Verslag vergadering Commissie voor Mobiliteit en Openbare Werken
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Bex heeft het woord.
Minister, in 2021 zijn heel wat middelen voorzien om fietspaden aan te leggen: 354 miljoen euro in het Geïntegreerd Investeringsprogramma (GIP) en ook nog eens 150 miljoen euro bij Binnenlands Bestuur voor het Kopenhagenplan. Dat is een goede zaak, want dat is een noodzakelijke versnelling. Ik kan daarbij verwijzen naar het rapport van het Rekenhof uit 2017, waarin gesteld werd dat de ontwikkeling van het Bovenlokaal Functioneel Fietsroutenetwerk (BFF) bijzonder traag verliep en dat het, aan het tempo dat op dat moment gehanteerd werd, nog vijftig jaar zou duren om dat netwerk volledig te realiseren. Bovendien was minder dan een derde ervan conform.
We hebben dan op 22 oktober 2020 een opvolgingsbespreking gehad met het Rekenhof, waarin een aantal aanbevelingen zijn geformuleerd. Ik ga die hier niet allemaal opsommen. Alleszins bleek dat er toch heel wat werk was. Er was vooral nood aan een gecoördineerde meerjarenvisie en een goede kostenraming.
Het Fietsfonds, waarmee subsidies aan gemeenten worden gegeven, wordt tegen het licht gehouden. Die subsidies zijn weliswaar voor 50 procent gedekt door Vlaanderen en voor 40 of 50 procent door de provincies, maar sinds 2013 is het zo dat de dossiers door de gemeenten bij de provincies worden ingediend en dat de provincies prefinancieren, waarna ze het geld recupereren bij de Vlaamse overheid. Ik heb daar zo meteen een vraag over.
Op 20 december 2020 heeft onze commissie een hoorzitting gehouden over het fietsbeleid. Daar kwam onder meer ook nog eens aan bod dat het enorm lang duurt voordat Fietsfondsdossiers volledig gerealiseerd worden en dat de doorlooptijd varieert van 33 tot 45 maanden. Er werd door de provincies ook gewezen op de grote verschillen in man- en vrouwkracht om fietsinfrastructuur te realiseren, respectievelijk bij de Vlaamse overheid en de provincies. Zij bepleitten dat de Vlaamse overheid als medefinancier meer middelen zou voorzien voor het Fietsfonds om de realisatie van het BFF te versnellen.
Uit het antwoord op schriftelijke vraag 885 van collega Ceyssens bleek ook dat het budget van het Fietsfonds voor 2021 en 2022 tot 15 miljoen euro werd opgetrokken. In dat kader wil ik u een aantal vragen stellen, minister. Wanneer kunnen we een GIP met een doorkijk naar de volgende jaren en transparantie over het aandeel fiets per project verwachten? Is er intussen al een actualisatie van de kostenraming voor de verdere realisatie van het BFF beschikbaar? Wat is de realisatiegraad van het BFF op dit moment?
Wat is de stand van zaken van de hervorming van het Fietsfonds? Welke initiatieven wilt u nemen om de doorlooptijd van Fietsfondsdossiers te verkorten? Wilt u het Fietsfonds verder uitbreiden wat betreft financiële middelen en inzetbaarheid, om de realisatie van het BFF te versnellen? Welke streefdatum voorziet u voor de volledige realisatie van het BFF?
Wat is de stand van zake betreffende de ontwikkeling van Geoloket 3.0? Hoeveel aanvragen voor subsidies uit het Fietsfonds ontving u voor 2020, en voor welk totaalbudget? Hoeveel aanvragen die aan de formele voorwaarden voldoen, werden afgewezen, en voor welk budget? Klopt het dat de aanvragen vanuit de provincies het beschikbare budget in 2021 overstijgen? Zult u desgevallend extra middelen vrijmaken om de vragen vanuit de provincies toch te honoreren?
Minister Peeters heeft het woord.
