Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Vraag om uitleg over de Panoreportage over de wachtlijsten in de geestelijke gezondheidszorg voor minderjarigen
Vraag om uitleg over de toegankelijkheid en efficiëntie van de geestelijke gezondheidszorg voor jongeren
Vraag om uitleg over de centra voor leerlingenbegeleiding die niet meer kunnen doorverwijzen naar de geestelijke gezondheidszorg ten gevolge van de wachtlijsten
Vraag om uitleg over de pijnpunten in de geestelijke gezondheidszorg voor kinderen en jongeren
Vraag om uitleg over de grote nood aan psychische hulp voor jongeren
Vraag om uitleg over de geestelijke gezondheidszorg voor jongeren
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werden deze vragen om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, voorafgaand aan deze commissie en toen wij de vraag indienden, heb ik me de vraag gesteld welke vraag ik nu eigenlijk moet stellen, dit na het zien van de Panoreportage en zelfs al na het zien van verschillende aankondigingen ervan. Er was ook het nieuws dat woensdagochtend al in beeld werd gebracht rond de wachtlijsten en de problematiek van mentaal welzijn. Mijn eerste aanvoelen was dat we dat al vaak in de commissie en in de plenaire vergadering hebben besproken. Waar ik niet op zit te wachten, is om vandaag een oplijsting te krijgen van alles wat er de voorbije jaren gebeurd is. Als er de voorbije jaren iets duidelijk is geworden, collega's en minister, dan is het dat het beleid vandaag niet volstaat, niet voldoet en dat het eigenlijk niet voldoende is om te antwoorden op de noodzaak die er bij de Vlaamse jongeren en ook bij de volwassen bevolking aanwezig is.
De Panoreportage heeft ons nog maar eens wakker geschud. Dat was niet de eerste keer. We hebben het Kinderrechtencommissariaat gehad. We hebben enquêtes van de ziekenfondsen gezien. Het werkveld trekt al jarenlang aan de alarmbel. We hebben de media. We hadden een paar weken geleden in de plenaire vergadering de cijfers van Awel. Zij die nu nog verrast waren door die Panoreportage hebben het de voorbije maanden alleszins hier in het parlement niet gevolgd. Ik hoop dat u als minister niet verrast was, maar dat vermoed ik ook niet. Maar dat maakt natuurlijk geen verschil. Het is nog altijd choquerend en onaanvaardbaar in welke situatie we onze jongeren en kinderen op dit moment laten zitten. Of het nu gaat over centra voor leerlingenbegeleiding (CLB’s), centra voor geestelijke gezondheidszorg (CGG’s) of het zelfstandig hulpaanbod, dat dat gewoon niet toegankelijk is en onvoldoende bereikbaar voor kinderen en jongeren die het nodig hebben, kunnen we in Vlaanderen anno 2022 niet aanvaarden.
Wat ik ook niet nodig heb, naast een oplijsting van wat er allemaal gebeurd zou zijn om hieraan te beantwoorden, is een uitleg dat het door corona bovenaan de agenda is komen te staan. De voorbije jaren, ook voor de coronacrisis, heeft de sector heel vaak aan de alarmbel getrokken om te zeggen dat de wachtlijsten al gigantisch zijn.
Uiteraard heeft corona ervoor gezorgd dat er een extra toestroom is en dat een aantal zaken des te prangender zijn geworden, maar het is een flauw excuus om te zeggen dat we nu weten dat we er de komende jaren meer in zullen moeten investeren.
Minister, ik heb een zeer eenvoudige vraag. Het probleem is tweeërlei. We hebben geen cijfers. Tot vandaag ontbreekt elke vorm van kompas om uw beleid op echte actuele data te funderen en kunt u dus ook geen actueel beleid voeren. Het andere deel is dat de hulpverlening op dit moment totaal niet volstaat. Het gaat dan zowel over het preventieve aanbod, de vroegdetectie, als de meer doorgedreven langdurige hulpverlening die in sommige situaties nodig is en nodig zal blijven. Laat ons onszelf niet wijsmaken dat we al deze problemen meteen met vroegpreventie opgelost zullen krijgen.
Minister, ik heb dus een zeer eenvoudige vraag en het was ook de vraag die is ingediend. Wat is er nieuw vandaag? Welke omslag wilt u maken om uw geestelijkgezondheidsbeleid in Vlaanderen aan te passen om zo de golf aan problemen bij jongeren toch aan te kunnen in de toekomst?
De heer Parys heeft het woord.
Het probleem van wachtlijsten voor psychische hulp wordt een ‘evergreen’ in de commissie Welzijn, nu nog eens naar aanleiding van de Panoreportage. In deze reportage brengt Pano een heel verontrustend beeld.
Ten eerste is er geen duidelijk beeld over hoeveel jongeren wachten op psychische hulp. Zeker in een privépraktijk zijn hier amper cijfers voorhanden. Dit is te wijten aan het gebrek aan systematische registratie omdat de bevoegdheid verdeeld zit onder de verschillende overheden. Er is niemand die een overkoepelend zicht heeft over de cijfers.
Ten tweede is er een grote stijging in het aantal hulpvragen sinds de coronacrisis. Het aantal vragen om crisishulp, waarbij binnen de 24 uur interventie nodig is, is verdubbeld. Deze tendens verklaart ook Sofie Crommen, voorzitter van de Vereniging voor Kinder- en Jeugdpsychiaters, in De Ochtend op Radio 1: ‘Na een half jaar coronacrisis waren er opvallend meer jongeren met emotionele problemen zoals angststoornissen, eetstoornissen en suïcidaal gedrag. Alleen blijkt de hulpverlening ontoereikend.’
Het derde probleem gaat over deze ontoereikende hulp en de wachtlijsten die zich opstapelen. Dit is geen probleem van de afgelopen twee jaar, maar sleept al meer dan twintig jaar aan. Jongeren moeten veel te lang wachten op hulp. De coronacrisis heeft dit probleem op scherp gesteld.
Ten vierde is er het probleem van versnippering in het beleid rond geestelijke gezondheid. Geestelijke gezondheidszorg valt onder twee ministers: enerzijds de federale minister van Volksgezondheid en anderzijds de Vlaamse tegenhanger. Het werkveld geeft aan dat de twee niveaus te veel naar elkaar wijzen. Problemen op elkaar afschuiven helpt ons geen stap verder in deze problematiek. Toch is er een Comité voor het nieuw geestelijk gezondheidsbeleid voor kinderen en jongeren (COMGGKJ). Dit orgaan brengt actoren uit het werkveld en de verschillende bevoegde overheden samen. Zo is er de werkgroep Programmatie, de werkgroep Transitieleeftijd, de werkgroep Eetstoornissen, de werkgroep Infants. Die voorstellen worden nadien besproken in de interkabinettenwerkgroep (IKW) Geestelijke Gezondheidszorg en nadien op de interministeriële conferentie (IMC) Volksgezondheid.
Ten slotte is er het gebrek aan middelen, dat onder andere de Vlaamse Vereniging voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie al meermaals heeft aangeklaagd. Minister Vandenbroucke heeft vorig jaar 20 miljoen euro vrij gemaakt, maar eigenlijk is dit te weinig voor een structureel probleem dat al jaren aansleept.
Minister, de problematiek blijft zeer actueel en nijpend. Er zijn reeds acties ondernomen, maar deze lijken ontoereikend. Wat doet u om de drastische wachtlijsten terug te dringen?
Een ander groot probleem, een dat ik zelf al vaak heb aangehaald, is het gebrek aan data. Zonder data kun je geen goed beleid voeren. Welke stappen zet u om eindelijk werk te maken van een goede dataverzameling om een zicht te krijgen op het aanbod en de wachtlijsten?
Er wordt gewerkt aan een nieuw actieplan suïcidepreventie. We weten nu dat er een stijgend aantal jongeren is met suïcidale klachten. We weten ook dat het drie jaar duurt voordat de cijfers beschikbaar zijn. Doet u daar iets aan? Zal er in dit nieuw actieplan dan ook verhoogde aandacht zijn voor deze doelgroep?
Hierboven staat vermeld dat er een groot probleem is met de versnippering van het psychisch gezondheidsbeleid. Welke concrete maatregelen en afspraken zijn er afgelopen half jaar genomen in het IMC?
Mevrouw Jans heeft het woord.
Voorzitter, minister, in de Panoreportage van woensdag 16 februari waren we getuige van het lange en moeilijke traject dat door jongeren en hun gezin wordt afgelegd op zoek naar de gepaste geestelijke gezondheidszorg (ggz). We weten dat de adolescentie een kwetsbare periode is voor het ontstaan van geestelijke gezondheidsproblemen. Als we die problemen die hier ontstaan, niet behandelen en tijdig aanpakken, kunnen ze uitgroeien tot chronische problematieken in de volwassenheid. Een vlot toegankelijk hulpverleningsaanbod voor jongeren is dan ook met reden een van de speerpunten van het Vlaamse welzijnsbeleid.
Ik heb al eerder het punt gemaakt dat investeren in ggz voor jongeren zich dubbel en dik terugbetaalt. De cijfers spreken van een vervierdubbeling: 1 euro investeren levert het viervoud daarvan op in alle problemen die we uitsparen of voorkomen. Collega Parys heeft al verwezen naar de bijkomende Vlaamse en federale investeringen die werden gedaan, overigens zeer terecht. Maar bijkomende middelen zijn slechts een deel van het verhaal.
Bijna een jaar geleden hielden we in de commissie Welzijn hoorzittingen rond de noden van de ggz, en ook hierover werden veel vragen gesteld. Daarin werd heel duidelijk het punt gemaakt dat bijkomende middelen niet automatisch zullen leiden tot een oplossing. We moeten durven de broodnodige hervormingen te doen. Een groot pijnpunt – dat bleek ook uit de reportage – is de gebrekkige leesbaarheid van het ggz-landschap. Het aanbod is versnipperd. Ik las gisteren in de krant dat men bijna een doctoraat nodig heeft om eraan uit te kunnen. We verwachten veel van de zorgvragers; men weet niet waar men moet gaan zoeken. De centra ggz geven onomwonden aan dat er een wachttijd is van meer dan tweehonderd dagen. Dat is een helder symptoom van een versnipperd landschap met een beperkte leesbaarheid. Dat zou niet mogen, dat moeten we vermijden. De mensen moeten hun zoektocht continu hervatten en haken stilaan af.
Zodra een jongere in het vizier is gekomen van de hulpverlening, moet die ook de nodige hulp kunnen krijgen zonder dat het traject telkens weer onderbroken wordt. Dat betekent ook dat er in plaats van veel poortwachters mensen nodig zijn die een goed zicht hebben op de hulp die iemand nodig heeft, en actief met hem of haar aan de slag gaan naar een gepast aanbod.
