Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, dit is een niet onbelangrijke vraag, zoals veel vragen vandaag.
In januari voerden we hier het debat over de resultaten van het onderzoek naar het GOK-ondersteuningsbeleid (gelijke onderwijskansen) dat was uitgevoerd door het Steunpunt Beleidsgericht Onderwijsonderzoek. De vaststelling dat GOK-middelen – zowel de uren die scholen krijgen, als financiële middelen – niet altijd effectief of efficiënt worden ingezet, werd reeds door het Rekenhof een aantal jaren geleden aangehaald. En, collega’s, het gaat toch over een aanzienlijke hoeveelheid lesuren, leraarsuren, maar ook financiële ondersteuningsmiddelen die we vanuit de Vlaamse begroting inzetten in onderwijs, en waarvan we ook een deel inzetten op het totale urenpakket, dat is een soort afromingsysteem. Dat is toch niet onbelangrijk, en dat werkt op een heel duidelijke manier. Het zijn namelijk de leerlingen die dat genereren, maar ook de leerlingen die het nodig hebben om aan hun kwalificatie te komen. De resultaten van dat onderzoek van het Rekenhof herinneren we ons allemaal nog zeer levendig, namelijk dat die middelen niet altijd effectief en efficiënt werden ingezet.
In uw antwoord in januari gaf u aan dat scholen extra middelen krijgen voor hun GOK-beleid en dat we daarover als overheid duidelijke verwachtingen moeten stellen. Als N-VA-fractie kunnen we ons daar volledig bij aansluiten. Als we belastinggelden toekennen vanwege een bepaalde achtergrond van leerlingen of wegens bepaalde risico’s, dan moeten die ook daarvoor ingezet worden. U gaf toen ook aan, minister, dat volgens u het onderzoek ook de integratie van de GOK-controle in de gewone schooldoorlichting van de onderwijsinspectie met zich mee moest brengen. Het GOK-beleid staat immers niet los van het gewone schoolbeleid. Met de start van het nieuwe schooljaar, recent op 1 september 2021, werd bovenstaand voorstel een feit. De omkadering GOK in het gewoon voltijds onderwijs en het buitengewoon secundair onderwijs wordt vanaf nu jaarlijks berekend. En de GOK-controle door de onderwijsinspectie wordt opgenomen in de reguliere schooldoorlichting. Dat is een belangrijke stap: niet gewoon aparte plannen, het wordt onderdeel van het beleid.
Minister, ik heb een aantal vragen.
Welke criteria zal de onderwijsinspectie hanteren om na te gaan of de middelen effectief en efficiënt gebruikt worden voor een GOK-beleid?
Bij een negatieve evaluatie behoudt een school haar GOK-middelen, maar bij een tweede negatieve evaluatie verliest de school de helft van de middelen. Welke consequenties zullen gekoppeld worden aan het meermaals – meer dan twee keer – oneigenlijk gebruik van de GOK-middelen? Zullen scholen met een negatieve evaluatie begeleid worden om hun beleid te verbeteren?
Een ‘gedoogjaar’ moet leerlingfluctuaties opvangen bij de berekening van de GOK-omkadering. Wat gebeurt er als er na het gedoogjaar scholen zijn die te kampen krijgen met fluctuaties?
In welke mate verwacht u dat de nieuwe GOK-regeling bijdraagt aan een betere onderwijskwaliteit?
Mijn laatste vraag: wanneer plant u een evaluatie van de nieuwe GOK-regeling?
Minister Weyts heeft het woord.
Er gaan vanaf dit schooljaar inderdaad een aantal wijzigingen worden doorgevoerd.
Ten eerste oormerken we alle GOK-middelen, dus ook diegene die bekend staan als SES-middelen (socio-economische status) in het gewoon basisonderwijs. Concreet betekent dit dat die middelen altijd ingezet moeten worden om de onderwijskansen van de leerlingen die ze genereren specifiek te versterken. De middelen mogen niet afgewend worden naar andere leerlingen, laat staan naar andere doeleinden.
Ten tweede verandert er iets voor de scholen van het secundair onderwijs én de scholen van het buitengewoon onderwijs. In plaats van een GOK-cyclus van drie jaar wordt de extra omkadering voor het voeren van een gelijkeonderwijskansenbeleid jaarlijks berekend en valt de administratieve verplichting van een GOK-plan voor drie jaar weg. De GOK-werking wordt een integraal deel van het beleid op leerlingenbegeleiding waarvoor de school eigen streefdoelen, indicatoren en een tijdspad bepaalt.
Het is dan de onderwijsinspectie die tijdens de reguliere schooldoorlichtingen ook het GOK-beleid evalueert. Ze ontwikkelt momenteel een kader en een instrumentarium voor die geïntegreerde evaluatie.
De evaluatie van het GOK-beleid kan positief of negatief zijn. Bij een positieve evaluatie ontvangt de school de GOK-middelen. Bij een negatieve evaluatie gaat de school een engagement tot remediëring met extra begeleiding en ondersteuning aan. Als de eerstvolgende evaluatie door de onderwijsinspectie opnieuw negatief is, dan ontvangt de school voor het daaropvolgende schooljaar nog maar de helft van de GOK-middelen, en dat tot en met het schooljaar waarin een evaluatie positief is. De onderwijsinspectie evalueert de school dan opnieuw binnen een termijn van één jaar.
