Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Vraag om uitleg over het tekort aan kindbegeleiders in de kinderopvang
Vraag om uitleg over het personeelstekort in de kinderopvang
Vraag om uitleg over de bijkomende kinderverzorgers in het onderwijs en de effecten op de invulling van vacatures van kinderbegeleiders in de kinderopvangsector
Vraag om uitleg over de werkdruk bij het beroep van kinderbegeleider
Interpellatie over de crisis in de sector van de kinderopvang
Verslag
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Voorzitter, minister, begeleiders in de kinderopvang en onthaalouders moeten voor 1 april 2024 een kwalificatie behalen om actief te kunnen blijven in de kinderopvang. Uit het antwoord op mijn vraag nr. 829 van 20 augustus 2021 leren we dat er 879 kinderbegeleiders in de groepsopvang niet beschikken over de nodige kwalificatie. Slechts 182 kinderbegeleiders zitten in een kwalificerend traject.
In de gezinsopvang zijn er 605 aangesloten onthaalouders die niet beschikken over de nodige kwalificatie. 442 volgen een kwalificerend traject. 71 onthaalouders hebben aangekondigd dat zij tegen 2024 hun activiteit als onthaalouder zullen stopzetten.
Voor de onthaalouders aangesloten bij een dienst, werd aan de pools gezinsopvang de opdracht gegeven om deze trajecten/assessments te begeleiden.
Minister, wat is de situatie bij de zelfstandige onthaalouders op het vlak van kwalificatie? Hebt u zicht op de kwalificatietrajecten die in de komende jaren nog zullen worden opgestart voor onthaalouders en kinderbegeleiders?
Hoe verklaart u dat meer dan twee derde van de onthaalouders zonder gepaste kwalificatie in een kwalificatietraject zit, terwijl 75 procent van de kindbegeleiders in de groepsopvang niet in een kwalificatietraject zit? De pools gezinsopvang begeleiden aangesloten onthaalouders. Is een gelijkaardige begeleiding voorzien voor kindbegeleiders in de groepsopvang?
Uit uw antwoord op mijn schriftelijke vraag blijkt dat 71 onthaalouders aankondigen hun activiteit te zullen stopzetten. Die stoppers komen boven op de jaarlijkse uitstroom van onthaalouders. Misschien zal ook een deel van de kindbegeleiders in de groepsopvang hun activiteit stopzetten in 2024. Zult u nog initiatieven nemen om deze mensen aan boord te kunnen houden?
Mevrouw Groothedde heeft het woord.
Minister, het jaar is voor de kindbegeleiders gestart op een moeilijke manier. Het tekort aan kindbegeleiders is heel nijpend. Dat legt nog grotere druk in een moeilijke situatie op de mensen die op de werkvloer staan. Heel veel mensen vallen uit omdat ze het simpelweg niet meer kunnen dragen. Dat probleem is hier al regelmatig de revue gepasseerd, zowel in de plenaire vergadering als in de commissie. U hebt verschillende inspanningen gedaan vanuit uw beleid. Deze inspanningen zijn, getuige het groeiend en toenemend tekort, echter niet voldoende gebleken.
De kinderopvang heeft nood aan een aantal structurele veranderingen, maar het gebrek aan appreciatie stuit hun tegen de borst, terwijl ze ons mee door de afgelopen crisis hebben gedragen. De arbeidsomstandigheden zijn dermate dat steeds minder mensen voor zowel de opleiding als voor het beroep kindbegeleider kiezen en eruit stappen. Dit geeft een algemene malaise aan en een nood aan hervorming van de sector. Maar hoe heviger deze malaise wordt, hoe nijpender ook het gebrek aan kinderopvangplaatsen, door een gebrek aan kinderopvang.
Ik heb een aantal voorbeelden in mijn vraag aangehaald. De stedelijke kinderopvang in Antwerpen moest twee uur per dag sluiten, maar intussen is dat nog veel nijpender geworden en zijn er nog straffere maatregelen genomen. Vervanging is blijkbaar niet te vinden. WTV geeft aan dat er nauwelijks nieuwe onthaalouders te vinden zijn. Ferm zit met de handen in het haar, en dat geldt ook voor de buitenschoolse opvang. Overal berichten lokale en nationale media over de moeilijke arbeidsomstandigheden, maar ook over het tekort aan kindbegeleiders. Daardoor ontstaat er een structurele crisis.
Door het gebrek aan een diepgaande structurele hervorming komt ook de economische functie van de kinderopvang op de helling te staan. We gaan het niet redden met een uitbreiding van de plaatsen – wat zeker nodig was – en een paar honderd bachelors pedagogie van het jonge kind en andere maatregelen die in het Vlaams intersectoraal akkoord 6 (VIA 6) staan. We vrezen voor een nog grotere ongelijkheid in de sector in de invulling van kindplaatsen. We weten nu al dat mensen in een kwetsbare positie veel minder toegang hebben tot een plaats in de kinderopvang.
Kindbegeleiders geven zelf aan dat ze heel vaak niet de nodige kwaliteit kunnen leveren die nodig is voor zulke kleine kindjes en tijdens die eerste duizend dagen. We vrezen dat ouders op lange termijn steeds vaker voor een gesloten deur zullen komen te staan.
Daarbovenop komt de beslissing van minister Weyts om kindbegeleiders te werk te stellen in het kleuteronderwijs. Op zich is dat een heel degelijke beslissing, maar ze kon natuurlijk voor de sector niet op een slechter moment komen. Dat zorgt ook nog voor een drain naar het kleuteronderwijs. De kinderopvang geeft de afgelopen weken zelf aan dat er actief wordt gescout om mensen naar het kleuteronderwijs te lokken.
Is deze beslissing rond het inzetten van kindbegeleiders besproken tussen u en uw collega van Onderwijs, en met het middenveld van de kinderopvang? Op welke manier staat u zelf tegenover deze beslissing vanuit het perspectief van het nijpende tekort aan mensen in de kinderopvang?
Hoeveel openstaande vacatures zijn er momenteel in de kinderopvang, hoelang staan deze open en hoe is de vergelijking met vorig jaar?
Plant u bijkomende maatregelen om deze crisis acuut tegen te gaan? Ik weet dat u een toekomstplan hebt, maar u hebt hier in de commissie gezegd dat het maar voor de volgende legislatuur zou zijn. Op die manier gaan we er niet komen. Acht kindjes per begeleider, of meer zelfs, is te veel. De arbeidsomstandigheden zijn niet vol te houden tot de volgende legislatuur. Op welke manier plant u om het resultaat van de werkgroepen rond de toekomst van de kinderopvang bekend te maken en vooral te implementeren, want eigenlijk zijn de recepten nu al heel duidelijk.
De heer Anaf heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, het is deze week de Week van de Kinderopvang. Het is vandaag toevallig zelfs de Dag van de Onthaalouder en Kinderbegeleider. Het is een dag en een week in mineur, ondanks wat euforieberichten.
Voor de sector stevenen we niet af op een crisis; we zitten er al middenin. Het is geen vijf voor twaalf, het wordt stilaan vijf over twaalf. Er is zoals gezegd een enorm personeelstekort. VDAB telde eind augustus nog 746 niet-ingevulde vacatures voor begeleiders in de kinderopvang en 67 voor verantwoordelijken. De druk op de kinderbegeleiders wordt alleen maar groter, en we boeten steeds meer in op kwaliteit.
Dat kwaliteitsverlies is niet de schuld van de hardwerkende kinderbegeleiders. We hebben het er vaak over gehad de afgelopen jaren: ze zorgen voor onze kinderen in moeilijke omstandigheden – nog eens een pluim daarvoor. De Vlaamse Regering heeft er al in 2014 voor gekozen om de kindratio te verhogen als oplapmiddel om geen echte investeringen te moeten doen in extra plaatsen. Daardoor zitten we met de hoogste kindratio in Europa en laten we twee begeleiders achttien baby’s en peuters opvangen. Ik heb zelf twee kleine kinderen en ik weet dat het soms lastig kan zijn om daar alleen voor te zorgen, laat staan dat er zo negen pagadders rond zouden lopen. Heel veel respect daarvoor, maar eigenlijk, eerlijk gezegd, is dit waanzin als je dat op een kwaliteitsvolle manier wilt doen. Koppel dit aan een veel te laag loon, het zware werk en een gebrek aan erkenning, en dit is het resultaat: jonge mensen kiezen niet meer voor het beroep, en huidige kinderbegeleiders vallen uit. Zeker bij de onthaalouders zien we dat heel sterk.
Intussen heeft VDAB het beroep van kinderbegeleider opgenomen op de lijst van knelpuntberoepen met zowel een kwantitatief als kwalitatief tekort aan arbeidskrachten en slechte arbeidsmarktomstandigheden als oorzaken van het tekort.
Mevrouw Groothedde heeft er ook al naar verwezen dat we ondertussen het fenomeen zien dat er toch wel wat kinderbegeleiders overstappen naar het onderwijs omdat minister Weyts geld heeft vrijgemaakt voor 550 voltijdse kinderbegeleiders in kleuterklassen. Veel kinderverzorgers maken effectief die overstap omdat de arbeidsvoorwaarden daar beter zijn. Daar is heel veel ongerustheid over in de sector. Het lijkt er stilaan op dat de slagzin die deze en de vorige regering huldigde ‘meer doen met minder’ niet leidt tot betere kwaliteitsvolle kinderopvang, maar wel tot crèches zonder personeel. Misschien moeten we daar het meeste bij stilstaan, want de grootste slachtoffers van dit beleid, van deze situatie, zijn natuurlijk de kinderen zelf.
Onderzoek benadrukt dat de eerste drie levensjaren cruciaal zijn voor de verdere ontwikkeling van een kind. Door de personeelstekorten, door de hoge begeleider-kindratio, staat net de zorg en aandacht die onze kinderen nodig hebben, onder druk. Er worden dan misschien wel extra plaatsen gecreëerd, maar wat zijn we ermee als er niemand overblijft om voor onze kinderen te zorgen. De pedagogische kracht die de kinderopvang heeft, komt echt onder druk te staan als we daar niet heel snel iets aan doen, ook tot frustratie van de kinderverzorgers zelf.
Ik wil hier absoluut niet de indruk wekken dat er niets gebeurt. Dat zou oneerlijk zijn. Er zijn inderdaad investeringen in de kinderopvang, maar het is een gezamenlijke zorg dat die niet voldoende zijn. De kwaliteit van de kinderopvang is zo belangrijk voor alle kleine kinderen dat we die echt op punt moeten brengen.
Minister, erkent u dat het vijf voor twaalf is en dat er echt actie moet worden ondernomen om het personeelstekort aan te pakken?
Op welke manier zult u het beroep herwaarderen en ervoor zorgen dat er meer jonge mensen bewogen worden om kinderbegeleider te worden? Op welke manier zult u ervoor zorgen dat de huidige kinderbegeleiders een onthaalouders niet ontmoedigd raken en voor onze kinderen blijven zorgen?
Lopen er op dit moment al concrete acties vanuit uw eigen bevoegdheid om personen toe te leiden naar de sector? Zo ja, hoe evalueert u deze acties? Is er overleg met de minister van Werk om dit personeelstekort op te lossen?
Wat onderneemt u om ervoor te zorgen dat we niet nog meer kinderbegeleiders verliezen aan het kleuteronderwijs?
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Het is vandaag inderdaad de Dag van de Onthaalouder en de Kinderverzorger. We hebben de voorbije maanden regelmatig, zowel in deze commissie als in de plenaire vergadering, de bespreking gehad over de sector van de kinderopvang. Er zijn een aantal knelpunten. We weten dat allemaal. Toch wil ik mijn vraag heel graag beginnen met hen allemaal een welgemeende dankjewel te zeggen voor alles wat ze doen om kinderen, kleine kinderen, soms baby's, peuters, elke dag weer op te vangen, om de combinatie werk en gezin voor mensen mogelijk te maken. Eigenlijk is dat een ongelooflijk mooie invulling en vervullen ze een echt noodzakelijke taak.
Het komt veel te vaak misschien alleen maar negatief in het nieuws, maar er gebeuren heel veel investeringen. De heer Anaf heeft er al naar verwezen. Misschien moeten we toch maar beginnen met die positieve noot ter zake en hen allemaal ‘dank je wel’ zeggen op deze speciale dag, waarop toevallig – denk ik – ook deze vragen hier samenkomen.
Dat er ook wel noden zijn, en nog veel noden, in de sector weten we natuurlijk allemaal. Er is vooral nood aan voldoende werkkrachten om de plaatsen in te vullen, om de bijkomende plaatsen die er gecreëerd worden vanuit de Vlaamse Regering op een goede manier in te vullen, om werkbaar werk te kunnen waarmaken voor iedereen die in de sector is tewerkgesteld.
Daarom heb ik ook een vraag ingediend vanuit een bijkomende bezorgdheid. We weten allemaal dat er heel wat vacatures zijn in de sector en dat je die niet met een vingerknip invult. Daar is een heel actieplan voor nodig. Ik erken dat vanzelfsprekend volledig. U hebt aangekondigd dat u daar werk van maakt.
Gelijktijdig heeft de minister van Onderwijs recent aangekondigd dat er 23 miljoen euro wordt vrijgemaakt om 550 voltijdse kinderverzorgers bijkomend te kunnen inzetten in de kleuterklas. Dit ter ondersteuning van de kleuteronderwijzers bij zorgtaken, zoals toiletbezoek of eetmomenten.
Vanzelfsprekend is het op zich wel een heel goede zaak dat die ondersteuning er is in het kleuteronderwijs, maar het dreigt de druk op de kinderopvangsector nog te verhogen. Terwijl het aantal vacatures in de kinderopvangsector zelf al hoog is, dreigen er nog mensen uit te stromen of mensen die hadden kunnen instromen, te worden toegeleid naar de kleuterscholen. Zowel de werkuren als het statuut zijn voor kinderverzorgsters of kindbegeleiders immers aantrekkelijker in het onderwijs dan in de kinderopvangsector. De vrees bestaat dat de kinderopvang nog moeilijker voldoende werkkrachten zal vinden dan voorheen al het geval was.
Om enigszins tegemoet te komen aan de verschillen tussen beide sectoren deed ik in het verleden al het voorstel om begeleiders die kinderen opvangen, vanaf vroeg in de morgen tot aan de schoolbel aansluitend ook in te zetten in de kleuterklas, en kinderverzorgers in de kleuterklas dus ook de opvangtaak op zich te laten nemen. Zo kunnen er veel aantrekkelijkere uurregelingen worden uitgewerkt, want nu ligt de werkbelasting van kindbegeleiders in de buitenschoolse opvang vaak gespreid tussen enkele uren vanaf 7 uur ’s morgens en dan opnieuw enkele uren vanaf half vier in de namiddag. We zien dat allemaal in onze eigen gemeente. We zien dat wanneer we op bezoek gaan naar kinderopvanginitiatieven. We hebben dat ondervonden met onze eigen kinderen.