Ook wordt in de reportage heel duidelijk gemaakt dat investeren in preventie ervoor zal zorgen dat minder kinderen doorstromen naar professionele hulp. Dat is ook onze overtuiging.
Minister, hebt u zicht op het aanbod binnen de private eerstelijnspsychologische hulpverlening specifiek gericht op jongeren?
Op welke manier wordt het aanbod van de CGG's voor jongeren precies vormgegeven? Lijkt meer afstemming en uniformiteit met het oog op meer efficiënte hulpverlening hierin aangewezen?
Op welke manier kan het hulpverleningsaanbod voor jongeren leesbaarder en toegankelijker gemaakt worden?
Zijn er manieren om binnen de ggz meer trajectmatig te werken zodat de kinderen, jongeren en hun ouders niet telkens op zoek moeten gaan naar een gepast aanbod in een heel ingewikkeld landschap? Ik ben ervan overtuigd dat we dat – als we willen – duidelijker en transparanter kunnen maken.
De heer Daniëls heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, mijn vraag sluit hierbij aan, maar vanuit een andere invalshoek. De coronacrisis heeft ons nog meer dan ervoor laten inzien dat we het mentale welzijn van jongeren niet op de achtergrond mogen plaatsen en voldoende begeleiding moeten voorzien. Over het thema is ook in de commissie Onderwijs al meermaals gediscussieerd.
Een extra overzicht van de nood aan psychologische hulp werd gegeven in de Panoreportage van 16 februari. Uit het persbericht dat voorafgaand aan de reportage werd gepubliceerd, blijkt dat het enorm moeilijk is om zicht te krijgen op de wachtlijsten die er zijn. Ik hoor hier getallen noemen van wachttijden, maar we hebben geen Vlaams overzicht van hoe en waar en wanneer die precies gelden en voor welke indicaties.
De voorzitter van de Vlaamse Vereniging voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie stelde dat niemand een goed overzicht heeft van alle wachtlijsten en dat de informatie niet goed wordt samengebracht. Dat is natuurlijk ook een probleem, ook om het beleid op te bouwen.
Nochtans zijn er duidelijke signalen dat de mentale impact van de pandemie bij jongeren nog niet gaan liggen is. Het signaal dat we ervoor al hadden, werd versterkt. Laten we hopen dat als de pandemie voorbij is, het mentaal welzijn bij jongeren dan weer in orde is. Maar dat zal helaas niet zo zijn. De CLB’s deden vorig schooljaar dubbel zoveel interventies voor jongeren met depressieve gevoelens of zelfmoordgedachten – dubbel zoveel! Dat is ook de reden waarom we steeds gepleit hebben om de scholen open te houden. Het aantal interventies bij jongens is gestegen van 744 in het schooljaar 2019-2020 naar – houd u vast – 1279 in het schooljaar 2020-2021. Voor meisjes gaat het om een stijging van 1290 naar 2681. Ook het aantal interventies bij jongeren met angst en bij jongeren met eetproblemen zijn duidelijk toegenomen. Daar hebben collega’s ook al naar verwezen.
Ondanks de enorme stijging in hulpvragen, zijn er binnen het onderwijs verschillende maatregelen genomen met betrekking tot het mentaal welzijn van jongeren. Ik haal er een aantal aan zonder volledig te zijn. De psychische begeleiding werd meer bekendgemaakt, er werden toegankelijke platformen voorzien. Ook in het hoger onderwijs heeft minister Weyts gewerkt aan het mentale welzijn. Samen met de Vlaamse Vereniging van Studenten (VVS), het Synchroon internetonderwijs (SIO) en de diensten Studentenvoorzieningen (stuvo’s) werd het platform MoodSpace opgesteld. Daarbij bevestigen de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) en de regeringscommissarissen – niet onbelangrijk – dat het aantal studentenpsychologen in het hoger onderwijs zeker oké is. Vorige week hadden we nog een hoorzitting, en toen werd aangegeven dat corona voor de student minstens even belangrijk is. Corona is dan niet het virus en de kring op de campus, maar wel een omgeving waarin de student zichzelf kan zijn en bezig is met student te zijn.
Binnen het onderwijs kan het CLB een indicatiestelling doen, maar de expertise voor individuele psychologische begeleiding is bij hen niet aanwezig. Zij zitten vast. Ze willen doorverwijzen naar andere instanties binnen die welzijnsvoorzieningen, maar ze stoten op de wachtlijsten. Er is geen gepast aanbod, en er ontstaat ook daar een cascade van mensen die er niet meer bij kunnen.
Minister, is er op dit moment een centraal platform waar CLB’s kunnen consulteren welke welzijnsvoorziening voor welke indicatiestelling een gepast aanbod heeft en wanneer? Vandaag moet men rondbellen om dat te weten te komen.
Hoe zult u nog meer samenwerken met Onderwijs om het mentaal welzijn van jongeren te versterken?
Op welke manier kunt u ervoor zorgen dat er vanuit welzijnsvoorzieningen een snellere aansluiting is op indicatiestelling en doorverwijzing door CLB’s? Het is wel duidelijk dat CLB’s moeten weten waaraan en waaraf.
Zullen initiatieven die tijdens de coronapandemie opgestart werden, verankerd worden of eventueel opgenomen worden in een groter geheel?
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Specifiek wil ik u twee concrete pijnpunten voorleggen waar Vlaanderen een verschil kan maken.
Ten eerste zijn er de lange wachttijden bij de CGG’s. Jongeren wachten tot zeer lang op hulp, zoals uit de reportage telkens weer bleek. Vorig jaar werd er een inspanning gedaan om dertig extra vte’s in te zetten voor kinderen en jongeren, maar dat is duidelijk niet genoeg. De CGG’s blijven onderbemand en kunnen de vraag niet aan.
Een tweede pijnpunt ligt bij preventie, vroegdetectie en vroeginterventie. Dat zal de huidige wachtenden natuurlijk niet helpen, maar wel de wachtenden van de toekomst. We weten dat 50 procent van de mentale gezondheidsproblemen al starten voor de leeftijd van 14 jaar en 75 procent voor de leeftijd van 23 jaar, maar het aanbod is zeer klein voor die leeftijden. Er is ook nog geen bevestiging gekomen van uw kant omtrent het voortbestaan van een aantal initiatieven die toch wel goed werk verrichten. Ik denk bijvoorbeeld aan het programma Connect, dat beoogt snel en tijdig risico’s te detecteren bij de eerste tekenen van een psychosegevoeligheid bij jongeren. Daarnaast wordt er ingezet op laagdrempelig en kortdurende interventies. Dat is een heel waardevol project.
Over deze twee zaken heb ik de volgende concrete vragen.
Met hoeveel extra vte’s zult u de centra voor geestelijke gezondheid structureel versterken om tegemoet te komen aan de grote vraag waarmee zij geconfronteerd worden?
Erkent u het belang van vroegdetectie en vroeginterventie en zult u het programma Connect structureel verankeren en misschien zelfs uitbreiden?
Mevrouw Wouters heeft het woord.
De schrijnende verhalen in de Panoreportage van 16 februari rond mentaal welzijn bij jongeren hebben ons allemaal aangegrepen. Dat merkt u ook aan de vele vragen die daarover vandaag gesteld worden. Zoveel jongeren gaan door de hel, zoekend naar hulp en naar zichzelf.
Het drama van onze ggz is niet nieuw, maar corona heeft het extra moeilijk gemaakt. Vorig jaar zag men bijna een verdubbeling van de depressies en zelfmoordgedachten. Bij TEJO zagen ze 21 procent meer jongeren dan in 2020, bij Awel zag men een stijging van 19 procent. De mentale nood bij jongeren is dus enorm toegenomen.
Een van de opvallendste knelpunten uit de reportage is het gebrek aan een goed overzicht op alle noden, hiaten en wachtlijsten. Er is momenteel niet bekend hoeveel mensen momenteel wachten op hulp. Cijfers worden vandaag onvoldoende gemonitord om alles in kaart te brengen. Het is onmogelijk om de impact van beleidsmaatregelen te meten als er geen cijfers voorhanden zijn waarop men zich kan baseren of er effectief vooruitgang wordt geboekt in het wegwerken van de knelpunten. Een overzicht is dan ook cruciaal om een effectief en efficiënt beleid te voeren.
Daarnaast zijn de wachtlijsten al langer een enorm knelpunt binnen de ggz. Zo is er een wachttijd van tweehonderd dagen bij de CGG’s om een tweede contact in te plannen. Minister, wachten is in deze problematiek achteruitgaan. De CGG’s kunnen de instroom onvoldoende aan. Artsen en hulpverleners klagen dan ook aan dat jongeren niet meteen hulp krijgen, ook al is net tijdig ingrijpen zo belangrijk om een escalatie te voorkomen. Volgens hen is het dan ook onaanvaardbaar dat, als zij doorverwijzen indien verdere hulp noodzakelijk is, er nergens plaats is.
Minister, u gaf in uw beleidsnota aan dat er betaalbare, toegankelijke en tijdige hulp georganiseerd moet worden. Op elk van deze aspecten faalt het beleid nog steeds. Ik heb daarbij de volgende vragen.
U gaf in het verleden reeds aan dat er meer ingezet moet worden op het verzamelen van cijfers. Welke initiatieven neemt u om er op korte termijn voor te zorgen dat er concrete cijfers worden verzameld, zodat er een overzicht komt van de noden en hiaten en er hierop ingespeeld kan worden?
Deelt u de visie dat het onverantwoord is dat jongeren niet meteen de hulp krijgen die ze nodig hebben? Erkent u dat dit een structureel probleem is dat over alle niveaus heen moet worden aangepakt en gaat u hierover in overleg met uw collega-ministers?
Hulpverleners zitten met de handen in het haar, maar ook ouders, broers en zussen worden meegesleurd in de neerwaartse spiraal van een jongere die worstelt. Hoe gaat u ervoor zorgen dat ook gezinnen meer betrokken worden in het hulptraject? Zullen de ouders en andere gezinsleden hier nog beter bij betrokken en ondersteund worden?
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Als laatste komen heeft zijn voordelen, want dan is er al heel wat gezegd.
De Panoreportage heeft ons gewoon getoond wat we al wisten. Corona heeft een enorme impact gehad op jongeren en er is in de ggz onvoldoende capaciteit om elke jongere die nood heeft aan gespecialiseerde zorg, onmiddellijk de nodige zorg te bieden.
De voorzitster van de Vereniging voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie zegt ook dat er geen goed zicht is op de huidige wachttijden en wachtlijsten, maar ze zijn wel aanwezig, zowel bij privépraktijken als bij de CGG’s. Dat vertaalde zich begin 2021 in een verdubbeling van de crisisvragen bij twaalf- tot achttienjarigen ten opzichte van het jaar voordien. De CLB’s deden in 2021 dubbel zoveel interventies bij jongeren met zelfmoordgedachten. Ook bij TEJO zag men afgelopen jaar 21 procent meer jongeren.
