Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de resultaten van de peilingproeven Nederlands en wiskunde in de eerste graad van het secundair onderwijs
Vraag om uitleg over de resultaten van de peilingsproeven in het tweede jaar van het secundair onderwijs
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik heb inderdaad een vraag over de peilingsonderzoeken, die toch wel belangrijk zijn voor de onderwijskwaliteit. Collega’s, dit is een belangrijk peilingsonderzoek, waarbij ik over een aantal dingen ‘op mijn gemak’ ben, maar waar ik me over andere zaken echt zorgen maak.
Op 14 december werden de resultaten van het nieuwe peilingsonderzoek naar de eindtermen voor wiskunde en Nederlands in de eerste graad secundair onderwijs voorgesteld door het Steunpunt Toetsontwikkeling en Peilingen (STEP). Voor de eindtermen van het vak wiskunde namen 1654 leerlingen van 53 scholen uit de A-stroom deel aan de peiling. Voor de B-stroom ging het om 2086 leerlingen uit 65 scholen. Voor de eindtermen van het vak Nederlands namen 1520 leerlingen deel, uit 60 scholen in de A-stroom en 4048 leerlingen uit 134 scholen in de B-stroom. Dat zijn dus opvallend meer leerlingen uit de B-stroom dan uit de A-stroom.
Wanneer we kijken naar de algemene resultaten, dan zien we dat de percentages op het behalen van de eindtermen basisgeletterdheid voor Nederlands goed zitten. We zien daar, zeker voor de A-stroom, dat zowel voor luisteren als voor lezen 98 procent gehaald wordt. Ik herhaal nog eens dat het hier over basisgeletterdheid gaat. We gaan er eigenlijk van uit dat basisgeletterdheid bij alle leerlingen bereikt moet worden. Dat hebben we in dit parlement met alle partijen vastgelegd.
Als we echter kijken naar wiskunde, dan zien we lagere percentages, ook in de A-stroom. Getallenleer: 84 procent, meetkunde: 82 procent, metend rekenen: 92 procent. Dat is toch al niet meer dicht bij de honderd procent. Maar als je kijkt in de B-stroom, voor zowel wiskunde als Nederlands, dan komen we percentages tegen zoals 41 procent voor meetkunde, 51 procent voor getallenleer, 59 procent voor metend rekenen en 82 procent voor lezen. Dat is de B-stroom.
Een deel van de verklaring is terug te vinden in de leerlingenkenmerken, maar ook in schoolkenmerken. Zo speelt onder andere de attitude ten opzichte van het Nederlands een rol, maar ook de basisoptie, het al dan niet zittenblijven in het lager onderwijs en dyslexie. Er zijn ook nog een aantal andere factoren die een rol spelen. Ook omgevings- en schoolkenmerken kunnen een invloed hebben op de resultaten.
Voor het feit dat de resultaten in de B-stroom zo laag zijn, is er vooral een relatie met een andere thuistaal dan het Nederlands, of met een leerprobleem. Dat maakt het voor de leerlingen in de B-stroom nog uitdagender om de eindtermen te behalen. Toch mogen we niet op onze lauweren rusten, collega’s, en ‘ça va’ zeggen, want dit gaat over de basisgeletterdheid en niet zozeer over de eindtermen. Het zijn de minimumdoelen.
Hoe reageert u op de resultaten van het peilingsonderzoek? We hebben uiteraard uw reactie in de pers kunnen lezen.
Werden de digitale toetsen afgenomen in de school? Kan het digitaal afnemen een invloed gehad hebben op de testresultaten?
Er is een zeer groot verschil tussen tussen de A-stroom en de B-stroom. Wat is de verklaring voor het feit dat de B-stroom zo laag scoort, terwijl we in die B-stroom eigenlijk net zo hard inzetten op het behalen van die basisgeletterdheid? Daar zit, wat mij betreft, een zekere contradictie in.