Als je je kind afzet voor je gaat werken in een kinderopvanginitiatief, dan neemt een kinderbegeleidster om kwart over acht de kleuters bij de hand en stapt ze ermee op de bus of tot aan de school om ze dan achter te laten in de handen van ofwel kleuterjuffen, ofwel een kinderverzorgster in de school. Dan gaat ze nog een aantal taken uitvoeren in de kinderopvang waarna ze vaak onderbroken uren heeft, gaat ze terug naar huis en moet ze in de loop van de namiddag terugkomen tot wanneer ’s avonds alle ouders de kinderen zijn komen ophalen en de kinderopvang spic en span is gemaakt voor de volgende dag. Dat is vanzelfsprekend niet zo aantrekkelijk, zeker ook niet om te combineren met een eigen gezin.
Het komt er dan natuurlijk op aan om de eisen en het statuut van kinderverzorgers in het onderwijs en in de kinderopvang op elkaar af te stemmen, zodat het voor de medewerkers niet enkel mogelijk maar ook aantrekkelijk is om een tewerkstelling én in de kinderopvang én in de kleuterschool op te nemen. Dat dit ook heel wat voordelen zou hebben voor de betrokken kinderen spreekt voor zich. Voor hen betekent dit immers veel meer naadloze overgang tussen opvang en school en blijven de vertrouwde gezichten hen volgen in plaats van dat zij van de ene in de andere hand worden gegeven.
Enkele maanden geleden lanceerde Vlaanderen het project Doorgaande Lijn, om een betere samenwerking en doorstroming tussen kinderopvang en kleuterschool te realiseren. Tijdens de commissievergadering van 4 mei 2021 deed ik naar aanleiding van de bespreking daarvan reeds dit voorstel.
Minister, hebt u overleg gehad met uw collega van Onderwijs over de effecten die de bijkomende werving van kinderverzorgsters kan hebben op de tewerkstelling en de vacatures in de kinderopvang? Ik heb het dan over de bijkomende werving van kinderverzorgsters in kleuterscholen. Wat was het resultaat hiervan? Hoe zal bewaakt worden dat er geen negatieve effecten zijn voor de kinderopvangsector? Hebt u ter zake al vaststellingen gedaan over eventuele verschuivingen?
Hoe kan er een betere afstemming gebeuren tussen zowel het statuut als de taakverdeling van enerzijds kinderverzorgsters die worden ingezet in de kleuterklas, en anderzijds kindbegeleiders in de buiten- of voorschoolse kinderopvang? Wat zijn de barrières? Hoe kunnen die worden ondervangen?
Wordt de afstemming, zoals hierboven bepleit, waarbij enerzijds kindbegeleiders ook kunnen worden ingezet in de kleuterschool en anderzijds kinderverzorgsters in de kleuterscholen eerst mee kindjes kunnen opvangen in de kinderopvang, ook meegenomen in de projectoproep Doorgaande Lijn? Hoeveel aanvragen werden er al ontvangen?
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, het is inderdaad toeval, en ook weer niet, dat deze vragen vandaag in deze commissie geagendeerd staan: ‘Dag van de Onthaalouder’ ‘Week van de Kindbegeleider’. Met enige schroom zeg ik dan ook dank je wel tegen mijn oud-leerlingen, want ik heb nog lesgegeven in Verzorging. Ik weet dat vele leerlingen in Verzorging startten om in de kinderopvang te gaan werken, met kleine kindjes, totdat de eerste stage achter de rug was en ze zeiden: ‘Mijnheer, die zijn zo vermoeiend. Ze hangen de hele dag aan je lijf, maken de hele dag lawaai en je kunt er niet gewoon een babbel mee doen.’ Dan gingen ze op stage in een woonzorgcentrum, en velen die begonnen met het idee om in de kinderopvang te gaan werken, switchten na die stage om te gaan werken in een woonzorgcentrum.
Ik spreek daar geen waardeoordeel over uit, want op beide plaatsen hebben we absoluut gemotiveerde medewerkers nodig, die met hart en ziel met mensen werken. Het was voor mij toen wel een eerste vaststelling dat het niet zomaar ‘met kindjes spelen’ inhoudt. Het is uiteraard veel meer dan dat.
Ik heb dat gezien bij de samenwerkende onthaalouders bij mijn eigen kinderen. Dankzij hen zijn onze kinderen vrij snel zindelijk geworden en hebben ze geleerd dat eten met een lepel gepaard gaat met ‘het eten in de mond’ en niet met ‘het eten overal behalve in de mond’. Dat is de verdienste van Lisa en Wendy.
Ik sluit me daarmee aan bij de bedanking en waardering die mevrouw Schryvers uitsprak aan alle mensen die actief zijn in de opvang van kinderen. Als werkende ouder – door in het parlement veel aanwezig te zijn – bestaan ze gelukkig, anders zouden onze kinderen heel dikwijls letterlijk op de straat staan. Dat zullen veel werkende ouders met mij beamen.
Nog een belangrijke functie is de voorbereiding op het kleuteronderwijs. Die pedagogische opdracht hangt daarmee samen.
Inderdaad wil ik hier namens mijn fractie ook aangeven dat die kinderbegeleiders een cruciale rol hebben. Maar ik stel vast dat de druk op de arbeidsmarkt voor dezelfde soorten profielen stijgt. Het is al aangehaald: het aantal kinderen per begeleider is één zaak, maar twee, minister, u hebt er ook al naar verwezen, ook hier komt een pensioengolf aan. Wat vroeger organisch is gegroeid, wie onthaalouder was, kon naast de eigen kinderen ook nog andere peuters opvangen, en deed dat met veel overtuiging. We hebben daar kwaliteitseisen aan gekoppeld. Ik ben natuurlijk niet tegen kwaliteitseisen, maar dat maakt wel dat er onthaalouders mee gestopt zijn. De druk was te hoog voor hen, namelijk het papierwerk waar ze minder mee bezig waren. Dat wilde ik hier nog eens benadrukken.
De meeste problemen zijn geschetst; ik wil die niet herhalen. Maar kijk ook naar de startende onthaalouders en begeleiders. Mensen beginnen eraan met veel goede moed, maar houden het niet lang vol. Dat heeft budgettaire redenen, maar ook redenen van waardering, organisatie en begeleiding.
Minister, welke concrete maatregelen kunt u nog nemen om de werkdruk bij de kinderbegeleiders te verlagen?
Ziet u al positieve impact van de maatregelen en investeringen met VIA 6? Is dat al kenbaar en zichtbaar?
Bent u bereid om te kijken naar aanpassingen van het Zorgdecreet om mogelijk die werkdruk aan te pakken? Dat was 2014.
Heel wat sectoren werken met een buddy- of meter/peter-systeem om startende collega’s te ondersteunen. Zou dat in deze sector ook kunnen zonder daarboven een structuur én een kader? Dat lijkt me geen goed idee; dat zou nog meer mensen kunnen doen weggaan uit de sector.
Gaat u in overleg met minister Weyts om te bespreken hoe de opleiding van kinderbegeleider zo optimaal mogelijk in te vullen? Gaat u dat met beide departementen bespreken? Zoals mevrouw Schryvers al zei, kunnen kinderbegeleiders van de voorschoolse opvang meegaan naar de school, de middagpauze nog doen, en dat er dan iemand anders komt voor de speeltijd en blijft voor de naschoolse opvang. Dat leidt tot een veel betere gezin-werksituatie dan nu met die gebroken diensten, want dat houdt mensen af van de job.
Mevrouw Malfroot heeft het woord.
Vandaag is inderdaad de Dag van de Kinderbegeleiding. De timing van deze interpellatie kon qua symboliek op geen beter moment vallen. Al meermaals zijn de problemen in de kinderopvang aan bod gekomen. Tevergeefs wacht de sector op ingrijpende initiatieven van uwentwege. De sector staat in brand, maar u blust niet! Zowel de kinderopvang, als de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV), als het Vlaams Welzijnsverbond, als verschillende kinderopvanguitbaters, als uitgebluste kinderverzorgsters trokken aan de alarmbel.
De problemen zijn haast niet meer te overzien. De kinderopvang zoekt meer dan 400 werknemers. Bovendien liet minister Weyts nog weten dat hij 23 miljoen euro uittrekt voor 550 voltijdse kinderverzorgers in de kleuterscholen om de leraren te ondersteunen. De sector kant zich hier echter tegen omdat ze vrezen nog meer kinderbegeleiders te verliezen aan de onderwijspartner omdat ze daar betere uren en meer verlof hebben.
Alsof het personeelsprobleem nog niet genoeg is, is de druk op de begeleiders te hoog. Ze moeten per begeleider zorgen voor acht of negen kindjes, maar door deze gigantische werkdruk komen ze nauwelijks toe aan het opnemen van de pedagogische aspecten die horen bij hun job. Het agentschap Opgroeien verliest zich in het uitvinden van regeltjes en procedures die de administratieve druk op het personeel gigantisch verhogen. Ook de ongelijkheid in de subsidiëring is niet meer te overzien.
Er zijn opvanginitiatieven die erkend en overgesubsidieerd zijn, die erkend zijn en minder gesubsidieerd zijn, die erkend zijn en niet of nauwelijks gesubsidieerd zijn, die uitgebaat worden door onthaalouders die een waanzinnig slecht statuut hebben. Hierbij zijn er ouders die een vaste prijs of de volle pot betalen, of ouders die een prijs volgens hun inkomen betalen, afhankelijk van het type organisatie waar je kind terechtkomt.
De dagprijzen die worden betaald voor de opvang van je kind, variëren tussen de 1,5 en 30 euro per dag. In subsidies gerekend loopt het verschil dat de kinderdagverblijven vragen, op tot 60 euro per kind per dag. Dit systeem toont duidelijk aan dat niet elk kind of elke ouder evenveel waard is.
Deze problemen zijn al jaren bekend, maar worden niet aangepakt door de Vlaamse Regering. U hebt ze zelfs nog in de hand gewerkt door het systeem van subsidiëring scheef te trekken met het huidige trappensysteem, en de kindratio sinds 2014 op te trekken naar acht of negen kinderen per begeleider afhankelijk van hoeveel personeelsleden er aanwezig zijn in de opvang.
De middelen die zijn vervat in het regeerakkoord, worden voor 70 procent besteed aan het creëren van plaatsen in T1, wat slechts een basissubsidie betreft en waar men moet werken aan een vaste prijs – waar de bijdrage niet gebaseerd is op het inkomen –, en voor 30 procent in T2-plaatsen, die veel hogere subsidies krijgen en aan de ouders een dagprijs berekend op hun inkomen kunnen aanbieden.
Hieruit blijkt dat de huidige Vlaamse Regering de financiële leefbaarheid van de sector, vooral dan voor de T0- en de T1-plaatsen, met andere woorden bij de kleine zelfstandigen, niet erkent.
Hierbij alvast een getuigenis die u ook per mail hebt ontvangen.
‘We zijn een groepsopvang tot 18 kindjes, T1, vergund door Opgroeien. Om zoveel mogelijk aandacht te geven aan de kapoenen én de werkdruk houdbaar te maken, werk ik met 3 begeleiders (bedienden). Je begrijpt dat dit een zware financiële kost met zich mee brengt.
Deze kost lukt zéér nipt! De reden waarom dit haalbaar is, is simpelweg het feit dat ik als zelfstandige geen loon heb. Ik probeer wel om alle kosten van de opvang te dekken met de inkomsten, maar dat is het dan ook wel. Voor mij persoonlijk is er nooit een centje over op het einde van de maand.
Toen met veel tromgeroffel het VIA 6-plan werd voorgesteld, hoopte ik vurig op een verhoging van de subsidie T1. Jammer maar helaas, we visten achter het net. Alweer.
Vorige week ging de mail dan rond dat er nog “een spaarpotje” te verdelen is. Wie tussen de lijnen kan lezen, weet dat dit opnieuw niet voor de opvanginitiatieven uit T0 en T1 is. De mensen uit de laagste subsidietrap leveren schitterend werk, in moeilijke omstandigheden. Het levert geen perspectief op om naar een hogere subsidietrap te geraken. Uit jarenlange – meer dan zeventien jaar – ervaring weet ik dat het een pure loterij is. De meesten onder ons, uit T1, zouden heel wat ademruimte krijgen mocht de subsidie verdubbelen. We vragen dan nog niet eens allemaal T2.
Met de recent gemiste kansen om waardering voor de laagste subsidietrappen, richten jullie een heus bloedbad aan. Misschien is het wel jullie bedoeling om alle “kleine” opvanginitiatieven eruit te krijgen. Wel dan kan ik jullie gerust stellen. Het zal jullie zeker lukken! Al heel wat collega's gaan de deuren sluiten, stoppen als onthaalouder enzovoort. Onze opvang is volgeboekt tot november 2022. Toch weet ik niet of ik dat nog haal.
De begeleiders zien ook wat hun collega’s in T2A verdienen. Mijn team is alvast in opstand gekomen: twee van de drie begeleiders vertrekken. De andere eist 300 euro netto opslag plus maaltijdcheques – iets wat niet haalbaar is, dus het is een kwestie van tijd voor de derde ook vertrekt.
Jullie beslissingen zorgen voor een leegloop van begeleiders uit de laagste subsidietrappen. Ik heb een nauw contact met de concullega’s uit het Ninoofse. Samen zoeken we vijf begeleiders tegen september! Als deze put niet opgevuld wordt, zijn we genoodzaakt om kinderen te weigeren of – misschien zelfs erger – de deuren te sluiten. Ook het feit dat er in Ninove een kinderopvang bij komt die onmiddellijk in T2A start door de laatste uitbreidingsronde, is dit echt zéér ontmoedigend.’ Dat is de mail, die u ook hebt ontvangen.
Omdat ik nog tijd heb, deel ik nog graag een andere getuigenis van een kinderbegeleider uit een T2A-kinderdagverblijf.
‘Beste, graag breng ik even een verslag uit als kinderverzorgster, bijna negen jaar in dienst, en als mama van twee kindjes, van 5 en 2 jaar. Ik doe mijn job ontzettend graag. De liefde van de kindjes is oneindig, maar het wordt steeds moeilijker. Vijf tot vier jaar geleden, wanneer mijn dochter ook nog meeging naar de crèche, hadden we nog meer tijd om activiteiten te doen. We gingen al eens vaker buiten de crèche wandelen, gaan snoezelen in onze mooie snoezelruimte, maar nu staat deze mooie snoezelruimte daar stof te vangen en kunnen we dit bijna helaas nooit meer.
De verantwoordelijke van het kinderdagverblijf staat mee in de werking, maar ook van haar wordt er steeds meer administratief werk verwacht. Er zijn ook meer kindjes, dus meer paperassen, dus ook net wat minder tijd in de werking, waardoor er dus ook weer extra taken voor ons zijn. Er is ook het werk in de keuken: het bereiden van de maaltijden, de afwas en het proper houden van de keuken. Mag ik u eraan herinneren dat ook van alles steeds de temperaturen moeten worden geregistreerd. Stalen dienen genomen te worden, wat dus ook niet op vijf minuten gedaan is.
