Verslag vergadering Commissie voor Wonen en Onroerend Erfgoed
Verslag
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
Mevrouw Van Werde heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, op woensdag 22 september 2021 ondertekende u het ministerieel besluit tot vaststelling van de inventaris bouwkundig erfgoed in de provincie Vlaams-Brabant. Vlaams-Brabant is de derde Vlaamse provincie waarvan het aanwezige bouwkundig erfgoed opnieuw wordt vastgesteld volgens de nieuwe procedure van het Onroerenderfgoeddecreet. Dat wil zeggen dat in twee van de vijf Vlaamse provincies nog geen openbaar onderzoek is geweest en de inventaris nog niet is vastgesteld, namelijk Oost- en West-Vlaanderen.
In uw visienota Lokaal Onroerenderfgoedbeleid kondigt u het volgende aan: “Het vaststellen van inventarissen wordt de bevoegdheid van het bestuursniveau dat er in de toekomst rechtsgevolgen aan kan koppelen.” De verantwoordelijkheid voor het vaststellen van de inventarissen zal bij de onroerenderfgoedgemeente komen te liggen. Ook in de visienota staat “tijdens deze regeerperiode worden ook de twee laatste provincies afgerond, zodat alle 300 Vlaamse gemeenten van op een zelfde basis kunnen vertrekken.”
Eerder deze week verscheen op de website van het agentschap Onroerend Erfgoed het onderzoeksrapport ‘Analyse van de doelmatigheid van de rechtsgevolgen van vastgestelde inventarissen onroerend erfgoed’, met de centrale vraag of de rechtsgevolgen voor vastgesteld onroerend erfgoed doelmatig zijn of hun doel missen.
Minister, wat is de stand van zaken van de vaststelling van de inventaris in Oost- en West-Vlaanderen? De vaststelling in de overige provincies heeft een aantal jaren in beslag genomen. Zal de vaststelling in deze twee provincies kunnen gebeuren voor 2023, de implementatie van de visienota, of voor het einde van deze regeerperiode?
Aan welke aanbevelingen uit het onderzoek naar de doelmatigheid van de rechtsgevolgen van de vastgestelde inventaris wilt u gevolg geven? Zijn er zaken die verdere aandacht verdienen voor de implementatie van de visienota?
Minister Diependaele heeft het woord.
Mevrouw Van Werde, ik dank u voor uw vraag.
Zoals u weet, is de inventaris van het bouwkundig erfgoed voor de provincies Oost- en West-Vlaanderen voor het laatst vastgesteld met het vaststellingsbesluit van 2014. Sinds 2015 verloopt de vaststelling volgens een andere procedure. Het Onroerenderfgoeddecreet introduceerde immers een openbaar onderzoek in de vaststellingsprocedure, waardoor de vaststelling sindsdien per provincie wordt georganiseerd. Nu zijn de provincies Oost-Vlaanderen en West-Vlaanderen aan de beurt.
Onze administratie startte in het najaar van 2020 met de voorbereidingen van de vaststelling van de inventaris van de provincie Oost-Vlaanderen, en informeerde alle lokale besturen hierover op 1 februari 2021. In Oost-Vlaanderen komen ongeveer 19.000 bouwkundige objecten in aanmerking voor opname in de vastgestelde inventaris. De volledige procedure met behandeling van alle opmerkingen en bezwaren zal in het voorjaar van 2023 zijn afgerond met ondertekening van het vaststellingsbesluit.
In West-Vlaanderen gaat het om de vaststelling van ongeveer 27.000 bouwkundige objecten. De volledige procedure zal er worden afgerond in het voorjaar van 2024, dus binnen de huidige regeerperiode. Voor de vaststelling van West-Vlaanderen staat mijn administratie ook in nauw contact met de lokale besturen. Zij werden op 9 februari 2021 reeds geïnformeerd over de voorbereiding van de procedure.
