat de Algemene Inspectie van de Federale Politie en van de Lokale Politie zich zorgen maakt over de fusiebewegingen en over al wat met regiovorming te maken heeft.
Ze hebben een vrij lijvig rapport, een hele visienota over hoe het samengaan van politiezones er volgens hen in de toekomst moet uitzien en wat de gevolgen zijn van fusies van gemeenten die buiten de bestaande hulpverleningszones vallen.
Er is heel wat ongerustheid bij die algemene inspectie, en daar kan ik begrip voor opbrengen. Die fusies en die regiovorming hebben immers een vrij grote impact. Anderzijds moeten we ook vaststellen dat er op het federale niveau werk wordt gemaakt van een grotere fusie van politiezones.
Enkele maanden geleden heb ik u al eens bevraagd over deze problematiek en de mogelijkheden tot synergie. U gaf toen reeds aan dat u namens de Vlaamse Regering de dialoog met de federale overheid zou opstarten over de afstemming van de regionale afbakeningen.
We weten allemaal dat politie en brandweer niet alleen belangrijke kosten in onze gemeentelijke begrotingen zijn, maar dat ze ook heel belangrijk zijn voor de afbakeningen binnen de regiovorming die er nu vanuit Vlaanderen bestaat.
We begrijpen dat minister Verlinden op het federale niveau helemaal geen voorstander is van een top-downinitiatief, maar wel zal meewerken als er vanuit de lokale besturen concrete vragen komen over een afbakening of alignering van politiezones op de referentiezones.
Minister, wat is de stand van zaken in het overleg, wat zijn de afspraken met het federale niveau over de regionale indelingen, indelingen in hulpverleningszones in verhouding tot onze vastgelegde referentieregio’s?
In welke mate zullen we vanuit Vlaanderen mee onze stempel kunnen drukken bij het inpassen van de politiezones in de bestaande kaders?
Minister Somers heeft het woord.
Collega Van Miert, u stelt een terechte vraag. We hebben het daarover in deze commissie al gehad op 21 maart.
U weet dat ik vorig jaar op 4 mei een overleg had met minister Verlinden over die politie- en hulpverleningszones. Daarna zijn er nog verschillende contacten geweest tussen onze beide kabinetten.
Ik heb hier al aangegeven dat minister Verlinden inderdaad wil meewerken als er een concrete vraag komt van onderuit, vanuit de lokale besturen om een specifieke afbakening te aligneren op de referentieregio’s.
Voor de gemeentefusies weet u dat minister Verlinden de coördinatie op federaal niveau opneemt en dat er een Vlaams-federale werkgroep fusies wordt opgericht. Vorige legislatuur is dat ook zo gebeurd.
Morgen, 10 mei, zit ik met mijn kabinet samen met het kabinet van minister Van Quickenborne om het te hebben over de impact van gemeentefusies en de regiovorming op de gerechtelijke arrondissementen, nog een dimensie waarbij de federale overheid een kaart heeft gemaakt van Vlaanderen.
Daarnaast heeft minister Vandenbroucke, verantwoordelijk voor de volksgezondheid, in een antwoord op mijn brief over de impact van de regiovorming op de netwerken geestelijke gezondheidszorg, mij laten weten dat hij bereid is tot overleg nadat minister Crevits een initiatief genomen heeft over de afstemming van de eerstelijnszones op de referentieregio’s. Minister Crevits heeft laten weten dat ze dit dossier eind juni zal agenderen op de ministerraad. Ook daar zetten we stappen vooruit. Dat is belangrijk: als we die stappen hebben gezet, is collega Vandenbroucke zeker bereid tot overleg. Ik begrijp zijn logica om eerst de zaken op orde te zetten op Vlaams niveau en dan met elkaar te praten.
U vraagt verder naar de betrokkenheid van Vlaanderen bij de opmaak van het kader rond schaalverandering van de politiezones.
Ik wil eerst benadrukken dat er vandaag op federaal niveau al een kader bestaat voor fusies of vrijwillige samensmelting van twee of meer politiezones en voor defusies van politiezones. Concreet worden in dit geval gelijktijdig verscheidene nieuwe politiezones ingericht als gevolg van de splitsing van een of meer gemeentezones.
Vorige legislatuur waren er ook al gemeentefusies die geleid hebben tot wijzigingen van de grenzen van politiezones. Maar in elk van die gevallen bleek de oplossing een fusie van politiezones, niet een defusie. Het kader voor defusies is tot nu toe nog nooit gebruikt. Vorige keer zijn er fusies van politiezones gekomen door gemeentefusies.
Ik geef twee voorbeelden. De fusie van Meeuwen-Gruitrode en Opglabbeek heeft bijvoorbeeld geleid tot de oprichting van politiezone CARMA – een prachtige naam. De politiezone Deinze-Zulte-Lievegem is ook een gevolg van de gelijknamige gemeentefusies.