Ik werk in een kinderdagverblijf van 36 kindjes. Dus het gebouw is ook niet klein. Ook dat dient onderhouden te worden door ons. Mag ik u het aantal ramen in het gebouw besparen? Sorry, maar ik heb er geen tijd meer voor. Wat ik wel jammer vind, is dat mijn kleine spruit, net zoals vele anderen, dus ook de microben terug van de ramen afvegen. Het snot hangt er geregeld op, hoor, maar ze wassen: daar is amper tijd voor.
Ik zou ook graag meer tijd kunnen doorbrengen met de kindjes, ze dingen leren, ze uitgebreider troosten. Maar jammer, dit lukt niet meer. De organisatie waarvoor ik werk, is niet klein. Zieke begeleidsters in een kinderdagverblijf dienen dus ook vervangen te worden. Alweer iemand van het team die niet in onze werking staat.’ (Opmerkingen van Koen Daniëls)
Ik heb een kwartier, mijnheer Daniëls, voor een interpellatie.
‘Noem ik dan even mijn overuren op? Triest eigenlijk. Ik kan er niets mee doen, want ik neem ze niet wanneer ik wil. De hele dag lijkt wel een race tegen de tijd geworden, en dit is waar ik mij aan stoor. Steeds meer wordt er van ons verwacht, maar als het kan met zo weinig mogelijk personeel, en nog liefst aan hetzelfde loon. Zou u dit …, mijnheer de minister? Ik dacht het niet.
Jammer dat ik mijn zoontje niet hetzelfde kan bieden voor wat mijn dochter kreeg, en dit geldt niet alleen voor mijn kind maar ook voor alle andere kinderen. Gelukkig zien de ouders niet altijd alles, maar zij moeten er wel op vertrouwen dat hun kind goed achtergelaten wordt voor een aanzienlijk bedrag.
Mag ik mijn job alstublieft met meer liefde doen? Mag ik er gewoon meer zijn dan de kindjes op automatische piloot te behandelen en te racen van hier naar daar? Ik ben er zeker van dat ik nog heel veel vergeet op te noemen, maar geen probleem, mijnheer de minister. Ik nodig je uit een volledige dag eens te komen meedraaien en ondervind het zelf. Zullen we die dag eens ruilen van loon misschien?’
Dit was van mevrouw Sylvia Oerlemans.
Minister, hoe zult u de kindbegeleiders motiveren om nog aan de slag te gaan in de kinderopvang? Hoe denkt u de openstaande vacatures ingevuld te krijgen?
Hebt u overleg gehad met uw collega Weyts over het aanstellen van kinderverzorgers in het onderwijs? Wat was het resultaat van deze gesprekken?
Hoe zult u de werkdruk op de schouders van de begeleiders doen afnemen? Welke mogelijkheden ziet u om de kind-begeleiderratio, die momenteel een op acht of negen bedraagt, te verminderen?
Is het uw bedoeling om de kinderopvang die wordt aangeboden door kleine zelfstandigen, in dit geval de zogenaamde T0- en T1-plaatsen, dermate te ontmoedigen door het niet toekennen van voldoende subsidies, zodat zij allemaal hun kinderopvang stopzetten? Wilt u de kleine zelfstandigen uit het opvanglandschap halen?
Hoe ziet u de toekomst voor de nauwelijks gesubsidieerde kinderdagverblijven, zijnde de aanbieders van T0- en T1-plaatsen? Welke acties zult u nemen om hun leefbaarheid te verbeteren?
Hoe verklaart u dat er toch subsidies worden toegekend aan nieuwe initiatieven en de oude betrouwbare initiatieven opnieuw uit de boot vallen?
Vindt u het discriminerend dat sommige ouders voor de opvang van hun kind een tarief moeten betalen dat gebaseerd is op hun inkomen, tussen de 1,5 en de 30 euro per dag per kind, en dat andere ouders ongeacht hun inkomen een dagprijs moeten betalen van meer dan 30 euro? Indien niet, waarom niet?
Heeft elk kind of elke ouder, gelet op dit scheefgetrokken subsidiesysteem, volgens u evenveel kansen op een betaalbare opvangplaats? Heeft bijgevolg die ouder evenveel kansen op arbeid?
Welke acties zult u ondernemen om het statuut sui generis waaronder 4281 onthaalouders werken, te verbeteren? Op welke termijn?
Erkent u de zware administratieve lasten die het agentschap Opgroeien oplegt aan de opvanginitiatieven? Welke acties plant u om deze te verminderen?
Minister Beke heeft het woord.
Laat me beginnen met me aan te sluiten bij de woorden van appreciatie die hier door de verschillende collega’s uit het parlement naar voren zijn gebracht voor het werk dat de kinderbegeleiders elke dag opnieuw verrichten voor meer dan honderdduizend kinderen in Vlaanderen. Meer dan een op de twee kinderen in Vlaanderen worden elke dag opnieuw opgevangen in de kinderopvang. Het aantal begeleiders is de voorbije tien jaar met 250 procent gestegen. Het aantal mensen dat werkt in de kinderopvang, is de voorbije tien jaar met 250 procent gestegen. Dat zijn dus ongelooflijk veel mensen, die elke dag opnieuw het beste van zichzelf geven om met grote geborgenheid en toewijding de kinderen, onze toekomst, zorg te kunnen geven.
Wil dat zeggen dat we niet voor een aantal grote uitdagingen staan? Jawel. Er zijn veel vragen gesteld en ik zal daar ook op antwoorden. De mensen ervaren in de kinderopvang – net zoals in de andere zorg- en welzijnssectoren, maar uitgebreider nog in het hele brede beroepsveld – een hoge werkdruk. We zien ook in andere landen dat medewerkers het werk in zorg en welzijn vaak als belastend ervaren. Kinderopvang is daarop geen uitzondering, integendeel.
Werkdruk kan vele oorzaken hebben: te weinig tijd, middelen of mensen, het werk sluit niet aan bij het opleidingsniveau of de ervaring van de werknemer, de verantwoordelijkheden worden als te zwaar ervaren, er zijn technische mankementen, conflicten op de werkvloer of met een leidinggevende, een reorganisatie, een onduidelijke taakomschrijving, vragen van klanten, van ouders die als te veeleisend worden ervaren, te weinig pauzes of vrije dagen, of te weinig tijd om ze te kunnen opnemen, thuisproblemen die veel aandacht opeisen.
En dan hebben we het nog niet over de impact van de coronacrisis. Wetenschappers geven aan dat de piek in de mentale crisis later komt dan de piek in de gezondheidscrisis. Vermoeidheid, gevoel van onderwaardering en gewoon ook nog vele gezondheidsproblemen liggen mee aan de basis van een verhoogd stressniveau, waarmee mensen thuis en op het werk kampen.
Werkdruk is complex, en meestal is het een combinatie van factoren. Arbeidspsychologen geven aan dat als mensen dat gevoel gaan delen – ‘Ervaar jij ook zoveel werkdruk? Ja, ik heb het ook lastig.’ –, ze zich bevestigd voelen en al snel de indruk ontstaat dat iedereen hetzelfde voelt.
Wat echter zelden in die situaties gebeurt, is een gezamenlijke en diepere analyse van het achterliggende probleem, van waarom iemand dit als werkdruk ervaart. Omdat men die analyse vaak niet doet, ontstaat al snel de indruk dat het een gedeeld gevoel is waarvoor dezelfde oplossingen voorhanden moeten of kunnen zijn. In de praktijk blijkt dat echter niet het geval te zijn. Mogelijke oplossingen liggen bij de persoon zelf, in de relatie met collega’s en werkgever, op niveau van het gevoerde beleid en het leiderschap in een organisatie, en ook bij het beleid dat vanuit de overheid wordt gevoerd.
Ik zeg daarmee niet dat we als overheid geen goed beleid moeten voeren of geen maatregelen moeten nemen – ik kom daar zo dadelijk op terug. Ik zeg dit enkel omdat ik, op basis van de communicatie die hierover gevoerd wordt, en de tonaliteit die ik soms hoor, ook van sommige vraagstellers, sterk het gevoel heb dat we in een situatie zitten waarin ‘werkdruk in de kinderopvang’ wordt verengd tot een fenomeen dat voor elk individu dezelfde oorzaak zou hebben, en dat de overheid, en alleen de overheid, hiervoor de oplossing zou zijn. Als u dat denkt, dan overschat u de overheid in beide aspecten. Een wondermiddel bestaat namelijk niet, maar we doen wel ons best om op het niveau van de Vlaamse Regering in maatregelen te voorzien die een positieve bijdrage kunnen leveren aan de werkdruk en waardering van kinderbegeleiders.
En ik ga daar graag dieper op in, want het lijkt bij sommigen maar moeilijk door te dringen dat we als Vlaamse Regering ook voor de kinderopvang een ongeziene inspanning doen. In het zesde Vlaams intersectoraal akkoord (VIA 6), met werkgevers en werknemers uit de kinderopvang, hebben we 60 miljoen euro voorzien voor de kinderopvang om maatregelen te nemen, onder meer met het oog op werkbaar werk. Dat is 60 miljoen euro om in te zetten op de kwaliteit van de kinderopvang. Daarnaast is er het uitbreidingsbeleid: ook 60 miljoen euro, voor de uitbreiding van de capaciteit.
We hebben daar afgesproken dat we een volgende stap zetten in het groeipad van de subsidies trap 2B, waardoor het loon van kinderbegeleiders verder kan groeien in de richting van het referentieniveau in de trap 2A gesubsidieerde opvang. We gaan de subsidies verhogen in functie van een hoger inkomen bij de medewerkers in de opvang met trap 2-subsidie, waardoor ook stappen kunnen worden gezet naar de IFIC-doelstellingen (Instituut voor Functieclassificatie). Het aantal onthaalouders in een werknemersstatuut zal vanaf 2022 stijgen met 271,77 voltijdequivalenten (vte's), waardoor hun aantal bijna verdubbelt. We zullen dan op goed 5 jaar tijd meer dan 586 vte’s een beter statuut hebben gegeven. Er worden bijkomend 264 vte’s op bachelorniveau voorzien die de kinderbegeleiders op de werkvloer ook coachend kunnen ondersteunen.
Ik wil nog eens extra benadrukken dat de concretisering van de in VIA 6 afgesproken maatregelen volledig in handen is van de vertegenwoordigers van de werkgevers en werknemers. Zij zijn wat mij betreft het best geplaatst om de juiste maatregelen te identificeren en keuzes te maken die echt een verschil maken op de werkvloer. Ik roep hen dan ook op om daar werk van te maken.
In het uitbreidingsbeleid van de kinderopvang deze legislatuur investeren we niet enkel in meer capaciteit, maar we voorzien ook in de omschakeling van niet of enkel beperkt gesubsidieerde plaatsen naar T2-subsidie. Dat biedt voorzieningen extra kansen om de medewerkers een aantrekkelijker inkomen te geven.
Wat betreft de ratio aantal kinderen per begeleider hebben we de afgelopen dagen zelfs filmpjes gezien waarin iemand cijfers citeert voor de kind-begeleiderratio in verschillende landen. Ik heb die laten nagaan. Daaruit moet dan blijken dat het in Vlaanderen allemaal kommer en kwel is. Laten we daar ook wat dieper op ingaan.
Het is niet helemaal correct dat het decreet Kinderopvang de ratio heeft verzwaard. Vóór het decreet was de norm van kinderbegeleiders in dienst 1 vte per 6,5 plaatsen, en dat voor een opvang die minstens 11 uur per dag open moest zijn. Omdat de kinderbegeleider in principe geen 11 uur per dag werkt, en ook werkvrije dagen heeft, waren er in de feiten dus meer kinderen per begeleider aanwezig.
Het decreet voerde daarom vanaf 2014 een aanwezigheidsnorm in, namelijk maximaal acht aanwezige kinderen per aanwezige kinderbegeleider, of maximaal negen als er meer dan één kinderbegeleider aanwezig is. Tegelijk moet de opvang binnen zijn financiële mogelijkheden streven naar een betere norm, namelijk één per zeven aanwezige kinderen.
Uit monitoringgegevens over het jaar 2020 stellen we vast dat in de groepsopvang per 6,6 vergunde plaatsen 1 vte kinderbegeleider in dienst was – dus zo goed als identiek als vóór het decreet –, en dat een kinderbegeleider gemiddeld voor 7,4 aanwezige kinderen instond. We kunnen discussiëren of die wettelijk bepaalde aanwezigheidsratio hoger is dan wenselijk, maar ik zou het wel waarderen als er op een correcte manier wordt gesproken over deze ratio, zeker in de groepsopvang van baby’s en peuters. In Vlaanderen is de norm dus 1 op 8, regelgevend vragen we om te streven naar 1 op 7, en in de praktijk zitten we dus aan 1 op 6,6 in dienst.
Ik heb onze cijfers vergeleken met de ons omliggende landen. Ook dat heb ik in dat filmpje gezien. De Europese Commissie publiceerde in 2019 een aantal kerncijfers. Onder meer in Nederland is de norm 1 op 5 voor gemengde groepen, niet 1 op 4. Dat is namelijk de laagste norm voor een specifieke doelgroep. In Frankrijk is het 1 op 5 voor kinderen onder de 1 jaar, 1 op 8 voor kinderen daarboven, zo ook in Polen. In Denemarken en Zweden geldt geen nationale norm. In Griekenland is de norm niet 1 op 3, zoals is gesuggereerd, maar 1 op 6. In Spanje stijgt de norm tot 18 kinderen per personeelslid vanaf de leeftijd van 2 jaar. Als u wilt weten welk land de gunstigste ratio heeft … Wel, dat is het Verenigd Koninkrijk. De norm is daar 1 op 3 voor kinderen tussen 0 en 1 jaar, en 1 op 4 vanaf 2 jaar.
Laat ons doorgaan op het voorbeeld van het Verenigd Koninkrijk. In het Verenigd Koninkrijk maakt 33,2 procent van de kinderen tussen de 0 en de 2 jaar gebruik van formele kinderopvang. In Vlaanderen is dat 52,6 procent. Als Vlaanderen vandaag het Verenigd Koninkrijk zou zijn, dan zouden er geen 100.000 kinderen gebruikmaken van de formele opvang, maar slechts 63.118. Dat zou betekenen dat, als we verder alles gelijk houden, onze gemiddelde ratio zou dalen naar 1 op 5. Met die ratio en hetzelfde aantal personeelsleden zou dat dus 1 op 5 zijn.