Dank u wel voor uw vragen, mijnheer Bex. Wat betreft het GIP met doorkijk naar de volgende jaren, waar velen naar uitkijken, kan ik u verzekeren dat daar de laatste hand aan wordt gelegd. Ik hoop het zo snel mogelijk ter beschikking te stellen. U had waarschijnlijk liever gehoord dat ik het vandaag onmiddellijk ter beschikking zou stellen, maar helaas heb ik het nu nog niet onmiddellijk bij de hand.
U hebt zelf al aangekaart dat het BFF een samenwerking is. De gemeentelijke overheden dienen meestal hun aanvragen in bij de provincies, ofschoon zij die ook rechtstreeks zouden kunnen indienen. Maar het verloopt meestal via de provincies. Er is er in 2020 qua financiering door de provincies een facturatie van 9,2 miljoen euro geweest. We hebben recentelijk overleg gehad met de provincies, en voor 2021 hebben zij tot nu toe een bedrag van om en bij de 12,3 miljoen euro ingediend.
Wat betreft het BFF, of de cijfers die daaromtrent ter beschikking zouden moeten zijn, is men op dit moment nog altijd bezig om dat volledig te inventariseren. Ik ben zelf ook zeker vragende partij om die globale inventaris te hebben. Heel veel mensen vragen vaak wie de beheerder is van welk fietspad, wie instaat voor het onderhoud, wanneer de ontbrekende stukken komen en dergelijke meer. Ik denk dus dat iedereen terecht naar die volledige inventarisatie vraagt.
Voor het BFF is de wensstructuur om te komen tot een lengte van meer dan 12.000 kilometer. Daar is een volledige inventarisatie nog een werk van lange adem, in die zin dat sinds 2013 al die data niet meer up-to-date worden gehouden. Dat is natuurlijk een spijtige zaak. De inventarisatie gebeurde door de provincies. Maar sedertdien is dat niet meer up-to-date gehouden. Ik heb op dit moment wel de inventarisatie van ons eigen Agentschap Wegen en Verkeer en van de Vlaamse Waterweg. Ik kan onder andere verwijzen naar het rapport ‘Staat en inrichting van de fietspaden langs gewestwegen’. We hebben ook het verhaal van de jaagpaden. Daar is de Fietsersbond op dit ogenblik in opdracht van de Vlaamse Waterweg ook bezig met de volledige inventarisatie. Dat zijn twee onderdelen. Het hele BFF is daarmee nog niet in kaart gebracht. Maar daar is men nu ook wel volop mee bezig. We kijken alleszins nog uit naar de data van de provincie Antwerpen, zodat we daar een globaler zicht kunnen hebben en ook de missing links en de kunstwerken waaraan gewerkt moet worden, beter in kaart kunnen brengen. Dus wat dat betreft heeft de administratie alleszins de opdracht om samen met de provincies te zorgen voor die globale inventarisatie van het BFF.
De fietsfondsregeling moet natuurlijk altijd in nauw overleg met de provincies, aangezien zij mee trekker zijn in dit verhaal. En er is inderdaad de regeling van 40 tot 50 procent subsidies. In 2017 zijn er al een aantal wijzigingen doorgevoerd, waarbij lokale besturen ook rechtstreeks een subsidie kunnen aanvragen. Maar tot op de dag van vandaag is dat nog niet gebeurd. In 2019 is de regelgeving ook aangepast. Er is onder meer verwezen naar de procedure projectmethodologie van het decreet Basisbereikbaarheid, dat in 2019 is ingevoerd.
Wat we recent aan wijzigingen hebben doorgevoerd, heeft meer te maken met het financiële, in die zin dat we het bedrag ten behoeve van het Fietsfonds hebben opgetrokken met 50 procent, zodat het op jaarbasis een bedrag van 15 miljoen euro is, in plaats van 10 miljoen euro in het verleden.