Zowel de Vlaamse als de Federale Regering deden al extra inspanningen om extra capaciteit te creëren, dat weet ik ook, maar dat blijkt nu onvoldoende. Jongeren zullen bovendien nog een hele tijd de impact van de coronacrisis ervaren op hun ggz.
ggz is een gedeelde bevoegdheid van de federale overheid en de gemeenschappen. Het is essentieel dat zij dit probleem samen aanpakken.
Hebt u overleg met de federale minister met het oog op bijkomende maatregelen voor het aanpakken van de wachtlijsten?
Worden op Vlaams niveau nog alternatieve pistes ontwikkeld om jongeren met geestelijke gezondheidsproblemen sneller te helpen?
Is de impact van de terugbetaling van eerstelijnspsychologen, die is gerealiseerd door de federale overheid, vandaag voelbaar in de wachtlijsten voor jongeren bij de CGG’s?
Minister Beke heeft het woord.
Collega’s, bedankt voor deze vragen.
In eerste instantie wil ik graag verwijzen naar het antwoord op de vragen om uitleg nummers 1334, 1348 en 1354 over de nieuwe cijfers van Sciensano rond mentaal welzijn en het advies 'Code zwart voor mentaal welzijn' van het Kinderrechtencommissariaat. Ik heb op dat moment al uitvoerig toegelicht welke acties ik ondernomen heb rond mentaal welzijn bij jongeren en welke beleidslijnen volop lopende zijn.
Een geïntegreerd gezinsbeleid is een belangrijke krachtlijn in mijn beleid. De ambitie hierbij is dat elk kind en elke jongere, met of zonder handicap, ongeacht de eigen situatie of context, het recht heeft op kansrijk opgroeien. Daarbij willen we streven naar het meer toegankelijk maken van zowel de basisvoorzieningen als de dienstverlening en ondersteuning: vroeg en nabij. Dit willen we realiseren via een gelaagd systeem waarbij er sterk en gericht ingezet kan worden op hulp en samenwerking. Op die manier raken we stapsgewijs beter afgestemd op de noden van een bepaalde doelgroep, regio enzovoort.
Op het niveau van de eerstelijnszones zijn er nu al concrete afspraken en samenwerkingsverbanden tussen lokale actoren. Basisvoorzieningen kregen hierbij de voorbije jaren meer en meer een gevestigde plaats en waarde. Denk maar aan de Huizen van het Kind, die nu volledig gebiedsdekkend zijn in Vlaanderen.
De netwerken ggz en het programma Connect spelen hierin ook een belangrijke rol. Het hulpprogramma Connect beoogt snel en tijdig bepaalde risico’s te detecteren, zowel bij kleine kinderen als bij kinderen en jongeren tot 23 jaar.
Kortdurende interventies zijn specifiek gericht op bepaalde groepen met een verhoogde kwetsbaarheid. Zo zetten we de expertise vanuit de gespecialiseerde ggz in op het vroegtijdig detecteren en ingrijpen bij mogelijke ernstige psychisch problemen.
De signalen van jongeren uit de Panoreportage tonen aan dat de coronacrisis en de maatregelen een zeer grote impact hebben gehad op het mentale welzijn van jongeren. Vanuit de ggz moeten we zo adequaat en zo efficiënt mogelijk reageren op deze vragen. Een inhaalbeweging op deze vragen is nodig en is ook bezig.
We blijven daarom inzetten op het bevorderen van de geestelijke gezondheid, zeker naar de jongeren toe. De kern van ons preventiebeleid inzake geestelijke gezondheid ligt in het versterken van protectieve factoren zoals veerkracht. Via onder andere de geluksdriehoek en de afgeleide methodieken daarvan proberen we de bevolking te ondersteunen in het werken aan hun mentaal welbevinden. Jongeren zijn zeker een belangrijke doelgroep, waar onze partnerorganisatie Geestelijke Gezondheidsbevordering zo op inzet. Zo is er het uitgebreide aanbod voor scholen ter bevordering van het mentale welbevinden van leerlingen dat door het Vlaams Instituut Gezond Leven eind 2021 werd gelanceerd.
Op het platform www.noknok.be kunnen jongeren tussen 12 en 16 jaar daarnaast zelfstandig aan de slag met een positieve geestelijke gezondheid. In 2021 werd met de partnerorganisatie Geestelijke Gezondheidsbevordering ook de workshop ‘blended werken met NokNok’ ontwikkeld, op maat van de CLB-onlinemedewerkers. Professionals die werken met kwetsbare jongeren van 12 tot 16 jaar, maar weinig psychologische achtergrond hebben, gaan we ondersteunen zodat ze actief kunnen verwijzen naar de inhouden en de tools van NokNok.
Zoals u zelf hebt aangegeven, zijn er de afgelopen tijd al heel wat acties ondernomen om het beschikbare hulpverleningsaanbod voor kinderen en jongeren te vergroten en sterker in te zetten op gezondheidsbevordering. Ik denk hierbij aan de uitbreiding van de capaciteit van de Centra Algemeen Welzijnswerk (CAW's) en de CGG’s, maar ook aan de uitbreiding van de OverKop-huizen en de investering van 9 miljoen euro in samenwerkingsverbanden één gezin – één plan.
Maar u weet dat de uitdaging complexer is dan het voorzien van bijkomende middelen en bijkomende capaciteit. We krijgen signalen vanop de werkvloer dat er een tekort is aan hulpverleners en dat vacatures moeilijk ingevuld geraken. Daarnaast is er ook een nijpend tekort aan kinderpsychiaters en jeugdpsychiaters. Zij hebben een belangrijke rol in organisaties waar multidisciplinair wordt samengewerkt onder de verantwoordelijkheid van een arts.
Een wachtlijst geeft een beeld van personen waar al een zorgnood werd gedetecteerd. Dat maakt echter nog niet duidelijk of die persoon wel op de juiste wachtlijst staat, mogelijk op meerdere wachtlijsten staat en wat er tijdens die wachtlijst al gebeurt of kan gebeuren. Zoals de Staten-Generaal van de Geestelijke Gezondheidszorg aangeeft, is het daarom nodig om in te zetten op een betere toeleiding naar de juiste zorg op het juiste moment en op een meer proactieve houding hierin en een betere samenwerking tussen al onze actoren op het terrein in functie van doelgerichte zorg.
Door bijkomend te investeren in de geestelijke gezondheidsbevordering, in vroegdetectie en vroeginterventie, in het aanbod van de eerstelijnspsychologen via RIZIV-conventies (Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering) en in een laagdrempelige vorm van ondersteuning, versterken we de burgers in hun veerkracht en in hun mentale weerbaarheid zodat er minder nood is aan bijkomende gespecialiseerde hulpverlening en deze capaciteit ook kan worden ingezet voor die zorgvragers met een nood aan een intensiever en multidisciplinair aanbod. Wat kinderen en jongeren betreft, willen we die beweging heel nadrukkelijk realiseren via ‘Vroeg en nabij’.
Ik beschik wel over data van de geestelijke gezondheidsvoorzieningen die onder de Vlaamse bevoegdheid vallen. Zo beschikken we voor de CGG’s onder andere over data rond het aanbod en de wachttijden. Er was enige vertraging op het inzicht in de data die door de CGG's werden verzameld en waarover mijn administratie wordt gerapporteerd, vanwege de volledige focus op de correcte data in het kader van de COVID-19-crisis.Dat heeft zich hersteld.
Ik wil hierbij aanvullen dat de data die hierover beschikbaar zijn, iets zeggen over het beschikbare aanbod en over de wachttijden en niet over de zorgnoden. Die data, die door mijn administratie en ook aan de reportagemakers van Pano werden bezorgd, waren trouwens data van één specifiek CGG en niet het gemiddelde van de sector. Dat neemt niet weg dat we zelf ook vinden dat dit een aandachtspunt is om vanuit het beleid verder aan te werken.
Wat de ggz betreft, zal de stapsgewijze inkanteling in de Vlaamse sociale bescherming zorgen voor een betere, uniforme en uitgebreide datastroom met relevante beleidsinformatie.
In het kader van het derde Vlaamse Actieplan Suïcidepreventie 2022-2030 zoals gepresenteerd tijdens de Gezondheidsconferentie van 19 november 2021 is er extra aandacht voor de doelgroep jongeren. Jongeren zijn in het actieplan specifiek opgenomen onder Strategie 3: Suïcidepreventie bij kwetsbare groepen. Het gaat onder andere om de ontwikkeling van een wetenschappelijke richtlijn en e-learning voor hulpverleners om de detectie en behandeling te bevorderen van suïcidale gedachten en gedrag bij kinderen en jongeren. Als extra tool bij deze richtlijn en e-learning wordt een creatieve box voor hulpverleners ontwikkeld om het bespreken van suïcidaliteit tussen hulpverleners en jongeren te faciliteren. Het actieplan voorziet de ontwikkeling van een zelfhulp-app om jongeren te leren omgaan met suïcidegedachten en de ontwikkeling van een behandelvorm voor suïcidale jongeren genaamd ‘toekomstgerichte training’.
Het voorstel van actieplan wordt in 2022 gefinaliseerd en voorgelegd aan de Vlaamse Regering en het Vlaams Parlement.
De complexe bevoegdheidsverdeling met betrekking tot de ggz is een opmerking die terecht werd geformuleerd in de Panoreportage en ook hier. Aangezien de bevoegdheden rond het erkennen en financieren van het geestelijke gezondheidsaanbod versnipperd zijn, wordt er veel tijd geïnvesteerd in de afstemming tussen de administraties en overheidsniveaus. Ook vanuit het werkveld wordt vaak gesignaleerd dat een uniforme aansturing een grote vooruitgang zou betekenen.
Eind 2020 heeft de IMC Volksgezondheid wel een protocolakkoord afgesloten betreffende een gecoördineerde aanpak voor de versterking van het psychische zorgaanbod in het kader van de COVID-19-pandemie. De uitrol van de RIZIV-conventies met betrekking tot de psychologische hulpverlening in de eerste lijn werd opgevolgd in de IKW Geestelijke Gezondheidszorg. Ook andere en toekomstige acties en investeringen worden ondertussen afgestemd tussen de deelstaten en de federale overheid.
Het aanbod binnen de private psychologische hulpverlening hebben we niet in kaart. Het gaat om vrije initiatieven die niet onder de bevoegdheid van de Vlaamse overheid vallen.
Een CGG biedt hulpverlening aan mensen met psychische problemen. In een CGG zijn er aparte teams voor volwassenen, voor ouderen en voor kinderen en jongeren. Elk team bestaat uit één of meerdere psychiaters, psychologen en maatschappelijk werkers. De hulpverlening in een CGG gebeurt tijdens consultaties.