In Griekenland en Polen is het aandeel kinderen onder de 2 jaar dat gebruikmaakt van formele kinderopvang, respectievelijk 20,5 en 11,6 procent. In Vlaanderen is dat dus 52,6 procent, een veelvoud daarvan. Landen als Griekenland, Polen, maar ook – en dat zal u wellicht niet verwonderen – Denemarken, Zweden, Noorwegen, Finland en Duitsland hebben ook een uitgebreider stelsel van ouderschapsverlof. Ouders kunnen in die landen, boven op de moederschaps- of de vaderschapsrust, kiezen om tot 30 weken, sommigen tussen de 23 en 60 weken, voor hun kind te zorgen. U weet dat dat in België 16 weken is.
In het thema over de ratio – en in combinatie met de betaalbaarheid – is dit een bijzonder belangrijk gegeven. Het zit misschien minder in onze cultuur om de investering in kinderopvang vanuit dat perspectief te bekijken. Mijns inziens loont het de moeite om ook dit aspect in het maatschappelijk debat in te brengen.
We hebben de voorbije jaren de capaciteit enorm uitgebreid. Het aantal vte’s is in tien jaar tijd gestegen met 2,5 procent. We zitten in de Lissabonnorm. Het aantal kinderen dat wordt opgevangen tussen 0 en 3 jaar, bedraagt 52,5 procent. Als men dan gaat vergelijken met andere landen met een veel lagere ratio, is het natuurlijk minder moeilijk om het aantal kinderen per begeleider te halen.
Er zijn vacatures, ja. Ik wil de ernst en de omvang van het probleem absoluut niet onderschatten of geringschatten. Ik wil wel meegeven dat het tekort aan instromende arbeidskrachten in de ruimere algemene context moet worden gezien van de krapte op de hele arbeidsmarkt voor heel veel sectoren, ook in zorg en welzijn. We hebben daar al vaak debatten over gehad. Men zei dan dat ik moet zorgen voor meer personeel, en niet alleen in de kinderopvang maar ook in andere sectoren. We moeten het personeel beter betalen. Dat doen we met VIA 6. We moeten zorgen voor betere statuten. Dat doen we met VIA 6. We moeten zorgen voor bijkomende capaciteit.
Vorige maand publiceerde Statbel opnieuw cijfers over de vacaturegraad per sector. In de horeca bedraagt deze 10,2 procent. Er staan met andere woorden meer dan 10 jobs op 100 open in die sector. In de bouw is dat 8 procent en in ICT 7,2 procent. In de kinderopvang schommelt het aantal vacatures voor kinderbegeleider rond 700 à 750. Als we kijken naar het aantal onthaalouders en medewerkers in de kinderopvang, dan zijn er dat 13.918. Dat is ongeveer 6 procent. Dat is dus aanzienlijk, maar niet buitensporig in vergelijking met andere sectoren. VDAB geeft aan dat het aantal vacatures tussen 2017 en 2021 meer dan verdubbeld is en dat de verhouding tussen het aantal werkzoekenden en het aantal vacatures steeds kleiner wordt, wat betekent dat het aantal vacatures steeds moeilijker in te vullen wordt. Ik ben het er dan ook volmondig mee eens dat ook voor de kinderopvang specifieke acties aangewezen zijn. Ik sta daar ook niet alleen in.
In kader van het sociaal akkoord VIA 6 ontplooien we samen met de sociale partners een breed actieplan inzake zorgberoepen en arbeidsmarkt. Er is heel bewust gekozen om de kinderopvang hierin heel expliciet mee te nemen. De werkgroepen gaan eerstdaags van start om dit plan om te zetten in concrete acties. De nadruk zal daarbij sterk liggen op het vergroten van instroom en zijinstroom. Werkgevers en werknemers zetten mee hun schouders onder dit plan.
Er is overleg tussen de beleidsdomeinen Welzijn, Werk en Onderwijs rond de uitdagingen met betrekking tot tewerkstelling in de kinderopvang. We hebben onder meer afgesproken om de evolutie van de vacatures te monitoren in het licht van de versterking van kinderverzorgers in het onderwijs. We onderzoeken onder meer op basis van ervaringen in het mentorenproject hoe we niet of minder gekwalificeerde profielen kunnen helpen in het behalen van de nodige competenties en kwalificaties.
Voor knelpuntberoepen kan VDAB doelgericht meer specifieke acties en middelen inzetten. Er is daarover overleg, afstemming en waar mogelijk samenwerking tussen VDAB, de koepels in de kinderopvangsector en Opgroeien.
In de informatie- en sensibiliseringscampagne ‘Ik ga ervoor’ wordt onder meer het beroep kinderbegeleider in de kinderopvang als een van de beroepen in de focus genomen.
Er stelt zich ook een specifiek ernstig tekort in de kinderopvang in Brussel. Daarover is er overleg opgestart vanuit Opgroeien met de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) en met het Huis voor Gezondheid in Brussel, dat in opdracht van de VGC een onderzoek deed naar deze problematiek. Een van de opvallende vaststellingen hier is dat in de Brusselse kinderopvang zo goed als geen Brusselaars zelf werken. De meesten zijn afkomstig uit de Vlaamse Rand en gemeenten daarbuiten. Er wordt onderzocht of hierover samenwerking met Actiris mogelijk is.
We vernemen dat dit schooljaar bij de centra voor volwassenenonderwijs (CVO’s) de opleidingen kinderbegeleider kinderopvang zeer goed bevolkt zijn. Het is van belang de nieuw opgeleide mensen effectief naar de kinderopvangsector te kunnen laten doorstromen. Opgroeien neemt deze opportuniteit en uitdaging mee in het overleg met de CVO-sector.
Nu wil ik de vragen beantwoorden over de kwaliteit en de kwalificaties. Er zijn enkele specifieke vragen gesteld over kwalificaties en kwalificerende trajecten bij onthaalouders en het verschil tussen gezinsopvang en groepsopvang ter zake. Zelfstandige onthaalouders betreft de gezinsopvang die niet is aangesloten bij een organisator die meerdere locaties gezinsopvang aanstuurt en opvolgt. Deze onthaalouders werken in een statuut als zelfstandige. Laat mij ook daar een aantal cijfers geven, die uit de registratie op 1 januari 2021 blijken.
Die capaciteit is begrensd door onze arbeidsmarkt. Na Tsjechië zijn we het land met de laagste werkloosheidsgraad. Dat is eigenlijk ons fundamentele probleem. Dat is een fundamentele uitdaging. Dat betekent dat het eerder beperkt is waar we de mensen kunnen vinden. We moeten dus niet alleen kijken naar diegenen die nog niet actief zijn, maar ook naar diegenen die op andere plaatsen actief zijn en naar diegenen die actief willen worden. Dat gaat dan over wie voor deze job in zorg en welzijn kiest.
Het gaat om 343 zelfstandige onthaalouders. Nagenoeg twee derde is in orde met de vereiste kwalificatie, ongeveer een derde dus niet. Naar opleidingsniveau heeft 68 procent een diploma secundair onderwijs, 13 procent is bachelor, 6 procent heeft een diploma uit een hogere beroepsopleiding, en een kleine 2 procent beschikt over een master. De resterende 11 procent – het gaat dan over een 35-tal mensen – heeft geen diploma secundair onderwijs. Mensen waarvan de kwalificatie nog niet in orde is, hebben door hun jaren ervaring voor de start van het decreet nog tot april 2024 om een afwijking aan te vragen en eventueel te verkrijgen.
Het mentorproject – waarover ik al sprak – in 2019 was precies bedoeld om mensen te helpen zich te versterken in de vijftien vereiste beroepscompetenties, zodat zij via een EVC-assessment (elders verworven competentie) of een aanvullende opleiding hun kwalificaties konden behalen, in combinatie met hun job als onthaalouder. We willen deze werkwijze, met name het inzetten van mentoren, nu ook uitbreiden naar de groepsopvang. De nakende start van 264 vte's op bachelorniveau die coachende ondersteuning zullen kunnen geven op de werkvloer, biedt een kans om dit mogelijk te maken, zowel voor bestaande medewerkers als voor nieuwe zijinstromers. Het is alleszins belangrijk om mensen maximaal te blijven ondersteunen in het behalen van hun kwalificaties, zonder hen hiervoor bang te maken en zo mogelijk uit het beroep te duwen of zijinstromers vooraf al af te schrikken.
Er zijn een aantal heel specifieke vragen gesteld over de uitstroom naar het kleuteronderwijs. Ook daar wil ik graag even bij stilstaan. Laat mij beginnen met duidelijk te stellen dat deze bijkomende aanwervingen – de 550 vte's vanuit Onderwijs – reeds van meet af in het Vlaams regeerakkoord waren opgenomen. Als loyale partners in deze regering willen we deze positieve maatregel zeker mee mogelijk maken.
Het gaat bovendien om dezelfde kinderen en dezelfde gezinnen als die die in de opvang zitten, hetzij voorheen in de opvang van baby’s en peuters, hetzij tegelijk ook in de buitenschoolse opvang. Laat ons, Onderwijs en Welzijn samen, alle kansen aangrijpen om hier een positief win-winverhaal voor alle gezinnen met jonge kinderen van te maken.
Dit betekent uiteraard ook dat we de mogelijke impact van zo'n maatregel voor de kinderopvang in de context van duidelijke krapte aan kinderbegeleiders voluit moeten opnemen. Daarom hebben collega Weyts en ikzelf reeds voor het lanceren van deze aanwervingsplannen een aantal afspraken gemaakt om dit gegeven van meet af aan goed op te volgen en is ook minister Crevits hierbij betrokken. Ook het beleidsdomein Werk heeft hier een wezenlijke rol in te spelen.
Afspraken zijn gemaakt om de impact van deze maatregel naar instroom en retentie van kinderbegeleiders in de kinderopvang goed te bekijken en te evalueren. Collega Weyts heeft ook toegezegd om in te zetten op de versterking van de opleiding naar beroepen in de kinderopvang, onder meer in het kader van de nieuwe eindtermen secundair onderwijs, maar ook door werk te maken van een leerladder van verschillende opleidingsniveaus voor functies in de kinderopvang. We bekijken daarbij ook de piste van een hbo5-opleiding.
Bovendien willen we de modaliteiten onderzoeken om personeel te kunnen uitwisselen tussen kinderopvang, kleuteronderwijs, buitenschoolse opvang en voorzieningen voor kinderen met een beperking, om zo bij te dragen tot meer aantrekkelijke beroepen. Vorige week was er daarover nog overleg tussen de kabinetten. Hiermee is ook de vraag of er ter zake afstemming is tussen mijzelf, minister Weyts en minister Crevits, duidelijk beantwoord.
En ja, hier liggen nog kansen. Hier liggen nog kansen voor het project 'Doorgaande Lijn', dat vanuit Opgroeien en Onderwijs wordt opgezet. Dat project focust op de meerwaarde voor de betrokken kinderen en gezinnen. In die context kan ook bekeken worden op welke manier het uitwisselen van personeel een bevorderende factor kan zijn. De oproep staat overigens nog open tot 15 oktober. We weten dat op meerdere plaatsen aan een projectvoorstel wordt gewerkt, en we zijn in blijde verwachting van de kandidaturen ter zake.
Ik wil in dezen ook nog melding maken van het ESF-project (Europees Sociaal Fonds) ‘DuJo’ van Vernieuwing in de Basisvoorzieningen voor Jonge Kinderen (VBJK), Arteveldehogeschool en de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG). In dit project worden kinderbegeleiders ingezet over kinderopvang én kleuteronderwijs heen. In drie proeftuinen waarin altijd een lokaal bestuur, de buitenschoolse opvang en een kleuterschool betrokken zijn, combineren kinderbegeleiders in de buitenschoolse opvang hun deeltijdse job met een deeltijdse tewerkstelling voor de uren kinderzorg in de kleuterklassen. Deze proeftuinen proberen uit hoe deze samenwerking tot een zinvolle win-win kan leiden voor alle betrokkenen, maar ook wat de knelpunten zijn, waar men tegenaan loopt en hoe men dit mogelijk kan overbruggen.
Er waren een aantal vragen over het sui-generisstatuut. De evaluatie van het sui-generisstatuut is opgenomen in het federale regeerakkoord. Dat is geen Vlaamse bevoegdheid. Het initiatief ligt bij de collega’s Vandenbroucke, Lalieux, Dermagne en Van Peteghem. In een eerste fase maken zij een stand van zaken op. In een tweede fase worden de gemeenschappen geconsulteerd. En ten slotte zal ook het advies van de Nationale Arbeidsraad (NAR) worden gevraagd.
Vanuit Vlaanderen zullen we daarbij de ervaren knelpunten in het sui-generisstatuut en onze suggesties tot verbetering inbrengen. Zo zullen we onder meer wijzen op de volgende zaken. Ten eerste, de nood aan meer zekerheid omtrent hun inkomen voor deze onthaalouders. Ten tweede, daarmee samenhangend ook de onvoorspelbaarheid van hun RSZ-bijdragen (Rijksdienst voor Sociale Zekerheid) en de complexiteit die zij ervaren bij het indienen van hun aangifte. Ten derde, het feit dat onthaalouders ook sociale rechten moeten kunnen opbouwen voor wettelijke vakantie, feestdagen en dagen waarop kinderen afwezig zijn, als gelijkgesteld aan gewerkte dagen. Ten vierde, de nood aan een betere afstemming tussen de federale en de Vlaamse regelgeving. En ten vijfde, de nood aan een oplossing voor onthaalouders die enkel of hoofdzakelijk schoolgaande kinderen opvangen in het kader van de uitrol van het decreet Buitenschoolse Opvang en Activiteiten.
Vlaams gaat onze aandacht, behalve de verbetering van het sui-generisstatuut van de onthaalouder, ook uit naar het verder uitwerken en uitbouwen van de mogelijkheden voor onthaalouders in een werknemersstatuut. Ik gaf eerder al aan dat we hier in VIA 6 een belangrijke bijkomende inspanning voorzien ten belope van 272 vte’s, zodat er in totaal, na het realiseren van deze uitbreiding, 586 vte-onthaalouders in een werknemersstatuut aan de slag zullen zijn.
Met betrekking tot de vragen over het toekomstbeleid en de toekomstvisie in het algemeen wil ik meegeven dat het de ambitie van de Vlaamse Regering in het regeerakkoord was en is om te zorgen voor voldoende, toegankelijke en betaalbare kinderopvang met een goed evenwicht tussen de verschillende types kinderopvang en een mix van groepsopvang en gezinsopvang. Dat hebben we ook vertaald in ons uitbreidingsbeleid.
De Vlaamse Regering heeft zich gebaseerd op een onderzoek naar het gebruik en de behoefte aan kinderopvang, waarvan de resultaten in 2019 beschikbaar waren. Daarin was sprake van een behoefte aan 7077 bijkomende plaatsen tijdens deze legislatuur. Die 7077 plaatsen worden nu uitgerold in onze meerjarenplanning: 2500 plaatsen in trap 2A en 4577 nieuwe plaatsen in trap 1. De details van deze uitbreiding hebben we in deze commissie al meermaals besproken.
