Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de mogelijke schrapping van uren geschiedenis en aardrijkskunde in het GO!
Verslag
De heer De Gucht heeft het woord.
Minister, een aantal weken geleden werden in de aanloop naar de nieuwe eindtermen en leerplannen de lessentabellen voor het Gemeenschapsonderwijs (GO!) bekendgemaakt. Daaruit bleek dat leerlingen een uurtje minder geschiedenis en aardrijkskunde krijgen. Dat nieuws heeft toch wel enige deining veroorzaakt. 21 leraren geschiedenis vragen, samen met de historici De Wever van de UGent en Van Nieuwenhuyse van de KU Leuven, in een gezamenlijke open brief met aandrang om dat te herbekijken.
“Leraren geschiedenis vragen al lang niet minder, juist méér uren geschiedenis”, schrijven de ondertekenaars. Als je kijkt naar vandaag, een tijd van extremisme, radicalisering, complot- en zwart-witdenken, is aandacht voor geschiedenis inderdaad meer dan nodig. Deze beslissing dreigt vooral een negatieve impact te hebben op de historische kennis en vaardigheden die jongeren met zich meenemen als ze eenmaal de middelbareschoolbanken verlaten. Het vergt namelijk veel tijd en energie om leerlingen historisch te leren denken. Ondertussen is er ook een petitie opgestart om dit terug te draaien, die op 28 februari al meer dan vijfduizend handtekeningen kon verzamelen.
Het GO! reageerde op de commotie door te stellen dat er geen inhouden verloren zullen gaan. Zo kunnen bepaalde thema’s aan bod komen in andere vakken, zoals Nederlands. Ook komen er nieuwe vakken bij, zoals burgerschap. Actuele thema’s zoals democratie horen bij geschiedenis, maar overlappen ook met een vak zoals burgerschap. Historici hebben echter vragen bij het versnipperen van het vak geschiedenis over verschillende vakken.
Minister, ik moet u zeggen dat ik over de hele lijn akkoord ga met de diverse zaken die naar voren zijn gebracht. Ik heb ondertussen, omdat ik daar ook al op een ander moment over heb gecommuniceerd, ook mails gekregen van mensen die stellen dat ik daar op een andere manier naar moet kijken. Dit wordt eigenlijk opgemaakt door onder andere een bepaalde dienst binnen het GO! en staat eigenlijk los van de manier waarop het GO! dat zelf doet. Het is niet zo dat het GO! op een bepaald moment is samengekomen. Dat wordt samengesteld door mensen binnen een dienst zonder dat daar heel veel debat over wordt gevoerd binnen het hele GO!. Ik vind echter dat er zeker niet moet worden gesnoeid in het weten wat en hoe en het plaatsen in een historisch kader. Reken daar nog eens bij dat we levensbeschouwing sowieso gaan afschaffen. Daar zijn we het allemaal over eens. Men zal ook religieuze en levensbeschouwelijke kennis moeten hebben, want dat heeft toch wel een belangrijke impact gehad op onze geschiedenis, en heeft die ook op vandaag en op de toekomst. Ik denk dus dat het heel belangrijk is om een juist historisch kader te hebben, ook om zaken die in het verleden zijn gebeurd, niet te herhalen.
Minister, hoe staat u tegenover de plannen van het GO!, en hoe zult u ervoor zorgen, natuurlijk samen met ons, dat jongeren ook in de toekomst een juist historisch kader krijgen, wat heel belangrijk is om mee te zijn met wat er vandaag gebeurt? Vandaag is immers gevormd door wat er in het verleden is gebeurd.
De heer Rzoska heeft het woord.
Voorzitter, collega De Gucht heeft het probleem al uitstekend geschetst. Enkele weken geleden kwam het nieuws naar buiten van de nieuwe lestabellen van het Gemeenschapsonderwijs. Daaruit blijkt dat er wordt bespaard op de vakken aardrijkskunde en geschiedenis. Iedereen die terugkijkt in het verleden, weet dat het niet de eerste keer is dat die vakken worden geviseerd bij het maken van nieuwe lestabellen.