Welke verklaringen kunnen er nog gevonden worden, buiten de reeds opgenomen verklaringen, voor het grote verschil tussen de resultaten in de A-stroom en B-stroom? In hoeverre worden deze cijfers beïnvloed door leerlingen die vanuit het vierde of vijfde leerjaar lager onderwijs louter op basis van leeftijd de overstap maken naar het secundair onderwijs in de B-stroom, en die dus bijgevolg hun basisonderwijs niet volledig doorgelopen hebben? Zij missen dus eigenlijk een stukje. Krijgen we dat dan nog dichtgetimmerd in de B-stroom, of blijven we dat verder meeslepen?
In welke mate zult u deze resultaten meenemen bij de ontwikkeling van de nieuwe eindtermen voor de eerste graad, de toekomstige ontwikkeling van de nieuwe eindtermen basisonderwijs en de ontwikkeling van Vlaamse toetsen?
De heer Laeremans heeft het woord.
Dank u wel, collega Daniëls, om mijn inleiding te geven. Dat bespaart mij een hele bladzijde inleiding die eigenlijk over hetzelfde ging. Dus ik ga direct naar de vragen, wat al meer dan voldoende is op dit late uur.
Ten eerste, hoe evalueert u deze resultaten, en ook de verschillen en de verklarende factoren? In hoeverre spelen, volgens u, corona en de daardoor ontstane leerachterstand nog een rol? Leerlingen die in mei 2022 in het tweede middelbaar zaten, zijn in regel die leerlingen die in het zesde leerjaar zaten toen de eerste coronagolf en de grote scholenlockdown plaatsvonden.
Ten tweede zijn deze peilingsproeven ook de eerste leerresultaatsindicatoren sinds de start van de hervorming van het secundair onderwijs vanaf 1 september 2019 en de invoering van de nieuwe eindtermen en basisgeletterdheidsdoelen in die eerste graad. Vallen er uit dit onderzoek volgens u lessen te trekken omtrent die nieuwe eindtermen en basisgeletterdheidsdoelen van de eerste graad?
Ten derde, situeert het grootste probleem, zoals collega Daniëls ook al aangehaald heeft, zich in de B-stroom. Op de huidige opzet van dat onderwijssegment sedert de hervorming klinkt dan ook nogal wat kritiek. Volgens sommigen is dit nu te vaak een vergaarbak van niet-geslaagden uit het basisonderwijs die men toch laat overgaan, met als gevolg dat heel wat leerlingen in de klassen het niveau vierde leerjaar hebben of zelfs niet eens bereiken. Volgens sommigen wordt de B-stroom door de overheid aanzien als een aso-light met een opstroomoptie richting A-stroom als heilige graal, terwijl dat eigenlijk een quasi-utopie is.
Is er volgens u een herziening nodig van de huidige visie op de B-stroom, zoals dat nu de facto wordt gepercipieerd als de reserve-afdeling van de A-stroom, een beetje een A-stroom light, zo je wilt, in plaats van het vroegere idee van een voorbereiding op beroepsonderwijs? Zult u eventueel een diepgaand overleg starten over deze kwestie en de positie van die B-stroom?
Ten vierde toont het peilingsonderzoek opnieuw dat thuis een andere taal spreken dan het Nederlands of Nederlands combineren met een andere taal een negatief effect heeft op de leerresultaten ten opzichte van die groep leerlingen die wel exclusief Nederlands spreken als omgangstaal. Hoe evalueert u deze correlatie?
U hebt natuurlijk al heel wat kruit verschoten, niet in negatieve zin, op de KOALA-test (Kleuteronderwijs Luistervaardigheid), die afgenomen wordt in de derde kleuterklas. Tegen dat die leerlingen in het eerste middelbaar zitten, zijn we minimum vijf jaar verder. Welke initiatieven gaat u nog nemen om op korte termijn de beheersing en vooral het gebruik van het Nederlands te versterken bij leerlingen in dat tussentraject? In de vraag stond het secundair onderwijs, omdat het ook over het eerste en tweede middelbaar gaat, maar het gaat ook over heel die aanloop in het lager onderwijs. Ik denk dan vooral aan spelling, dat toch een beetje het zorgenkind blijft, als je op Twitter of Facebook kijkt hoe slordig mensen spellen. Ik denk dat we ons op dat vlak geen verdere achteruitgang kunnen permitteren.