Behoeften ramen op basis van een onderzoek en daar vervolgens de juiste budgettaire ruimte voor voorzien, dat lijkt mij eerlijk gezegd een voorbeeld van goed bestuur te zijn. Wat zijn de behoeften, wat zijn de middelen die we daarvoor moeten uittrekken en hoe plannen we dat naar de toekomst?
Wist u overigens dat het totale budget van de Vlaamse Regering voor de kinderopvang – en ik maak dan nog abstractie van de buitenschoolse opvang – in 2010 370 miljoen euro bedroeg? In 2019 bedroeg het budget voor de gezins- en groepsopvang 621 miljoen euro. Dat is een bijkomende investering van meer dan 250 miljoen euro op tien jaar tijd. Met de investeringen die we verder nog plannen en het sociaal akkoord, die beide tijdens de begrotingsopmaak ook bevestigd zijn, zal het budget stijgen tot ver boven de 700 miljoen euro. En zo verdubbelen op een kleine vijftien jaar tijd de budgettaire inspanningen voor de kinderopvang in Vlaanderen. Ik ken weinig beleidsdomeinen waarin zo sterk geïnvesteerd wordt als in de kinderopvang.
Als we op langere termijn kijken, dan zullen we het debat dus moeten verbreden. De roep om ‘meer, meer, meer’ die her en der, ondanks de bedragen die ik zojuist heb vermeld, blijft weerklinken en waarbij enkel naar de overheid wordt gekeken voor een oplossing, zal niet volstaan om een futureproof model te organiseren. We zullen daarbij een aantal politieke en maatschappelijke keuzes moeten maken voor de richting die we willen uitgaan en welke investeringen daarvoor nodig zijn.
De toekomstvisie voor de kinderopvang bevat wat mij betreft een aantal elementen voor de kinderopvang zelf. Ten eerste, hoe zorgen we ervoor dat er een toegankelijk aanbod kan zijn voor de gezinnen – en ‘toegankelijk’ in de betekenis van beschikbaar, bekend, begrijpbaar, betrouwbaar, bereikbaar, betaalbaar en bruikbaar? Ten tweede, hoe zorgen we voor voldoende kansen voor initiatieven in de kinderopvang om duurzaam en leefbaar op maat van gezinnen te kunnen blijven werken? Ten derde, hoe zorgen we voor werkbaar werk, aantrekkelijke beroepsmogelijkheden en arbeidsvoorwaarden voor wie in de kinderopvang werkt?
Het is volgens mij meer aangewezen geleidelijk te evolueren naar een volledig nieuwe visie en regelgeving, vanuit de principes van responsabilisering en vertrouwen, met focus op doelstellingen en te bereiken output: een regelgeving die het waarom en het wat bepaalt, en minder focust op het hoe en daarvoor allerhande regelgeving en subsidievormen uitvindt.
Het besluit over het kwaliteitslabel voor buitenschoolse opvang in het kader van de uitrol van het decreet Buitenschoolse Opvang en Activiteiten is daar al een eerste mooi voorbeeld van.
We zien ook in andere landen dat het debat over de rol en het belang van kinderopvang gevoerd wordt. Corona heeft ons nog eens bevestigd dat kinderopvang een spilelement is in onze economie, in de ontwikkeling van onze welvaart en ons welzijn. Ouders kunnen niet gaan werken zonder kinderopvang. En we komen, gezien de situatie op de arbeidsmarkt – waarover ik daarnet heb gesproken – tot een punt waarop we heel duidelijk zullen zien welke de alternatieve kosten zijn als we niet investeren in de kinderopvang.
Wat mij betreft, moeten we in het hele debat over de kinderopvang kunnen overstijgen wat vandaag al bestaat en verder durven denken over waar we naartoe willen. Er gaat hier namelijk een breder maatschappelijk debat aan vooraf, met name: hoe kijken we naar een goede balans tussen werk en privé voor onze burgers? Welk belang hechten we als samenleving aan het gezin en welke faciliteiten willen we dan aan ouders, grootouders, plusouders of andere geven om hun ouderschap waar te maken? Waar kunnen ouders terecht met vragen voor ondersteuning, begeleiding en opvang? Hoe maken we werk van een geïntegreerd Vlaams gezins- en jeugdbeleid?
Als we die visie hebben scherpgesteld, kan de kinderopvang hierin opnieuw een rol opnemen vanuit een geactualiseerd kader met doelstellingen die het verschil maken voor de gezinnen, en ondersteund met de juiste middelen.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Ik wil eerst specifiek ingaan op mijn specifieke vraag rond die kwalificatie. Er zijn opleidingen bij de centra voor volwassenenonderwijs (CVO's). En vanuit het werkveld leren we toch dat zo’n opleiding zeer lang duurt, dat de afstand voor die onthaalouders vaak te groot is, dat hun werkuren vaak heel moeilijk liggen om die opleiding te kunnen volgen. Bij SYNTRA biedt men bijvoorbeeld ook opleidingen aan. Maar ik verneem dat die opleiding in Gent bijvoorbeeld volzet is en dat de volgende inschrijfdatum daar pas september 2022 is. Het wordt kinderbegeleiders dus toch ook niet gemakkelijk gemaakt om de juiste kwalificatie te hebben. Als je als overheid die voorwaarden oplegt aan mensen die al werken, dan zouden we er toch op zijn minst voor kunnen zorgen dat de opleidingscapaciteit er is en dan zouden we het de mensen zo gemakkelijk mogelijk moeten maken om die opleiding te volgen.
U hebt een verwijzing gemaakt naar het onderwijs. Ik heb daar toch wel wat bezorgdheden rond. Ik begrijp zeer goed dat er in het onderwijs heel wat noden voor zijn. Maar ik vrees dat de kinderbegeleiders dan eerder voor een job in het onderwijs zullen kiezen omdat ze dan regelmatigere uren hebben en er een hogere verloning is. Dat is mijn vrees. Ik denk dat dat goed moet worden bekeken.
Wat ik ook vaak van kinderbegeleiders hoor, is dat ze toch wel de indruk hebben van een zeer negatief beeld van hun beroep. Ze zeggen dat het lijkt alsof ze enkel en alleen pampers verversen. Maar kinderopvang is natuurlijk veel meer dan dat. Zij zijn een spil in de ontwikkeling van kinderen. Dat beeld is toch wel heel belangrijk en dat moet worden gecorrigeerd. We moeten de aantrekkelijkheid van het beroep zo groot mogelijk maken. Er zijn daar nog heel wat uitdagingen.
U hebt het zelf ook gezegd. De meesten zeggen dat de kinderbegeleider-kindratio, de arbeidsvoorwaarden en ook de professionalisering zaken zijn waarin er zeker en vast verder moet worden geïnvesteerd. Want we weten ook – en dat blijkt ook uit de cijfers die ik vaak opvraag – dat er meer stoppers zijn dan starters. En dat baart me natuurlijk ook wel heel wat zorgen. Want we kunnen bijvoorbeeld veel bijkomende plaatsen creëren, maar als er aan de andere kant heel wat plaatsen verloren gaan omdat er initiatieven stoppen, dan is het netto-effect natuurlijk geen zevenduizend bijkomende plaatsen. Dat is iets wat we absoluut moeten monitoren.
Mevrouw Groothedde heeft het woord.
Het is inderdaad Dag van de Kindbegeleider, Week van de Kindbegeleider. Wij horen hen ook allemaal te feliciteren en te danken. Het is goed dat we dat doen. Ik ben ook blij dat er zo’n eenduidigheid is onder de fracties en dat er nu zo'n nadruk wordt gelegd op de pedagogische en sociale kwaliteiten en rollen van de kinderopvang en dat er ook zo eenduidig wordt erkend dat de ratio van 1 op 9, 1 op 8, of nog meer baby's of kindjes in de praktijk, zo onwerkbaar is. Dat zijn nagels waarop wij al jaren kloppen en waar eigenlijk een lange weg is afgelegd.
Op dit moment zit het wel zó hoog bij kindbegeleiders, mensen in de kinderopvang en de sector dat zij vaak zelfs live commissies Welzijn volgen. Ook nu heb ik net een berichtje gekregen van iemand die de commissie aan het volgen was en info gaf. Eén persoon gaf bijvoorbeeld aan: ‘Straf dat de minister 2020 als referentie herneemt voor de ratio, want toen waren er natuurlijk veel minder kindjes in de kinderopvang.’ Ik ben ook benieuwd op basis van welke data u die berekening hebt gemaakt.
Maar goed, als wij hen eenparig loven, dan hoop ik wel dat wij hen ook eenduidig in de daad verdedigen en hun werk werkbaar maken. En dat is inderdaad wél een politieke verantwoordelijkheid. Ja, het is inderdaad zo dat je in de richting kinderopvang kunt kiezen welke richting je uitgaat, maar dat is al jaren zo. En er komt inderdaad een pensioengolf op ons af, maar dat is al jaren het geval en daar wordt al jaren voor gewaarschuwd. En er is nu veel meer aan de hand. Want de crisis die al voor het ‘nieuwe’ decreet van 2014 aanzwol, die is nu gewoon in volle gang losgebarsten.
En ik snap eigenlijk niet goed, minister, dat u nu nog altijd blijft antwoorden dat het aantal mensen in de kinderopvang stijgt met 250 procent en dat er andere oorzaken zijn. Ik ben erg verbaasd dat u daarbij zelfs de thuissituatie aanhaalt. Dat is wel het licht van de zon ontkennen.
En u vraagt dan naar het achterliggende probleem en zegt dat in de kinderopvang die analyse nog niet is gemaakt. Maar die analyse is wél al gemaakt, al ettelijke keren, in de kinderopvang. De specialisten zeggen heel duidelijk wat er moet gebeuren. En als dat ontkend blijft worden, dan komen we niet verder. Want nu zijn we zover dat er inderdaad steeds minder mensen die opleiding volgen. En dat is meetbaar, dat is ook al besproken in de plenaire vergadering, dat heb ik u zelf voorgelegd. Jaar na jaar zijn er honderd mensen minder die aan de opleiding kinderverzorging beginnen en zijn er steeds minder mensen ín die opleiding ook die de kinderopvang als toekomstproject zien. En ook dáár is onderzoek naar gedaan. En de realiteit is dat het nú onhoudbaar is, dat het met de week erger wordt en dat zelfs nu de vragen die door ons werden ingediend, al lichtjes achterhaald zijn.
En het mooiste cadeau dat wij vandaag kunnen geven aan de kinderbegeleiders en de mensen in de kinderopvang, is dat we er inderdaad voor zorgen dat zij hun werk degelijk kunnen blijven uitvoeren en dat zij in het beroep kúnnen blijven. Want als we internationaal gaan kijken, dan is het absoluut geen fataliteit dat mensen niet instromen, dat mensen niet blijven in de kinderopvang. Er zijn internationaal verschillende landen die andere recepten toepassen – en vele goede recepten. En ja, dat zijn recepten, die moeten dan inderdaad wel worden opgepikt en uitgevoerd. En dat is inderdaad heel dringend geworden.
En dat kost geld. Dus ik begrijp dat u zich verdedigt, want het is niet fijn om tegen grote kosten aan te kijken. Terzijde, ik vind wel dat u dat in dit geval puur als investering moet zien. Want dit zal zich naadloos terugverdienen. Ook dáár zijn heel veel studies naar geweest.
Ik vind uw repliek wat dat betreft interessant. U blijft blijkbaar toch ten dele negeren hoe er tegen de kindratio aan wordt gekeken. U zegt dat het over het algemeen veel minder kinderen zijn. Ja, er zijn opvanginitiatieven waar er bewust onder de norm wordt gewerkt. Die mensen kunnen financieel het hoofd nauwelijks boven water houden, zo sturen ze me door.
Er zijn ook opvanginitiatieven waar er stelselmatig boven de norm wordt gewerkt. En dat zullen ze heus niet per dag gaan rapporteren aan Kind en Gezin, maar dat is wel heel erg bitter voor de mensen die daar staan en die op die manier moeten werken, en voor de andere opvanginitiatieven die dag na dag hun best doen. Dat zijn inderdaad cijfers die u niet in de statistieken zult meekrijgen.
Ik vind het ook frappant dat u het Verenigd Koninkrijk als voorbeeld neemt. Want dat is nu een land waar de kinderopvang zeer verregaand gecommercialiseerd is. En na de discussie die we vorige week in de plenaire vergadering hebben gevoerd, komt dat dan wel een beetje cynisch over. Ik hoop ook dat u volgende keer inderdaad Zweden of Frankrijk als uitgebreider voorbeeld neemt. Want in Zweden zegt men bijvoorbeeld ‘ongeveer vier kindjes per persoon’ en in Frankrijk – zo zegt u zelf – zijn er maar vijf kinderen onder de 1 jaar per persoon. En in Frankrijk, bijvoorbeeld, ís de kinderopvang helemaal niet duurder dan hier. Dat heeft inderdaad grote investeringen in de toekomst gevraagd van de overheid. Dat is inderdaad een politieke keuze. Dus als men wil dat kinderen in de Vlaamse Gemeenschap zich veilig en gezond volledig kunnen ontplooien, dan is dat een keuze die men moet nemen.
U ontkent ook dat er een probleem zou zijn met beroep en opleiding. Wel, dat is straf. Want niet alleen specialisten geven aan dat er daar een probleem is, maar ook het Vlaams Welzijnsverbond heeft daar recent nog stukken over gepubliceerd. Een kindbegeleidster heeft me deze week zelf gezegd: ‘De oude garde kan op dit moment niet met een gerust hart vertrekken, als ze de jonge garde aan hun lot moeten overlaten.’ Dus ook de mensen in de kinderopvang voelen dat heel goed aan. En wat de kindbegeleiders in Brussel betreft – even terzijde, want u haalt het ook terzijde aan – vragen we al jaren een ‘training on the job’ wat taalbegeleiding betreft. We willen niet liever dan dat mensen in plaats van massaal naar het Office de la Naissance et de l'Enfance (ONE) te vertrekken, de Franstalige pendant, inderdaad in de Nederlandstalige kinderopvang kunnen werken. Maar dan moet de regelgeving er wel naar zijn. En dat geldt ook voor de ziekenhuizen, de woonzorgcentra enzovoort.
En ja, ik vind het dan ook heel straf dat u ook nog aanhaalt hoe bijvoorbeeld grootouders een rol kunnen spelen. Minister, dit is een probleem waarin de overheid politieke moed moet opbrengen. Toen ik mijn kinderen kreeg, was mijn mama gewoon nog voltijds aan het werk. En zij was daar blij mee en zij vond dat prima. En zo zijn er een heleboel mensen.
Ik zal inderdaad afronden. Er zijn drie dingen die u kunt doen. Ten eerste, de ratio naar beneden brengen, want wij zitten op een absoluut dieptepunt in de Europese Unie. Ten tweede, voor een opwaardering van het beroep en de opleiding zorgen, in plaats van de normen naar beneden bij te stellen. Ook daarover is men het eens, dat waardering en instroom komen als je opwaardeert. En ten derde, de organisatie van de werkvloer moet echt fundamenteel anders. Op dit moment hebben die mensen geen tijd voor overleg, bijscholing of monitoring.