Deze keer stelt het GO! een verschuiving voor in de derde graad. Voor de doorstroomrichtingen, het vroegere aso, moet de derde graad het met een halfuur minder aardrijkskunde doen. Voor geschiedenis gaat er een uur af, van vier naar drie. Ook in de tweede graad wordt er geschoven met de uren.
Alles heeft te maken met de zogenaamde minimumdoelen, waarin het onder meer gaat over burgerschap, dat in de nieuwe lessentabellen van het GO! een afzonderlijk vak wordt ten koste van uren geschiedenis en aardrijkskunde. Het versterken van competenties inzake Nederlands en wiskunde vind ik zeker en vast te begrijpen. Het is evenwel vreemd, en misschien wel tekenend, dat dan meteen vakken zoals aardrijkskunde en geschiedenis worden geviseerd. Daarmee wordt op zijn minst de indruk gewekt dat ze minder nodig zijn in de ontwikkeling van jongeren. Dat is toch wel een merkwaardige keuze, een heel vreemde ontwikkeling op een moment dat er in Europa opnieuw oorlog is en dat elke dag in de krant kaartjes staan van plekken waar jammer genoeg wordt gevochten, en ook op een moment dat een programma zoals ‘Het verhaal van Vlaanderen’ – zij het dat we over de inhoud daarvan kunnen discussiëren – wekenlang meer dan een miljoen mensen aan het scherm kluisterde.
Minister, vandaar mijn vragen. Wat is uw reactie op het gegeven dat in het GO! mogelijk uren aardrijkskunde en geschiedenis sneuvelen? Is het aangeven van inzichten in het verleden van Vlaanderen en de evoluties in de levensomstandigheden van de mensen die hier wonen en hebben gewoond, geen essentiële opdracht van het onderwijs in Vlaanderen?
Minister Weyts heeft het woord.
U weet dat mijn actieradius, mijn mogelijkheden, mijn bevoegdheden als minister van Onderwijs beperkt zijn door de vrijheid van onderwijs. Het Grondwettelijk Hof kijkt daar soms nogal eens kritisch naar. Dat geldt echter niet alleen voor mij, trouwens. Dat geldt ook voor u. Welke rol hebben wij ter zake als decreetgever of als uitvoerende macht? Wij leggen grosso modo twee zaken vast. Er zijn de eindtermen, die ik zou willen herbenoemen als minimumdoelen, namelijk datgene wat kinderen, jongeren moeten kennen en kunnen. Ik maak niet langer gewag van eindtermen, want dat suggereert bijvoorbeeld dat het daar stopt, dat dat de terminus is. Neen, minimumdoelen. Scholen moeten net de ambitie hebben om voor die kennis de lat hoger te leggen en verder te gaan dan die minimumdoelen. We leggen die vast op basis van de zestien sleutelcompetenties die decretaal zijn vastgelegd.
Een tweede belangrijke bevoegdheid is het vastleggen van het minimum aantal lestijden. In de regelgeving voor het secundair onderwijs is opgenomen dat er minimaal 28 lesuren per week worden gegeven, verspreid over veertig lesweken. In het aso is dat meestal 32 uur, in het tso en het kunstsecundair onderwijs (kso) 34 uur en in het bso 36 uur. Dat komt natuurlijk omdat er naast de algemene vorming ook nog voldoende tijd moet zijn voor het aanleren van een beroep en dus van beroepsvaardigheden.
Het belangrijkste in deze discussie is, denk ik, het eerste element, namelijk het vastleggen van de minimumdoelen. Wat gebeurt er in de praktijk? Die vastgelegde minimumdoelen, dus van wat kinderen en jongeren moeten kennen en kunnen, vertalen onderwijskoepels als een soort dienstverlening in leerplannen en ook in lessenroosters. De scholen zijn echter autonoom. De vrijheid van onderwijs geldt niet voor de koepels. De vrijheid van onderwijs geldt voor de scholen. Zij doen daar dus eigenlijk naar eigen inzicht mee wat zij willen. Ook al beseft men dat niet altijd ten volle, dat is ook altijd een boodschap die we moeten meegeven. De scholen moeten die vrijheid gebruiken om via hun inzichten te komen tot het realiseren van de minimumdoelen. Scholen zijn vrij wat de koppeling van de sleutelcompetenties en de minimumdoelen aan vakken betreft. Daardoor kan het bijvoorbeeld voorkomen dat zij bepaalde minimumdoelen realiseren via een of meerdere vakken, bijvoorbeeld als het gaat over historisch bewustzijn, als het gaat over burgerschap.