Ten vijfde blijkt uit het peilingsonderzoek ook een grote correlatie tussen de leerresultaten en de kunde en ervaring van de leraar. Ook wordt hier door experten opnieuw de grote nood aan professionalisering vastgesteld. Hoe zit het met het plan dat u in de praktijk zou willen brengen? Want dat is toch ook wel een grote noodzaak. Wat is daar de stand van zaken?
Ten zesde, wat doen we nu uiteindelijk met al die leerlingen in de B-stroom die zelfs het minimum minimorum, die basisgeletterdheidsdoelen, niet halen? Velen onder hen krijgen inderdaad een A-attest van de delibererende klassenraad op het einde van de eerste graad. Maar indien de klassenraad dat niet doet, dan nog kunnen dat soort leerlingen gemakkelijk doorstromen naar de tweede graad door het systeem van overgang op basis van leeftijd. Dat is daarnet al gezegd. Wie uiterlijk op 31 december 14 jaar is, kan automatisch van het eerste naar het tweede leerjaar B van de eerste graad. Wie uiterlijk op 31 december 15 jaar is, kan naar het eerste leerjaar van de tweede graad bso/arbeidsmarktfinaliteit, ongeacht wat die dan in die eerste graad heeft uitgevoerd of behaald en los van wat de desbetreffende klassenraad daarover denkt.
Wordt het niet eens tijd om die bepalingen te herzien en eventueel volledig te schrappen, zodat leraren in het bso en de B-stroom niet telkens geconfronteerd moeten worden met klassen waar de helft eigenlijk niet eens de absolute basiskennis en -vaardigheden heeft gehaald uit het voorgaande onderwijsniveau?
Dan was er nog een vraag over het lerarentekort, maar daar hebben we het daarstraks ook al even over gehad bij de commissie-Van Damme. We zullen zien wat zij daarmee zullen doen.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
We wijzen op de kloof tussen de A-stroom en de B-stroom. Maar de tweet van professor Jan Vanhoof werd niet aangehaald. Hij had het over het Steunpunt Toetsontwikkeling en Peilingen, dat in principe eind december 2022 zou ophouden te bestaan. De Vlaamse overheid heeft dat recent wel door middel van een beheersovereenkomst verlengd tot het najaar van 2023. Dat geeft het steunpunt de kans om in het basisonderwijs de paralleltoetsen te blijven aanbieden en alle informatie te analyseren, feedbackrapporten op te stellen en het nodige te doen om de data die uit de 35 peilingen die sinds 2002 werden uitgevoerd, te bundelen en aan te bieden voor toekomstige gebruikers, en dan nog verdere analyses te maken van de plannen. Er zou ook een event zijn rond twintig jaar peilingen. De bevindingen uit de lopende studies rond feedbackgebruik en betekenisgeving worden vertaald voor het gebruik door toekomstige feedbackontwikkelaars en -gebruikers.
Minister, werden de resultaten van de peilingsproeven al met de onderwijsverstrekkers besproken? Staat dit op de planning?
Die resultaten zijn belangrijk, dat is wel duidelijk. Het is immers de eerste grote test voor de modernisering van het secundair onderwijs. Worden deze analyses meegenomen in de ontwikkeling van de eindtermen van de tweede en derde graad, die nu worden herwerkt?
Wat is de impact van die peiling op de eindtermen van de eerste graad? Nopen deze resultaten ons er niet toe om zeker voor de B-stroom een grondigere analyse te maken van het feit dat zoveel leerlingen de lat niet halen? Ik verwijs hierbij graag naar het onderzoek van het Vrij Centrum voor Leerlingenbegeleiding (VCLB) van West-Vlaanderen over de leerlingen in de B-stroom.
Ik leg dan graag de link met de Vlaamse toetsen, het onderhouden en het uitbreiden van de opdracht van het STEP met de plannen van het steunpunt, ten overstaan van de Vlaamse toetsen. Wat is daar precies de planning? Waarom is nu toch de mogelijkheid geboden om het STEP langer in leven te houden?
Minister Weyts heeft het woord.