Nu, om te vermijden dat een meerjarig GOK-beleid in het gedrang zou komen door het wegvallen van de omkadering, is een gedoogjaar voorzien. Wanneer een school niet langer dan één schooljaar de norm niet haalt, dan wordt de GOK-omkadering toch toegekend, berekend op het effectief aantal GOK-leerlingen. De gedoogperiode kan dus niet twee of meer aansluitende schooljaren duren. Dat is de consequentie.
Ik verwacht wel een versterking van de onderwijskwaliteit in scholen met een hoog GOK-percentage. Want die maatregelen komen tegemoet aan de aanbevelingen van zowel het Rekenhof als het SONO-onderzoek (Steunpunt Onderwijsonderzoek) om het gelijkeonderwijskansenbeleid in Vlaanderen te optimaliseren. Door de evaluatie van dit beleid te integreren in de doorlichtingen door de onderwijsinspectie houden we alleszins systematisch de vinger aan de pols en kunnen we bijsturen als dat nodig zou zijn.
De heer Daniëls heeft het woord.
Dank u wel, minister. Ik denk dat u een belangrijke stap hebt gezet, namelijk door dat jaarlijks in te vullen, door het mee te nemen bij de reguliere doorlichtingen. Het kaderinstrument voor de inspectie wordt nog ontwikkeld, hoor ik u zeggen. Het lijkt me belangrijk om daar werkelijk de efficiëntie en de effectiviteit van de ingezette middelen mee te nemen. Als ik kijk naar de criteria op basis waarvan we GOK-middelen toekennen, dan lijkt het mij logisch dat de scholen er ook voor zorgen dat die leerlingen erop vooruitgaan. Dat was ook een van de bedenkingen die het Rekenhof maakte. Gezien het volume van de middelen die worden ingezet, kun je moeilijk nog uitgelegd krijgen dat die groep leerlingen er toch niet op vooruitgaat, of dat de school moeilijk kan aantonen waarvoor ze die middelen al dan niet gebruikt. Want dan krijg je natuurlijk een cirkelredenering: de leerlingen gaan niet vooruit, er moeten nog meer middelen komen. Maar het gaat er natuurlijk over om de middelen die er al zijn, echt gericht in te vullen en in te zetten.
Iets wat ik daar nog aan wil koppelen, en dat we ook hebben opgenomen in ons regeerakkoord, is dat we ervoor moeten zorgen dat de middelen alleen worden ingezet voor leerlingen die ze genereren, en voor het vooropgestelde doel, en niet voor overkoepelende structuren. Dat vind ik belangrijk. Nu, minister, collega’s, ik heb recent nog een factuur gezien die een school gekregen had van een overkoepelende structuur, waarbij de factuur – voor lidgeld – hoger was omdat die school veel leerlingen had met een GOK-profiel. Die school moest dus meer afdragen, omdat ze meer leerlingen had met een GOK-profiel. Dat vind ik wel de wereld op zijn kop, want het zijn net die scholen, met dat soort leerlingen, die nood hebben om die uren en die centen in te zetten om voor die groep leerlingen ook effectief beleid te kunnen voeren. Ik zou dus toch willen vragen dat u dat ook meeneemt bij de inspectie, en bij de verificatie daarvan.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Ik wil even tussenkomen, omdat ik het GOK-beleid toch altijd van zeer nabij heb opgevolgd, en het ook enorm waardeer. De evaluatie van het GOK-beleid, en het feit dat dat niet meer apart opgemaakt moet worden, is een zeer grote meerwaarde. Ik herinner me, van toen ik zelf nog voor de klas stond, dat dat een grote planlast was. Bovendien denk ik dat we het GOK-beleid niet zomaar apart kunnen gaan evalueren, of zelfs als school gaan organiseren, los van de rest van het schoolbeleid. GOK-beleid is wat mij betreft geen individueel beleid, gericht op de individuele leerling, maar net een beleid dat je voert in het kader van de hele school.
Wat betreft de zware sanctie, het halveren van de middelen, denk ik dat we belang moeten hechten aan het gedoogjaar, aan het feit dat men kan remediëren, en dat men ook een soort waarschuwing krijgt. Maar ik herhaal ook mijn pleidooi om toch ook even een conceptueel debat te houden over wat een GOK-beleid precies moet zijn, wat die middelen precies inhouden, en hoe we dat moeten zien. Ik heb die vraag al tig keer gesteld, tot vervelens toe misschien, collega’s. Maar het is te belangrijk, en het is ook de vraag van de Vlor om daarrond een conceptueel debat te voeren. Ik herhaal die vraag hier dus graag.
Minister Weyts heeft het woord.
Dank u wel. De werkzaamheden van de commissie laat ik aan de wijsheid van de voorzitter en de commissieleden over.
Ik moet misschien nog één zaak meegeven, over de timing, in concreto. We gaan nu aan de slag. We hebben de bedoeling om met de onderwijsinspectie een kader en een instrumentarium voor de geïntegreerde evaluatie uit te werken. In het tweede semester van dit schooljaar zouden we met try-outs willen beginnen. Nadien zal de onderwijsinspectie de scholen informeren over de concrete aanpak van de GOK-evaluatie. We gaan dus al concreet nog dit schooljaar op het terrein aan de slag.
De heer Daniëls heeft het woord.
Dank u wel. Ik heb geen verdere vragen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.