Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer De Gucht heeft het woord.
Minister, de problematiek van het leerlingenvervoer in het buitengewoon onderwijs is een topic dat spijtig genoeg al heel vaak in deze commissie aan bod gekomen is. Meestal is het in het begin van het schooljaar meer aanwezig naar aanleiding van schrijnende verhalen vanop het terrein.
Een paar weken geleden doken er in de media dus opnieuw verhalen op over leerlingen uit het buitengewoon onderwijs die elke dag uren op de bus moeten zitten op weg van en naar hun school. Sommige leerlingen zitten drieënhalf uur op de bus, met uitschieters tot vijf uur. Ik ben ervan overtuigd dat iedereen het erover eens is dat dit onaanvaardbare situaties zijn. Daarenboven gaat het hier ook nog eens over kwetsbare leerlingen.
Zonder al te juridisch-technisch te worden, is het zonaal leerlingenvervoer in het buitengewoon onderwijs vandaag een gedeelde bevoegdheid van de minister van Onderwijs en de minister van Mobiliteit. De eerste staat in voor de regelgeving en het bepalen van het recht op vervoer. De minister van Mobiliteit staat in voor de organisatie van het zonaal collectief leerlingenvervoer en is dus bijgevolg de uitvoerder.
Minister van Mobiliteit Lydia Peeters heeft in het verleden al extra bussen ingezet voor het collectief leerlingenvervoer en heeft recent nog eens extra 1,8 miljoen euro vrijgemaakt om de ergste noden op korte termijn aan te pakken. Om een duurzame oplossing uit te werken op lange termijn, riep ze tegelijkertijd op om met verschillende andere beleidsdomeinen rond de tafel te gaan zitten. Want het is duidelijk dat we er niet gaan komen door enkel extra bussen van De Lijn in te leggen. Voor oplossingen vanuit Onderwijs verwees ze onder meer naar de ervaringen die er zijn met de verschillende proeftrajecten die sinds 2016 in Vlaanderen lopen.
Concreet gaat het over Leuven, Roeselare en recenter ook Antwerpen. In Antwerpen werd bijvoorbeeld gewerkt met inclusievere voor- en naschoolse opvang, centrale op- en afstapplaatsen maar ook met een netoverschrijdende samenwerking.
Ondertussen heeft ook de kinderrechtencommissaris aan de alarmbel getrokken. Ook zij doet een oproep om over het muurtje heen te kijken en te zoeken naar samenwerking met andere beleidsdomeinen zoals lokale besturen en Welzijn, maar uiteraard ook met Onderwijs als evidente partner.
Minister, welke maatregelen gaat u op korte termijn nemen binnen het beleidsdomein Onderwijs om ervoor te zorgen dat het leerlingenvervoer in het buitengewoon onderwijs vlotter verloopt?
Welke lessen trekt u uit de lopende proeftrajecten in Leuven, Roeselare en dus ook recenter Antwerpen op het vlak van verbetervoorstellen binnen Onderwijs? Wanneer gaan de ervaringen uit die proeftrajecten zich vertalen in concrete regelgeving?
Bent u bereid om samen met de lokale besturen en Welzijn te kijken naar samenwerkingen en synergiën op vlak van dit leerlingenvervoer?
Minister Weyts heeft het woord.
Dit zijn aangrijpende verhalen, met kwetsbare kinderen en jongeren. Het leerlingenvervoer is dan nog eens een bijzonder complex verhaal, waar geen snelle en gemakkelijke oplossingen voorhanden zijn die alle problemen wegtoveren. Anders hadden mijn voorgangers, ook mijn voorgangers als minister van Mobiliteit, al lang een oplossing gevonden.
Het leerlingenvervoer buitengewoon onderwijs is een gedeelde bevoegdheid van de minister van Onderwijs en de minister van Mobiliteit. Soms moet je naar elkaar verwijzen. Dat wordt dan afgedaan als politieke spelletjes, maar het is eenvoudigweg zo. Als minister van Onderwijs ben ik bevoegd voor het bepalen van het recht op vervoer, dus wie op de bus mag en wie niet, en voor het voorzien van begeleiding op de bussen. We spreken hier over zeer grote bedragen, van in totaal 100 miljoen euro. Als we kijken naar de budgettaire verhouding: wij betalen 30 miljoen euro voor de busbegeleiding, de minister van Mobiliteit voorziet 70 miljoen euro voor het laten rijden van de bussen. Dus hoe de bussen rijden en hoeveel er rijden, is de bevoegdheid van mijn collega-minister, en er is de bevoegdheid ten opzichte van De Lijn.