Ik zal de resultaten niet herhalen. U weet dat dit onderzoek voor het eerst peilt naar hoe scholieren op het einde van de eerste graad secundair onderwijs scoren voor de eindtermen wiskunde en Nederlands. U kent het onderscheid tussen de eindtermen basisgeletterdheid, te bereiken door de individuele leerling, en de eindtermen basisvorming, te bereiken op het niveau van de leerlingenpopulatie.
De peilingsresultaten Nederlands en wiskunde in de eerste graad bevatten eindelijk een aantal lichtpunten. We maken ons al lang zorgen over de kwaliteit van ons onderwijs en de evolutie daarvan, maar alleszins inzake Nederlands kun je maar hopen dat dit een voorzichtige vrucht is die wordt afgeworpen na enkele maatregelen die nu net uitgaan van de focus op Nederlands. Maar anderzijds zijn er toch ook belangrijke knipperlichten die aantonen dat we moeten blijven doorgaan op de ingeslagen weg en dus moeten blijven inzetten op een betere onderwijskwaliteit en zeker op de focus op de essentiële vakken: Nederlands en wiskunde.
Uit de peiling blijkt dat scholieren op het einde van het tweede jaar secundair onderwijs voldoende scoren voor de eindtermen basisgeletterdheid Nederlands, maar nog onvoldoende voor de eindtermen basisgeletterdheid wiskunde. Deze gemiddelden worden vooral bij wiskunde negatief beïnvloed door de resultaten van leerlingen in de B-stroom, die over de hele lijn minder goed scoren. Daar kom ik op het einde op terug.
Sommige groepen van leerlingen scoren trouwens ook beter dan andere. Jongens scoren op wiskunde beter dan meisjes. Leerlingen uit de A-stroom basisoptie ‘klassieke talen’ doen het beter voor zowel wiskunde als Nederlands.
Opvallend: de leerkracht doet er toe. Het maakt echt een verschil wanneer leerlingen les hebben gekregen van leerkrachten die hoge verwachtingen durven te stellen of van leerkrachten die al lang voor de klas staan. Dit houdt verband met ons vorige debat over het stellen van uitdagingen en verwachtingen, over het laten excelleren. Ook hier komt dat dus naar voren als een bevinding van de onderzoekers.
Leerlingen met een andere thuistaal, leerlingen die al schoolse achterstand opgelopen hebben en leerlingen uit gezinnen met een lagere sociaaleconomische status (SES) scoren dan weer iets minder goed en halen minder vaak de eindtermen. Ook dit illustreert dat we moeten doorgaan op de ingeslagen weg, met de focus op Nederlands.
De verschillen die er zijn tussen scholen verkleinen dan ook als je rekening houdt met het aantal leerlingen met een andere thuistaal of met lagere SES-kenmerken. Het is ook van belang dat je hierop controleert, zodat we geen appelen met peren vergelijken.
Wat doen we hier nu mee? Deze resultaten sterken mij in de overtuiging dat we moeten doorgaan op de ingeslagen weg op het vlak van onderwijskwaliteit, met de focus op Nederlands en wiskunde. Focussen op wiskunde gaat overigens niet zonder te focussen op Nederlands, want veel van die wiskundige vragen zijn heel talig. Je kunt geen wiskundig vraagstuk oplossen zonder afdoende kennis van het Nederlands.
Uiteraard houd ik met die resultaten rekening bij toekomstige beleidsinitiatieven. Ik sta even stil bij de ontwikkeling van enkele grote initiatieven: de ontwikkeling van de nieuwe minimumdoelen, de eindtermen dus, met de focus op Nederlands en wiskunde, en, als het even kan, als we snel zouden kunnen gaan met de afwerking van de eindtermen-slash-minimumdoelen voor de tweede en derde graad en vervolgens ook de eerste graad, met de focus op het basisonderwijs, dat toch echt de essentie is en nog veel belangrijker dan de eindtermen in het secundair onderwijs.
We hebben trouwens ook, wat betreft dat secundair onderwijs, een beetje van de nood een deugd gemaakt. Als we moeten versoberen en er keuzes moeten worden gemaakt, dan gaan we in eerste instantie focussen op sleutelcompetenties 2, 3 en 6, namelijk op wiskunde, Nederlands en andere talen.