Ik heb twee bijkomende vragen, minister. De eerste is eerder technisch-informatief. Hoeveel initiatieven moeten op dit moment in Vlaanderen en Brussel sluiten of beperkte openingsuren houden door het personeelstekort in de kinderopvang? En hoeveel kindplaatsen brengt dat op dit moment in het gedrang?
En de tweede vraag is een vraag naar plannen. Ik zal u expliciet vragen om geen verdere opsomming te geven van wat u doet. Dat hebt u al ettelijke keren gedaan. Maar zult u uw plannen bijsturen om die drie punten, die door specialisten, door mensen in de kinderopvang, worden aangehaald en die wij ook al jaren mee vragen en ondersteunen, structureel aan te pakken? Zult u dat doen?
De heer Anaf heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Er zaten natuurlijk een aantal elementen in die ik had verwacht. Ik had effectief opnieuw een opsomming verwacht van alle investeringen die er door deze regering gebeuren. Een aantal zaken zijn al zo vaak gecommuniceerd dat het wel heel veel investeringen lijken. Maar goed, we stellen u er natuurlijk ook veel vragen over, dus het is terecht dat u die opsomt.
En ik had ook verwacht dat er een relativering zou zijn. Dat doet u namelijk altijd wanneer er kritiek komt, gelijk op welk thema in het welzijnsbeleid, dan gaat u proberen om het allemaal wat te relativeren. Maar ik vind dat u daar nu toch wel een stap te ver in bent gegaan. En ik vrees dat u dat ook echt kwalijk zal worden genomen binnen de sector. Ik snap echt niet waarom u probeert om door te goochelen met cijfers te laten uitschijnen dat het allemaal wel meevalt met de kindratio. Alle specialisten in kinderopvang geven aan dat die veel te hoog ligt en dat de kwaliteit daardoor echt onder druk komt te staan, dat we daar echt met een groot probleem zitten. En het zijn niet alleen de specialisten, het zijn niet alleen wij die dat hier in de commissie – ik kan mij voorstellen dat dat vervelend is – tot in den treure blijven herhalen. Maar het zijn vooral ook de mensen op het terrein zelf die daarmee worden geconfronteerd.
Het is een zeer reëel probleem. De mensen uit de sector zijn nu al een hele tijd aan de alarmbel aan het trekken. Ik krijg daar heel veel mails over, ik word daar heel vaak over gecontacteerd. Ik kan me niet voorstellen dat er op uw kabinet ook niet dagelijks een hoop mails binnenlopen van mensen die aan de alarmbel trekken dat het water hun aan en boven de lippen staat. Als die mensen vandaag deze commissie Welzijn hebben gevolgd en hebben gezien dat u eigenlijk, in plaats van te zeggen dat het inderdaad een probleem is en dat u eraan zult werken, probeert dat te relativeren en met cijfers te goochelen … Ik vind dat niet slim. Ik zou dat niet hebben gedaan.
U hebt ook geprobeerd het te relativeren wat de vacatures betreft. Daar hebt u natuurlijk wel gelijk. We zitten met een krapte op de arbeidsmarkt op verschillende aspecten, op verschillende domeinen. Maar laat ons daar dan naar kinderopvang kijken als een katalysator. Want hoe minder vacatures er in de kinderopvang zijn, des te meer kinderen er kunnen worden opgevangen, des te meer mensen er ook aan het werk kunnen. Laat ons dat als een opportuniteit bekijken, laat ons de kinderopvang als een katalysator gebruiken. We zijn, zowel de Federale Regering als de Vlaamse Regering en alle lokale besturen, op zoek naar manieren om de werkzaamheidsgraad te verhogen. Laat ons dus investeren in kinderopvang, net om die werkzaamheidsgraad te vergroten. Laat het ons als een opportuniteit zien in plaats van als een bedreiging.
Maar dan zal er natuurlijk iets moeten gebeuren aan de echte problemen. Die moeten bij de oorzaak aangepakt worden. Het statuut moet verbeterd worden. De omstandigheden, de lonen van die mensen gaan verbeterd moeten worden, want anders blijven we het fenomeen krijgen dat mensen de sector verlaten. Ik had u daarstraks gevraagd naar overleg met minister Weyts. U geeft aan dat het inderdaad in het regeerakkoord is afgesproken. Maar het probleem blijft wel dat, zolang er geen gelijkschakeling is tussen die lonen en arbeidsvoorwaarden, mensen – en dat kun je hun moeilijk kwalijk nemen – de overstap naar het onderwijs maken als de omstandigheden daar beter zijn. Ik zou toch willen vragen om opnieuw contact te hebben met uw collega-minister Weyts om te kijken of dat geharmoniseerd kan worden en om te vermijden dat er nog mensen de sector zullen verlaten.
Ik hoop dat u toch nog wat meer klaarheid daarover kunt scheppen. Ik denk dat de uitdagingen zeer groot zijn. Het zijn uitdagingen die we samen moeten aangaan. Ik wil onderkennen dat er effectief investeringen gebeuren deze legislatuur, maar de noden zijn heel groot. De ongerustheid op de vloer is heel hoog. Ik vind het toch een beetje jammer dat u dat probeert te relativeren. Ik denk dat u dat echt kwalijk zal worden genomen.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Dank u wel voor uw antwoord, minister. Ik wou graag nog een viertal punten aanhalen.
Ten eerste, u hebt terecht gewezen op het feit dat er een algemene krapte is op de arbeidsmarkt. Elke dag horen we vanuit verschillende sectoren dat er heel grote noden zijn. Werkgevers en ondernemingen schreeuwen om medewerkers, zeker in bepaalde sectoren. Kinderopvang is er vanzelfsprekend ook een van, dat weten we, maar er zijn ook heel wat andere sectoren. Natuurlijk, collega Anaf, u hebt gelijk als u zegt dat mensen die we aan het werk willen krijgen, ook een plek moeten vinden in de kinderopvang om te kunnen gaan werken, maar net daarom, natuurlijk, dienen ook die bijkomende investeringen in bijkomende plekken. En je kunt elke euro natuurlijk maar één keer uitgeven. We weten natuurlijk allemaal dat de financiële uitdagingen enorm groot zijn en er wordt zeer sterk geïnvesteerd in de kinderopvang maar dat is én in bijkomende plaatsen én in werkbaar werk. Dat zijn natuurlijk keuzes die worden gemaakt. Maar we hebben ook al die plekken nodig, vanzelfsprekend.
Ten tweede wilde ik graag iets zeggen over de onthaalouders, want zij vormen voor ons toch wel een heel belangrijke groep van mensen die kinderen in een huiselijke omgeving opvangen. Ook daar zijn er al een aantal inspanningen gebeurd, maar daar zien we ook wel dat de druk groot is en dat er vragen zijn. Mensen zijn vandaag ook minder geneigd om zomaar in de gezinscontext kinderen op te vangen van heel vroeg tot heel laat. Je moet dan ook heel de dag alleen werken. De kinderen spelen in uw keuken, in uw leefruimte, die slapen in de slaapkamer van de kinderen en zo verder. Niet iedereen heeft dat even graag, en dat is dan ook een engagement van een heel gezin, niet alleen van de onthaalouder zelf. Het is goed, minister, dat er een uitbreiding is van de groep die in het proefproject zit rond het werknemersstatuut. Ik ben ook heel tevreden dat, na jaren op de nagel kloppen, u samen met minister Crevits heel recent het mogelijk hebt gemaakt dat onthaalouders gebruik kunnen maken van dienstencheques om hun woning te onderhouden. Het zijn allemaal kleine stappen. Maar we hebben het in het verleden toch ook vaak gehad over het feit dat er nog wel ruimte is voor samenwerkende onthaalouders. Een moeder en dochter die samen opvang willen doen. Of twee vriendinnen die dat samen willen doen. Dat is toch al een heel andere context dan het allemaal alleen moeten doen. Er waren onder andere een aantal problemen met de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ). Ik weet dat dat federaal is, maar is daar nog overleg over? Is dat intussen opgelost of blijven daar nog een aantal barrières?
Ten derde, met betrekking tot onderwijs. U zegt heel terecht: ‘We bekijken de uitwisseling van personeel.’ Dat is goed. Ik ben absoluut tevreden dat u dat gaat doen. De Doorgaande Lijn biedt ter zake een aantal kansen. Minister, eigenlijk zien we toch veel te vaak de barrières om oplossingen te kunnen vinden. Wat is het verschil in statuut nu tussen iemand die werkt als kinderbegeleider in de kinderopvang en het statuut van iemand die werkt in het kleuteronderwijs, bijvoorbeeld? In plaats daarvan zouden we de kansen moeten zien. En als we het belang van het kind vooropstellen, dan gaan we zien dat die uitwisseling er is. Dat is dan, nota bene, ook nog eens veel beter voor de kinderbegeleiders of de kinderverzorgers zelf. Dus, ik hoop echt dat u daar samen met uw collega van Onderwijs, zonder vooroordelen maar met een open kijk, echt werk van wilt maken. Daar liggen kansen die, collega Anaf, er niet alleen zijn op het vlak van statuut. Het gaat ook over werkuren, dat weten we toch ook allemaal. Als u zegt dat als de lonen beter zijn in de kleuterschool, ze er logischerwijze allemaal naartoe gaan … Het gaat over veel meer dan dat. Het gaat ook over het feit dat men in de kinderopvang al die onderbroken diensten heeft. Ik heb het daarstraks ook gezegd: van 7 uur ’s ochtends tot 9 of 10 uur, en dan kan men om 15 uur terugkomen tot 18 of 19 uur ’s avonds, terwijl het zoveel gemakkelijker zou kunnen doorstromen. Mee in de kleuterschool tot ’s middags, en vanaf ’s middags een collega die het opneemt voor iedereen: alleen maar win-win.
Ik had daar nog een vraag over, minister. Is het dan de bedoeling dat u tijdelijk een kader zult creëren samen met minister Weyts in het kader van het project Doorgaande Lijn? Want anders zijn die projecten toch niet allemaal zomaar uit te voeren.
En tot slot wil ik, collega’s, toch ook nog wel een oproep doen rond beeldvorming. Collega Groothedde, u zegt dat er veel mensen zijn die de commissie volgen, die vragen doorsturen en die bekommernissen hebben. Dat begrijp ik zeer, zeer goed. Maar ik denk ook niet dat de manier waarop u spreekt over de kinderopvang, iemand over de streep zal halen om erin te werken, terwijl ze allemaal ongelooflijk onze waardering verdienen. Ik ben zo blij dat onze kinderen destijds naar een onthaalmoeder konden gaan, die dat met hart en ziel deed. Die ’s middags onze kleuters – het eerste trimester dat ze naar school gingen – van de school ging halen, zodat ze een middagdutje konden doen. We zijn die allemaal ongelooflijk veel waardering en dankbaarheid verschuldigd. En dan moeten we ook aan de beeldvorming werken. Dat is een hele mooie job. Laat ons dat niet ontkennen. En er zo negatief over spreken zal zeker niet helpen, collega Groothedde.
De heer Daniëls heeft het woord. Hij zal ongetwijfeld voor wat rust zorgen.
Ik zal dat proberen, voorzitter.
Minister, alvast dank voor uw zeer uitgebreid antwoord en ook voor de nuancering bij een aantal cijfers die gelanceerd worden. Want als je tegen de mensen in de kinderopvang zegt ‘in alle andere landen hebben ze 1 op 3’, dan doe je natuurlijk de realiteit onrecht aan. Maar ik begrijp de vraag van de mensen in de opvang wel. We begrijpen die allemaal. Maar er is een verschil, collega’s, tussen mensen opjutten en mensen informeren. Daar is een wezenlijk verschil tussen.
Minister, ik wou nog even verdergaan op twee vragen die ik u had gesteld, meer bepaald het aantrekken van mensen en de kwalificatie. U zei dat mensen nog een paar jaar uitstel en uitzondering kunnen vragen, maar dat ze dan in orde moeten zijn. Nu, we hebben – en u kent dat zelf ook – in de woonzorgcentra wat we gemeenzaam ‘het project 600’ noemen. Het is een fantastisch project om mensen die al in de sector werken, toch in de sector te kunnen houden en ze tegelijkertijd ook een bijkomende opleiding te laten volgen. En dat is zwaar. Minister, ik wil hier eigenlijk ook hetzelfde lanceren voor de kinderopvang. Is het geen optie om mensen met een gelijkaardig project aan boord te hijsen en aan boord te houden? Ik wil dan wel pleiten om met elders verworven competenties (EVC’s) en elders verworven kwalificaties (EVK’s) te werken. Met andere woorden: mensen die echt al jaren kwalificaties en competenties verworven hebben, moeten we vrijstellingen kunnen geven. Dat is ook een manier om mensen aan bepaalde kwaliteitseisen te helpen voldoen. De evaluatie van die kwaliteitseisen, minister, gaan we toch moeten doen, ook op het vlak van papieren.
En dan kom ik bij mijn tweede vraag die ik u wil voorleggen. U sprak daarnet van de 264 vte’s, extra bachelors die zullen coachen en ondersteunen. Ik wil echt een warme oproep doen dat de mensen in de kinderopvang die ook effectief ervaren als ondersteuning. Ik zou het ten zeerste betreuren mochten die mensen vragenlijsten en allerlei andere zaken beginnen te maken, mochten die bureauwerk beginnen te doen om te ondersteunen of allerlei adviezen te geven die in theorie goed zijn, maar in de realiteit eigenlijk onuitvoerbaar zijn. Die mensen moeten effectief als steun worden ervaren, met handen en voeten op de vloer. Die oproep wil ik doen. In het verleden hebben we dat voor onderwijs opgenomen in ons regeerakkoord. We moeten zorgen voor handen in de klas en in de school, en niet voor een structuur. Ik wil dit lanceren, minister, en dat u dat ook op die manier effectief evalueert.
Een laatste punt dat ik nog onder de aandacht wil brengen, is het buddytraject dat ik daarnet aanhaalde, maar ook wat collega Schryvers zei over de betere shiften. Aan de ene kant is er de voorschoolse opvang en de school, en aan de andere kant de naschoolse opvangmomenten op de school en daarbuiten. Dat zou een veel logischer geheel moeten vormen. Dat geldt natuurlijk niet voor de kinderen die nog niet in het kleuteronderwijs zitten. Dat is een ander verhaal. Maar we kunnen op die manier toch maximaal mensen inzetten. Deze drie dingen wou ik u als bijkomende vragen nog voorleggen, minister.
Mevrouw Malfroot heeft het woord.