Als het gaat over oplossingen op korte termijn – dat is natuurlijk gemakkelijk –, is het inzetten van extra voertuigen de snelste, meest efficiënte wijze om de lange ritduurtijd aan te pakken. Dat is natuurlijk gemakkelijk gezegd door mezelf als minister van Onderwijs: ‘Minister van Mobiliteit, zorg er maar voor dat er extra bussen rijden.’ Anderzijds moet je vanuit Onderwijs, aangezien wij aan het kraantje draaien en bepalen wie daar recht op heeft, ook vaststellen dat het aantal leerlingen in het buitengewoon onderwijs toegenomen is. Ook het aantal scholen is toegenomen. Dat is op zich goed, omdat er een vraag is, maar dat heeft natuurlijk in afgeleide orde zijn effect op de mobiliteitsproblematiek.
Minister Peeters is dan met een voorstel gekomen om in eerste instantie te kunnen blussen met 1,8 miljoen euro extra investering om de ergste noden op het terrein aan te pakken. Dat is goedgekeurd. In de vorige legislatuur hebben we, ik als minister van Mobiliteit, in samenwerking met minister Crevits, het pilootproject leerlingenvervoer buitengewoon onderwijs op poten gezet. In dit pilootproject willen we met de meest kwetsbare doelgroepen in het onderwijs werken. Vanwege die doelgroep en de complexiteit van de problematiek is het ook belangrijk om niet over één nacht ijs te gaan en een weldoordacht, duidelijk, wetenschappelijk geëvalueerd nieuw concept leerlingenvervoer Vlaanderenbreed te kunnen uitrollen. Die proefprojecten zijn er nu op drie locaties. Er zijn wel wat hefbomen om het leerlingenvervoer beter te organiseren. Soms ligt dat ook bij andere beleidsdomeinen. Ik denk bijvoorbeeld aan het voorzien van voor- en naschoolse opvang in de buurt van leerlingen. Het gaat dus nog ruimer dan enkel deze twee ministers.
Het eindrapport van de evaluatie wordt op het einde van dit schooljaar verwacht. Gekoppeld aan de beslissing met betrekking tot 1,8 miljoen euro heeft minister Peeters gezegd om ook het initiatief te nemen om samen te zitten in functie van een meer structurele aanpak. Daar schuiven we opnieuw samen in de hoop wat structurele oplossingen te kunnen voorzien. Wat mij toen wel stoorde, maar wat we niet rond kregen – en ik ken de problematiek een beetje aan de andere kant van de draad, vanuit Mobiliteit – is de aanpak via software vanuit een mobiliteitscentrale. Nu worden die tracés echt met pen en papier uitgetekend. Er wordt gewoon gestart en ‘we zien wel in de eerste maand, dan zal dat traject zich wel een beetje zetten’. Terwijl dat bij uitstek voorwerp zou moeten zijn van digitalisering.
De heer De Gucht heeft het woord.
Het gaat inderdaad over heel grote bedragen: 100 miljoen euro, waarvan er een 70/30-verdeling is. Dat is natuurlijk ook het jammere. Ondanks de grote bedragen is er niet het gewenste effect, om ervoor te zorgen dat de kwetsbare leerlingen op een goede manier en in een beperkte tijd hun weg naar school vinden.
Wat u aanhaalt, is natuurlijk terecht. In de plaats van dat allemaal bij manier van spreken met een potlood op een kaart te moeten aanduiden, zou men naar een digitalisering moeten gaan. Ik denk ook dat het belangrijk is – dat haalde u zojuist ook aan – om te kijken op welke manier er in de toekomst een structurele aanpak mogelijk is. We zien dat elk jaar terugkomen. We zien dat er meer scholen komen. Zoals u aanhaalt, is dat inderdaad een heel goede zaak. Maar in principe kunnen wij toch enigszins voorzien waar we naartoe gaan in de volgende jaren, op welke manier die leerlingenaantallen zich verschuiven. Ik neem aan dat je dat in kaart kunt brengen.