Een CGG richt zich tot mensen met een ernstig psychisch probleem of een probleem dat het risico in zich draagt om chronisch te worden. U gaat normaal gezien pas naar een CGG als u ernaar wordt doorverwezen door bijvoorbeeld uw huisarts of een CLB.
Binnen de CGG’s is het specifieke aanbod voor kinderen en jongeren onder te brengen in een aantal verschillende activiteiten: individueel hulpverleningsaanbod, groepsaanbod en preventief. Daarnaast willen we jongeren ook steeds meer online bereiken. Er is een onlinehulpverleningsaanbod waarbij een uitbreiding is voorzien van https://depressiehulp.be, met een aantal modules specifiek gericht op jongeren. Onze partners werken ook mee aan de uitbouw van het aanbod op het MoodSpace-platform dat specifiek gericht is op de noden van de jongeren.
Gelijkend aan het programma Connect willen we de expertise vanuit de ggz inzetten ter ondersteuning van eerstelijnsactoren. Daarnaast blijf ik inzetten op een laagdrempelig, toegankelijk hulpverleningsaanbod voor kinderen en jongeren via onder andere de Huizen van het Kind, OverKop-huizen, de samenwerkingsverbanden één gezin – één plan, het jongerenaanbod van het CAW (JAC) enzovoort.
Het moment is rijp om die principes van samenwerking operationeel verder door te vertalen naar een duidelijke toegang en toeleiding tot psychologische zorg op het lokale niveau. Daarvoor moeten we de link tussen basisvoorzieningen en psychische hulp verder versterken. Dit hangt ook samen met de toeleiding tot geconventioneerde eerstelijnspsychologen.
Manieren om trajectmatig te werken zijn er absoluut, ook hier verwijs ik naar de organisatie van het hulpverleningsaanbod binnen de netwerken ggz. Het doel van deze netwerken is om de noden en behoeften van het kind of de jongere en hun context centraal te stellen vanuit de teamwerking en de multidisciplinaire aanpak.
De meeste CLB’s kennen hun sociale kaart.
In kader van een facettenbeleid wordt in de setting Onderwijs een preventief gezondheidsbeleid ontwikkeld en uitgevoerd, ook op het vlak van geestelijke gezondheid en suïcidepreventie. De partnerorganisatie Geestelijke Gezondheidsbevordering ontwikkelde met onze steun eind vorig jaar ‘Geluk in de klas’. Dat is een uitgebreid ondersteuningsaanbod voor het lager en secundair onderwijs dat leerkrachten kunnen gebruiken ter bevordering van het mentale welbevinden van hun leerlingen. Binnen deze materialen staan ook richtlijnen over hoe scholen vorm kunnen geven aan een kwalitatief gezondheidsbeleid zodat de school een faciliterende omgeving kan zijn. We vinden het hierbij ook belangrijk om leerkrachten actief vaardig te maken in het versterken van het mentaal welbevinden van hun leerlingen. We organiseren bijvoorbeeld vormingen en workshops over alle bestaande materialen van ‘Geluk in de klas’.
Daarnaast gaan er nu, in maart, ook vijf ‘tip-talks’ door. Op deze online events gaan we in gesprek met allerlei experten over de vijf sleuteltips om leerkrachten het roer in eigen handen te laten nemen om te werken aan meer mentaal welbevinden in de klas.
Vanuit de suïcidepreventie wordt samengewerkt met het Steunpunt Inclusief Hoger Onderwijs (SIHO) in het kader van hun project ‘Studentenwelzijn duurzaam versterken’. Zo werd de bestaande Think Life-app aangepast aan de doelgroep studenten en geïntegreerd in het Moodspace-platform. Think Life is een online zelfhulptool om studenten beter te leren omgaan met zelfmoordgedachten.
Zoals al gezegd, werken verschillende partners vanuit hun expertise ook mee om goed onderbouwde content aan te leveren voor het Moodspace-platform op het vlak van geestelijke gezondheidsbevordering, eetproblemen, enzovoort.
Daarnaast wordt er vanuit de suïcidepreventie binnen de onderwijscontext verder ingezet op de implementatie van ‘Silver’, de serious game die zich richt op het versterken van de geestelijke gezondheid bij jongeren tussen 12 en 16 jaar. Dit jaar zijn er acht online vormingsmomenten gepland voor leerkrachten en wordt het bijbehorend educatief pakket aangeboden.
De nieuwe Vlaamse partnerorganisatie Ondersteuning Settinggericht Werken brengt binnen haar werking alle preventieactoren, alsook actoren uit het onderwijs, samen met als doel om te komen tot een grotere impact van de gezondheidsbevorderende acties, waaronder ook acties rond geestelijke gezondheidsbevordering in het onderwijs. Het gedragen actieplan, dat we vervolgens zullen uitvoeren, krijgt stilaan vorm.
Deze ondersteuning van settinggericht werken is er expliciet op gericht om versnippering in het preventief gezondheidsbeleid te verbeteren zodat een setting, zoals de setting onderwijs, meer vanuit een gezamenlijke boodschap wordt aangesproken en aan de slag kan gaan rond preventieve gezondheid.
Vanaf dit jaar gebruiken de CLB’s de nieuwe methodiek ‘Gezond Leven? Check het even!’. In alle klassen van het derde middelbaar krijgen de leerlingen klassikaal een korte introductiefilm te zien en vullen dan individueel een online vragenlijst in. De vragen polsen onder meer naar het mentale welbevinden, stress, eet- en slaapgewoontes, pesten, gamen en sociale media, druggebruik en seksualiteit. Dankzij de nieuwe methodiek kunnen jongeren zorgen delen en ook zelf vragen stellen. Ze kunnen dan een advies op maat krijgen via online feedback of in gesprek gaan met het CLB. De resultaten van de bevraging zullen volledig geanonimiseerd gedeeld worden met de overheid, zodat het beleid beter kan inspelen op evoluties bij jongeren.
Op het NokNok-platform kunnen jongeren tussen 12 en 16 jaar zelfstandig aan de slag met hun positieve geestelijke gezondheid. In 2021 werd door de partnerorganisatie Geestelijke Gezondheidsbevordering de workshop ‘Blended werken met NokNok’ ontwikkeld op maat van de CLB-onlinemedewerkers. Professionals die werken met kwetsbare jongeren van 12 tot 16 jaar met weinig psychologische achtergrondkennis zullen we ondersteunen zodat ze actief kunnen verwijzen naar de inhouden en de tools van NokNok. Zo zal mentaal welbevinden bespreekbaarder worden. We onderschrijven het belang ervan om de CLB’s actief te verbinden met de tools die bestaan, om zelf ook meteen aan de slag te kunnen gaan om het mentaal welbevinden van leerlingen te verbeteren.
Wat betreft de aansluiting op het aanbod van de welzijnsvoorzieningen verwijs ik naar het traject ‘Vroeg en nabij’ waarin continuïteit van zorg en een verbetering van de samenwerking in de overbrugging of doorverwijzing een centraal element is.
De initiatieven die werden genomen in het kader van de mentale gezondheid in het onderwijs zullen opgenomen worden in de reguliere werking van de desbetreffende trekkende organisaties. De implementatie van ‘Geluk in de klas’ zal bijvoorbeeld opgenomen worden binnen de beheersovereenkomst Geestelijke gezondheidsbevordering.
Zoals u weet, heb ik eind 2020 een structurele uitbreiding voorzien voor de CGG’s. In deze uitbreiding werd uitdrukkelijk aan de CGG’s gevraagd om minstens de helft van de middelen die elk CGG kreeg toegekend in te zetten voor de doelgroep kinderen en jongeren. Elk CGG had hierbij de vrijheid om in afstemming met de noden binnen de CGG’s en in samenspraak met de netwerken ggz van de regio een plan van aanpak voor inzet van deze bijkomende middelen uit te werken. Ik kan u alvast meegeven dat er door deze uitbreiding in de CGG’s in Vlaanderen 48 voltijdsequivalenten voor de doelgroep kinderen en jongeren/jongvolwassenen bijkomend worden ingezet.
Uiteraard erken ik het belang van vroegdetectie en vroeginterventie, precies daarom zijn wij vanuit de Vlaamse overheid vier jaar geleden gestart met hiervoor een Vlaams programma toe te voegen aan de netwerken ggz voor kinderen en jongeren. Ik wil hier ook sterker op inzetten. Samen met de netwerken wil ik bekijken waar voor hen momenteel, in hun samenwerking met de verschillende stakeholders op het terrein, de hiaten binnen het programma liggen en op welke manier een uitbreiding zou kunnen worden ingezet. Dit moet dit jaar ook concreet vorm krijgen.
Het Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin ontwikkelde in opdracht van de Vlaamse overheid een multidisciplinaire richtlijn om hulpverleners, teams en voorzieningen in de ggz te ondersteunen in hun beleid en dagelijks handelen inzake het betrekken van naasten.
De multidisciplinaire richtlijn heeft een generiek karakter en beoogt kwaliteitsverbetering inzake het betrekken van naasten in de hele Vlaamse ggz.
We hebben deze multidisciplinaire richtlijn laten ontwikkelen net omdat we herhaaldelijk hebben vastgesteld, op basis van klachten bijvoorbeeld, dat familieleden te weinig betrokken worden in de geestelijke gezondheidszorg. Dit is zeker een werkpunt voor de ggz en vraagt ook een cultuuromslag.
Het Familieplatform Geestelijke Gezondheid werd aangesteld als partner voor het implementatietraject van deze richtlijn. Op 23 juni 2021 werd de campagne ‘Naast(en) samen zorgen voor elkaar’ gelanceerd.
Daarnaast denk ik specifiek voor de doelgroep kinderen en jongeren ook aan de samenwerkingsverbanden één gezin-één plan, waarbij het gezin net het uitgangspunt vormt. Samen met het gezin worden doelen gesteld en afspraken gemaakt binnen de mogelijkheden van het gezin.
Maar naast deze initiatieven denk ik dat we de klantgerichtheid en het vraaggestuurde werken nog meer op de agenda moeten zetten in de hulpverlening zelf en de manier van samenwerken tussen onze actoren op het terrein. Dit is ook de insteek van het traject ‘Vroeg en nabij’. We moeten daarin durven de problemen op het terrein te benoemen, evolueren naar een meer proactieve aanpak en dit ondersteunen door trajectbegeleiding.
Ook in het voorstel van het derde Vlaams Actieplan Suïcidepreventie is het betrekken van naasten expliciet opgenomen als een overkoepelend aandachtspunt. Een concrete uitwerking hiervan zit bijvoorbeeld vervat in de actie ‘Kortdurende interventie voor personen in suïcidale crisis’ waarbij de familie, de ouders en de partners van bij het eerste gesprek worden betrokken en verder worden meegenomen in het behandelingstraject.