Wat de Vlaamse toetsen voor het basisonderwijs betreft, zie ik hier bevestiging van de nood. Want de resultaten van de Vlaamse toetsen houden ons net een spiegel voor en bevestigen eigenlijk de nood aan toetsing op permanente basis, met een vaste periodiciteit en niet louter op basis van een steekproef, maar op basis van de volledige populatie.
De KOALA-screening – dat hoeft niet gezegd – de Nederlandse taalbeheersing, is essentieel. Dus het is goed dat we op die weg doorgaan.
Ook de oprichting van het Leerpunt is in functie van de onderwijskwaliteit. Welke didactische methodieken werken? Stop met de discussies over nieuwlichterij, over pretpedagogie, over wat dan ook, en beschouw de klas niet als een soort laboratorium waarop je een keer allerhande nieuwe pedagogische inzichten kunt loslaten. Nee, ga gewoon uit van datgene wat de deugdelijkheid heeft bewezen, empirisch, wetenschappelijk onderbouwd.
En er is ook het Leesoffensief (LOF). Ik denk dat dat allemaal elementen zijn op grond waarvan we met nog meer volharding kunnen doorzetten, met deze resultaten in de hand.
Wat betekent dat dan heel concreet voor de B-stroom? De regeling waarbij de cesuur op 14 jaar komt te liggen, bestond bij mijn weten al van voor de modernisering van het secundair onderwijs. Dat kun je daar niet aan wijten. Wel vind ik het – maar ik laat mijn administratie een goede analyse maken van de data – bespreekbaar om eens te kunnen kijken of we, in plaats van te moeten werken met absolute leeftijdscesuren, niet meer vertrouwen moeten geven aan de klassenraad en het oordeel daarover. Daar kan men misschien meer inschatten wat de beste keuze zou kunnen zijn. We hebben de afgelopen jaren, denk ik, meer vertrouwen gegeven aan de klassenraad op velerlei vlakken. Misschien moeten we dat ook op dit vlak doen.
De heer Daniëls heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw antwoord.
Er zijn een paar zaken waar ik toch verder op wil ingaan. Voor de eindtermen basisgeletterdheid moeten we echt gaan voor die volle 100 procent. Ik denk ook dat dat voor scholen belangrijk is, dat ze weten dat die eindtermen, eindtermen basisgeletterdheid zijn. Ik stel vast dat ze dat ook niet altijd weten. Maar ook in de richting van het basisonderwijs is het minstens even belangrijk om te weten wat de basis is die in het secundair van hun leerlingen verwacht wordt. Ik kijk dan ook samen met u uit naar de eindtermen basisonderwijs, waarvan ik hoop dat we die concreet genoeg kunnen formuleren, en ook voldoende nadruk kunnen leggen op Nederlands en wiskunde.
Twee, wat u aanhaalt over nieuwlichterij: ik ben zelf ook pedagoog en wat heel regelmatig naar voren komt is dat men iets nieuws probeert en ontdekt dat het werkt. De leerlingen doen het beter. Maar er is een zaak die in onderwijsonderzoek helaas heel dikwijls wordt vergeten, en dat is achteraf opnieuw onderzoek doen. Want als je tegen leerlingen zegt dat je iets nieuws gaat doen, zijn ze, één, allemaal enthousiast. En, twee, wie zoek je in je school om het nieuwe te doen? Dat is de leerkracht die geëngageerd, gedreven en gemotiveerd is, die ambitie heeft. De vraag is wat je aan het meten bent: de nieuwe pedagogiek, het feit dat het nieuw is – dat is gewoon het onderzoekseffect – of het feit dat je een geëngageerde, gemotiveerde leerkracht voor de klas hebt staan? Ik vrees dat er in het verleden te veel op dat laatste is gewerkt, en dat er dan telkens is gezegd dat het werkte en dat dat fantastisch was. Maar dan gaat men eigenlijk voorbij aan de pedagogisch-didactische basiselementen vakkennis, vakdidactiek en klasmanagement – om het model van van Gelder toch nog eens opnieuw vanonder het stof te halen. Maar deze uitsprong terzijde.