Burgerschap is misschien het beste voorbeeld. Sommigen zullen de minimumdoelen die zijn gekoppeld aan die sleutelcompetentie, vertalen in een apart vak burgerschap. De decreetgever, het Vlaams Parlement heeft er trouwens voor gekozen om burgerschap ook mee te nemen in de minimumdoelen. Ik denk dat u het daarover met mij eens zult zijn. Dat gaat over democratische waarden en normen die we ook willen meegeven in ons secundair onderwijs. Men kan burgerschap en de minimumdoelen die daaraan zijn gerelateerd, meegeven in geschiedenis of een ander vak, maar ook in een apart vak. Dat zijn keuzes die de scholen zelf kunnen maken. Men heeft dat in sommige gevallen via de ontworpen lessentabellen gedaan als apart vak, maar, opnieuw, men kan daarin andere keuzes maken. De onderwijsverstrekkers, dus de koepels, zoals het Gemeenschapsonderwijs, bieden die lessentabellen dus louter aan ter ondersteuning van de schoolbesturen. Dat zijn ontwerplessentabellen. Ook Katholiek Onderwijs Vlaanderen doet dat. Men heeft daar al voorlopig lessentabellen bekendgemaakt. Het Gemeenschapsonderwijs heeft er in de communicatie ook op gewezen dat die lessentabellen richtinggevend zijn en dat het elk schoolbestuur vrij staat om die al dan niet te volgen. Ik weet dat de meeste scholen die niet klakkeloos overnemen, maar aanpassen aan hun eigen projecten en inzichten. Ik vind dat we moeten blijven benadrukken dat dat louter suggesties zijn. De scholen gaan daarmee om volgens de eigen inzichten.
Ik denk dat er zich nog een vraagstelling aandient over die eindtermen of minimumdoelen. Vanzelfsprekend bent u het, is het het Vlaams Parlement dat die minimumdoelen finaal vastlegt. Die worden ontwikkeld door de onderwijsverstrekkers zelve, door leerkrachten, door experten, maar finaal is het altijd dit Vlaams Parlement dat daar zijn zegen aan geeft en die al dan niet in gewijzigde vorm goedkeurt. Dat is de enige mogelijkheid die we ter zake hebben. Het geven van een vertaalslag in zowel leerplannen als lessenroosters behoort echter volledig tot de autonomie van elke school.
De heer De Gucht heeft het woord.
Ik betwist ook niet op welke manier dat benaderd moet worden en ik betwist ook niet op welke manier er vandaag inkleuring gegeven wordt aan de vrijheid van onderwijs. Ik maak mij alleen zorgen, niet alleen als politicus, maar in het algemeen als mens, in de communicatie dat men wat minder geschiedenis en aardrijkskunde gaat geven, waarop de redenering volgt dat dat niet betekent dat het niet aan bod komt, want dat kan in de lessen burgerschap en het kan ook nog in de lessen Nederlands. Dan heb ik zoiets van: dan gaan we toch volledig voorbij aan het feit dat we er toch in zouden moeten slagen om elk kind dat in het leerplichtonderwijs zit, in die jaren een historische kennis te laten ontwikkelen. Als je dat verspreid doet, is dat toch bijzonder moeilijk.