Minister, u bent een meester in het aflezen van een oneindig lang antwoord en het niet antwoorden op de vragen. Dat is nu elke keer als wij u een vraag stellen, hetzelfde verhaal: u antwoordt gewoon niet op die vraag. Ik vind dat op deze Dag van de Kinderbegeleider bijzonder jammer voor de sector. Het is een slag in het gezicht van de mensen die op de werkvloer en in het veld staan, dat u hun noden zo negeert.
U verwijst constant naar het VIA 6-akkoord, en daar staan inderdaad een paar goede dingen in. Ik zal ze opsommen. U hebt geld vrijgemaakt voor die coaches. Dat is goed. En er wordt voor een aantal – vooral voor de hogere – trappen geld vrijgemaakt. Maar als het gaat over koopkrachtverhoging, dan lees ik het volgende, meer bepaald onder ‘eenmalige consumptiecheques voor alle werknemers’. “Voor groepsopvang Trap 0 en Trap 1 met werknemers is deze maatregel niet van toepassing, maar worden de middelen toegevoegd aan de omschakeling naar Trap 2B. (…) Voor kinderbegeleiders in de buitenschoolse opvang is deze maatregel niet van toepassing (…)”
Twee keer onderschat u voor die sectoren, meer bepaald voor trap 0 en trap 1, de financiële leefbaarheid nog altijd. Zij worden opnieuw genegeerd, ze vallen opnieuw uit de boot. Ik vind dat niet kunnen. Telkens als we daarover een vraag stellen, elke keer als we aan de kaak stellen dat die sector niet leefbaar en werkbaar is, reageert u daar niet op. U antwoordt gewoon niet op de vragen.
Ik heb u een getuigenis voorgelezen van een mevrouw, een uitbaatster, die zelf zegt: ‘Ik kan mezelf geen loon uitkeren. Ik doe mijn job met hart en ziel, met heel veel passie, maar ik kan mij geen loon uitkeren, want mijn personeel is te duur.’ U werkt dat in de hand, want in trap 2B krijgen ze zoveel meer dan in trap 1 en trap 2. Waarom is dat nodig, waarom blijft u die ongelijkheid steunen? U werkt dat in de hand.
U moet dringend uw kinderopvanglandschap eens herbekijken en werk maken van het wegwerken van die versnippering. Er zijn zoveel verschillende sectoren: T0, T1, T2A, T2B, T3 … noem maar op. De onthaalouders, de onthaalouders met werknemersstatuut, de onthaalouders sui generis … Het is zo ingewikkeld. Een kat vindt er haar jongen niet meer in terug, en u zeker niet. Uw antwoorden tonen aan dat u totaal niet begrijpt wat de problemen zijn in de sector. Dat vind ik bijzonder jammer en het wordt tijd dat u daar eens een bijscholing voor volgt, dat u eens op de werkvloer gaat kijken en dat u ziet hoe het er in zijn werk gaat, want u blijft die leefbaarheid en die werkbaarheid negeren en ontkennen. De kern van de zaak, de ongelijkheid, die pakt u niet aan. Ik ga mijn drie vragen, waarop u niet hebt geantwoord, nogmaals stellen, en ik hoop dat u nu toch wel eens een antwoord geeft.
Is het de bedoeling om de kinderopvang die wordt aangeboden door kleine zelfstandigen, in dit geval de zogenaamde T0- en T1-plaatsen, dermate te ontmoedigen dat ze hun kinderopvang stopzetten? Wilt u de kleine zelfstandigen uit het opvanglandschap halen?
Hoe ziet u de toekomst voor de nauwelijks gesubsidieerde kinderdagverblijven, zijnde de aanbieders van T0- en T1-plaatsen? Welke acties zult u ondernemen om hun leefbaarheid te verbeteren? Hoe verklaart u dat er toch subsidies worden toegekend aan nieuwe initiatieven en de oude betrouwbare initiatieven opnieuw uit de boot vallen? Dat was trouwens een van de punten uit de mail van Patricia, die u ook hebt gekregen maar waar u niet op hebt geantwoord. Zij vraagt zich af hoe het kan dat een nieuw kinderdagverblijf zomaar start en subsidies krijgt en dat zij, die al zeventien jaar bezig is, opnieuw geen subsidies krijgt.
Vindt u het discriminerend dat bepaalde ouders kunnen betalen volgens het inkomenstarief en andere ouders niet? Daar heb ik eveneens geen antwoord op gekregen.
Heeft elk kind of elke ouder, gelet op het scheefgetrokken subsidiesysteem, volgens u evenveel kansen op een betaalbare opvangplaats?
Ik kijk uit naar uw antwoord op mijn vragen, minister.
Mevrouw Vandecasteele heeft het woord.
Minister, ik vond het heel goed en heel terecht dat de kinderbegeleidsters hier vandaag in de commissie centraal staan en dat er veel vragen en een interpellatie over worden gesteld, maar ik vind het een heel pijnlijk schouwspel. Er is een crisis bezig op het terrein. Er wordt door 101 mensen aan de alarmbel getrokken en ondertussen moeten we hier van u een ellenlange uitleg horen dat het eigenlijk allemaal nog wel meevalt en dat de mensen moeten stoppen met te kijken naar de overheid om dingen op te lossen, maar eigenlijk naar zichzelf, naar andere dingen, naar de thuissituatie enzovoort. Ik vind dat eigenlijk redelijk indrukwekkend. Het is een constante bij u, minister. Ook tijdens de coronacrisis was het juist hetzelfde verhaal. Er voltrekt zich een crisis op het terrein en ondertussen is er een minister die in een andere wereld woont, die denkt dat de dingen die hij gedaan of beslist heeft, voldoende zijn en dat de mensen maar moeten kijken naar andere oplossingen dan naar de bevoegde minister. Ik vind dat bijzonder pijnlijk. Ik denk niet dat er één kindbegeleidster is die zich vandaag gehoord zal voelen door uw lange uitleg.
Het begint ermee dat u de problemen eigenlijk relativeert. U zegt dat werkdruk iets complex is. Er zijn tal van redenen waarom de werkdruk te hoog kan zijn. Er ontstaat dan een soort van idee dat de oorzaak voor de werkdruk dezelfde is, maar eigenlijk zijn er 101 oorzaken. U zegt dat er wel een keer een studie zou moeten gebeuren over wat die werkdruk zo hoog maakt. Minister, hoe is dat in godsnaam mogelijk?
Iedereen brengt hetzelfde probleem naar voren, namelijk de ongelooflijk hoge kindratio vandaag. Het is een van de hoogste van West-Europa. Begeleidsters beschrijven heel goed dat dit onhoudbaar is. Ook dat relativeert u. U zegt dat het in de praktijk eigenlijk één op zes is, één kindbegeleider op zes kinderen. Uit alle getuigenissen die ik hoor, gaat het in de realiteit, op de vloer in de kinderopvang, over één op acht. En het is zelfs niet één op acht, want dat is voor een hele dag. Kindbegeleidsters werken in shiften: de ene heeft de vroege shift en de andere heeft de late shift. Dat betekent in de praktijk dat een kindbegeleidster 's morgens voor zestien kinderen alleen staat. Het gaat in de realiteit helemaal niet over één op zes. Het is mij een raadsel waar u dat cijfer vandaan zou kunnen halen. In de realiteit is het vandaag één op acht.
Iedereen kan zich daar toch wel iets bij voorstellen. Als je verantwoordelijk bent 's morgens en 's avonds gedurende twee uur voor zestien kinderen, vaak ook tijdens de middagpauze, want de anderen moeten dan middagpauze houden, dan kan iedereen zich toch voorstellen dat dat een enorm hoge werkdruk geeft en dat dit in vergelijking met de omliggende landen veel te hoog is. Minister, daarvoor kijken wij inderdaad naar de bevoegde minister. Uw partij levert al heel lang de minister van Zorg en Welzijn en al heel lang had u inspanningen kunnen doen om die kindratio naar boven te brengen, wat niet gelukt is tot op vandaag.
U begint uw betoog met appreciatie en waardering voor de kindbegeleidsters. Dat moet zich dan ook laten voelen in het beleid, dat u hoort dat het vandaag niet houdbaar is en dat uw inspanningen onvoldoende zijn. U moet ook echt gaan kijken wat die mensen doen. Die mensen doen hun job ongelooflijk graag. Het is ongelooflijk dat zij het vertrouwen krijgen van de ouders om voor hun kind te zorgen en het is ook heel erg belangrijk voor het kind zelf. Ik vind dat de focus inderdaad vaak te veel gelegd wordt op het feit dat ouders moeten kunnen gaan werken en hun kind naar de opvang moeten kunnen brengen. Neen, ook voor het kind zelf is een kinderopvang enorm belangrijk.
Als u dan toch vergelijkt met de omliggende landen, vind ik het jammer dat u eenzijdig de vergelijking met Groot-Brittannië maakt. Want als we bijvoorbeeld naar Denemarken kijken, daar is er geen norm, maar in de realiteit is er één begeleidster op vier kinderen. Dus, dubbel zoveel als vandaag in Vlaanderen. Daar gaat 88 procent van de kinderen naar de kinderopvang, veel meer dan in Vlaanderen. Daar wordt dat gezien als een recht van het kind. Dat wil ook zeggen dat Denemarken voorziet dat elk kind naar de opvang kan; voor elk kind is er een plaats in de kinderopvang. Dat is vandaag in Vlaanderen helemaal niet het geval. Iedereen weet het: het eerste wat je moet doen als je zwangerschapstest positief is, is gaan zoeken naar crèches om hopelijk negen maanden later een plaats te hebben.
Het is in het belang van elk kind, maar in het bijzonder van kinderen in kwetsbare situaties, dat ze in een kinderopvang de pedagogische begeleiding kunnen krijgen die ze nodig hebben, waar ze recht op hebben. We zien vandaag dat de kindbegeleidsters zelf zeggen dat ze dat willen bieden, dat ze het als hun taak beschouwen om kinderen te begeleiden in hun sociale ontwikkeling, rond gezondheid, rond taalontwikkeling, maar dat ze dat vandaag met die werkdruk niet kunnen doen.
Minister, gaat u die kindratio verhogen of blijven relativeren? Vindt u dat de lonen vandaag oké zijn of wilt u die nog verhogen? Kindbegeleidsters hebben nood aan hogere inkomens om ze te kunnen aantrekken. Het is niet slim om eenzijdig de kaart te trekken van extra plaatsen. De werkdruk, de lonen en het statuut van de onthaalouders en de kinderbegeleidsters moeten ook verbeteren.
Minister Beke heeft het woord.
Ik heb hier op geen enkel moment problemen willen relativeren, absoluut niet. Ik heb wel op een aantal cijfers en feiten factchecks willen doen. In een wereld die bedreigd wordt door fake news, lijkt me dat wel van belang te zijn. Dan moet ik zeggen, mevrouw Groothedde, dat ik toch wel van mijn stoel val. U deelt een filmpje waarin u zegt dat de kindratio in het Verenigd Koninkrijk één op drie is, dat u dat bevestigt. En dan zegt u: u gaat toch niet het Verenigd Koninkrijk als groot voorbeeld nemen, want dat is daar gecommercialiseerd. Hebt u dat in dat filmpje gezegd? (Opmerkingen van Celia Groothedde)
Neen, ik ben nu aan het woord. Wees nu eens even serieus. Wees even serieus in plaats van heel de sector op te hitsen. Is er in Brussel een probleem? Ja. Ik kan daar niet aan doen dat mensen die in Brussel wonen, niet in de Vlaamse kinderopvang in Brussel willen werken. In plaats van dat te problematiseren, help mee om dat probleem op te lossen. Help mee om dat probleem op te lossen! Ik heb hier niets gerelativeerd. Moeten we die kindratio omhoog trekken? Is dat gesprek aan de orde? Ja, we kunnen daar over spreken. Ik heb gezegd dat we dat toekomstplan moeten doen. Zijn er te veel verschillende categorieën? Moeten we eens kijken hoe we daar naar de toekomst mee omgaan? Ja! Maar ik heb ook gezegd dat dit niet alleen een zaak is van de kinderopvang in de strikte zin van het woord. We hebben in Vlaanderen een ratio, een opvang, van meer dan 52 procent. Meer dan de helft van onze kinderen tussen 0 en 3 jaar zit in de kinderopvang. Dat is een van de hoogste van Europa. In Denemarken, mevrouw Vandecasteele, is dat 55 procent. Ik heb hier de cijfers bij. (Opmerkingen van Lise Vandecasteele)
Ja, dat zal volgens de communistische studiediensten misschien anders zijn, maar de cijfers die ik heb van Europa: 55 procent. In Vlaanderen 52 procent. Als men de kindratio neemt, moet men ook kijken hoeveel kinderen er naar die kinderopvang gaan. Dan gaat het ons vandaag niet helpen: zijn er vacatures in de kinderopvang? Ja, natuurlijk, dat heb ik hier toch ook gezegd. Maar die vacatures gaan we niet oplossen ... die achthonderd vacatures die er vandaag zijn, gaan we niet oplossen door te zeggen dat de oplossing is om er tweeduizend vacatures van te maken. Dat is wat u zegt: maak er tweeduizend vacatures van en dan gaan we dat probleem oplossen. Daarmee is dat probleem niet opgelost, daarmee is dat probleem absoluut niet opgelost. En intussen gaan we moeten zorgen dat we bijkomende capaciteit hebben als we willen zorgen dat ook in andere sectoren, in de ouderenzorg, in de sociale sectoren van welzijn en zorg, maar ook in de privésectoren, nog meer mensen aan het werk gaan. Want dat is inderdaad een ambitie: om meer mensen aan het werk te kunnen hebben. Wij hebben tienduizenden en tienduizenden mensen nodig in Vlaanderen in welzijn, in zorg en in andere sectoren. Als we dus willen dat die mensen gaan werken, als we willen dat een verpleegkundige, een zorgkundige, een verzorger in de ouderenzorg gaat werken, zal die moeten zorgen dat die ook een plaats heeft voor de kinderopvang. En dus investeren we in capaciteit. En dus doen we niet wat vele andere landen doen: zeggen dat we misschien naar een hogere kindratio gaan, maar wel zorgen dat er minder kinderen naar de kinderopvang gaan. Want dan lossen we geen enkel probleem op.
