Verslag vergadering Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën, Begroting en Justitie
Verslag
De heer Vandenhove heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, ik heb een vraag naar aanleiding van een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) waarbij de manier waarop wij de geloofsovertuigingen subsidiëren in twijfel wordt getrokken omdat die een zekere vorm van discriminatie inhoudt. Dat is een uitspraak die een gevolg is van het feit dat Jehova’s getuigen daarom naar het Europees Hof zijn gegaan. Het gaat wel over Brussel, maar het Europees Hof maakt de vergelijking voor alle andere regio's in België. Zo komt Vlaanderen in die context terecht. Het heeft eventueel ook repercussies voor de erkenning in Vlaanderen en zeker en vast ook voor de financiering van de geloofsovertuigingen in Vlaanderen.
In het Vlaams regeerakkoord is afgesproken dat Vlaanderen dezelfde regeling als Brussel zou aannemen: “De bestaande vrijstelling van onroerende voorheffing voor openbare erediensten of vrijzinnige dienstverleningen geldt in de toekomst enkel nog voor erkende lokale geloofsgemeenschappen.”
Daarover gaat het nu precies. Aangezien het Europees Hof de erkenningsvoorwaarden in twijfel trekt, zou ook die passage uit het regeerakkoord in twijfel kunnen worden getrokken en zou dat concrete gevolgen kunnen hebben.
Minister, u kent ongetwijfeld het arrest. Hoe reageert u daarop? Bent u van oordeel dat de regeling zoals vooropgesteld in het regeerakkoord, waarbij de vrijstelling van de onroerende voorheffing afhangt van de erkenning als lokale geloofsgemeenschap, legitiem en billijk is in het licht van het recente arrest? Hebt u hierover al overleg gepleegd, zowel met de andere gewesten als met de federale overheid? Wat is dan eventueel de uitkomst van deze gesprekken? Bent u betrokken in de herziening van de erkenningsprocedure aangezien dit ook een impact heeft op Vlaanderen? Wat de erkenningsprocedure op zich betreft, is minister Somers verantwoordelijk maar de financiële consequenties vallen onder uw departement. Indien de passage uit het regeerakkoord over de inperking van de vrijstelling van onroerende voorheffing niet kan worden uitgevoerd, heeft dit ook gevolgen voor de Vlaamse financiën. Is de impact daarvan eventueel al berekend? Hoeveel bedraagt die?
Minister Diependaele heeft het woord.
Collega Vandenhove, dank u wel voor uw vraag die betrekking heeft op de vrijstelling van de onroerende voorheffing voor erediensten.
U stelt de vraag naar aanleiding van een recent arrest van het EHRM, dat uitspraak doet over de Brusselse regelgeving ter zake en de federale erkenningsprocedure van erediensten. Uw vraag is zeer gewaardeerd. Of dit arrest ook een invloed heeft op de geplande Vlaamse regelgeving wordt momenteel nog onderzocht door de administratie. Het arrest dateert nog maar van begin april. Het gaat hier ook niet over een puur fiscale kwestie. De federale erkenningsprocedure van erediensten speelt hierin een belangrijke rol.
Sta mij toe even kort de wetgevende achtergrond te schetsen wat betreft het fiscale luik. De Vlaamse regelgeving voorziet momenteel in een vrijstelling van onroerende voorheffing voor onroerende goederen die zonder winstoogmerk worden bestemd voor de openbare uitoefening van een eredienst. Het moet dus niet gaan om een erkende eredienst.
In het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest is dit daarentegen wel een vereiste. De vrijstelling wordt daar enkel nog toegekend voor onroerende goederen die voldoen aan volgende, cumulatieve voorwaarden: de onroerende goederen worden uitsluitend gebruikt voor het openbaar uitoefenen van een eredienst van een erkende godsdienst; de onroerende goederen worden beheerd door een plaatselijke instelling, erkend door de bevoegde overheid, belast met het beheer van de temporaliën van de eredienst.
De erkenning van erediensten, waarvan sprake in de eerste voorwaarde, is een federale aangelegenheid. En daar knelt nu blijkbaar het schoentje aangezien het EHRM stelt dat die federale erkenningsprocedure zelf niet voldoet.
In het Vlaamse Gewest was het de bedoeling om, conform wat is opgenomen in het regeerakkoord, de vrijstelling te beperken tot erkende lokale geloofsgemeenschappen.