Wat u aangeeft over het overgaan op leeftijd in het kader van de B-stroom, minister, dat is, denk ik, inderdaad iets waar we naar moeten kijken, omdat je leerlingen gaat toelaten in de eerste graad – weliswaar in de B-stroom –, maar daar komt van alles samen. En welke basis zij al dan niet hebben verworven, dat is iets wat, denk ik, te veel op de achtergrond zit, wat dan ook in die B-stroom de uitdaging zeer groot maakt om erop te werken. Ik denk dat wat u daar voorstelt, echt iets is waarmee we aan de slag moeten gaan.
De heer Laeremans heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoord. Het is natuurlijk een hele boterham. Het waren ook heel wat vragen. Ze zijn niet allemaal beantwoord.
Ik pik er eentje uit: heeft corona nog echt sporen nagelaten in dit rapport? Gaat u dat ook laten onderzoeken? Want het zijn echt wel kinderen die daar in hun lagere school mee geconfronteerd waren. Ik vind het niet onbelangrijk om na te gaan of dat hier een rol gespeeld heeft, om dat met uw administratie verder te onderzoeken. Dat u ervoor pleit om liever de klassenraad te laten beslissen dan louter de leeftijd, daar ben ik het volledig mee eens. Maar u zegt dat u dat dan kunt bekijken. Collega Daniëls geeft dat ook aan, maar op welke manier dient dat te gebeuren? Is dat bij een eenvoudige decreetwijziging of is dat een complexere zaak?
Dan is er de perceptie van de B-stromen. Laat u dat over aan de Commissie van Wijzen? Of is dat iets wat toch nog herbekeken kan worden als men de eindtermen van de eerste graad in heroverweging neemt? Wij vinden dit geen goede manier van werken. Dit is om mensen bij te werken en voor te bereiden op een beroepsopleiding en niet om hun de illusie te geven dat ze nog naar de A-stroom zouden kunnen gaan, tenzij bij hoge uitzondering, maar dan moet de klassenraad daar maar over beslissen.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Ik ben eigenlijk wel hoopvol als ik deze cijfers van naderbij bekijk, vooral als ik zie wat de impact is van het geleverde werk door scholen, leerkrachten en pedagogische begeleidingsdiensten (PBD's) op het vlak van taal en lezen. We zien dan dat het effect heeft als we daarop inzetten. Dat mag hier benadrukt worden.
Wat betreft de eindtermen basisonderwijs: we moeten leren uit deze data en we moeten kijken hoe we die verder vorm geven. Heel specifiek wil ik nog even stilstaan bij de B-stroom. Er is bijkomend onderzoek nodig. Minister, als ik u hoor, dan wilt u ook zeker checken hoe we kunnen nagaan of het overgaan op leeftijd de beste keuze is. Dat we de klassenraad daar alle vertrouwen in willen geven, kan ik alleen maar ondersteunen. Chapeau voor iedereen die in de B-stroom het beste van zichzelf geeft. Want de woorden die gevallen zijn over de B-stroom waren niet altijd de meest positieve, terwijl die leerkrachten echt ook hun beste beentje voorzetten.
Het is belangrijk om heel specifiek twee dingen te doen: de aanpassing die u zelf voorstelt, maar ook de positieve keuze voor het beroepsonderwijs onderschrijven. Uit de onderzoeken blijkt ook dat de leerkracht ertoe doet. Het pleidooi om een personeelsbeleid te voeren dat flexibel is, dat kan responsabiliseren, past daar ook in. U kent ook mijn pleidooi: meten is weten, maar met alleen het varken op de weegschaal te zetten, wordt het niet zwaarder. Ik kijk in elk geval uit naar hoe we scholen kunnen blijven ondersteunen op het vlak van taal, wiskunde en zoveel meer.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Ik wil de aandacht vestigen op twee dingen die me frapperen in dit onderzoek: extra zorg binnen of buiten de school en redelijke aanpassingen op leerlingenniveau en ook de aanwezigheid van binnenklasdifferentiatie op schoolniveau hebben een negatieve invloed op de resultaten. Die twee conclusies vielen onder het wiskundegedeelte. Ik vind het toch heel belangrijk om dat onder de aandacht te brengen, te meer omdat juist die zaken, die extra zorg, die redelijke aanpassingen, die binnenklasdifferentiatie de pijlers zijn waarop we steunen om kinderen die het moeilijk hebben, mee te nemen om die basis, dat gemeenschappelijk curriculum te kunnen bereiken. Maar, we missen daar blijkbaar iets.