We weten ook dat daar de noden hoog zijn, net zoals ze ook hier hoog zijn. Ik kan altijd zeggen dat ik blij ben met de extra middelen voor fietsinfrastructuur, maar de noden zijn immens. We krijgen heel veel vragen. Straks zult u in het GIP ook zien welke vragen we dan al dan niet verder nog kunnen honoreren.
Ook wat betreft het Geoloket 3.0 dank ik u voor de vraag en de aandacht, want dat is inderdaad een zaak waar we ook met zijn allen naar uitkijken. Men heeft voor het Geoloket 3.0 een vijftal prioriteiten naar voren geschoven. De eerste prioriteit is een up-to-date kaart met de ligging van het BFF. Deze kaart, die ondertussen beschikbaar is, geeft voor elk tracé van het BFF aan om welk type het gaat. Dat kan een fietssnelweg, een functionele fietsroute, een hoofdroute of een alternatieve functionele fietsroute zijn. Ik heb al vaak gezegd dat de fietser niet veel nood heeft om te weten om welk type het gaat, maar het is voor het publiek wel interessant te weten hoe toekomstgericht het BFF verder wordt uitgevoerd.
De tweede prioriteit is een overzicht van de conformiteit van het BFF. Ook dat kan het brede publiek op de website www.geopunt.be bekijken. De derde prioriteit is de opvolging van de fietsinvesteringsprojecten in het BFF. Alles wordt in kaart gebracht om de bevolking de nodige informatie ter beschikking te kunnen stellen. De vierde prioriteit is een overzicht van de fietsongevallen in het BFF. Het is de bedoeling dit in de toekomst allemaal in kaart te brengen, zodat de fietsongevallen kunnen worden gevisualiseerd op een kaart die het geoloket ter beschikking stelt. De vijfde prioriteit is een overzicht van de fietstellingen in het BFF. We focussen in eerste instantie op de fietstellingen door het Agentschap Wegen en Verkeer (AWV), maar deze laag van het geoloket is nog in ontwikkeling en is nog niet volledig opengesteld voor het brede publiek. Het publiek kan een aantal privacygevoelige elementen niet consulteren, maar de ligging van het BFF en dergelijke worden op www.geopunt.be opengesteld.
Ik heb al vermeld hoeveel subsidieaanvragen we voor 2020 hebben ontvangen. Het gaat om 9,2 miljoen euro en om 26 projecten in Antwerpen, 5 projecten in Limburg, 16 projecten in Oost-Vlaanderen, 17 projecten in Vlaams-Brabant en 6 projecten in West-Vlaanderen. In totaal zijn dat een 70-tal projecten, goed voor 9,2 miljoen euro. Aangezien we over een budget van 10 miljoen euro beschikten, hebben we geen projecten moeten weigeren.
De laatste vraag betreft het beschikbaar budget voor 2021. De aanvragen die we tot nu toe kennen, betreffen een bedrag van 12,4 miljoen euro. We beschikken over 15 miljoen euro, maar tijdens het laatste overleg hebben de provincies me duidelijk gemaakt dat ze nog bijkomende projecten willen indienen en dat we hierdoor dat bedrag van 15 miljoen euro zullen overschrijden. We gaan met de provincies na hoe we hier verder mee kunnen omgaan en op welke manier we, eventueel langs andere kanalen, zo snel mogelijk zo veel mogelijk fietspaden kunnen realiseren. Ik verwacht dat de provincies me hun bijkomende aanvragen zo snel mogelijk zullen bezorgen.
De heer Bex heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw eens te meer zeer omstandig antwoord. Ik wil eerst even ingaan op de aanvragen voor 2021. We zijn nog maar halverwege het jaar. Ik weet niet precies hoe of wanneer die aanvragen normaal gezien toekomen, maar er zijn nog wel wat maanden om aanvragen in te dienen. Gelet op de grote inspanningen die de Vlaamse Regering wil leveren en de middelen die daarvoor naar voren worden geschoven, hoop ik alleszins dat u er mee voor zult zorgen dat de inspanningen om in Vlaanderen in fietsinfrastructuur te voorzien maximaal kunnen doorgaan en niet door budgettaire beperkingen worden gehinderd.