U merkt terecht op dat de verantwoordelijkheid voor het vaststellen van de inventarissen van het bouwkundig erfgoed vanaf 2023 bij de erkende onroerenderfgoedgemeenten komt te liggen. De vaststellingsprocedures voor de provincies Oost en West-Vlaanderen zullen op dat moment nog niet helemaal zijn afgerond en gelet op de beschikbare mankracht en middelen, is het niet mogelijk om deze procedures eerder af te ronden.
Op 1 januari 2023, de datum voor de start van de nieuwe taakverdeling tussen de lokale besturen en de Vlaamse overheid, wordt de bevoegdheid voor het vaststellen van het bouwkundig erfgoed, houtig erfgoed, historische tuinen en parken en andere landschapselementen formeel overgedragen naar de erkende onroerenderfgoedgemeenten.
Ik verwacht niet dat de voorziene einddata van de procedures op Vlaams niveau, zoals daarnet meegegeven, deze lokale beleidsinitiatieven zullen hinderen of in de weg staan.
Voordeel is dat de steden en gemeenten in beide provincies beschikken over een zo actueel mogelijk vastgestelde inventaris, die als dusdanig een goede basis biedt voor de uitbouw van het lokaal onroerenderfgoedbeleid.
Het onderzoek ‘Analyse van de doelmatigheid van de rechtsgevolgen van de vastgestelde inventarissen onroerend erfgoed’ kadert in het implementatietraject van de krachtlijnen uit de visienota Lokaal Onroerenderfgoedbeleid. Het werd eind mei opgeleverd.
Laat me eerst ingaan op het onderzoek zelf. Het onderzoeksteam ging in oktober 2020 van start met de analyse van de doelmatigheid van zes verschillende rechtsgevolgen, die ofwel gelden voor één, voor enkele of voor alle vastgestelde inventarissen.
Voor de vastgestelde inventaris van bouwkundig erfgoed werd de doelmatigheid onderzocht van de mogelijkheid om af te wijken van drie zaken: de stedenbouwkundige voorschriften voor zonevreemde functiewijzigingen, de algemene vrijstelling van sommige EPB-eisen (energieprestatie en binnenklimaat) en de mogelijkheid om af te wijken van de kostprijsnormen voor sociale woningbouw.
Voor de vastgestelde landschapsatlas werd de doelmatigheid van de adviesplicht in de planprocedures onderzocht.
Voor alle inventarissen die zijn vastgesteld met openbaar onderzoek werd het effect nagegaan van de algemene zorg- en motiveringsplicht voor administratieve overheden.
Ten slotte evalueerden de onderzoekers de motiveringsplicht voor vergunningverlenende overheden bij sloop van vastgesteld bouwkundig erfgoed en bij kap van vastgesteld houtig erfgoed.
Het onderzoek gaf ook antwoord op de theoretische vraag of het juridisch mogelijk is om op lokaal niveau rechtsgevolgen te koppelen aan vastgestelde inventarissen.
Het onderzoeksteam ging aan de slag met de door het agentschap aangeleverde gegevens. Het analyseerde 180 dossiers, bevroeg lokale besturen en organiseerde in maart 3 workshops met een brede vertegenwoordiging van 21 steden en gemeenten en 7 intergemeentelijke onroerenderfgoeddiensten. Tijdens die workshops werd gepeild naar de ervaringen met de bestaande rechtsgevolgen en naar verbeterpunten en wensen voor de toekomst.
In het onderzoeksrapport worden met betrekking tot de bestaande rechtsgevolgen een aantal verbetervoorstellen voor de toekomst geformuleerd. Ik geef enkele voorbeelden van verregaande voorstellen: het verruimen van het toepassingsgebied van de algemene zorgplicht, zodat niet enkel de administratieve overheden maar ook de burgers erdoor worden gevat en het verruimen van de huidige motiveringsplicht voor de vergunningverlenende overhedennaar alle vergunningsaanvragen, en deze dus niet langer te beperken tot sloop- en kapaanvragen. In het rapport worden alle voorbeelden uiteraard opgelijst.