Het huidige federale kader voor defusies blijkt niet afdoende om de impact te regelen van de lopende gemeentefusietrajecten op de politiezones waarvan de betrokken gemeenten deel uitmaken. Dat blijkt ook uit het rapport van de Algemene Inspectie van de Federale en van de Lokale Politie.
De Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken is op de hoogte van het probleem. Momenteel worden in een werkgroep de mogelijke opties besproken om hieraan tegemoet te komen. Ook het Agentschap Binnenlands Bestuur en de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) worden daarbij betrokken. De werkgroep wil dat kader bijstellen. De werkzaamheden lopen goed, en ik ben ervan overtuigd dat er snel tot een oplossing zal worden gekomen. Die werkzaamheden moeten een kans krijgen. De VVSG en onze eigen administratie zijn daarbij betrokken, en het wordt goed opgevolgd door collega Verlinden. Dat loopt goed.
Dat staat los van de discussie over de opmaak van een kader voor de schaalvergroting van de politiezones. Minister Verlinden heeft onlangs haar toekomstvisie geformuleerd. Ze wil tegen 2030 via vrijwillige politiezonefusies gaan naar zones van minstens vijfhonderd politiemensen, zo’n veertigtal politiezones dus in België. Als ik dat vertaal naar Vlaanderen en die puzzel bekijk, kom je heel dicht bij het aantal dat we vandaag kennen voor referentieregio’s. Het aantal voor Vlaanderen ligt niet ver van die veertig voor België.
Ik heb hier op 21 maart al aangegeven dat ik van mening ben dat een opschaling van politiezones gepaard moet gaan met een opschaling van de lokale besturen die er deel van uitmaken. Die discussie moeten we nu niet hernemen, we hebben dat vorige keer al kunnen aftasten.
Al bij al zitten we in een goede vibe rond die defusieproblematiek.
De heer Van Miert heeft het woord.
Minister, hartelijk dank voor uw antwoord. We zijn de goede weg ingeslagen.
De bezorgdheid van de politiezones en de politiemedewerkers blijft, natuurlijk. We kunnen niet naast de spanningen op het veld van de laatste tijd kijken. Als dit erbovenop komt, zou dat misschien wat te veel zijn en de goede oefeningen die we hier aan het maken zijn, zouden in het gedrang kunnen komen. Daarom wil ik u die vraag stellen.
Minister, ik geloof net als u dat de Vlaamse aanpak en een goede samenwerking met minister Verlinden eerder een goede hefboom zullen zijn en dus beter dan dat beide niveaus elkaar moeten tegenwerken.
Ik begrijp dat er stappen worden gezet. Dat geeft vertrouwen, minister. Ik geloof ook heel sterk dat, als wij de regiovorming tot een goed einde willen brengen, wij de huidige dynamiek vooral moeten behouden en ervoor zorgen dat we de intergemeentelijke samenwerkingen voortdurend proberen in te passen in de kaders die werden gecreëerd. Daarom is dit een heel belangrijke oefening.
De heer Warnez heeft het woord.
Het is het goed recht van de politie om haar zorgen te formuleren, maar de gemeenten zijn de basisbesturen. Als zij veranderen, lijkt het mij heel logisch dat alles wat daarrond hangt van politiezones, hulpverleningszones tot de Vlaamse en intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, zich daaraan aanpassen. Dat gebeurt ook wel.
Ik heb een heel specifieke vraag. U geeft aan dat u in gesprek bent. Zijn dat goede gesprekken? Loopt dat goed? Hebt u de indruk dat er vanuit het federale niveau fusies worden tegengehouden? U zegt dat er knelpunten zijn. Wat zijn die knelpunten exact? Zijn er specifieke indicaties dat de samenwerking met de federale overheid niet goed verloopt en dat de fusies niet goed verlopen?
Verder heb ik nog een tweede vraag. We hebben over de Vlaamse samenwerkingsverbanden gesproken en ook over de federale. Maar ook de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden kunnen vandaag afwijkingen vragen. Ik verwijs naar het ‘pas toe of leg uit’-principe. Hebt u daar al veel aanvragen voor gekregen of is dat eerder beperkt? De aanvragen die gebeuren volgens het ‘pas toe of leg uit’-principe zijn om af te wijken van de referentieregels. Wordt dat al dan niet veelvuldig gebruikt?
Mevrouw Partyka heeft het woord.
Ik ben blij te horen dat de samenwerking met het federale niveau vlot verloopt.