Minister, er moet me wel iets van het hart. Er worden grote budgettaire inspanningen geleverd, maar u hebt opgesomd wat nog moet gebeuren, wat in afwachting is en waaraan wordt gewerkt. Er staat nog niets. Alles wat u hebt opgesomd, zijn zaken waaraan ontzettend traag wordt gewerkt. We moeten ons afvragen of uw administratie voldoende mankracht heeft en zich voldoende kan organiseren om alle ambities van de Vlaamse Regering effectief te realiseren. Als het aan dit tempo blijft gaan, zult in 2024 nog steeds moeten verklaren dat we bezig zijn en dat kan de bedoeling niet zijn. Hoe zult u ervoor zorgen dat uw administratie al die zaken ook gerealiseerd krijgt, zodat we de ambities van de Vlaamse Regering met betrekking tot het fietsbeleid daadwerkelijk in realisaties op het terrein kunnen omzetten?
Mevrouw Lambrecht heeft het woord.
Minister, we willen hier allemaal, uzelf incluis, dat het BFF er zo snel mogelijk ligt. Zonder deftige fietspaden zal er nooit zo veilig kunnen worden gefietst als met deftige fietspaden. Het is spijtig dat het zo traag gaat, ten gevolge van proceduredrempels en onteigeningen, maar ook vanwege het financiële aspect. U hebt veel meer geld, maar de noden zijn immens. Er is jaren te weinig geld naar fietspaden gegaan en nu heeft de Vlaamse overheid eindelijk ingezien dat veilig fietsen ook doet fietsen, waardoor meer mensen kunnen fietsen. De provincies regelen dat graag, maar aangezien de noden zo groot zijn, geven ze ook het signaal dat ze meer financiële middelen nodig hebben om dat te kunnen regelen. Ik heb dan ook twee bijkomende vragen.
Er is het project ‘Kopenhagen’ van minister Somers. Is het een optie daar voor het Fietsfonds een aantal miljoenen euro’s uit te halen en zo de provincies meer slagkracht te geven om meer te kunnen regelen?
Krijgt u, net zoals wij, ook signalen van de provincies over het gebrek aan financiering om de zaken vooruit te laten gaan? Het gaat niet om te weinig mankracht bij AWV. Het is een kwestie van centen.
Mevrouw Fournier heeft het woord.
Voorzitter, ik wil vanuit mijn fractie ook enkele bedenkingen en aandachtspunten naar voren brengen.
Mijnheer Bex, ik kan me volledig in uw vragen en opmerkingen vinden. Voor ons mag voor de realisatie van de fietsinfrastructuur een versnelling hoger worden geschakeld. De lange doorlooptijd van projecten is een heikel punt dat in deze commissie al vele maanden en jaren aan bod komt.
Minister, mijn fractie vraagt u duidelijk om, samen met minister Demir, al die procedures met aandacht te bekijken en na te gaan waar op korte termijn versnellingen mogelijk zijn. In het antwoord op mijn schriftelijke vraag dat ik eind vorige week heb gekregen, hebt u nog eens toegelicht wat de verschillende procedures zijn en hoe u die eventuele vereenvoudiging ziet, onder andere met betrekking tot Mobiliteit Innovatief Aanpakken (MIA).
In uw antwoord op een vraag om uitleg over het fietsbeleid in deze commissie hebt u vorige maand verklaard dat het geoloket een work in progress is en dat u 1 miljoen euro meer zou uittrekken voor bijkomende fietstelpalen. Meten is weten. Mijn fractie vraagt u die verschillende data zo snel mogelijk te kunnen analyseren. Dat is belangrijk voor de verkeersveiligheid.