Daarom vind ik de vraag van collega Laeremans niet onbelangrijk: welke invloed heeft corona mogelijk nog gehad op de resultaten van dit onderzoek? Want juist die kinderen hebben mogelijk tijdens corona misschien wel een aantal van de redelijke aanpassingen, van de extra zorg, van de binnenklasdifferentiatie gemist. Ik weet niet in welke mate het misschien belangrijk is om dat eens nader te bekijken. Want als deze conclusie klopt en verder getrokken gaat worden op volgende onderzoeken, dan missen we iets in onze aanpak. Dan moeten we daar ook beleidsmatig naar kijken in de toekomst.
Minister Weyts heeft het woord.
Wat de toekomst betreft, hebben we gelukkig de Vlaamse toetsen om op regelmatige basis en in heel Vlaanderen de vinger aan de pols te houden. Daarmee kunnen we het corona-effect ook isoleren. Dat stemt me ook wel hoopvol, want ongetwijfeld zal hier het corona-effect spelen. Desondanks zijn de resultaten voor Nederlands bemoedigend. Je moet ook in een plas water de zon kunnen zien schijnen.
Verder denk ik dat de resultaten in de B-stroom zeker extra aandacht vragen. Ik heb ook de opdracht gegeven aan een onderzoeksteam van de KU Leuven om te bekijken hoe de leeromgeving in de B-stroom van de eerste graad secundair onderwijs eruit zou moeten zien om effectief te zijn en welke voorwaarden noodzakelijk zijn om dat te kunnen realiseren. Dat onderzoek moet enerzijds kijken naar de literatuur en anderzijds ook een kritische analyse uitvoeren van de bestaande praktijken, met het oog op een professionaliseringstraject. De onderzoekers zullen daarbij natuurlijk ook dankbaar gebruik kunnen maken van de data. Ik denk wel dat dit een langdurig onderzoek zal zijn.
Voor de iets kortere termijn loopt er momenteel al een evaluatie van de eindtermen basisgeletterdheid. Daarvan worden de resultaten normaal gezien in het najaar van volgend jaar opgeleverd. Dan kunnen we daarmee aan de slag gaan. De peilingresultaten zullen een belangrijke bron van informatie, maar niet de enige, zijn voor de herwerking van de eindtermen basisgeletterdheid van de eerste graad.
Ter aanvulling wil ik nog meegeven dat dit mijns inziens absoluut niet behoort tot de taakstelling van de Commissie van Wijzen. Daar is de onderwijskwaliteit niet de focus maar wel de onderwijsorganisatie, de personeelsorganisatie, het personeelsbeleid, hr en dergelijke.
De heer Laeremans heeft het woord.
Die wijziging van de leeftijd, vergt dat een zwaar decreet?
Het is uitzonderlijk dat zoiets geen decretale wijziging impliceert. Hopelijk worden de Verenigde Naties daar nu niet bij betrokken. (Gelach)
Ik veronderstel dat dat wel een decretaal ingrijpen zal vergen.
De heer Daniëls heeft het woord.
Zowel decretaal als BVR-gewijs (besluit van de Vlaamse Regering) – op beide niveaus dus – moeten we daarop ingrijpen omdat dat gaat over toelatingsvoorwaarden. Ik vernoem niet graag mensen, maar een vroegere collega van mij was een krak op het vlak van de B-stroom. Ze zei: “Ons 1B'kes!” Ze bedoelde die ‘kes’ positief want ze keek met veel liefde naar die gasten omdat dat leerlingen waren – zo zei ze – waarvoor je alles niet een keer, niet twee keer, niet drie keer, niet vier keer, maar vijf keer moest herhalen om hen belangrijke zaken in te prenten. Dat moest telkens opnieuw ingeoefend worden.