Ik heb een aanvullende vraag. Als er dan toch een werkgroep is met de VVSG, het Agentschap Binnenlands Bestuur en Annelies Verlinden, dan denk ik dat het daarin ook kan gaan over de veiligheidsregio’s en over het afstemmen van de federale wetgeving op een evolutie in Vlaanderen die op federaal niveau misschien minder speelt. Daarover moeten we het een volgende keer dan misschien hebben. Ik verwijs naar de noodplanning die nog altijd op gemeentelijk niveau wordt georganiseerd, wat eigenlijk niet meer van deze tijd is. Als we dat in verschillende samenwerkingsverbanden samen willen doen en nog altijd worden geconfronteerd met wetgeving die ons dwingt om dat op een klein, bestuurlijk niveau van één gemeente te doen, spoort dat niet meer met de situatie van meer gemeenten, politiezones en andere soorten van samenwerkingsverbanden.
Misschien kunnen we ook afstemmen over de veiligheidsregio’s en de federale bevoegdheden die we op Vlaams niveau wat anders zien?
Minister Somers heeft het woord.
We hebben in Vlaanderen met die regiovorming en een herschikking van een aantal zaken een bestuurlijke dynamiek die wat vreemd is aan het federale niveau. Het is onze eigen interne Vlaamse dynamiek. Tot nu toe hebben de ministers die ik spreek, daar een principieel open houding tegenover. Ik durf niet te zeggen of er daardoor geen problemen zullen opduiken, maar principieel is er een open houding. Ik heb daarnet geschetst waar we staan met collega Verlinden. Op dit moment mag ik daar dus positief over spreken.
Zien we hindernissen of problemen? Onze administraties werken goed samen. Op dit moment zijn er geen grote problemen of hindernissen. Wat de administraties daar voorstellen, moet evenwel politiek nog worden gevalideerd. Dan kunnen er misschien nog een aantal zaken opduiken.
U vraagt of er veel vragen tot afwijking zijn. Neen, volgens de informatie waarover wij beschikken, is dat momenteel niet het geval. Dat valt dus heel goed mee. Ik ken één afwijkingsaanvraag voor een afvalintercommunale uit West-Vlaanderen. Voor de rest heb ik geen aanvragen ontvangen. Ik heb hier geen lijst, maar antwoord op basis van de informatie die ik nu on the spot krijg. Die regiovorming is een proces. Sommige mensen hebben daar andere voorstellingen van gemaakt, maar dat proces loopt wel. Het is vooral een bestuurlijke vereenvoudiging. In eerste instantie merken de burgers daar misschien niet veel van, maar het zal wel veel efficiëntiewinsten met zich meebrengen, en onze federale collega’s gedragen zich constructief tegenover wat wij hier aan het doen zijn. Ze hebben hun eigen agenda en hun eigen planning, maar we proberen hen ervan te overtuigen om die zoveel mogelijk af te stemmen op de realiteit op het terrein in Vlaanderen. Dat maakt het voor iedereen gemakkelijker.
Mevrouw Partyka, u stelde een concrete vraag over de veiligheid. We hebben een veiligheidsketen. In de jaren 90 begon men te spreken over de veiligheidsketen die uit vijf stappen bestond: proactief, preventief, repressief, curatief ... . Die keten was toen vooral theoretisch. Op het lokale niveau krijgt die nu hoe langer hoe meer vlees. Er is een noodplanning, preventie wordt steeds belangrijker, net als nazorg, slachtofferhulp, het begeleiden van ex-gedetineerden naar de maatschappij, enzovoort. De lokale besturen zijn met heel veel zaken bezig. Vaak ontsnapt het wat aan de mogelijkheden van zo’n lokaal bestuur en pakken we die zaken intergemeentelijk op regionaal vlak aan. Ik verwijs naar de noodambtenaren. Er is ook een rechtstreekse link met politiezones en brandweerzones. In de mate dat die zaken goed op elkaar afgestemd geraken, is dat beter.
In mijn ideale wereld zouden gerechtelijke arrondissementen zo goed mogelijk moeten samenvallen met een of twee regio’s, zouden politiezones, indien mevrouw Verlinden die wil laten opschalen, worden opgeschaald tot het niveau van regio’s of twee of drie per regio, zodat je een interactief orgaan hebt. Dan komt die hele keten helder in zicht. Dat is wat lokale besturen vragen, zodat ze veel beter kunnen werken.
Dat proces is bezig. Zullen we er tegen 2024 al helemaal geraken? Neen, dat heb ik van in het begin gezegd. Maar als de trein goed bolt, zal die blijven bollen. En zodra de cultuur er is om dat erop af te stemmen, zullen we heel ver geraken.
Mijnheer Van Miert, ik heb via hen ook op uw vraag geantwoord.
En ik heb het antwoord goed gehoord, waarvoor dank.
De vraag om uitleg is afgehandeld.