Dus ik betwist ook niet wat u naar voren haalt. Mijn punt is gewoon dat het belangrijk is dat wij erop wijzen wat het belang is van die historische kennis, omdat, als je die niet hebt, dat eigenlijk ook de manier waarop je vandaag naar de maatschappij kijkt en naar hoe de maatschappij door bepaalde zaken kan evolueren, onder druk zet. En je ziet dat overal in wereld, en daar heb ik gewoon angst voor. Het is net zo, als het over aardrijkskunde gaat. Je kunt aardrijkskunde benaderen als het vak waarin je leert welke hoofdstad bij welk land hoort, of je kunt aardrijkskunde benaderen als het vak waarin je leert welke impact de klimaatverandering op de wereld heeft. Dat zijn zaken die volgens mij heel belangrijk zijn om mee te geven aan volgende generaties, juist om zich te wapenen en om te weten op welke manier ze kritisch naar die wereld moeten kijken. Ik vind burgerschap heel belangrijk, maar laat mij één ding duidelijk stellen: je kunt waarden en normen maar begrijpen, als je weet welke de problemen zijn op het moment dat die waarden en normen losgelaten worden. Een historische kennis is dus juist ook belangrijk om die waarden en normen te internaliseren en ook uit te dragen in de gemeenschap in het algemeen en ook in de verdere ontwikkeling. Ik denk dat dat dus heel belangrijk is en dat we daar vanuit onze commissie duidelijk op moeten wijzen.
De heer Rzoska heeft het woord.
Minister, ik had uw eerste antwoord eigenlijk verwacht, en u hebt daar natuurlijk een punt. Maar wij zijn ook mensen die in een samenleving staan. In dezen steek ik ook niet weg dat ik daar zelf, als historicus, toch wel met – hoe moet ik het zeggen – zeer veel scepsis naar kijk, omdat het ook niet de eerste keer is. Vandaar dat ik ook dat engagement wel wil opnemen om hier in het parlement, waar we ook een stem hebben, toch een stem aan dat ongenoegen te geven. Dat gaat niet enkel over, zoals collega De Gucht – trouwens terecht – stelt, kijken waar we vandaan komen om te begrijpen waar we vandaag staan en morgen naartoe gaan, maar dat is ook omdat het toch vreemd is, vind ik, dat een koepel die stap zet, in de tijden waarin we vandaag leven. En die zullen er mogen ook nog zijn. Net hetzelfde wat betreft, in mijn ogen, aardrijkskunde.
Oké, ik maak abstractie van mijn eigen situatie, waarbij ik een hele goede leerkracht geschiedenis heb gehad, die mij – hoe moet ik het zeggen – ergens geprikkeld heeft om uiteindelijk die stap te zetten om het ook professioneel te gaan doen. Maar goed, ik kijk het met lede ogen aan en ik hoop … U zegt wel dat die lestabellen richtinggevend zijn, maar u weet ook dat heel veel van die scholen, zelfs al zijn ze autonoom, die lestabellen ook wel volgen, omdat zij vaak ook niet het beleidsvoerend vermogen hebben om andere keuzes te maken. Zij hangen voor een stuk ook af van de koepels om dat te gaan uitrollen.
Dus ik vraag u, misschien eerder als geëngageerd politicus, die in het verleden toch … Ik kan mij een aantal uitspraken van u voor de geest halen, waarbij u toch ook wel misschien aan de grens hebt gelopen van uw bevoegdheid, of er zelfs over bent gegaan. U bent een mens die in de samenleving staat. Ik heb gisteren een heel gepassioneerde, vurige minister van Onderwijs gezien – en in mijn ogen terecht, tussen twee haken –, maar dan hoop ik ook dat u in dezen dezelfde passie aan de dag legt om te zeggen: let op met het afbouwen van uren geschiedenis en aardrijkskunde.
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, ik ben blij dat er hier zoveel aandacht is voor geschiedenis en historiek – ‘Het verhaal van Vlaanderen’, maar dan op school. Misschien had dat gegeven ook meegenomen kunnen worden. In die context verbaasde het ons als N-VA-fractie ook dat het GO! vanuit zijn centrale diensten aangeeft dat het voor hen met minder uren geschiedenis kan.
Wat de minister zegt, is 100 procent juist. Ik denk dat we die oproep allemaal samen moeten uitdragen, collega's, om tegen scholen te zeggen dat ze die vrijheid hebben. Ze hebben die vrijheid. Ze moeten niet alle vakken op een hoopje gooien. Ze moeten niet coachend werken. Ze moeten niet met integrale opdrachten werken. Wij zeggen niet dat alles onderzoekend moet gebeuren. Dat is hun vrijheid. En als zij dus een lessentabel maken met twee uur geschiedenis, een uur aardrijkskunde, een uur chemie, drie uur Nederlands, dan is dat perfect in orde.