Verder doe ik nog een oproep om maximaal met de steden en gemeenten en met de provincies samen te werken. Voor een fietser is het niet van belang op wiens eigendom hij fietst. Ik heb in deze commissie al verschillende keren om een provinciaal fietsteam gevraagd. Ik weet, minister, dat u daar geen voorstander van bent, maar ik vraag toch nog eens om daar een duidelijke structuur in te krijgen, en om de middelen zo snel mogelijk op het juiste niveau te krijgen.
De heer Meremans heeft het woord.
Ik dank collega Bex voor het stellen van de vragen. Maar collega’s, we komen steeds op hetzelfde terug, in bijna elke commissie. We zeggen dat het ook een probleem is qua realisatie. Maar ik wil nog één ding zeggen: het gaat over het personeel daarbij. Dat is de vraag die ik vorig jaar heb gesteld bij de hoorzitting, de vraag naar eventueel bijkomend personeel. Ik zou willen weten of er op dat vlak nog evoluties zijn of niet. Als je inderdaad een aantal zaken sneller wilt doen gaan, dan zal het toch moeten gebeuren door personeel. Dan gaat het niet om het financiële. Dan moeten we misschien inderdaad wat verschuiven en moeten we inderdaad gewoon extra personeel aanwerven om dat allemaal zo snel mogelijk in goede banen te leiden.
Minister Peeters heeft het woord.
Bedankt voor de bijkomende vragen.
We willen uiteraard allemaal hetzelfde. We willen allemaal zo veel mogelijk en zo snel mogelijk meer, veiliger en comfortabeler fietsinfrastructuur. Wat dat betreft zitten we op dezelfde golflengte.
Ik ben het niet eens met een aantal collega’s die zeggen dat het staat of valt met het personeel als dusdanig. Ik ben er zelf wel van overtuigd dat, als het gaat om de procedures, onze doorlooptijden veel te lang zijn. Ik denk dat heel veel lokale mandatarissen weten dat als zij vandaag of morgen iets willen realiseren op onze gewestwegen, zij dat zeker niet binnen een jaar en meestal ook niet binnen twee jaar geregeld krijgen. Het lijkt mij dus veeleer een zaak van de lange doorlooptijden van onze procedures. Daar gaat vaak het woord ‘onteigening’ mee gepaard, maar ook daar waar er geen onteigening nodig is, duurt het vaak lang. Daarom heb ik inderdaad MIA gelanceerd, waarbij we met een andere procesaanpak net dat willen versnellen. Wij reiken de handvatten, de tools aan. Ik hoop dat men daar nu vanuit de administratie ook zo snel mogelijk gebruik van gaat maken.
Een ander verhaal binnen MIA is dat regelluw kader. We hebben in het decreet Basisbereikbaarheid een procesmethodologie. Als je die heel strikt wilt volgen zit je ook algauw minstens een à twee jaar verder voor je iets kunt realiseren. Men gaat dan van de ene naar de andere vergadering, waarbij er heel wat experts aan tafel zitten, en waarbij we finaal niet onmiddellijk kunnen overgaan tot realisatie. Die realisatiegerichte procesaanpak is iets waar we nu vooral op willen focussen. Daarom hebben we ook dat regelluw kader gecreëerd, zodat men qua procesmethodologie kan afwijken als het gaat over verkeersveiligheid, over fietsinfrastructuur. Dat is een eerste tool die we hebben aangereikt.
Tegelijkertijd zouden we ook in de proeftuinen inzake aanbestedingen, samen met onder andere de aannemers, die korf van bestekken ter beschikking stellen. Zo kan men ook daar versneld schakelen, kan men ook daaruit leren en kennis vergaren. Zo kan men een versnelling hoger schakelen. Dat is natuurlijk het opzet, maar dat moet nu ook omgezet worden naar effectief werk op het terrein. Ik hoop dat men zo snel mogelijk werk maakt van die tools die we hebben aangeboden.