Er is een verschil tussen enerzijds de erkenning als eredienst of godsdienst, wat een federale bevoegdheid is, en anderzijds de erkenning van lokale geloofsgemeenschappen van die erkende erediensten, wat een Vlaamse bevoegdheid is en waarvoor er wel objectieve criteria zijn vastgelegd. De erkenningsprocedure van lokale geloofsgemeenschappen staat echter enkel open voor de federaal erkende erediensten.
Dus de voorziene inperking zou ingevolge het arrest problematisch kunnen zijn, maar ik wil daar niet op vooruitlopen. Dat is de mogelijkheid die u zelf ook schetst. We geven de administratie de tijd om het arrest ten gronde te onderzoeken en de mogelijke gevolgen daarvan op te lijsten.
Er is hierover dus ook nog niet overlegd met de federale overheid. Overleg met andere regio’s lijkt me trouwens niet nodig, gezien het hier over een federale aangelegenheid gaat.
De budgettaire impact van de maatregel moet nog worden bepaald. Het zijn inkomsten die we momenteel ook niet ontvangen. Een inperking van de maatregel zou uiteraard wel een positief effect hebben. Over de mate waarin dat zal zijn, kan ik u vandaag geen uitsluitsel geven, maar het zou wel positief zijn.
De heer Vandenhove heeft het woord.
Dank u wel, minister. Dan moeten we het onderzoek van de administratie afwachten en heb ik me te vroeg zorgen gemaakt.
De heer Vande Reyde heeft het woord.
Ik maak me hier ook zorgen over maar ik zal er niet te uitgebreid op ingaan. Ik denk dat we toch echt fundamenteel en verdergaand dan het akkoord van de regering en de discriminatie die hier ter zake ligt, moeten nadenken over een heel andere discriminatie, en dat is de discriminatie tussen erkende godsdiensten, erkende geloofsgemeenschappen die een vrijstelling krijgen en de 99,99 procent anderen van de bevolking die geen vrijstelling vragen. Ik vraag me af of we anno 2022 er nog wel een gerechtvaardigde reden voor hebben om erkende geloofsgemeenschappen, die in de toekomst dan volgens de nieuwe erkenningsregels zullen worden bepaald, die vrijstelling überhaupt nog te geven.
Op fiscaal vlak hebben we met een Vlaamse Brede Heroverweging een aantal zaken gezien. Ook federaal zijn er een aantal hervormingen gedaan van regimes die jarenlang hebben bestaan en die nu in vraag worden gesteld. Ik vind dat federaal minister Van Peteghem van CD&V heel goed werk verricht. Ik denk dat we ook in Vlaanderen moeten nadenken over welke vrijstellingen op basis van religie, op basis van wat mensen vrij zijn te denken, we ook beter kunnen afschaffen. Ik denk dat deze er een van is. We geven in Vlaanderen al heel veel geld aan godsdienst: meer dan 130 miljoen euro aan onroerende voorheffing en 300 miljoen euro aan religielessen in het onderwijs. Ik denk dat we een fundamenteel debat nodig hebben in het parlement of dat nog wel van deze tijd is. Ik geef toe dat het iets verder gaat dan het regeerakkoord, maar ik denk dat we daar in deze legislatuur misschien nog wel eens van gedachten over kunnen wisselen, naar aanleiding van een conceptnota bijvoorbeeld die weldra zou kunnen volgen.
De heer Muyters heeft het woord.
Ik dacht dat dat laatste punt, het godsdienstonderwijs, zelfs een element is dat in de Grondwet staat. Ik denk dat een gedachtewisseling hier zelfs niet veel zin heeft omdat dat een grondwettelijke zaak is. Er moet een tweederdemeerderheid worden behaald in het federale parlement om een grondwetswijziging te kunnen doen. Ik herinner me dat we de discussie hebben gehad over het vervroegen van de leerplicht en of je dan al dan niet godsdienstonderwijs moet geven, waar we zelf amper over kunnen beslissen.
Het juist toepassen van de regels, mijnheer Vande Reyde, is een eerste voorwaarde. Ik ben lid van een partij waar geen dubbele lidkaarten zijn toegestaan. (Gelach)
Minister Diependaele heeft het woord.
Ik ga niet in op de terechte discussie. Mijnheer Vandenhove, mijn moeder zaliger zei altijd: “Een mens lijdt het meest door het lijden dat hij vreest.” Dat is een heel mooie.
De vraag om uitleg is afgehandeld.