De rechtsgevolgen die ongewijzigd behouden kunnen blijven, zijn de in de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening voorziene afwijkingsmogelijkheid voor zonevreemde functiewijzigingen en de bestaande adviesplichten in de planprocedures.
Uit de algemene juridische analyse kwam naar voren dat het aangewezen is om de lokale toelatingsplicht te koppelen aan de inventarissen die op lokaal niveau zijn vastgesteld. Deze nuance is in de visienota niet gelegd. Ten slotte kwamen de onderzoekers tot de conclusie dat de lokale besturen vandaag al over heel wat mogelijkheden beschikken om rechtsgevolgen te koppelen aan al dan niet vastgestelde inventarissen via het beleidsinstrumentarium van de ruimtelijke ordening.
Hoe gaat het nu verder? Onze administratie formuleerde bij elk verbetervoorstel een beleidsmatig standpunt, dat nu verder wordt afgetoetst met andere belanghebbenden. De administratie koppelt ook terug met andere entiteiten van de Vlaamse overheid omdat de verbetervoorstellen ook doorwerken in het omgevingsbeleid, het energiebeleid en het beleid rond sociaal wonen.
De resultaten van dit overleg worden meegenomen bij de uitwerking van de ontwerpteksten voor de wijziging van het Onroerenderfgoeddecreet en het Onroerenderfgoedbesluit.
Mevrouw Van Werde heeft het woord.
Minister, dank u voor uw zeer uitgebreid en zeer technisch antwoord. Op een gegeven moment hebt u het woord ‘verregaand’ gebruikt bij het verruimen van het toepassingsgebied van de algemene zorgplicht en de algemene motiveringsplicht voor de vergunningverlenende overheid. Heeft ‘verregaand’ voor u een positieve of een negatieve connotatie? Vindt u het te verregaand?
Minister Diependaele heeft het woord.
Dat moet nog worden bekeken. Het onderzoeksrapport heeft voorstellen geformuleerd. Die ‘verregaand’ staat gewoon in het voorstel. Het gaat over het verruimen van het toepassingsgebied van de algemene zorgplicht naar burgers. Dat is wel verregaand. Ik denk dat we moeten bekijken wat we daarmee doen. ‘Te’ zou een oordeel zijn. Ik houd graag nog een slag om de arm, als u dat niet erg vindt. Dat moet nog worden bekeken. U begrijpt ook wel dat die algemene zorgplicht plotseling gaan uitbreiden naar burgers, wel degelijk heel verregaand is. Ik weet niet of het zo verstandig zou zijn om daarin mee te gaan.
Dan ga je natuurlijk voor al die instellingen op een of andere manier een afdwingbaarheid moeten creëren, want die plicht wordt dan verruimd. Daar ben ik niet direct voorstander van. We doen dat nu al bij monumenten. Dat lijkt me daar zeer terecht te zijn. Maar of we dat ook ten aanzien van een inventaris moeten doen, daar zou ik toch het grootste voorbehoud bij plaatsen.
Mevrouw Van Werde heeft het woord.
Het is inderdaad een zeer uitgebreid en technisch antwoord. Ik zou het nog eens moeten herkauwen om te zien of er eventuele verdere vragen nodig zijn.
Ik heb het onderzoeksrapport nog eens bekeken en bij de nabeschouwing staat er ook een stukje over zingeving. Met die zingeving wordt dus bedoeld het verbinden van het verleden, het heden en de toekomst en het levend houden van de erfgoedwaarden van ons erfgoed. Nu, die zingeving is noodzakelijk voor het behoud van ons erfgoed. Dat is onze identiteit, zoals u vaak zegt. En met uw visienota en de implementatie ervan wilt u dus het lokale niveau nauwer betrekken – ik zeg niet verantwoordelijk maken, maar nauwer betrekken – bij de zorg voor onroerend erfgoed, dus om het erfgoed dichter bij de mensen te brengen. Als we het erfgoed dichter bij de mensen kunnen brengen, dan hoop ik dat daardoor ook de zingeving vergroot kan worden en laten we hopen dat de visienota en de implementatie ervan dat teweeg kan brengen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.