Zoals mijn federale collega minister Vandenbroucke eerder deze week heeft aangegeven, zijn de netwerken ggz volop bezig met de uitrol van deze laagdrempelige zorg in de eerste lijn. De verwachting is dat ze tegen deze zomer op kruissnelheid zitten. Uit de cijfers van de federale overheid blijkt dat er in maart 2021 5565 sessies werden geregistreerd bij een geconventioneerde eerstelijnspsycholoog en in januari 2022 al 22.373.
Voor een duidelijke invloed van deze federale maatregel op de instroom en wachttijden in de ggz is het dus nog even afwachten.
Wat ik bij al deze vragen en in het maatschappelijke debat een beetje mis, is het debat over wat er aan de grondslag ligt van het mentale onwelbevinden.
Soms moeten we ons de vraag durven te stellen welke elementen in de huidige samenleving dit onwelbevinden in de hand werken. Wat we nu zien aan psychische problemen bij de jeugd zou ik durven zien als een signaal, als een barometer van problemen in onze samenleving. Het zou goed zijn om hierover in de commissie ook eens van gedachten te wisselen en een fundamenteel debat over te voeren.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoord. Ik heb geprobeerd om goed op te letten. U geeft een hele boterham mee. Voorzitter, ik ga ervan uit dat in onze repliek ook de timing gerespecteerd moet worden.
Minister, misschien kijken een aantal mensen na de Panoreportage vandaag naar de commissie. Dat zullen mensen zijn die in de hulpverlening zitten, die misschien een kind hebben moeten loslaten, zoals in de Panoreportage te zien was. Dat zullen kinderen en jongeren zijn die misschien zelf noden en problemen hebben. Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat ondanks onder andere mijn vraag om hier niet opnieuw een oplijsting te maken van wat er allemaal al gebeurd is, er hier eigenlijk veel blablabla gezegd wordt. Ik wil niet denigrerend doen over een aantal dingen die al gebeurd zijn. Die zijn belangrijk. Ik wil ook niet denigrerend doen over nieuwe methodieken die uitgewerkt zijn, die zijn ook belangrijk en het zal en-en-en zijn. Maar het blijft wel een fundamentele miskenning, zowel politiek, beleidsmatig als emotioneel van de noodkreet die de voorbije maanden geslaakt is door allerlei mensen in allerlei deelsectoren rond de ggz. Toen we tijdens de coronapandemie geprobeerd hebben om ons gezondheidszorgsysteem recht te houden door de ziekenhuizen te sparen en de eerstelijnszorg te sparen, moesten we vaststellen dat ons ggz-systeem al jarenlang ineengestort is, dat we selecties maken en tegen mensen zeggen ‘sorry voor u is er op dit moment geen hulp, laat staan de juiste en adequate hulp’. Dat is toch gewoon onaanvaardbaar.
Vandaag mis ik dat er zelfs geen enkel signaal lijkt te komen van wat er nog extra moet gebeuren, waar u in overleg zult gaan met uw federale collega’s, hoe dit samen opgelost kan worden. Neen, het is een beschrijving van wat er vandaag ligt. Als we het moeten geloven is vandaag alles klaar om de golf die lopende is en nog verder op ons afkomt op te vangen. Minister, dat is gewoon niet waar.
Dat werd ook bevestigd toen ik gisteren het opiniestuk las van Eva Kestens, jeugd- en kinderpsychiater, en Sofie Crommen, voorzitter van de Vlaamse Vereniging voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie. Ze zeggen dat men bij het kabinet Beke Oost-Indisch doof blijft voor hun noodkreten.
Minister, is er al overleg geweest voor of na de Panoreportage met bijvoorbeeld de voorzitter van de Vlaamse Vereniging voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie of is dat nog niet gebeurd? Hoe is uw lijn met het werkveld? Wat ik hier vandaag hoor, lijkt bijna totaal een miskenning te zijn van de problemen waar zij mee worstelen, niet omdat u het probleem onderschat, maar wel omdat u op geen enkele manier op zoek bent naar nieuwe antwoorden. Ik vind dat echt zorgwekkend en zeer problematisch.
Minister, dan kom ik aan mijn laatste opmerking, om het niet te lang te maken: ik grijp graag de uitnodiging aan om het gesprek over de grondslag en de grondoorzaken van de mentaal welzijn-problematieken in onze samenleving dieper te voeren. Ik nodig u dan ook uit om uw collega-ministers mee in dat bad te trekken als het gaat over werkbaar werk en de mogelijkheid van ouders om in de buurt van hun kinderen te kunnen zijn, om de cruciale coronakring te zijn bij mensen, zoals u zonet aangaf in uw antwoord, als het gaat over de impact van sociale media. Er is gigantisch veel werk. Minister, uw antwoord getuigt niet van een urgentiegevoel dat nodig is rond deze problematiek.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, u hebt een antwoord gegeven. Ik begrijp wat collega Vaneeckhout zegt. Als je als kinderpsychiater, kinderpsycholoog, hulpverlener in de ggz, als ouder of als jongere naar dat antwoord geluisterd hebt, vrees ik dat je niet gehoord hebt wat er gaat veranderen en hoe dat nu een concreet antwoord is op de noodkreten – ik kan ze intussen niet meer tellen – die vanop het terrein komen.
Minister, u hebt een mooie opsomming gegeven van allerlei initiatieven die lopende zijn, maar de nuchtere vaststelling is toch dat, als we die allemaal bij elkaar optellen, ze blijkbaar niet het verhoopte effect hebben. Anders zaten we hier vandaag niet met tig vraagstellers over allemaal hetzelfde onderwerp voor de honderdste keer na mekaar.
Wat ik niet gehoord heb in uw antwoord, minister, is wat u nu gaat veranderen. Wat gaat u nu anders doen om ervoor te zorgen dat we nooit meer dat antwoord moeten geven dat niemand wil geven wanneer zij een kind in de familie hebben dat psychologische of ggz nodig heeft en wij gewoon zeggen: kom binnen zes maanden nog eens terug. Dus, minister, getuigenissen van jongeren die een zelfmoordpoging doen, die naar spoed gaan en die de volgende dag weer naar huis worden gestuurd zonder enige extra ondersteuning: dat kan ons toch niet koud laten. Ik heb uit uw antwoord niet begrepen wat er nu gaat veranderen. Dat is de essentie van waar het hier over gaat.
Natuurlijk, minister, is een debat over waarom die situatie zich voordoet en dat steeds meer mensen beroep moeten doen op die ondersteuning relevant, maar dat is een debat voor de middellange termijn. Het is iets wat wij al zo lang vragen en waar we al zo lang op attenderen. Van de minister verwachten we natuurlijk antwoorden. We verwachten antwoorden die heel concreet zijn. Zo is, bijvoorbeeld, het aanbod in de ggz-hulpverlening niet goed verspreid. Als je dat gaat bekijken op regiovlak, dan zie je dat dat in sommige regio’s nog veel problematischer is dan in andere regio’s. Daar zou u iets aan kunnen doen. Als u de vergelijking maakt met Nederland, dan zien we, minister, dat als wij eenzelfde proportie ambulante hulp zouden aanbieden als in Nederland, we 111.000 extra jongeren ambulant moeten kunnen helpen en 4000 extra jongeren residentieel.
Dus, minister, we zitten gewoon met enorme problemen. De vraag die tot op heden onbeantwoord is, is: wat gaat er veranderen zodat we ouders en jongeren een afdoend antwoord kunnen geven op hun hulpvraag. Dat is de vraag die ik u nog eens, in alle bescheidenheid, wil stellen.
Mevrouw Jans heeft het woord.
We hebben hier inderdaad, zeer recent nog, met heel wat collega’s vragen over gesteld. Ook toen hebben we zeer uitvoerige antwoorden gekregen en benadrukt – en dat mag – dat er op veel punten veel wordt gedaan. We kennen allemaal de sector. We bereiden onze dossiers voor. We zien alle projecten waar er extra middelen naartoe gaan: naar het JAC, naar de CAW’s… U hebt ze allemaal opgenoemd. Ik ga dat niet herhalen. Maar tegelijkertijd hebben we vorige week naar Pano gekeken en toch niet anders dan kunnen vaststellen dat het niet loopt zoals het zou moeten lopen.
Ik heb soms de indruk dat er in de sector heel veel wordt doorverwezen. Heel veel mensen brengen dingen in kaart. Er zijn heel veel poortwachters. Iedereen wil doorverwijzen. Ik ben op zoek naar een manier hoe we ervoor kunnen zorgen dat we de sector meer kunnen stimuleren om meer jongeren vast te nemen. Want dat moet toch gebeuren. Dat gebeurt vandaag niet genoeg. Men moet met de jongeren aan de slag gaan. We investeren zoveel miljoenen extra en we zien dat er reportages op televisie komen waarbij mensen zeggen ‘bij ons is er een wachtlijst voor kinderen en jongeren van meer dan tweehonderd dagen’. Dan denk ik: dat kan toch niet. Dat zou toch niet mogen, als we kijken naar de mogelijkheden die er zijn. Iedereen verwijst naar netwerken en ambulante crisisteams en eerstelijn, nuldelijn, tweedelijn, geïntegreerd breed onthaal. Maar de meeste mensen die in de problemen zitten googelen ‘psycholoog’. In mijn geval google ik dan ‘psycholoog Lanaken’ omdat je op zoek bent naar een oplossing. Ik denk echt dat we werk moeten maken van een betere leesbaarheid van dat hele aanbod. Want dat is inderdaad wel versnipperd.
Mijn bijkomende vraag is de volgende. Als we spreken over de ggz in Vlaanderen dat zijn onze eerste partners de CGG’s. We hebben negentien CGG’s, we hebben een hele hoop vestigingsplaatsen. Die gaan aan de slag met een enveloppefinanciering en met een bepaalde vrijheid. Zou er geen mogelijkheid zijn dat we gaan naar een moment waarop we zeggen dat het niet meer kan dat je met een kind op een bepaald moment nergens terechtkunt? Moeten we niet zorgen voor een soort permanentie, voor een soort wachtdienst? Want nu zijn er momenten dat je nergens terechtkunt met je kind. Dat vind ik wel een vreemde vaststelling omdat het vaak gaat over ernstige problematieken.
Dat er zo’n opstropping is, dat niemand nog een plek vindt, betekent ook dat er geen doorstroom is, dat er cliënten veel te lang worden vastgehouden. Ook hier wil ik de vraag stellen: moeten we daar toch niet eens gaan kijken naar meer afstemming, naar een absolute focus op het cliënten- en patiëntencontact? Er wordt enorm veel geregistreerd en gerapporteerd. Er is heel veel administratie. Als dat dient tot een betere afstemming van het zorgaanbod, vind ik dat heel goed. Maar registreren en rapporteren om dan te zeggen dat de wachttijd tweehonderd dagen is, vind ik eigenlijk wel een vreemde manier van zorg organiseren. Blijkbaar is enkel en alleen extra miljoenen bij steken, wat we overal heel veel doen, meer dan ooit, niet voldoende. Ik ben op zoek naar een manier hoe we ervoor kunnen zorgen dat die focus echt ligt op meer mensen sneller vastnemen, niet alleen in kaart brengen en doorverwijzen.