Los daarvan ben ik er zelf ook van overtuigd dat als we kijken naar de omgevingsvergunningenproblematiek, het een goede zaak zou zijn dat we rond fietsinfrastructuur een vrijstelling van omgevingsvergunning zouden kunnen bekomen via het vrijstellingsbesluit. Ik heb die suggestie al meermaals aangereikt, dus ik hoop ook dat dat te gepasten tijde kan worden doorgevoerd. Ook dat zou de uitrol van de infrastructuurprojecten rond fietsen een versnelling hoger kunnen doen schakelen.
Heeft het louter te maken met personeel? Als het gaat over infrastructuurwerken denk ik dat het vooral met de procesaanpak te maken heeft. Als het over data gaat, dan had ik het liefst van al dat dat geoloket ook al volledig op punt was gesteld en volledig was uitgerold.
Recent kregen we de vraag of we daar bijvoorbeeld niet een nieuwe Fietsdeal voor zouden moeten opstarten. Nu, het Departement Mobiliteit en Openbare Werken (MOW) is daar ten volle mee bezig, maar het moet ook alle data kunnen vergaren. En op dat vlak kreeg ik eerder al het signaal dat dit geen probleem is van personeel om die data te verwerven. Het is eerder een probleem van die dataverwerving zelf. Als die data bij de gemeenten of de provincies zitten, en men heeft dat sedert 2013 niet meer geïnventariseerd, dan is dat natuurlijk een pijnpunt. Daarom vragen we ook dat die data zo snel mogelijk allemaal ter beschikking worden gesteld, zodat die allemaal kunnen worden ingelezen op het Geopunt.
Op het Geopunt hebben we dan een vijftal doelstellingen die ik daarstraks ook allemaal heb vernoemd. Een aantal van die doelstellingen zijn wel al open. Het brede publiek kan die vrij consulteren. Maar er zijn er een aantal die privacygevoelig zijn. Die kan men alleen via een versleutelde code openen. Het gaat dan vooral om ambtenaren en dergelijke. Zij kunnen dan rechtstreeks die input leveren, ook als het privacygevoelig is.
Dan stelde iemand een vraag over de noden bij de provincies, het gebrek aan financiering en het Kopenhagenfonds. Wat het gebrek aan financiering betreft: als ik kijk naar de middelen voor 2020, en we hebben straks ook de rekening voor 2020, dan hadden we 10 miljoen euro ter beschikking. Er is door de vijf provincies in totaal voor 9,2 miljoen euro aan facturatie ingediend. We zaten daar dus onder het totaalbedrag.
Voor 2021 heb ik een bedrag van 15 miljoen euro ter beschikking gesteld, en op dit ogenblik zijn er door die eerste call voor een bedrag van 12,3 of 12,4 miljoen euro aan projecten ingediend. Daar is wat een wanverhouding tussen de projecten, in die zin dat mijn eigen provincie sowieso niet zo goed scoort in het aantal projecten. Ik moet hier ergens de cijfers hebben. West-Vlaanderen heeft ook slechts een beperkt aandeel. Het gaat om respectievelijk 496.000 euro en 627.000 euro. Die twee provincies hebben dus minder ingediend.
Er zijn ook een aantal provincies die royaal over een vijfde van het aantal zitten, boven die 3 miljoen euro. Daar valt nog te bekijken, in samenspraak met de provincies, hoe we daarmee omgaan. En moet dat later verrekend worden, zodat er toch een gelijkwaardige spreiding is van de middelen over de vijf provincies? Zo vermijden we dat twee provincies lang niet aan hun aandeel van een vijfde geraken. Dat zijn we in samenspraak met de provincies aan het bekijken, en ze zullen mij ook zo snel mogelijk een overzicht bezorgen van alle projecten die zij nog op til hebben.