Meer zelfs, ik roep die scholen op, als ze dat zouden doen en ze krijgen tegenwerking van hun koepel, om naar het Grondwettelijk Hof te stappen en klacht in te dienen. Want dan wordt hun vrijheid van onderwijs krachtens artikel 24 ingeperkt. En niemand mag dat, ook de koepel niet, ook het net niet, waar men al dan niet vrijwillig bij aangesloten is. Want dat is dan nog het grappige. In andere netten betaalt men lidgeld. En dan krijgt men iets terug waar men het niet mee eens is. In een normale wereld stop je dan met lidgeld te betalen en denk je: “Bij die club wil ik niet horen, want die levert iets waar ik niets mee ben.” Maar als je toch je lidgeld blijft betalen en je blijft toch lid van die club, kun je zeggen dat je dat naast je neerlegt. Minister, het is zeer goed dat u dat nog eens duidt. Misschien moeten we dat ook wel samen uitdragen, collega's, want dat is wel wat wij in decreten schrijven. Dus misschien moeten we dat ook zeggen.
Collega De Gucht, het feit dat het zestien sleutelcompetenties zijn, is een beslissing uit de vorige legislatuur. Ik ga niet wegsteken dat uw partij grote voorstander was om de vakken niet meer te laten bestaan. Als Jo De Ro op één ding heel dikwijls heeft gehamerd, was het dat. Ik geef u dat gewoon mee voor de geschiedenis – om dat woord dan maar te gebruiken – in dezen.
Op de centrale raad van het GO! hebt u eigenlijk geen impact, minister. Die is autonoom. Maar als ik dan kijk naar de samenstelling van die autonome raad, denk ik dat een aantal collega's hier aanwezig daar zeer goede contacten mee hebben. Het staat die centrale raad van het GO! natuurlijk vrij om deze beslissing uit diezelfde diensten naar zich toe te trekken en te zeggen dat hij het daar niet mee eens is. Want de centrale raad is de inrichtende macht. Zij zijn baas. Ook aan de verschillende scholengroepen kunnen ze aangeven dat dit niet is wat zij voorstellen.
Collega’s, in dezen dus absolute steun aan de scholen die hun vrijheid gebruiken om die uren geschiedenis, zoals collega De Gucht dat heel mooi heeft geschetst, werkelijk ingang te laten vinden bij alle leerlingen.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Collega’s, vanuit onze fractie alvast alle sympathie voor de betrokken leerkrachten die dit aan de kaak stellen en die zich zorgen maken over de vakken aardrijkskunde en geschiedenis, maar ook andere vakken die wat minder aan bod komen.
Er zijn inderdaad zestien sleutelcompetenties met eindtermen. En ik kan u geruststellen, minister. In het decreet staat al verwoord dat die eindtermen ook effectief minimumdoelen zijn. Maar wat er ook gebeurt, wat het curriculum ook is, wat de lessentabellen ook mogen zijn, als die richtinggevend zijn … En trouwens, collega’s, in heel veel lessentabellen staat er vrije ruimte, wat wil zeggen dat scholen dat zelf kunnen invullen, naast de richtinggevende lessentabel die ze krijgen van hun koepel of net. Als dat allemaal vast zou liggen, dan nog is het aan de scholen om die eindtermen en die minimumdoelen te halen, minister.
Voor ons is het ongelooflijk belangrijk dat er, naast de aandacht voor Nederlands en wiskunde, ook aandacht is voor die andere sleutelcompetenties. Ik herinner mij heel goed dat ik tijdens de bespreking over de eindtermen, tijdens de coronaperiode, in de grote Koepelzaal, de vraag gesteld heb aan de ontwerpers van de eindtermen en de sleutelcompetenties, of die gelijkwaardig zijn. Dat was ook de manier waarop we het decreet specifiek moesten lezen.
Voor onze fractie is het ook belangrijk dat men binnen de school gaat internaliseren, dat men normen en waarden gaat uitdragen en van daaruit les gaat geven. En dat is net het punt dat een school een school maakt en dat de vrijheid van onderwijs zo specifiek maakt. Heel specifiek denk ik dus dat we scholen moeten wijzen op de mogelijkheden die ze hebben.