Ten slotte, en u hebt hiermee afgesloten, wil ik nog het volgende stellen. Ik denk dat ik voor het eerst in mijn resolutie betreffende een versterkt geestelijk gezondheidsbeleid van einde 2017 heb gevraagd om die maatschappelijke factoren in kaart te brengen. Dat is wat ik ongeveer in elk debat probeer in te brengen want als we dat niet doen, dan blijft het dweilen met de kraan open. We weten het al lang, maar Pano maakte het helder en pijnlijk duidelijk, dat het geen optie meer is. We moeten vanuit verschillende manieren en vanuit verschillende hoeken daarop inzetten. Het feit dat we geen epidemiologische gegevens hebben betreffende het voorkomen van psychiatrische aandoeningen, maakt ons dat niet gemakkelijker. Ik ben wel een beetje huiverachtig om nog extra studies te vragen, omdat ik op zoek wil gaan naar een heel actieve manier om alle krachten binnen onze sectoren – en dat gaat over heel veel vte’s, over heel veel mensen – te bundelen en om te kijken hoe we kunnen focussen op de mensen die aan de deur aankloppen om hen zo snel mogelijk te helpen. En helpen wil niet zeggen meedelen dat je tweehonderd dagen op een wachtlijst staat. Dat kunnen we en dat mogen we niet langer aanvaarden. Dus, we moeten kijken of we toch niet wat meer uniform moeten aansturen en meer gecoördineerde outputindicatoren moeten vragen van de CGG’s om alles eruit te halen wat erin zit.
De heer Daniëls heeft het woord.
Dank, minister, voor uw uitgebreid antwoord.
Er zijn toch een paar zaken die ik wil meegeven. Het eerste is het volgende. Als de CLB’s tot een indicatiestelling komen, dan zijn dat professionals die eigenlijk al aangeven dat met deze jongere echt iets mis is. Er is meestal al een traject mee gelopen. Ik denk dat we maximaal moeten kijken dat daar een warme en snelle overdracht kan zijn. Op dit moment zijn dat CLB-medewerkers die beginnen rond te bellen op zoek naar een plaatsje, naar iemand, naar iets. Ondertussen zijn zij niet bezig met jongeren te begeleiden. Ik denk dat daar een veel duidelijkere databank moet zijn van waar is welke wachtlijst en wanneer kan wie met welke jongere aan de slag. Dat is één.
Als je ten tweede dan kijkt naar al die structuren, die centra, al die organisaties die daarmee bezig zijn, dan is het zo, collega’s, dat wij in deze commissie die structuren begrijpen. Wij weten wie wat is. De gewone burger krijgt echter te maken met een hoop afkortingen: CGG, CAW, CLB, of welke drie- of vier- of vijflettergreepwoorden het ook zijn. Die persoon heeft een zoon of dochter met een probleem en hij wil daarmee ergens terechtkunnen. Ik denk dat dat een tweede belangrijk punt is.
Ten derde deel ik de mening dat we niet op zoek moeten gaan naar voor elke Vlaming een psycholoog. Dan zijn we ten eerste te laat, en ten tweede is dat onbetaalbaar. Waar ik wel naar wil kijken, minister – en ik roep de collega’s daar ook op –, is dat we jongeren en volwassenen ook weerbaar moeten maken en inzicht geven dat het leven geen wandeling door het park is. Ik heb daar al voor gepleit en ik ga het nog eens doen. Als ik door de tijdslijnen van Facebook en Instagram van eenieder van jullie scrol, lijkt het alsof iedereen elke dag geweldig lekkere maaltijden eet, dat elke dag één groot feest is en dat het bij jullie nooit regent of nooit een slechte dag is. Dat is natuurlijk een fout beeld van de realiteit. Ik denk dat we daar met de media en in het algemeen op moeten inzetten.
Ik heb nog een laatste punt, minister. We hebben vorige week in de commissie Onderwijs die hoorzitting gehad over het mentaal welzijn van studenten. Binnen het onderwijs worden heel wat stappen gezet: het SIO, het steunpunt, de stuvo’s en dergelijke meer. Minister, hebt u uit die hoorzitting bepaalde zaken meegenomen die u in uw beleidsveld verder gaat uitbouwen?
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, als ik het goed begrepen heb – het zou kunnen dat ik iets gemist heb – komt er geen extra euro van Vlaanderen boven op wat al gepland was. Ik weet hoe dat werkt. Er is een meerjarenplanning, dat is ook nodig om de begroting op orde te houden. Maar een meerjarenplanning wordt geregeld ook eens herzien. Dat is bijvoorbeeld zo geweest naar aanleiding van corona. Terecht heeft Vlaanderen dan geld uitgetrokken voor mensen, voor bedrijven, voor organisaties die getroffen werden en die men wilde sparen of helpen. Wat ik niet begrijp, is dat deze mentale crisis, die zich zeker bij kinderen en jongeren in zeer grote getallen aan het voltrekken is, niet leidt tot een herziening van de middelen voor ggz op Vlaams niveau. Wat ik niet weet, is of dat is omdat u dat niet nodig vindt, omdat u oprecht denkt dat er al genoeg gebeurt, dan wel of u dat wel zou willen, maar daar misschien te weinig steun voor vindt op regeringsniveau. Dat weet ik niet.
Maar wat ik wel weet, is dat er meer moet gebeuren. Zoals u geregeld zegt – ik ben het daarmee eens – moeten we natuurlijk ook een aantal zaken op een andere manier organiseren in de toekomst. We moeten een aantal structurele hervormingen doen. Maar daar hebben de kinderen en jongeren die nu hulp nodig hebben, niets aan. Zij zijn het slachtoffer van een jarenlang onderinvesteren van de overheden van dit land in ggz. Zij hebben dus nu dringend veel meer capaciteit nodig. Dat we ondertussen tegelijkertijd een ander systeem uitdenken en op poten zetten, ja. Maar we mogen deze kinderen niet in de kou laten. De federale overheid voorziet vele miljoenen extra, en ik vind dat Vlaanderen dat ook moet doen. Dat vinden ook de verenigingen van psychiaters, die duidelijk zeggen dat het vooral op Vlaams niveau is dat het nu stil blijft.
Mijn vraag is: hoe komt dat? Vindt u geen steun om er iets aan te doen of vindt u het niet nodig om er iets aan te doen? Heel concreet denk ik, tenzij ik het gemist heb in de opsomming – ik heb zoveel mogelijk genoteerd – dat u op de concrete vragen naar CGG’s en Connect, namelijk of u Connect voortzet en/of uitbreidt en of er vte’s bij komen voor de CGG’s en hoeveel en wanneer, geen zeer concreet antwoord gegeven hebt. Mocht u dat wel gedaan hebben, wilt u het dan herhalen? En als u het inderdaad niet gedaan hebt, mag ik dan alsnog een antwoord?
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Dank u, minister, voor uw antwoorden. Ik ben het er helemaal mee eens dat we ons zeker ook moeten afvragen wat er mis is in onze maatschappij. Een debat hierover lijkt me dan ook een heel goed voorstel.
Er zijn inderdaad al heel wat goede initiatieven genomen en investeringen gedaan, zowel op Vlaams als op federaal niveau. Maar we hebben wel een historische achterstand in de ggz. Zoals mevrouw Danckaerts in de reportage zegt, zijn de extra investeringen die gebeurd zijn, een druppel op een hete plaat. Ze zijn niet voldoende. We gaan nog steeds de helft tekortkomen om iedereen te kunnen helpen.
Wat ook aan bod kwam in de reportage, was het weerbaarder maken van onze kinderen en jongeren door bijvoorbeeld de campagnes. Dat gebeurt al, bijvoorbeeld in de Week tegen Pesten en de campagne van De Warmste Week.
Dat zijn momenten waarin we extra aandacht aan hen geven. Dat moeten we blijven doen. We moeten handvatten geven om met stressproblemen om te gaan door jeugdwerk en scholen tools te geven voor ondersteuning aan jongeren. Het extra inzetten op preventie, vroegdetectie en vroege interventie, specifiek gericht op psychische problemen bij kinderen en jongeren, is zo belangrijk, zeker omdat uit onderzoek blijkt dat deze doelgroep het langst op hulp moet wachten. Het goed en tijdig omringen en op tijd ingrijpen kan heel veel leed voorkomen, zodat er minder kinderen moeten doorstromen naar professionele hulp. Het investeren in preventie is cruciaal en zorgt ervoor dat residentiële behandelingen, die ook duurder zijn voor onze maatschappij, voorkomen worden. Het inzetten op preventie is een win-winsituatie.
Minister, hoe kan er ingezet worden op bijvoorbeeld het herkennen van die eerste signalen, die zo belangrijk zijn? Hoe ziet u dit? U hebt inderdaad veel opgesomd, minister. Als ik u dat allemaal hoor vertellen, lijkt het wel alsof er geen problemen zijn. Maar die zijn er helaas wel. Ook ik heb echter geen duidelijk antwoord gekregen op de vraag wat u concreet op korte termijn gaat doen om onze jongeren te helpen op de momenten dat het nodig is.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Alles begint bij preventie en vroeginterventie. Het is heel belangrijk dat we daar voldoende op inzetten, want we weten allemaal dat voorkomen beter is dan genezen. Ik heb hier ook altijd gepleit om in het onderwijs meer van zulke kortdurende sessies te houden. Dat hoeft elke dag maar vijf minuutjes te duren. Dat helpt. Dat wordt al gedaan. Daar is niets zweverigs aan. Maar dat leert kinderen om meer tot rust te komen. Het is gebleken dat dat op alle fronten echt wel een positief effect heeft. Het hoeft dus niet altijd heel veel geld te kosten om effectief te zijn.
Wanneer zaken toch verder evolueren en opnames nodig zijn, dan botsen mensen natuurlijk op muren. Ik heb recente cijfers opgevraagd omtrent de wachtlijsten voor mensen met een eetstoornis, waaruit blijkt dat jongeren vier tot tien maanden moeten wachten vooraleer ze opgenomen kunnen worden. Dat baart me echt enorm veel zorgen. Het zal je kind maar zijn, dat op het randje staat van sondevoeding en zeer dringend opgenomen moet worden. Het is eigenlijk een zaak van leven en dood. Als je dan op een muur botst en als ouder die onmacht voelt: ik zou het niet willen meemaken. Ik vind dat eigenlijk onze maatschappij onwaardig. Ik vind dat Vlaanderen echt veel beter moet kunnen.