Dan was er ook de suggestie gelanceerd van het Kopenhagenfonds, waarbinnen inderdaad een bedrag van 150 miljoen euro ter beschikking staat van de lokale besturen. Dat is ook een suggestie die we hadden bij de bespreking met de provincie. Ik sta zeker niet afkerig ten aanzien van deze suggestie, maar u weet wel dat de middelen van het Kopenhagenfonds eigenlijk al geoormerkt zijn voor de respectievelijke lokale besturen. Elk lokaal bestuur weet dus al hoeveel trekkingsrechten zij op dit ogenblik exact hebben van die pot van 150 miljoen euro. Om nu zonder meer 10 procent – ik zeg maar iets – van die 150 miljoen euro af te nemen? Dat betekent ook dat al die lokale besturen hun aandeel zien verlagen. Ik denk dat dat een klein beetje vroeg is. Ik zou eerst willen zien in welke mate we het Kopenhagenplan moeten evalueren en/of bijsturen. Maar ik neem alleszins de suggestie mee om te onderzoeken om voor het Bovenlokaal Functioneel Fietsroutenetwerk (BFF), wat ook gemeentelijke fietspaden zijn, eventueel middelen van het Kopenhagenplan te gebruiken.
Dat werd ook al ter sprake gebracht op het overleg dat we heel recent hadden met de respectievelijke deputés van Mobiliteit van al de verschillende provincies.
Ik denk dat ik daarmee de vragen beantwoord heb. Ik hoop dat ik er geen vergeten ben. Alleszins denk ik dat iedereen hetzelfde wil: zo snel mogelijk een ontsluiting van zo veel mogelijk data, zodat we daar met zijn allen aan de slag kunnen en ook heel duidelijk blijkt waar er nog grotere pijnpunten zijn. We zullen moeten blijven investeren om zo veel mogelijk veilige en comfortabele fietsinfrastructuur te hebben. Er is nog heel veel werk aan de winkel, dat wil ik zeker beamen, en vandaar dat we ook allemaal ten volle onze schouders eronder zetten.
De heer Bex heeft het woord.
Marino Keulen, onze gewaardeerde collega, zegt vaak al eens: “Het maakt niet uit of de kat wit of zwart is, als ze maar muizen vangt.” Ik denk dat dat in dezen en voor fietsinfrastructuur ook opgaat. Het is een absolute opdracht die u hebt, gedragen door het hele parlement, om die fietsinfrastructuur ook effectief te realiseren.
Dan zijn er twee bedenkingen die ik maak bij wat u vertelt. Ten eerste over de personeelsinzet: ik deel uw mening dat er gekeken moet worden naar hoe de procesaanpak beter kan, zodanig dat alles veel efficiënter verloopt. Maar tegelijkertijd zijn er ook een aantal beleidsinstrumenten – u hebt ze zelf uitvoerig toegelicht – waar we nu al jaren wachten op afgewerkte producten en waar het niet sneller vooruit blijkt te kunnen gaan dan het gaat. Daar is de vraag of daar ook niet extra personeelsinzet nodig is. U hebt ook van uw coalitiepartners hier de vraag gekregen om daar toch eens grondig over na te denken. Ik zou willen aanbevelen om u daar niet door ideologische argumenten te laten leiden, maar te kijken wat nodig is op het terrein.
Ten tweede: de middelen. Deze regering stelt heel veel middelen ter beschikking voor fietsbeleid. Provincies spelen hierin een belangrijke rol. Dat is een beetje een specialiteit van de provincies. We weten ook dat de provincies niet per se geliefd zijn door iedere partij in de Vlaamse Regering. Maar het is belangrijk om ook daar te kijken wie die fietsinfrastructuur kan realiseren en dat er naar de provincies toe duidelijkheid gegeven wordt dat de middelen die gevraagd worden in het kader van het Fietsfonds, er ook zullen zijn.
Ik denk wel – dat is mijn slotbedenking – dat, toen we met het Kopenhagenplan aan de gemeentebesturen gezegd hebben op welk bedrag ze in principe kunnen rekenen, we hen eerst de kans moeten geven om daar effectief gebruik van te maken, en dat het nu te vroeg is om al middelen vanuit het Kopenhagenplan daarnaartoe te trekken. Maar ik ben ervan overtuigd dat u ook andere wegen kunt vinden om die extra noden bij de provincies voor fietsinfrastructuur te kunnen lenigen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.