Ik heb hier dus niet gezegd dat de problemen relatief zijn, integendeel. Neen, dat heb ik niet gezegd, mevrouw Vandecasteele. U hebt maar voor de helft geluisterd, ook rond andere zaken. Het is goed dat u verwijst naar CD&V. CD&V is inderdaad bevoegd. Tien jaar geleden: 370 miljoen euro in de kinderopvang. Tegen 2024: 700 miljoen euro. Dat is bijna een verdubbeling. Tien jaar geleden: 5600 mensen in de kinderopvang. Vandaag: 14.000 mensen in de kinderopvang. Als u zegt dat CD&V bevoegd is en vraagt wat CD&V al die jaren gedaan heeft, wel, dát heeft CD&V gedaan, de budgetten verdubbeld en het aantal personeelsleden maal drie. Dat heeft CD&V ie gedaan. Ik zal niet vragen wat uw partij de voorbije jaren allemaal gedaan heeft. Niets, nougatbollen! (Opmerkingen van Lise Vandecasteele)
Wat? Ja, maar ik kan er niet tegen, beste collega’s, dat over de kinderopvang – en de uitdagingen zijn groot – dingen worden afgeschilderd die de mensen wegduwen in plaats van ze aan te trekken, terwijl we er allemaal gebaat bij zijn … (Opmerkingen van Lise Vandecasteele)
We zouden er allemaal aan moeten werken om meer mensen in de kinderopvang te hebben, om ervoor te zorgen dat die vacatures ingevuld zijn. We hebben in het regeerakkoord zevenduizend plaatsen bijkomende capaciteit ingeschreven. Dat was wat nodig was. Ik herinner mij de eerste regeringsverklaring nog heel goed. "Minister, wat gaat de regering Jambon doen inzake kinderopvang? Er is bijkomende capaciteit nodig, anders gaat u die 80 procent werkgelegenheidsgraad nooit bereiken." Wel, we zeggen dat we zullen zorgen voor zevenduizend bijkomende plaatsen. Daar gaan we ook voor zorgen. Ik heb de details hierover al gegeven.
Dan was het: "We moeten zorgen voor een versterking van de kwaliteit." Daar hebben we een sociaal akkoord over afgesloten. We hebben niet ingeboet op de uitbreiding. We hebben die middelen van uitbreiding niet gebruikt om in te zetten op bijkomende capaciteit. Boven op de 60 miljoen euro aan bijkomende capaciteit komt er nog 60 miljoen euro voor de versterking van kwaliteit, goedgekeurd door werkgevers en door werknemers: een sociaal akkoord, door werkgevers en werknemers in de eerste plaats, nadien door de politiek, als historisch genoemd. Zou dat nog meer moeten kunnen zijn? Ja. Maar laat ons eerst eens werk maken van datgene waar we vandaag mee bezig zijn en met de uitdagingen waar we vandaag voor staan.
Collega Saeys, wat de coaching op de werkvloer betreft, geef ik heel kort een aantal concrete antwoorden. Daar is ook een optie om met de elders verworven competenties te werken. Het overleg met Onderwijs is daarover afgesproken. We hebben berekend dat we jaarlijks ongeveer 230 krachten nodig hebben. Dat is, gelet op de arbeidsmarkt, een bijzonder grote uitdaging.
Collega Anaf, we zitten met collega’s Weyts en Crevits samen, dat heb ik ook al aangegeven. Maar zoals ik al gezegd heb, zal zeggen dat we nu meer vacatures nodig gaan hebben, zal niet helpen om de vacatures die we vandaag hebben, in te vullen. Daarvoor – dat staat ook uitdrukkelijk in het sociaal akkoord – moeten we een plan hebben om de zijinstroom aan te kunnen pakken. Dat plan zijn we aan het uitrollen met werkgevers en met werknemers.
Collega Schryvers, de samenwerkende onthaalouders: dat wordt inderdaad verder bekeken. En wat de projecten van de doorgaande lijn betreft: daar is inderdaad een regelluw kader voor nodig. Dat is ook samen met mijn collega van Onderwijs in opmaak.
Collega Daniëls, naar de EVC’s hebben we al verwezen in het mentorproject. Het zal ook een van de thema’s zijn die in de werkgroepen van VIA 6 aan bod zullen komen, om te kijken hoe we daar een antwoord op kunnen geven. Uw bekommernis over de coaches vind ik een terechte bekommernis. Ik vind ook dat dat een zaak moet zijn die op het terrein het verschil mee mogelijk moet maken. Dit gaat over de kwaliteit van de kinderopvang. Ik vind dus ook dat dat op het terrein moet resulteren om dat goed te maken.
Collega Malfroot, ik heb 24 vragen gekregen en dan zegt u dat ik te lang aan het woord ben. Dat laat ik dan voor u, ik ga daar verder ook geen punt van maken. Ik denk dat ik op uw vragen geantwoord heb. Het staat in het decreet van 2014 dat het zelfstandigenstatuut gehandhaafd zal blijven. Ik werk dus op dit ogenblik binnen dat decreet. Ja, de versnippering, dat is een terechte observatie. Daarom heb ik in dit parlement ook al gezegd dat we moeten durven denken naar een toekomstplan toe om te zien hoe we daarmee omgaan. Maar op dit ogenblik moet ik werken binnen de kaders die we nu hebben en daarin zetten we ook stappen naar grotere harmonisatie.
Daarmee denk ik dat ik de meeste vragen wel beantwoord heb.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Ik denk dat er al heel veel gezegd is. Ik ga het voorlopig daarbij houden.
Mevrouw Groothedde heeft het woord.
Dit is echt wel straf, minister. Op de Dag van de Kinderbegeleider zou ik toch hopen dat er structurele oplossingen komen. Ik hoop daar nog altijd op voor de toekomst, want uit uw antwoord is het eigenlijk niet gebleken. Is er grote krapte op de arbeidsmarkt? Ja. Maar wat er in de kinderopvang gebeurt, overstijgt wel die momentane problematiek van dit moment. Jaren geleden al was er berichtgeving over het hoge burn-outratio in de kinderopvang. Jaren terug al waren er minder mensen die instroomden in de opleiding kinderopvang. Al jarenlang – dat blijkt ook uit een antwoord op een schriftelijke vraag van mij aan minister Weyts – komen de bachelors Pedagogie van het jonge kind massaal niet in de kinderopvang terecht. En nu is het acuut geworden, ja. U hebt het over heel de zorg en welzijn, maar in maart al was er in de kinderopvang het grootste aantal vacatures van heel de zorg en welzijn. Tegen die krapte op de arbeidsmarkt is er nu dus geen buffer in de kinderopvang.
Dit is een slang die zichzelf in de staart bijt, want de krapte op de arbeidsmarkt invullen hangt af van het aantal goede plekken van de vacatures in de kinderopvang. Als er geen begeleiders zijn om die plaatsen in te vullen, is een investering in kindplaatsen alleen maar dode letter. Ouders moeten zich nu om ter snelst inschrijven in plaatsen die hun gegarandeerd zijn om ervoor te zorgen dat ze voor de komende week plaatsen hebben. U zegt dan dat dat de sector opjutten is. Ik vertolk wat ik hoor, minister, van iedereen. De vacatures in de kinderopvang opvullen ís de krapte op de arbeidsmarkt bestrijden.
Maar dat kunt u niet alleen bestrijden door het een knelpuntberoep te maken, dat kunt u met drie voorwaarden. Eén, de ratio moet naar beneden. U kunt daar niet omheen. Geen enkele specialist staat die ratio die wij hier op dit moment hebben, voor. Twee, het beroep en de opleiding moeten opgewaardeerd worden, en niet zoals nu, de voorwaarden naar beneden gehaald. We zien dat in landen waar dat gebeurt, er zelfs een numerus clausus in de opleiding ontstaat. Wij kunnen daar toch alleen maar van dromen in de Vlaamse Gemeenschap. Drie, die arbeidsvoorwaarden en de organisatie van de kinderopvang moeten structureel hervormd worden.
U hebt het over opjutten en dergelijke. Ik ben hier ook zeer persoonlijk aangesproken. Hebt u mij ooit al eens horen zeggen dat kinderbegeleider geen prachtig beroep is en dat dit geen prachtige sector is? Ik zeg dat altijd. De problemen die ik aanhaal, worden aangehaald door specialisten, door mensen in de kinderopvang en door organisaties in de kinderopvang. Als uw enige verdediging dan is dat de problemen niet benoemd mogen worden en er goede sier moet worden gemaakt en iedereen maar moet doen alsof het rozengeur en maneschijn is … Dagelijks zeg ik tegen mensen: "Blijf alstublieft in het beroep, want er zou misschien nog iets kunnen veranderen." En dat doen specialisten in de sector ook. Maar deze crisis is er gekomen door getalm en u gaat ze niet oplossen door te zwartepieten.
De heer Anaf heeft het woord.
Het is in elk geval duidelijk dat de uitdagingen in de sector groot zijn en de ongerustheid ook heel groot is. Ik probeer dat ook op een ernstige manier mee te vertolken; ik denk dat we dat allemaal proberen te doen. U kunt erop aan dat de mails of de telefoons die ik daarover krijg, veel feller zijn dan de manier waarop we dat hier vertolken. Die ongerustheid zit echt heel diep.
Nogmaals, ik ga nooit zeggen dat er geen investeringen gebeuren, want die investeringen gebeuren wel degelijk. Maar dat wil niet zeggen dat daarom de noden niet nog altijd zeer hoog zijn. Die kind-begeleiderratio moet echt omlaag. U zei daarnet ‘omhoog’, maar ik neem aan dat we hetzelfde bedoelden, dat we naar minder kinderen per begeleider moeten gaan om de kwaliteit te kunnen blijven garanderen. Dat gaat alleen maar kunnen door het beroep aantrekkelijk te maken.
Dan denk ik niet dat het feit dat er hier kritische vragen worden gesteld, ervoor gaat zorgen dat mensen niet naar de kinderopvangsector gaan. Dat is echt wel het laatste, denk ik, waar men mee bezig is. Het gaat wel over werkomstandigheden. Inderdaad niet alleen het loon, maar ook de uren, de omstandigheden, alles wat er bij komt en mee te maken heeft. Als ik verwees naar overleg met minister Weyts, dan heb ik het specifiek – en daar hebt u eigenlijk niet op geantwoord – over het feit dat mensen natuurlijk de overstap naar het onderwijs maken, omdat de arbeidsomstandigheden en de voorwaarden daar beter zijn. We moeten daar kijken naar een harmonisatie om ervoor te zorgen dat er niet nog meer mensen uit de kinderopvang vertrekken.
Goed, ik denk dat de problematiek heel duidelijk is. Ik neem aan dat we er nog heel vaak over van gedachten zullen wisselen. Er moet echt wel een tandje bij gestoken worden, en ik vrees dat de hele sector het daar ook wel mee eens zal zijn.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Ja, kinderopvang is een heel belangrijke sector. Dat weten we allemaal. Er zijn de voorbije jaren – de minister heeft een overzicht gegeven – heel grote inspanningen gebeurd, ook tijdens deze legislatuur. Niettegenstaande dat, staat de sector voor heel grote uitdagingen. We kennen er allemaal. Ze komen hier ook vaak aan bod. Momenteel zijn er heel veel vacatures. Er is ook een nieuwe uitdaging bijgekomen vanwege de bijkomende 550 plekken in het kleuteronderwijs, wat op zich goed is voor de ondersteuning van de kleuteronderwijzers en de zorg die zij voor onze kleutertjes opnemen. Maar dat dit bijkomende druk legt op de kinderopvang, daar moet je geen tekening bij maken.
Collega’s, als je zelf voorstelt in functie van de ratio te zorgen voor een aantal kinderen, dan beseffen we allemaal dat idealiter die kindratio omlaag zou moeten kunnen. Maar je kan natuurlijk niet gelijktijdig én zorgen voor bijkomende plekken én betere arbeidsvoorwaarden, betere loonvoorwaarden én tegelijkertijd ook nog eens de kindratio naar beneden doen, en tegelijk ervoor zorgen dat de verschillende trappen meer gelijk worden geschakeld. Het is een werk van stap voor stap – van trap voor trap, zou ik hier misschien zeggen.
Minister, ik denk wel dat er nog kansen zitten in het mee 'out of the box' denken, onder meer over een betere opvang tussen kinderopvang en onderwijs. Ik ben er echt van overtuigd dat zowel de sector daardoor aantrekkelijker wordt en dat het ook eigenlijk veel beter is voor onze kleine kinderen, voor kleuters die naar school gaan en die door een vertrouwd gezicht worden gevolgd van in de kinderopvang tot in de kleuterklas. Mijn vraag: maak daar alstublieft verder werk van.
De heer Daniëls heeft het woord.
Eén, ik denk dat we bij alle maatregelen die in het verleden genomen zijn en die we in de toekomst zullen nemen, heel goed de vinger aan de pols moeten houden om te kijken of ze werkelijk worden gevoeld door mensen die in de kinderopvang werken. Minister, u sprak het engagement uit van 264 vte’s, bachelors wier steun echt gevoeld gaat worden. Dank dat u die evaluatie doet. We gaan ook kritisch moeten zijn ten opzichte van onszelf. De middelen moeten juist worden ingezet.
Twee, ik wil hier ook een sterk pleidooi houden voor de opleiding. De opleiding Verzorging zit in het beroepssecundair onderwijs, in arbeidsmarktgericht onderwijs. Ik richt me tot alle partijen die hier aanwezig zijn en die daar soms geringschattend over doen en vinden dat iedereen in het aso en in brede opleidingen moet zitten, dat iedereen alles kan, maar liefst niet teveel arbeidsmarktgericht. Die partijen wil ik oproepen om goed na te denken welk signaal ze geven. Want telkens als u het signaal geeft dat bso afstromen of afzakken is, dan zegt u tegen mijn vroegere leerlingen dat zij een minderwaardige opleiding doen. En dat is niet waar. (Opmerkingen van Celia Groothedde)
Ik stel vast dat er hier plots mensen beginnen te reageren in de zaal. Het is daarmee duidelijk wie zich aangesproken voelt.
Drie, dit is, minister, een vraag wat papierwerk betreft. Kunt u nakijken of het papier effectief bijdraagt aan de kwaliteit? Afsluitend, over wat ik daarnet heb gezegd over het ‘project 600’ van VDAB in het kader van de woonzorgcentra: kunt u dergelijke initiatieven in het kader van VIA 6, maar ook andere, uitwerken om mensen aan de slag te houden in de kinderopvang of ernaartoe te trekken en daar op te leiden?
Mevrouw Malfroot heeft het woord.
Collega’s, dag in dag uit zijn er duizenden kinderverzorgers en -begeleidsters in de weer om te zorgen voor ons kostbaarste bezit: onze kinderen. Ze doen dat vanuit hun hart, met heel veel toewijding en met heel veel passie. Ze begeleiden onze kindjes bij hun eerste papjes en bij hun eerste stapjes, maar toch voelen ze zich niet gewaardeerd. Ik meen uit uw antwoorden op te maken dat u helemaal niet weet waar het over gaat en dat zij ondergewaardeerd en onderbetaald zullen blijven, omdat u de problematiek niet erkent. U minimaliseert. U zoekt excuses. Maar u zoekt geen oplossingen voor de problemen. Het aantal plaatsen zal er in de toekomst alleen maar op verminderen.
Minister, toon nu toch eens vijf minuten politieke moed. Zorg voor gelijk loon voor gelijk werk. Begin met hen te waarderen. En begin vooral met eens te luisteren naar de bekommernissen en eens een dag mee te draaien op de werkvloer. We zullen daardoor al een heel eind verder geraken.
De interpellatie en de vragen om uitleg zijn afgehandeld.