Ik besef heel goed dat het onmogelijk is om alle problemen onmiddellijk op te lossen. Maar de zaken die naar boven komen, zijn zo schrijnend. Ik vind dat we echt wel investeringen moeten doen om op korte termijn iets aan die wachtlijsten te doen. We hebben sowieso al geen zicht op het aantal zorgvragen. Dat is ook al iets problematisch in mijn ogen. Hoe kun je echt iets remediëren als je niet weet om hoeveel gevallen het gaat?
Ik heb onlangs voor een patiënt moeten bellen naar het expertisecentrum inzake eetstoornissen in Gent. Ik kreeg daar het antwoord dat ze die patiënt zelfs niet op de wachtlijst konden zetten omdat zelfs de wachtlijsten vol zijn. Ze vroegen me om in maart terug te bellen. Ik was daar enorm door aangedaan, omdat ik uiteindelijk niet wist waar ik die patiënt nog naartoe kon sturen. Dat zijn urgente situaties. Als zorgverlener zit je dus ook vaak met de handen in het haar. Wat moet ik hier in godsnaam doen voor die patiënt? Dat soort zaken zouden echt niet mogen gebeuren. Daarom vraag ik u om te bekijken welke extra mogelijkheden u ziet om dit te remediëren, minister.
Mevrouw Vandecasteele heeft het woord.
Minister, ik herken heel erg de verhalen die hier gebracht zijn. Het is als hulpverlener enorm pijnlijk om mensen, zeker jongeren, te zien die lijden, die dringend hulp nodig hebben, maar die je nergens terecht krijgt. Dat is enorm pijnlijk. Als dat gebeurt, zie je de problemen heel vaak alleen maar toenemen. Ik vraag mij oprecht af of u de Panoreportage gezien hebt, want de getuigenissen gaan door merg en been. Ik vind het heel frappant hoe u als minister van Welzijn en Volksgezondheid dat zo van u af kunt doen glijden. U bent wel de verantwoordelijke minister, althans voor de zaken die Vlaanderen onder zijn bevoegdheden heeft, maar dat zijn ook de CGG’s en grote delen van de ggz. Als u die getuigenissen hoort en beseft dat de problemen zo groot zijn, zeker voor jongeren die nog volwassen gaan worden, dan moet u toch beseffen dat er iets moet veranderen, dat er iets moet gebeuren. Ik ben heel blij dat ik mensen uit de meerderheid, zoals mevrouw Saeys en de heer Parys, ook hoor oproepen om dat aan te pakken en er iets aan te doen. Zoals elke keer opnieuw geeft u een opsomming van dingen die in de voorgaande jaren gebeurd zijn en wat u vroeger beslist hebt, maar die zaken volstaan vandaag niet. Als u de reportage van Pano ziet en als u echt zou beseffen dat er problemen zijn en welke problemen we ons op de hals halen door de problemen vandaag niet aan te pakken, dan gaat u bijsturen en gaat u echt zorgen voor meer middelen zodat we die wachtlijsten echt kunnen wegwerken. Dat verdienen onze jongeren gewoon en dat verdient heel de samenleving.
Minister Beke heeft het woord.
Collega's, ik zou hier veel dingen over kunnen en willen zeggen. Laten we beginnen met te zeggen dat wij deze problematiek absoluut zien en inzien. Meer nog, bij het begin van deze pandemie heb ik onmiddellijk – ik was toen de eerste – in maart 2020 een groep van experten rond mij verzameld, met Peter Adriaenssens, Erik de Soir, Dirk De Wachter, Herman Van Goethem, Elke Van Hoof, Lieven Annemans, Gwendolyn Portzky en Frieda Matthys, om te vragen hoe we dit moeten inschatten en welke maatregelen we moeten nemen. Daar is een actieplan uit voortgekomen, ‘Zorgen voor Morgen’, met in totaal 25 miljoen euro.
Toen we dit hier hebben besproken, was de reactie van meerderheid en oppositie dat het een zeer goed actieplan was, maar – dat was in de loop van 2020 een zeer terechte bedenking en opmerking: ‘Minister, u hebt nu geld losgewrikt van de regering, maar dit zal eind 2020 niet gedaan zijn. Gaat u dat verduurzamen? Gaat u zorgen dat u die middelen ook in de komende jaren gaat inzetten?’ Wel, we hebben dat gedaan. We hebben dat verduurzaamd. Die zijn structureel gemaakt. Ik vind het wat vreemd dat hier nu gezegd wordt dat we nu al twee jaar in een pandemie, in een crisis zitten en dat ik daar niets aan doe, terwijl wij de eersten zijn geweest om iets te doen. Ik zeg dat in alle bescheidenheid, want ik besef zeer goed – en ja, ik heb zeer aandachtig de Panoreportage bekeken – dat de uitdagingen bijzonder groot zijn.
Collega Parys, ik heb inderdaad gezien hoe iemand bij de intensieve zorgen terechtkomt en dan daar in een ziekenhuis niet weerhouden wordt. Het is u en ook mevrouw Vandecasteele misschien ontgaan, maar ik ben nog altijd niet bevoegd voor ziekenhuizen. Ik zou graag bevoegd worden voor die ziekenhuizen. Mevrouw Vandecasteele vindt vooral dat we daar niets over te zeggen moeten hebben. Daarover verschillen we van mening. Ik denk dat ik wat dat betreft eerder dezelfde houding en mening heb als collega Parys. Ik wil het hier absoluut niet over een communautaire boeg gooien, maar dit is niet mijn bevoegdheid.
Er zijn nog andere dingen die wel onder mijn bevoegdheid vallen. Absoluut. Ik heb ook een overzicht gegeven van dingen die we doen, die we opgestart zijn en geïnitieerd hebben. Dat zijn op zich zeer belangrijke zaken. We moeten voortdurend kijken waar we de vinger aan de pols kunnen houden. En ja, we doen dat met het federale niveau.
Ik ben het ermee eens, collega Parys, dat we niet naar elkaar moeten wijzen, niet naar elkaar moeten kijken, maar dat we vooral moeten samenwerken op dit ogenblik. Daar ben ik het helemaal mee eens, en dat doen we ook. Zowel op het niveau van de organisatie van de investering, in de CGG’s, in de verslavingszorg, in de vroegdetectie, in suïcidepreventie, als over de investering in de terugbetaling van de psychologische zorg en in de kinderpsychiatrie, is er veelvuldig en intensief overleg om zoveel mogelijk samen te sporen. We doen dat dus zeker en vast.
Als het gaat over de crisismeldpunten, collega Vaneeckhout, wij hebben die bij het begin van de coronacrisis versterkt en we zijn erin geslaagd om alle vragen te beantwoorden. Er is bijvoorbeeld ook geïnvesteerd in de aanpak van de eetstoornissen. Er is dus in vele thema’s inderdaad geïnvesteerd.
U noemt het actieplan ‘Zorgen voor morgen’, maar ik ga de opsomming niet meer maken. Het is natuurlijk wel een beetje moeilijk, voorzitter. Aan de ene kant wordt er gevraagd: ‘Minister, wat doet u allemaal?’ En als ik dan een opsomming geef, dan zeggen ze: ‘Daar bent u weer met uw opsomming, dat willen we niet horen.’ Het is wel het een of het ander. We hebben geïnvesteerd in een versterking van de OverKop-huizen, de CAW’s, de CGG’s, de crisishulp, de crisisjeugdhulp en andere. Ik denk, en ik kom even terug op wat betreft – ik kijk even in mijn notities – de psychologen, de eerstelijnspsychologen: dat is een belangrijke investering en moet vanuit de federale overheid nog op kruissnelheid komen. Ik hoop, en ik ben er ook van overtuigd, dat dit ons meer soelaas moet kunnen bieden.
Wat de terugbetaalsessies betreft, de stijging daarvan is nog maar pas gestart.
Wat de verschillende samenwerkingsverbanden betreft, ‘één gezin - één plan’: we hebben die investering, en dat alleen al is een structurele investering van 9 miljoen euro – als ik mij niet vergis –, in elke eerstelijnszone voorzien, waardoor we ook in elke eerstelijnszone die eerstelijnspsychologische functie kunnen voorzien.
Wat de continuïteit van zorg betreft, bij suïcidaliteit: binnen de netwerken in de ggz is er een actiepunt in het actieplan rond suïcidepreventie. De sector zelf heeft dit als een werkpunt naar voren gebracht in het voortraject rond de gezondheidsconferentie. Collega Jans, we hebben gezegd dat – en ik denk dat u daar een terecht punt aanhaalt – we meer moeten investeren en meer capaciteit moeten creëren, maar niet alleen dat. We moeten ook kijken of we een aantal zaken niet structureel anders toekomstgericht willen aanpakken. Verschillende collega’s hebben er in hun tussenkomsten eigenlijk ook voorbeelden van gegeven. Daarom zijn we aan de slag gegaan bij Vroeg en Nabij, om ervoor te zorgen dat we tot een betere samenwerking kunnen komen in die lokale netwerken, voor trajectbegeleiding, voor meer samenwerking met de gezinnen zelf, voor meer continuïteit in die zorgtrajecten. De CLB’s zijn betrokken bij dit project. Ze zijn een belangrijke partner voor ons en ook voor de jongeren. Ook de vereniging voor kinderpsychiatrie is daarvoor uitgenodigd en we willen die expertise zeker meenemen.
Ik denk dus dat we op die twee sporen moeten werken. Ten eerste zijn er die extra investeringen. Die moeten we verduurzamen. Dat hebben we ook gedaan. En ten tweede moeten we toch die fundamentele oefening kunnen doen, en die is intussen eigenlijk ook gestart, met het hele traject van Vroeg en Nabij.
Wat de CLB’s betreft: die hebben in december laten weten dat zij hun normale werk, waaronder het psychosociaal welzijn, niet voldoende ter harte konden nemen. We hebben dat allemaal gelezen. Dossiers werden geëscaleerd naar de jeugdhulp. Ik hoop dat de CLB’s hun normale werk en casuïstiek intussen opnieuw kunnen opnemen. Collega Weyts heeft daar ook al heel wat inspanningen voor gedaan.
Ik denk, collega Daniëls, dat u een terecht punt hebt. Weerbaarheid is ontzettend belangrijk en we moeten ook inzetten op gezondheidsbevordering. Dat is natuurlijk niet een antwoord voor iedereen en is ook niet het antwoord waar iedereen mee is geholpen, laat ons daar eerlijk in zijn. Op langere termijn is het wel fundamenteel dat we zeggen dat we moeten proberen weerbaarheid ook in te bedden in onze settings. Onze partnerorganisaties bouwen daarom ook heel goede methodieken op om te komen tot effectieve trajecten en implementatietrajecten. Dat wou ik toch nog even zeggen.