Ik heb nog een specifieke vraag, minister. U zegt dat in het Gemeenschapsonderwijs schoolbesturen daarover kunnen beslissen. Maar wie is dan het schoolbestuur in het Gemeenschapsonderwijs? Dat is dan toch de raad waar collega Daniëls het over had? Hoe kunnen scholen daar dan een punt maken?
Minister Weyts heeft het woord.
Voor alle duidelijkheid: historisch bewustzijn vind ik heel belangrijk. Net daarom is er, denk ik, ook het initiatief met betrekking tot de Canon van Vlaanderen, dat ook geestdriftig onthaald is en dat net focust op dat historisch bewustzijn.
Ik kan u wel geruststellen: het is niet mijn indruk, als ik de werkzaamheden van de ontwikkelcommissies – dus diegenen die bezig zijn met de ontwikkeling van de minimumdoelen – bekijk, dat men inzake aardrijkskunde en geschiedenis de lat lager legt. En dat is maar goed ook, net vanwege het belang dat hier ook wordt toegedicht aan geschiedenis.
Maar, met betrekking tot de ontwikkeling van de lessenroosters – als ik dan toch eens de verdediging mag opnemen van diegenen die de moeilijke taak hebben om die lessenroosters te gaan ontwikkelen –, is het natuurlijk een ‘zero-sum game’. Je hebt een beschikbare lestijd: in het aso is dat gangbaar 32 uur, in het tso en het kso 34 uur, in het bso 36 uur. Dat is een zero-sum game: als je iets toevoegt, moet je iets schrappen. En natuurlijk heeft dit Vlaams Parlement in de loop der tijden, maar ook vrij recent, verschillende sleutelcompetenties, en dus kennisvereisten, toegevoegd. Maar dan moet je in de praktijk natuurlijk ook iets gaan schrappen. Ik heb nu in de recente discussie vanuit de notie van de zero-sum game wel meegegeven – ik ben dat ook overeengekomen met onder andere de onderwijsverstrekkers – dat, wanneer je keuzes moet maken, je prioritair moet kiezen voor de essentiële vakken wiskunde en Nederlands. Dat is de afspraak die we gemaakt hebben.
Los daarvan kan ik ten eerste zeggen dat ik niet de indruk heb dat de lat inzake geschiedenis en aardrijkskunde qua kennisvereisten in de ontwikkelcommissies lager wordt gelegd, zeker niet. Maar goed, het zal absoluut naar hier komen. Maar ik snap dat het een ondankbare taak is om toch een suggestie te doen met betrekking tot die lessenroosters. Maar het blijft overeind dat elke school in kwestie volledig autonoom is om met die suggestie in concreto om te gaan. Men kan daar volledig van afwijken. Er is een totale autonomie, er is een vrijheid van onderwijs.
De heer De Gucht heeft het woord.
Ik denk dat ik gezegd heb wat ik daarover te zeggen heb: dat kan allemaal goed zijn. Ik denk alleen dat het belangrijk is dat we juist de boodschap brengen welk belang dit heeft en dat we – hoe die raad ook samengesteld mag zijn, mijnheer Daniëls – vanuit dit parlement – en ook u, als minister – gewoon de boodschap geven dat een goede historische kennis en ook kennis wat betreft het vak aardrijkskunde belangrijk zijn. De communicatie die men daarover vanuit het GO! heeft georganiseerd, welke ook de impact moge zijn op de individuele scholen, heeft naar perceptie van het belang van die vakken, eerlijk gezegd, een bijzonder negatieve invloed gehad.
De heer Rzoska heeft het woord.
Collega’s, ik sluit mij daar graag bij aan. Het doet deugd dat hier vandaag over zo goed als alle fracties heen gezegd is dat historische kennis en historisch bewustzijn essentieel zijn in de ontwikkeling van jonge mensen, net zoals aardrijkskunde. Ik erken dat scholen autonoom zijn en zelf kunnen kiezen. Ik hoop dat ze die autonomie ten volle gaan opzoeken. Maar ik hoop ook dat het GO! geluisterd heeft en zijn lestabellen in die zin misschien nog bijstuurt.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.