Het is belangrijk dat die lokale besturen maar ook uw collega van Welzijn daar mee aan tafel schuiven. Ik zou willen oproepen om na te gaan in welke mate het mogelijk is dat die verschillende beleidsdomeinen een plan uitwerken, uitgaande van de ervaringen die er in de verschillende steden zijn, om daar een structurele aanpak voor uit te werken binnen afzienbare tijd en zeker ook naar de toekomst structureel te verankeren. Ofwel doen we dat met de commissie samen, ofwel gebeurt dat eerder vanuit de uitvoerende macht, met dan een terugkoppeling naar de commissie.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, collega’s, eigenlijk moet er geen discussie zijn over wiens verantwoordelijkheid het nu is. Of dat nu de minister van Mobiliteit of de minister van Onderwijs is, daar hebben de ouders en de leerlingen geen boodschap aan. Het moet net de bedoeling zijn dat we oplossingsgericht werken, dat we zoeken naar mogelijkheden. Dan vind ik het toch wel jammer dat we de officiële evaluatie nog niet hebben, dat die proefprojecten nog niet geëvalueerd zijn en dat we toch al kijken hoe we de zaken Vlaanderenbreed kunnen gaan uitwerken. Wat me vooral ook interesseert, is het budgetneutrale van de oefening. Daar stel ik me toch ook vragen bij. Vanuit onze fractie kunnen we enkel vragen om vlug en kordaat maar doordacht te handelen.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoorden en uw toelichting. We zijn inderdaad allemaal bezorgd over de lange busritten van die kinderen. Het is inderdaad een wederkerend fenomeen op bepaalde tijdstippen in het schooljaar. En nu, met de vergissing van een aantal bussen die beloofd waren en die gewoon niet gereden hebben, was er natuurlijk opnieuw heel veel spanning over de duur van de busritten.
Er is terecht verwezen naar de lopende pilootprojecten, die inderdaad de bedoeling hebben om daar een oplossing voor te bieden. Collega De Gucht, u vraagt om dat structureel te verankeren. Dat is uiteraard – dat veronderstel ik – ook de bedoeling. U weet – ik heb dat eerder al aangegeven bij tussenkomsten – dat onze gemeente Schilde deel uitmaakt van het pilootproject van de stad Antwerpen. Er wordt heel hard gewerkt aan al die mogelijke alternatieven. Dat gaat dan over inclusieve kinderopvang, over het inleggen van taxibusjes, kleinere busjes voor kinderen die wat verder weg wonen of heel specifiek fysiek gehandicapt zijn, uiteraard over het inzetten van meerdere bussen, kortere routes, maar ook over het centraliseren van op- en afstapplaatsen en begeleid wandelen en fietsen. Er worden heel veel alternatieven bekeken. Die worden ook allemaal uitgeprobeerd. Dat is natuurlijk de bedoeling van het pilootproject. Maar zoals collega Vandromme ook aangaf, is er dat prijskaartje. Ik maak me daar eerlijk gezegd wat zorgen om, want in dat proefproject krijgen we natuurlijk ook de budgetten die in de verschillende alternatieven gestoken worden. We moeten binnen een bepaald budget werken, maar we zien natuurlijk ook hoeveel het een en het ander kost. Als ik denk dat we dat structureel gaan verankeren, dan zie ik toch ook een aantal eurotekens verschijnen.
Nu wordt dat gedragen door die proefprojecten. Dat is prima, maar dat is natuurlijk niet van blijvende aard. Ik vraag me af hoe we dat dan gaan organiseren. Gaat er gekeken worden naar de lokale besturen? Bijvoorbeeld voor voor- en naschoolse opvang kijkt men ook naar de lokale besturen. Gaan ouders misschien een bijkomende bijdrage moeten leveren, of de scholen zelf? Worden die zaken ook mee bekeken in het kader van dat proefproject?
De heer Danen heeft het woord.