Collega Wouters, inzetten op weerbaarheid en veerkracht bij jongeren, doen we zeker met aandacht ook voor preventie en vroegdetectie. Het herkennen van eerste signalen begint bij volwassenen, en dus moeten we hun ook goede psycho-educatie geven. Daarom zetten we bijvoorbeeld in op de uitrol van een cursus eerste hulp bij psychologische problemen van het Rode Kruis. Vorig jaar hebben we extra subsidie vrijgemaakt. Het Rode Kruis is op onze vraag bezig met het maken van een cursus eerste hulp bij psychologische problemen op maat van jongeren. Het is belangrijk om ook die dingen mee te nemen.
Collega Saeys, u hebt over eetstoornissen gesproken. We versterken de hulp preventief en ambulant binnen onze bevoegdheden. Een eetexpert leidt ook veel zelfstandige zorgprofessionals op om op die manier een breder netwerk van professionals te hebben die eetproblemen mee kunnen behandelen en begeleiden. Eind vorig jaar hebben we daarvoor 1 miljoen euro extra vrijgemaakt om de provinciale referentiecentra geestelijke gezondheidszorg rond eetstoornissen heel specifiek te versterken. De eetexpert gaat ook alle gespecialiseerde klinieken contacteren om te vragen om op hen een beroep te doen om alternatieven te vinden voor patiënten die op zo'n lijst zouden komen wanneer er een opnamestop is. Het is jammer dat dat niet vaker gebeurt, maar de eetexpert heeft daarvoor een verwijzingstool uitgebouwd dankzij de subsidies die we hun daarvoor hebben gegeven.
De residentiële opnames voor eetstoornissen kunnen we niet zelf oplossen. Nog eens, collega Saeys, dat is een federale bevoegdheid. Ik hoor van collega Vandenbroucke dat hij verder in de kinderpsychiatrie wil investeren, onder meer in meer ambulante zorg voor de ziekenhuizen. Ik heb begrepen dat dat in de tweede helft van dit jaar zou gebeuren.
Voorzitter, tot daar een aantal bijkomende elementen.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw aanvullend antwoord.
Collega's, ik geef een korte slotbeschouwing, want op alle zaken ingaan, is niet haalbaar. Minister, de collega's hebben misschien andere vragen gesteld, maar mijn vraag was niet om een reconstructie van het verleden te maken en nog eens uit te pakken met de 25 miljoen euro die twee jaar geleden is vrijgemaakt. We hebben u toen krediet gegeven, we geven u dat nog altijd, en we erkennen ook dat er zeker bepaalde stappen zijn gezet. We kunnen enkel vaststellen dat het totaal, totaal, totaal onvoldoende is en dat het blijkbaar niet op die manier en met die urgentie doordringt bij u en uw kabinet. Ik vind het uitdrukkelijk onze opdracht om daarmee aan de slag te gaan.
U mag van mij zeer duidelijke meningen hebben over de regionalisering van ggz en over de verplichting die er in de kinderpsychiatrie en de psychiatrische ziekenhuizen zou moeten zijn, maar waar we u hierover ondervragen, is over de wachtlijsten bij de CGG’s, over de onderinvesteringen die gebeuren in de CLB's. U zult het mij dus niet kwalijk nemen dat ik het antwoord dat u hier gaf, niet alleen onvoldoende vind, maar eigenlijk ook een slag in het gezicht van heel veel jongeren en heel veel experten en heel veel deskundigen die al jarenlang, en nu ook al maandenlang, aan de alarmbel trekken en waar u geen fundamenteel antwoord aan geeft. U bent eigenlijk op dit moment aan het bewijzen dat u niet in staat bent om een fundamenteel antwoord te geven.
De heer Parys heeft het woord.
Voorzitter, minister, ik wil niet veel toevoegen aan de vragen die ik net gesteld heb en die ik daarvoor al gesteld heb. Voor wie vandaag hulp nodig heeft als kind, als ouder of als adolescent, wat gaan we doen om ervoor te zorgen dat die er ook echt komt? Daar blijven we toch nog het antwoord op schuldig. Minister, er is heel veel werk aan de winkel. U vindt in ons zeker een bondgenoot om te zorgen voor een echt antwoord op de wachtlijsten en al die hulpvragen. We vragen u om de nodige sense of urgency te hanteren en actie te ondernemen.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Voorzitter, ik heb van de minister gehoord dat hij ervoor openstaat om te bekijken hoe we de actoren op het veld kunnen bundelen om ervoor te zorgen dat er niet meer gewoon passief wordt meegedeeld – zoals vandaag gebeurt – dat de wachttijd meer dan tweehonderd dagen is, ondanks dat we daar miljoenen bijsteken.
In tegenstelling tot andere collega’s hier ben ik er niet van overtuigd dat morgen honderd extra psychologen of vte’s dit zouden oplossen. Ik denk dat we echt moeten gaan kijken in de sector wat we eraan kunnen doen om ervoor te zorgen dat er morgen meer mensen zijn die de jongeren, kinderen, adolescenten en hun gezinnen vastpakken en ermee aan de slag gaan, in plaats van allerlei vaststellingen te doen, standen van zaken te maken, te rapporteren en te registreren, wat niet leidt tot het beter afstemmen van het aanbod. Er is veel meer mogelijk. Ik hoop dat we out of the box kunnen nadenken over hoe we daaraan kunnen beginnen. Ik hoop dat we daar met de collega’s een stevig debat over kunnen voeren, want misschien gaan er nog wat heilige huisjes sneuvelen.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord.
Collega’s, ten eerste moeten we echt zorgen dat we echt goede cijfers hebben, niet alleen voor het beleid, maar ook voor een goed zicht voor iedereen die op zoek is naar hulp. Dat gaat over ouders, zorgverstrekkers en CLB-medewerkers: waar kan ik voor welke jongeren wanneer waarvoor terecht? Dat gaat onder andere over die dubbele wachtlijsten. Als iemand dan geholpen is, en er wordt niet doorgegeven dat er een wachtlijst is, dan is dat eigenlijk geen wachtende meer.
Ten tweede, ik hoor u heel veel praten over het Vlaams Actieplan Suïcidepreventie, minister, en dat is cruciaal. Het zijn die jongeren en volwassenen die op de rand staan en waarbij we direct moeten ingrijpen. Ik wil ook het voorafgaande bekijken, vandaar mijn oproep om dat ruimer te bekijken.
Ten derde, we moeten effectief voor ouders, volwassenen, kinderen, jongeren, maar ook voor leerkrachten, scholen en CLB’ers die iemand willen doorverwijzen, maar het is boven hun expertise, zorgen dat ze ergens terechtkunnen en niet het antwoord krijgen: ‘We weten niet wanneer u terechtkunt, waar u terechtkunt. We kunnen u niet helpen.’ Als ze dan vragen waar ze nu wel terechtkunnen, dan krijgen ze het antwoord: ‘Google eens.’ Dat kan echt niet het antwoord zijn dat we vandaag in 2022 moeten geven aan ouders of professionals op een vraag om hulp of ondersteuning.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, ik acht u zeker niet verantwoordelijk voor de historische achterstand. Dat is een verantwoordelijkheid van meerdere regeringen in meerdere landsdelen. Maar u zit daar wel nu. U zou meer kunnen doen nu om op zijn minst een deel van die achterstand weg te werken en ervoor te zorgen dat jongeren werkelijk hulp krijgen. Hulpverleners doen alles wat ze kunnen op het terrein in verschillende toestanden. Mensen huilen omdat ze soms moeten kiezen welk kind ze hulp gaan bieden. Ze zijn zeer bezorgd over de kinderen die de hulp niet kunnen krijgen.
Er is wel meer extra nodig. Ik hoor sommige collega’s zeggen dat extra’s het niet oplossen. Natuurlijk wel! Voor die kinderen die door de extra middelen wel kunnen gaan spreken en wel kunnen worden opgenomen in een traject, is dat wel hulp. Moeten we daarna en daarnaast zaken structureel herdenken? Zeker! Het model van vandaag is niet het model van de toekomst. Maar is dat een reden om de kinderen en jongeren die vandaag wachten, geen extra capaciteit te gunnen? Neen, ik denk het niet. Een goed voorbeeld daar vind ik wat op het federale niveau gebeurt met zorgbegeleiding en transmissie. Kinderen op een wachtlijst krijgen alvast aan huis hulp, ook na een opname.
Er is van alles mogelijk waardoor we mensen sneller kunnen vastnemen en meer hulp kunnen bieden. Alstublieft, denk daarover na. Leg daarnaast ook structureel vast wat u op lange termijn qua middelen moet voorzien in deze samenleving. Voorzie alstublieft ook meer middelen voor de kinderen die nu aan het wachten zijn. Ze hebben het nodig.
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Bedankt voor uw bijkomend antwoord, minister. Laten we hopen dat er niet nog zulke reportages moeten volgen vooraleer we effectief een verandering zien. ggz is te belangrijk om te verwaarlozen. Er moeten concrete acties met zichtbare resultaten uitgerold worden.
Namens onze fractie vragen we om eindelijk direct werk te maken van een tijdig toegankelijke geestelijke gezondheidszorg. Zorg voor een verdere ondersteuning van de diensten voor kinderen en jongeren. Zorg voor wachttijdondersteuning. Zorg voor een structurele, uniforme registratie van wachttijden. Garandeer dat mensen tijdig toegang vinden tot de gepaste hulp en dat deze hulp betaalbaar is. Neem uw verantwoordelijkheid, minister. Laat onze kinderen en jongeren niet in de kou staan en zorg dat ze de hulp krijgen die ze verdienen.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Ik weet nog goed dat we, toen de coronacrisis ongeveer een half jaar of een jaar aan de gang was, in deze commissie hebben gezegd dat we, wanneer het aantal coronaslachtoffers verminderde, veel meer slachtoffers zouden beginnen te zien in de ggz en dat mensen hieronder leden. Dat is ook gewoon zo. We zien dat die wachtlijsten langer en langer worden, maar we weten niet exact hoeveel hulpvragen er zijn. Dat baart me wel zorgen. We hebben daar gewoon geen zicht op.
Minister, er heerst een enorm taboe, of we dat nu willen of niet. Er wordt al heel veel rond gedaan, maar er rust nog altijd een heel groot taboe op geestelijke gezondheidszorg. Wanneer iemand dan eindelijk de stap naar hulp durft te zetten en daarbij op een muur botst, vind ik dat echt verschrikkelijk. Dat is echt enorm schrijnend, niet alleen voor de jongeren zelf, maar voor de hele omgeving, de ouders, de familie en ook voor de hulpverleners. Collega Van den Bossche heeft het al aangehaald: het klopt dat hulpverleners wenen omdat ze keuzes moeten maken. Dat is gewoon hartverscheurend. Dat zorgt ook voor burn-outs en problemen bij hulpverleners, omdat ze dat zelf psychologisch niet meer aankunnen. Minister, ik wil u dus toch vragen om echt eens goed te bekijken wat er extra gedaan kan worden op korte termijn.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.