Ik vind die twee zaken belangrijk. Het gaat over klasmanagement. Het gaat over die gasten in 1B en over daar liefdevol mee omgaan, zonder je geduld te verliezen om toch die basisgeletterdheid mee te geven. Ik vind dus dat mensen die daaraan werken, zeker beloond moeten worden.
Wat ik ook belangrijk vind – en collega Krekels verwees er al naar – is het gemeenschappelijk curriculum. Dat gemeenschappelijk curriculum houdt in dat je ambitieus bent en dat je iedereen mee wil trekken. Ik hoor soms dat men pleit voor de idee ‘iedereen zijn eigen doelen en iedereen zijn eigen niveau’, maar daardoor worden leerlingen niet meegetrokken. Dan blijven ze namelijk zitten op het niveau waarop ze al zaten. De communistische pedagoog Vygotsky zei altijd dat de zone van de naaste ontwikkeling cruciaal was, namelijk dat wat je zelf net niet kunt maar waar men je wel naartoe wil leiden. Als je iemand doelen aanbiedt op zijn niveau en zegt dat dat is wat hij kan, dan stopt het daar ook mee. Dat is iets wat hier voor mij duidelijk naar voren komt: ervaren leerkrachten doen inderdaad weinig aan klasdifferentiatie. Dat betekent dat men leerlingen een gemeenschappelijk curriculum geeft. Dat vind ik toch belangrijk, minister. U zet nu in op Nederlands. Dat is belangrijk en we zien daar nu ook de effecten van. Ik denk dat elke school in Vlaanderen vandaag inzet op meer tijd voor begrijpend lezen en voor Nederlandse grammatica. Dat is heel goed. Ik denk dat we hetzelfde moeten doen voor wiskunde.
Binnenkort zijn het weer solden. We zullen weer van alles zien. Iets kost 150 euro, je krijgt 10 procent korting. Hoeveel betaal je aan de kassa? Mensen zullen hun rekenmachine moeten nemen. En dan iets uitkomen. 150 min 15 gedeeld door 100, en die komen dan iets heel raar uit en hebben geen idee wat het is. Dus dat is iets dat we moeten meepakken. In het kader van het Leerpunt – want daartoe wou ik komen, minister –: dit zijn zaken die we ook heel bewust in ons Leerpunt moeten steken.
De heer Laeremans heeft het woord.
Ik zal heel kort zijn, mevrouw de voorzitter. Ik sluit me volmondig aan bij de bemerkingen van collega Daniëls. Ik vind het heel belangrijk dat de leerkrachten die daar in die 1B lesgeven, ik bewonder die, en het is heel belangrijk dat we daar weer leerkrachten naartoe sturen.
Dan wil ik nog onze collega’s een stemmig kerstfeest toewensen.
Een ‘stemmig’, mevrouw Vandromme … (Gelach)
Lukt het nog om een repliek te geven?
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Neen, ik wou nog eens benadrukken dat ik echt veel appreciatie heb voor iedere leerkracht, maar zeker voor die leerkrachten die op weg willen gaan met leerlingen die niet altijd het gemakkelijkste pad kiezen voor zichzelf binnen het onderwijs. En als je dan als leerkracht een doel kunt bereiken met die leerlingen – ik denk dat collega Daniëls dat kan beamen – dan is dat des te mooier. Dus: een pleidooi voor het onderwijs, om leerkracht te worden, maar zeker ook voor die leerlingen die het soms wat moeilijker hebben, of niet altijd het gemakkelijkste parcours kiezen.
En bij dezen kunnen we denk ik afsluiten.
Dan dank ik de minister, en ik dank ook de vier volhardende commissieleden voor de aanwezigheid, en de vele kijkers. (Gelach)
Voorzitter, ik heb hier nog een stukje tekst van collega Vandaele, uit zijn speech van gisteren. Maar dat zijn de grove stukken waarvan we vonden dat het ongepast was om dat publiek te brengen, dus misschien kunnen we daarmee de commissie Onderwijs afsluiten. (Gelach)
Nee, ik wens iedereen een goed nieuwjaar en een goed reces.
Ja, fijne feestdagen en een goede start van 2023.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.