De discussie is niet nieuw. Al twintig jaar, elk jaar opnieuw, komt deze problematiek aan de orde, vaak rond deze periode, als het probleem zich voordoet. De rest van het jaar wordt er minder over gesproken. Als het dan 1 september is, wordt iedereen wakker en stelt men vast dat veel te veel kinderen er te lang over doen om op school te geraken. Wat wij bijzonder schrijnend vinden, natuurlijk ook binnen onze fractie – en ik voel dat jullie die mening wel delen –, is dat het gaat over de meest kwetsbaren uit onze samenleving. Het gaat over kinderen, vaak met een beperking. Hen urenlang op een bus laten zitten om naar school te gaan, is echt een rijke regio onwaardig. Ik stel vast dat iedereen er iets aan wil doen, maar dat er toch te weinig gebeurt. Er gebeurt van alles, maar ik stel vast dat de problemen niet opgelost geraken. Dus er gebeurt te weinig. Minister, wilt u de hand aan de ploeg slaan om dit probleem nu voor eens en voor lang op te lossen – voor altijd zal allicht niet lukken – door een werkgroep op te zetten, misschien met de grote steden, met onder andere uw collega, met de koepels en met een aantal grote scholen? Alleszins, ik heb gezien dat u het laatste jaar ervaring hebt om een goede dealmaker te zijn met uw onderwijsclub. Ik zou u echt willen vragen, nu corona stilletjes aan uit de klassen aan het verdwijnen is, om van dit punt uw prioriteit te maken voor het komende jaar en het jaar nadien.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Wij zijn allemaal onder de indruk van die schrijnende verhalen, van kinderen die inderdaad tot acht uren op een bus moeten zitten. Ik besef dat dat de extreme gevallen zijn. Dat neemt niet weg dat er heel veel kinderen met een beperking zijn die echt elke dag urenlang onderweg zijn. Het is inderdaad geen nieuw probleem. Hier wordt elk jaar wel over gediscussieerd, maar de oplossing blijft uit. Nu, na media-aandacht wordt er dan ineens weer vlug 1,8 miljoen euro vrijgemaakt om de ergste nood te lenigen. Dat is uiteindelijk ook een pleister op een houten been. Als er al jarenlang op de werkingsmiddelen van De Lijn wordt bespaard, dan hoeft het natuurlijk niet te verbazen dat die al dat extra werk niet gebolwerkt krijgen. Ik hoor het hier graag zeggen dat het tijd is voor structurele oplossingen. In alle eerlijkheid, dat is inderdaad geen gemakkelijke budgettaire oefening, en bovendien ook praktisch niet evident, omdat dat inderdaad een moeilijke puzzel is om te leggen, ook organisatorisch, a fortiori nu het aantal kinderen en het aantal scholen toenemen. Ook wij zijn dus zeker benieuwd naar de uitkomsten van die proefprojecten, hoe je dat schoolvervoer voor het buitengewoon onderwijs op een zo optimaal mogelijke manier kunt organiseren, inderdaad met bijvoorbeeld gemeenschappelijke opstapplaatsen of begeleid wandelen.
Collega’s, ik denk dat we ondertussen al zo lang wachten op een structurele oplossing dat het ook wel tijd is voor een stok achter de deur. Daarom ben ik samen met mijn collega Els Robeyns uit de commissie Mobiliteit van plan om toch een soort van stok achter de deur te introduceren. Wij gaan een voorstel van decreet indienen waarbij er specifieke termijnen worden vastgelegd over hoelang kinderen voor en na de school onderweg moeten zijn. Wij stellen voor dat ze ten vroegste om 6.45 uur opgehaald worden en ten laatste tien minuten voor het begin van de school moeten aankomen en dat ze maximaal twee uur – en dat is dus al veel – na het einde van de lessen thuis zouden moeten worden afgezet. Dat is de enige garantie om ervoor te zorgen dat er nu ook daadwerkelijk werk gemaakt wordt van een oplossing. Er is nu alleen een omzendbrief. We hebben echt nood aan wetgeving daarrond, en ik reken dus op jullie steun op het moment dat dat hier in het parlement zal worden voorgelegd.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Ik wil daar heel kort op reageren. Het is natuurlijk fijn dat jullie zo’n initiatief nemen. Maar dat is natuurlijk ook onderdeel van die proefprojecten. Die proefprojecten bepalen ook dat we willen dat kinderen binnen een bepaalde termijn van school komen en omgekeerd. Dat staat eigenlijk allemaal op de rol. Ik heb van de minister begrepen dat we in juni 2022 een evaluatie gaan hebben. Men is daarmee bezig. Men doet de hele oefening om te kijken wat daar realistisch is. Daarom zijn er ook al die alternatieven. Ik vermoed dat daar wel iets van zal komen. De minister zal dat waarschijnlijk zo meteen ook wel zeggen. Ik denk dat uw voorstel een beetje een voorafname is op iets dat waarschijnlijk wel gaat komen.
Minister Weyts heeft het woord.
Ja, als je natuurlijk een aanzet geeft in het kader van de resolutie, of de decretale regeling, of wat dan ook, en onmiddellijk het politieke spel speelt door te zeggen dat dit de resultante is van de besparingen bij De Lijn: wel, dat heeft er niets mee te maken. Bij mijn weten is op dat budget ook absoluut niet bespaard, niet bij Onderwijs, en niet bij De Lijn. Dat is dus al een foute insteek.
Ten tweede, je kunt deze problematiek niet zonder moedige keuzes oplossen. Dat kan niet. Je kunt niet gewoon zeggen ‘iedereen twee uur’. Dat rijmt niet met de realiteit. Maar daar kom ik zo dadelijk misschien op terug.
U hebt gelijk, mijnheer De Gucht: je kunt wel koppelen aan de capaciteitsnoden, want we gaan nu voor het eerst ook het buitengewoon onderwijs wel meenemen in de studie over de projectie van capaciteitsnoden in de toekomst. Het is iets moeilijker om voor het buitengewoon onderwijs de capaciteitsnoden te bepalen, omdat er een demografisch element is dat speelt. Dat is bij het gewone onderwijs anders. Er is ook een grotere geografische spreiding naargelang de typologieën. Maar we zullen inderdaad wel een sterkere indicator hebben, daarin hebt u gelijk. Maar het is geen exacte wetenschap.
Welzijn schuift ook mee aan tafel, voor alle duidelijkheid, om een structurele oplossing uit te werken. Wat nu ook blijkt, met die evaluatie, is dat de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) uitdrukkelijk heeft gevraagd om dit, na afloop van het project, alle kansen te geven. Vandaar dat het moeilijk is om te gaan evalueren terwijl het project nog loopt. Daarom is de afspraak om te evalueren na afloop van het project, wat ook de logica zelve is.
Welke principes worden getest in die pilootprojecten? Dat gaat over het gebruik van centrale opstapplaatsen, over voorziening van voor- en naschoolse opvang in de buurt van leerlingen, en op buitengewone scholen en ook over minimum- en maximumperimeters. Bijvoorbeeld, aan een leerling die op 500 meter van de school woont, wordt eerst gevraagd of hij zich zelf naar de school kan verplaatsen of kan laten verplaatsen. Er is mobiliteitscoaching voor leerlingen die extra hulp nodig hebben bij het zelfstandig traject van en naar school, zodat ze geen gebruik moeten maken van het collectief vervoer. Een belangrijk element is: rekening houden met de nood van de leerling voor bepaling van het recht op vervoer en aandacht voor de individuele casus, eerder dan afstand als enig criterium te gebruiken.
Vandaag is het natuurlijk zo dat veel ouders gebruikmaken van dat recht, aangezien hun die mogelijkheid wordt geboden. Ze moeten misschien niet vanuit de beperking of fysieke nood gebruikmaken van dat collectief vervoer, en zouden eigenlijk ook de klassieke wegen kunnen gebruiken, zoals gewone kinderen naar school gaan. Met deze transporten moeten we misschien de doelgroep duidelijk gaan afbakenen, zodat we in eerste instantie gaan voor diegenen met fysieke of andere beperkingen voor wie een alternatief vervoer niet mogelijk is. Dat is, denk ik, ook altijd de ratio geweest achter heel die regeling die er gekomen is, niet vanuit een automatisme dat als een kind naar het buitengewoon onderwijs gaat, daar automatisch het recht op vervoer mee samenhangt. Dat zullen we misschien gaan moeten finetunen. Dat is een minder leuke boodschap. Maar als je dat systeem gebruikt moet je dat durven te zeggen, en durven keuzes te maken. Dus sorry, ik zou niet gewoon lapidair zeggen ‘iedereen twee uur’, en dan is het opgelost. Dan ga ik niet mezelf maar vooral mijn collega van Mobiliteit een probleem in de schoot werpen: ‘Los het op, en zie maar dat De Lijn het geregeld krijgt om die doelstelling van twee uur te halen’. Ik denk niet dat dat een fundamentele oplossing zal zijn. Maar goed, dit zijn voorlopig ‘my two cents’.
De heer De Gucht heeft het woord.
Ik kijk uit naar die resultaten. Ik hoop dat we die inderdaad zo snel mogelijk mogen krijgen. Oké, na afloop, dat begrijp ik. Het is ook een heel goede zaak om de lokale besturen maximaal in het overleg te betrekken. U geeft zelf aan dat u met Welzijn aan tafel gaat zitten. Ik hoop dat we dit debat over afzienbare tijd niet opnieuw zullen moeten voeren. We moeten ons inderdaad niet vastpinnen op ‘twee uur’, maar we moeten ons wel vastpinnen op het feit dat elk kind dat nood heeft aan vervoer op maat dat ook kan krijgen, en op tijd naar zijn of haar school kan worden gebracht in de beste omstandigheden.
De vraag om uitleg is afgehandeld.